Skip to main content

Full text of "Biographisch Woordenboek der Nederlanden bevattende levensbeschrijvingen van zoodanige personen, die zich op eenigerlei wijze in ons vaderland hebben vermaard gemaakt."

See other formats


BIOGRAPHISCH 



WOORDENBOEK 



DER NEDERLANDEN, 



BEVATTENDE 



LEYENSBESCHEIJYINGfEN 

VAN ZOODANIGE PERSONEN, DIE ZICH OP EENIGERLEI WIJZE IN ONS VADERLAND 

HEBBEN VERMAABD GEMAAKT, 



poos. 



A. J. van der Aa, 

Lid van de Maatsckappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 

ONBEE MEDEWEBRING VAN DE HEEJiEN: 

Mr. C. M.A.Simon van der Aa, Prof. P. O.van derChijs, W.Eekhoff, Mr. H. O. Feith, Mr. L. Oldenhuys Gratama, 

A. P. van Groningen, Dr. J, J. de Hollander, S. ~S. Klynsma, Prof. G, Lauts, Mr. J. M. Pabst tot Bingerden, 

Mr. W. van de Poll , T. A. Romein , Dr. G. D. J. Schotel , Jhr. if. W. van Sypesteyn , Dr. J. J. F. Wap en ajideren. 



EERSTE REEL. 



H1ABLEN, 

J. J. van BEEDBKODE. 
185 2. 



VOORBERIGT. 



m*m+*+\ i ■■^■11 1 



Het vertrouwn , dat wij koesterden bij het in het lie fit 
zenden van het prospectus des werks, waarvan wij bij dezen 
het eerste deel aan onze landgenooten aanbieden — het 
vertrouwen namelijk, dat deze onderneming goedkeuring 
sou vinden, bij ieder, die eenigsins prijs stelt op onze Ge- 
schiedenis en Letterhmde , is niet besehacmd qeworden. Op 
alierlei wijzen toch mogen wij de ondubbelsinnigste blijken 
van die goedkeuring ontwaren, vooral in het toezenden van 
bouw&toffen tot onsen arbeid, alsmede in de gunstige recen- 
sion die daaraan mogten ten deel vallen, Daar echter alle 
mensehelijke arbeid zijne gebreken heeft en diensvolgens aan 
aanmerkingen ten doel stoat, zoo mogten wij die ook op 
den onsen vernemen; twee daarvan kvsamen ons zoo juist 
voor, dat wij dadeUjk besloten f die in het tweede deel te 
verhelpen. De eerste was, dat men geschikter vond, om bij 
personen die den self den familienaam voerden, de Chro- 
nologische orde te volgen, dan, sooalstotnu toe had plants 
gehad, de alphabetische , omdat in het laatste geval de oudere 
btoedverwamten vaak achter de jongere moeten warden ge- 
plaatst, hetgeen minder doehnatig werdgeacht en soma ook ver- 
warring veroorzookt. De tweede oanmerking was , dat men het 
niet aangenaam vond , zoo voor het oog , als bij het lezen , dat 
de aanhaling der bronnen onder elk artikel in even groote 
letter als de tekst voorkwam. Eoewl dit nu eigenlijk meer 
den drukker aangaat dan ons , hebben wij , soodra ons die 
aanmerking gemaakt werd, voorgesteld ook dit in het tweede 
en volgende deelen te veranderen, hetwelk dan ook sal ge- 
schieden. 



Ten aanzien van die aanhaling der bronnen is ons nog ge- 
vraagd waarom wij bij het eene werk het deel en de blad- 
sijde vermelden en Uj het andere niet? Daar wij het over- 
tollig achten om van woordenboeken, waarin een of andere 
per soon, onder de selfde spelling als bij ons voorkomt, Uj 
het aanhalen dier werken de bladz, te vermelden, hebben 
wij dit alleen daar gedaan, waar wij onderUng in spelling 
ver&chillen , zoo als Aitsma of Aytsma, of waar de eene 
of andere persoon in een aangehaald werk op eenenanderen 
naam isopgenomen dan bij one, bijv.Viglius van A'jtta 
die Uj Kok op Viglius voorkomt en door oris op zijnen 
familienaam Aytta behandeld is. 

De overige aanmerkingen hodden schier alien betrekking 
op het niet opnemen van desen of genen persoon , dien men 
elders, b. v. bij de Chalmot , aantreft, maar bij ons 
niet wordt gevonden. Ilierop zauden wij kunnen antwoorden 
met eene eenwudige verwijzing naar ons prospectus , voor 
hen die dit niet bij de hand hebben, sullen wij echter de 
daarop betrekkelijke woorden hier afsehrijven. Zij luiden : 
„ Wij sullen ons enkel bepalen tot mannen die of in ons 
„vaderland of in zijne kolonien geboren sijn, die het groot- 
„ ste gedeelte van hun leven daarin hebben doorgebragt , of 
„wel tijdens hun verblijf alhier op de lotgevaUen van ons 
„land eenigen invloed hebben uitgeoefend."" Van hier dat 
wij van de bij de Chalmot voorkomende Bel-gen die 
weglaten, welke nimmer in eenigerhande betrekking tot ons 
vaderland stonden. 



Ook is ons na het verscMjnen van het Beknopt Biogra- 
phisch Handwoordenboek van Nederland door J. C.Kobua 
en Jonkhr. W.de Rivecourt toegewegd, dat daarin dan 
toch wel Noord-Nederlanders vcorkomen, die men bij ons 
te vergeefs zoekt. Maar hierop vragen wij , wat beteekenen 
artikelen zoo als: 

„AA (FlobiS van dee) een der edelen die in 1415 
„Jan van Ark el gevankelijk naar 's Hage voerden, 
„waarvoov zij eene goede som gelds trokken (1)." 

„AA (Nicolaas van der) geboren te Leyden, was 
„ kolonel in dienst der Staten , een groot vriend van Pr. 
„ Will em I (2)." 

„AA (Adriaan van der) geb. te Keulenf 1640, was 
„pastoor te Noordwijk, en Uet den roem na, dat hij een 
„braaf man was, kundig in zijn' beroep. (3)." 

Als wij toch alii menschen, die den roem nagaat dat zij 
braaf en kundig in hun beroep xoaren , aUe kolonels die groote 
vrienden van hunnen Vorst zijn geweest , en vooral alien , die 
zich verlaagd hebben om anderen in handen der justitie te 
leveren , wilden opnemen , waar zou dan toch wel een einde 
aan omen arbeid zijn. 

Wij imllen nil ook niet in eene vergelijking iusscken ons 
werk en dat dier beide heeren treden , maar laten de beoor- 
deeling over de meerdere verdiensten van het eene boven 
het andere gerust aan het publiek over t maar wij durven 
toch in gemoede vragen of ons Une artikel Dirk van der 
Aa, dat bij onze mededingers niet voorkomt, niet wel een 
half dozijn dergelijke als hier boven djn uitgeschreven 
kan opwegenf en wij imjfelen dan ook niet , of er zullen 
bij eene vergelijking meer wezenlijk verdienstelijke personen 
bij hen dan bij ons gemist warden. 

Eene andere aanmerking i» dat sommige artikelen in ver- 
houding van anderen, wat lang zvjn, terwijl men andere 



(l) Zie Kobos en de Rivatoutt, Siogr. Waordeab, bl. 1 
(3) Hetzelfde werk hi. 2. (3) AJdaar ill. 2. 



weder als eenigzins stiefmoederlijk behandeld, beschouwt, 
Hierop moeten wij antwoorden , dat dit grootendeels te wij~ 
ten is aan de meerdere of mindere bouwsioffen , welke bij de 
bewerking van een of ander artikel voorhanden zijn; ter- 
wijl wij tevens meenen, dat over die personen, omtrent wie 
men elders niets of ten minste zeer weinig aantreft , wel 
eenigsins breedvoeriger mag warden ititgewijd, dan over 
hen die algemeen bekend sijn en die men in alle woorden- 
boeken aantreft. 

Wij nemen deze gelegenheid waar^ om hen, die sorns 
eenige bouwsioffen tot, of aanteekeningen beVrekkelijk het 
leven van een of ander vermaard Nederlander mogten 
bezitten, ten vriendelijkste mt te noodigen ons die of ten 
gebruike of te staan of er ons de noodige excerpten uit te 
willen verstrekken. 

Voorloopig brengen wij bij dezen onzen dank aan alien, 
die zoo volvaardiff de hun verzochte medewerking tot dezen 
arbeid hebben willen verleenen en wier namen immers de 
meesten hunner , men op den titel van het werk leest. Wij 
bevelen ons ten vriendelijkste bij voortduring in hunnen 
door ons hoog gewaardeerden verderen bijstand aan , zonder 
welken wij toch geen kans zouden zien ons werk behoorlijk 
ten einde te brengen, waartoe wij den Algoeden Semelschen 
Voder smeeken, dat Hij ons en hun het leven spare. 

Diep grieft het ons dezen dank niet meer te kunnen 
brengen aan onzen vriend George Otto Heydenreich, 
als zijnde deze bekwame en werkzame man, wiens te wei- 
nig bekende verdiensten elders door ons zijn uiteengezet{\), 
den 25 Jurdj laatstleden, aan het vaderland, de weten- 
schap , zijne ouders en vrienden , door den dood ontrukt. 
Wij bidden God, hij ons, bij verdere bewerking van dezen 
letter arbeid , voor dergelijke verliezen behoede. 



(1) In Dr. Waps Astrea 2e .faargang bl. 149. 



Gorinchem 20 Augustus 
1852. 



A. J. VAN dee Aa. 
































; 









■ ftlOGRAPllISCIt 

W OORDENBOEK 

DEE NEDEBLANDEN. 

AA* 

AA (Adoh yah mm), gesproten uit een adeltijk Brabandsch ge- 1 
slacht van dien naam, dal veJe heeriijke goederen in Bt-aband en 
Vlaanderen bezat, de zoon van Johan, Schildknaap en Schout 
te Mechelen en gehuwd aan Sophia van N is pen, was niet 
slechts een der onderteekenaren van het verbond derEdelen, maar 
onderteekende mede , in 1 568 , het nader verbandschrift der Edelen 
en beloofde daarbij vierhonderd gulden Brabandseh te zullen^p- 
brengen ter bcvordering der goede zaak. Waarschijnlijk was hij de- 
zelfde, die in 1507 volk te Anlwerpen bad aangeworven , om 
eenen aanslag op Walcheren te ondernemen, welke aanslag vertj- 
deld werd, doordien de regering der stad er da iucbt van kreeg. 
Hisschien was het wel, om zijn aandeel in dien aanslag, dat hij 
door Alva gebannen werd. Hij sneuvetde in de slag bij Jeinmin- 
gen, den 21 Junij 1568. Zijn wapen was een veld, gescbakeerd 
(e'cliiquele') van zilver en keel, met een canton van zilver, betaden 
met eene unecrl Tan nbel. 

Zie J. Kok^aderlandach Woordenboek j J. A. de Chal- 
raot BiographWoh Woordenboek ; Te Water Historic van het 
verbond ende smeekschriften der Nederlandsche Edelen , st. 11. 
hi. £34 en 135. st. IV. bl. 66 en de in dat werk aangehaalde sclmj- 
vers. 

AA (Cdihstiahus Cakoms Hehmcds vau dm), Leeraar der Lu- 
rnewche gemeente te Haarlem, was den 25 Augustus 1718 te 
Zwolle geboren, waar zijn vader Balduinus mede Predikant was. 
Na zich eerst te Leyden en vervolgens to Jena lot het leeraarsambt te 
hebben bekwaam gemaakt, werd hij in 1739 lot Predikant der Lu- 
thersche gemeente te Alkmaar beroepen , van waar hij, na tweemaal 
voor een beroep naar Gouda bedankt te hebhea, naar Haarlem ver- 
trok, in welke stad hij verbleef lot zijn overlijden, in den nacht 
tnsschen 22 en 23 September 1793, nietfegenstaande hij in 1755 
te 5 s Gravenhage en later op zeer voordeelige voorwaarden naar 
Balavia beroepen was. Hij liet bij zijn afsterven den roem na van 
een uitnemend prediker, een bekwaam en onbekrompen godgeleer- 
de te zijn geweest, en was in al!e zijne betrekkingen geaeht en 
bemind. Tijdens zijn verblijf te Haarlem werd aldaar, in 1752, 
de Hollandsohe Maatschappij van Wetenschappen gevestigd, in 
welter oprigting hij een zoo aanmcrkefrjk deel had, dat een tijd- 
genoot gelnigt, dat hij tot hare eerste oprigting, verderen opbouw 
en alooi gevestigden roem zoo veel lieett toegebragt, als misschien 
niemund anders, zoo lang hij leefde (1), terwijl hij tevens den 
post van Secretaris bij dat wetensohappelijk ligchaam met alien ijver 
en getrouwheid waarnam ; 00k, heeft hij , in 1778, niet weinig hij- 
gedragen tot de invoering van haren Oeconomisohen tak. Ter zrj- 
ner eere is, bij gelegenheid van het feest zijner vijfligjari|B Evan- 
gelie-bediening te Haarlem, een zitveren gedentpenning geschroefd, 
prijkende met zijn borilbeeld en vervaardigd door den bekwamen 
stempelsnijder J. G. Uoltzhey. Zijn portret, gegraveerd door Vrij- 
dag, kornt voor in Cha! mot's Biqgraphisch Woordenboek. Zij- 
ne spreuk was: God is Liefde. Van hem zijn afzonderlijk gedrukt; 

Verhandelingen over den aart van het gebed, in 32 bede~ 
slonden, Haarlem 1747, 4°., 2e druk 1793, 8". 

Een-en-ticintig Predikatien over gewigtige onderwerpen , 
Haarlem 1748, 4°., 2e druk 1784, 8°. 

fl) I. IV. te w*»ter, ^anspraak in de Jaarlyksche Algemeeno Verga- 
derivge van de Maatschappij der Ncderkmdstho Letterkunde te Leaden , 
a'ivt a van Ifuoimaand 1812. 11. 4, 



Ondertoek der koofdaogtnerken van onsen Beer J. C. , in 
eenige der voornaamste gevallen zijns levens, Haarlem 1755, 
8°., 2e druk 1793. 

Tier Predikatien gehouden te Schiedam, bii gelegenheid 
van de oprigting dier gemeente ens,, Haarlem 1758, 8°., 2a 
drak 17U3. 

Be Menaeh als Gods beeld beschowod, Haarlem 1769, 8°. 

Leerrede over II. Cor. V. vs. 20; ter bevestiging van Ds, 
P. A. Halsbeek, Haarlem 1784. 

Aaitspraak in het Luthersehe Weeehms te Haarlem, den 
20 January 1789, Atjp de viering der vijftigste verjaring van 
dat Godshuis. 

De vereisckte van ware godsvrueht, om Gods beeld op aar- 
de te wezen*, Haarlem 1792. 

'* Menschen ingang tot heerlijkheid, om in het toeko- 
mende leven Gods beeld in volkomenheid te wesen, Haarlem 
1792, 3 stukken. 

Leerrede over II Petri L vs. 12—14, ter gedachtenis van 
xijnen SOjarigen Predikdienst h» de gemeente te Haarlem, 
1792, 8°. 

Ook schreef hij nog eene voorrede voor Reiabeck, Regelen 
van vtrstandig en stichtelyk Prediken, Haarlem 1762. 

J.A. Chalmot, JBiogr. Woordenb. op het woord; Vader i. 
Historie ten vervolge op WagenaarD. XXVI, bl. 354 — 357, 
en J. C. Schuttz Jacobi en F. J. Dome la Nieuwenhnis, 
Bijdrage tot de geschiedenis der Evang. Lutk. kerk in- de Ne- 
derlanden, st. V , bl. 161 en 162. 

AA (Mr. Chmstukos Petsus Euzi Robidg vak deb), dichteren 
prozaschrijver, geboren te Amsterdam den 7 October 1791, was 
een zoon van den hier na temelden Mr. Pierre Jean Baptiste 
Charles van der Aa, ait diens huwelijk met Francina 
Adriana Bartha van Peene. Na den 27 December 1811 tot 
Doctor in de beide regten te zijn gepromoveerd, vesligde hij zich als Ad- 
vokaat te Leyden , ten eiude zijne verkregen kundigbeden, onder de lei- 
ding zijns bekwamen vaders , die destijds de praktijk te dier stede uitoe- 
fende, ten unite der measchheid aan te wenden. Kort ecbter mogt hij 
van dieleidinggebruikmaken, want reeds den 12Mei des volgeodeii 
jaars zag hij dien arbeidzamen man ten grave dalen. Hierop werd 
hij, den 13 Junij 1812, wegens zijne bedrevenheid in de Fran- 
sche taal, tot Secretaris van den Maire te Sneet aangesteld, welk 
ambt hij waarnam tot kort na de omwenteling van het j.iar 1813, 
loenMj, den 5 Maart 1814, tot Schoot en Secretaris der gemeente 
de Lemmer werd aangesteld, welke betrekking hij,nade herstelling 
der grielenijen, met die van Secretaris van XemsLerland verwisselde. 
Even als hij reeds dadelijk na het uitbarsten van de omwenteling in 
1813 zich bij den landstorm had aangegeven, waarbij bij den rang 
van Majoor bekleedde , en als Schout veel bijdroeg tot het herstellen van 
orde en tacht , volgde hij in 1815deroepstem des vaderlands , en trok 
als vrijwilliger hij het corps Friesche jagers te velde. Naauwelijks naar 
zijoe haardstede teruggekeerd , trad hij den 11 Junij I8lfi in de 
eeht met EelkjePoppes, eene vronw, die, even als haren echt- 
genoot, niet ongelukkig de lier hantcerde, enwier in het jaar 1814 
in het licht verschenen Eerstelingen aan mijn Vaderland, naar 
het uordeel van bevoegde kunstregters reeds toonde, wat men bij 
AanEiOudendc oefening van haar te wachten had; doch zij begreep 
wijsselijk dat de beslemming der vrouw meer is, om de pligten 
van moeder en cehtgenoot waar te nemen, dan om als dich teres 
te schitteren, en hoewel er onder de eerste door haar man nitge- 
geven kinderwerkjes , nog wel eenigen van hare hand zijn, schijnt 
zij zich later alleen aan haar gezin tc hebben toegewijd en de dicht- 
pen le hebhen nedergelegd. Nadat van der Aa in 1818 (ot Pro- 
karenr te Le*uwarden was aangesteld, deed hij zich meer en meer als 
dichter kimuen, en hoewe! zijne verzen niet die hooge vlugt nemen , 
welke hem in de rei onzer eerste dichters plaats kutinen doen nemen, 
hebben alle zijne pennevruehten; eenen Jiefelijken gang, die ze a!ge- 
meen met genoegen doet lezen, en strekken At om verdienste- 
||ke mannen den verdienden maar wel eens onthoaden lof toe 
te zwaaijen, zoo als de Hnlde aan de nagedachtenis van N. Lo- 
hry , Leeuw. 1818; thilde a«» Harmen Jansz. Gromi, Leenw. 
1825; De dood van Lord Byron, Leeuw. 1827, waarvoor hem. 
door de Koniokiijke Maatschappij van Tael- en Oichtlunde, gezegd 
Hketorica, te Gent, eene (joaden medaille werd toegekend; Ter 
Nagedachtenis van J. L. li/ieralras Junior; De dankhare Vrie- 
sen dan hunne weldadige Landgenooten , Leenw. 1828, df zij 
adetnen eene znivcre vaderlandslielde, gehechlheid aan Kantng en 
orde^ als daar zijo: Onse herinneringen en vcrwachtingen ; Ten 
afscheid van het jaar 1829 en ter verwetkoming van 1830/ de 
Friesen aan hunnen honing , hij hoogstdeszelfs komst te Lecuwar- 



<fe»,Leeuw. 1830; XXIV Augustus 1830; de Sehelde door dwang 
geopend, Leenw. 1831; en 200 vele andeien, hetzij in verzamelin- 
gen, zoo als in de door hem geredigeerde Nederlandsche Tyrtaeus, in 
den Musen-Almanak , en in die voor hetSchoone en Goede , van 
welke laalste liij een reeks van jaren redacteur was, hetzij afzonderljjk 
uitgpgevcn. In beide laatste jaarboekjes treft men ook de meeste zij- 
ner himselijke stakjcs aan, in welk vak hi) vooral uitmuotte. Ook 
hleef bij bij dewoelingen van die dagen geen werkeloos aanachou- 
wer, maar dadelijk na het uitbarsten der omwenteling hielp hy als 
vrijwillige rustbewaarder in de gemeente Leeuwarden orde en tncht 
handhaven, en deed, in 1832, van de hem door tosschenkomst van 
den Generaal Chasse" en den Kolonel Ko op in an bezorgde over- 
blijfeeiender kanonneerboot van van Speyk, een aantal voorwer- 
pen vervaardigen , welke den 25 Julij van dat jaar , ten voordeele 
▼an de nagelalen betreikingen der met van Speyk voor de zaak 
des vaderlands gesneuvelde zeelieden, verJoot werden, 

De huisselijkeomstaDdigheden de* werkzamen mans hadden intnt- 
schen eene groote veranderingondergaan. Zijne beminde echtgenoote 
den 20 Sept. 1828 overiedenzijnde, had bij iwee jaren later zicbop 
nieuw in den echt verbonden met Lacia Maria de Jongh, 
weduwe van den Beer Mr. Ja n Anthony Kalienberg va n den 
Bosch, die het Jandgoed den Hemelschen berg, bij Ooalerbeek.be- 
woonde, waar de beide echtelingen aanvankelijk slechts de zoraer- 
maanden dooibra^len; na weinige jaren besloteu zij zich echter ge- 
heel aldaar tevestigen; roodat van der Aa op het laalst van 1834, 
na zijn ontslng ais Prolareur bij de regtbank te Leeuwarden ver- 
zocht en bekomen te hebben, besloot als Advokaat te Arnhcm te 
praktiseren, waar hij in Junij 1838 tot Regter-plaatsvervanger, en 
in September van datzelfde jaar tot Renter bij de ArrondiBsements- 
regtbank werd aangesteld. Met zijne vcstiging aldaar begon als het 
ware een nieuw tijdvak in zijn leven. Zijne dichtader vloeide niet 
goo rijkelijk meer als vrocger; maar hi), die reeds in 1827 bij de 
Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen met goud bekroond was 
voor het niteenzeUen van de gevolgen van huisselijke achteloos- 
heid, wanorde eft verkwisting , schreei van nu at' meer in pro- 
za; vooral ook was hij sterk werkraam tot voiksverlichling en ver- 
holering van het volksonderwijs , welke bemoetjingen hem in 1840 
tot schoolopziencr van het eerste distritt Gelderlatid deden aanstel- 
len. De in dien lijd nog uitgekomene gedichlen zijn : vier doorde 
Maatschappij Tot Nut van ! t Algemeen, in 1835, met zilier be- 
kroonde Volksliederen ; Ann Utrecht in Junij 1836; 9 Augustas 
1838, op het feest der Oudsiudenten te Ley den ; Oprosr en 
Priesterdwang , Amsterdam 1838; Gelderlands kulde aan Ko- 
ning fFillem II, Amst. 1841, en Napoleons Assche, 1841. In 
proza leverde hij eenige bijdragen in het Mag azijn van Romans en 
Verhalen, en schreef Losse bladen in het groote Levensboek , Amst. 
2832, 2 dn.; Be soon der Natuur en de man naar de fVereld, 
Amst 1837, 2 dn., dit laatsle onder roedewerking van zijnen 
friend 0. G. Heldring; Oud-Nederland , in de uit ■eroegp.r da- 
gen overgebUnen burgten en kasteelen, Ntjmegen, 1841, 2 dn. ; 
de Rijn in afbeelding en tafereelen gesehetst (vrij gevolgd naar 
Tombleson's Fiewaon the Rhine, by J. Watts), Amst. 1833, 
2 dn. ; Volksverhalen en Legenden aan de Rijnoeters rer sa- 
me Id; (vrij gevo)gd naar A. Keumonts Rheinlands Sagen, Ge~ 
schiokteund Legenden, Arnh. 1839, 2 dn.. Den meeslen roem be- 
haalde hij ec liter in dit lijdperk als volksschrijver. In de folhs- 
bode, die van 1839 — 18 47 onder zijne redactte en die van den meer- 
gemelden Predikant Heldring (e Arnh em werd uifrgegeven , en bij- 
na alleen stukken van zijne hand bevatte, tastle hij het misbruik 
van den sterken drank en vele ingeliankerde votksgebreken en volks- 
vooroordeelen met geestdrift aan. Met het zelfde edele doe], om het 
volk te verlichten, te beschaven en daardoor le verbeteren, schreef 
hij onderscheidene verhandelingen , van welke alleen de opgave even 
als die van de werkjes voor kindeien, ons door hem nagelaten, 
meer plaats zonde inmemen dan ons hestek hier gedoogt. Dat men 
dan ook zijne verdiensten op den regten prijs wist te echatten , Week 
nit zijne benoeming tot Lid van ondeischeidene geleerde genootschap*- 
pen, als: in 1825 tot Lid der Maatschappij van If ederlandsche Let- 
terknnde te Leiden; in 1826 tot Buitcnlid van het Koninklijk Ge- 
nootschap van TaeJ- en Dichikunde te Antwerpen; in 1828 tot 
Honorair Lid der Maatschappij van Weldadigheid; in 1830 tot Lid 
der Amsterdam sch» Afdeeling van de llollandsche Maatschappij van 
Kunsten en Wetenschappen ; in 183(? tot Honorair lid van de Maat- 
schappij Felix Merit is; in 1839 tot corresponderend Lid van het 
Bataviaasch GenootBchap der Kunsten en Wetenschappen, en in 
1842 tot Lid van het Provinciaal TJtrechtsch Genootschap. Vooria was 
hij een ijverig voorstander der vrijmetselarij ; van de Maatschappij 
Tot Jfut van 't Algemeen; van de Maatschappij tot afschaffing der 



sterke diacken, en van de Nederlandsche Maatschappij Tan Nijver 
heid, door welke laatsle hij zich, in 1843, met den groolen goa- 
den medaille bekroond zag, wegens proeven aangaande de aankwee- 
king der Acacia, waaroverhij (evens ecne verhandelingschrtef onder 
den lilel: De aankweeking der Acacia in Nederland beproefd. 

Aan dit werkzaam leven werd hij na het verlies zijner tweede pa- 
dc, die hem den 28 Augustus 1«46 ontviel, in 1848 door erne 
hevige hersenziekte ontiukt, welke hem bijbieef, lot hij den 14 Mei 
185 J, ten gevolge van den kanker in het aangezigt, (eD grave 
daalde. Zijn portret, gegraveerd door Velyn, trelt men aan voir 
de Nederlandsche Jttusen-Almanak van 1833. Zijne spreuk was 
die van zijn famihewapen : doe wet en sie niet om. 

Vit de familiepapieren bijeenaebragt, 

AA (Cos.kih.is vis D*a), schrijver van eenige geschiedkundi^e 
werken, geboren te Leyden in I74fl, was boekhandelaar te Haa'r- 
lem, toen hij, die als een ijverig aanklever van het voorroalige 
stadhonderlijke.bewind bekend stond, in 1790, om politieke rede- 
nen , bij vonnis van Schepenen der stad Ilaarlem , tot een vijfjaria 
confinement in het tucht- en werkhais aldaar, en vervo!™ns tot 
eene altoosdnrende verbanning uit het toenmalige departement Hol- 
land verwezen werd. In het Jaatst van 1799, op bekomen afslag 
vande nog ovenge twee jaren zijner gevangenisstraf, geslaakt en op 
vrije voeten gesteld zijnde, vestigde hij zich te Utrecht als Boek- 
handelaar, en hield zich vervolgens lot aan zijnen dood in 1816, 
zoo aldaar als te Amsterdam, waar hij later woonde en overleed, 
bezig met het schrijven van de volgende werken: 

Handboekje der Faderlandsche Geschiedeniasen , Dordrecht 
1804, 6 dn., 12°. ' 

Geschiedenis van den jongstgekindigden oorlog, tot op het 
sluiien van den vrede te Amiens, Amst. 1808, 10 dn. m. pi. 
gr. 8°. * 

De Geschiedenis der Fereenigde Nederlanden en derzeher 
bnitenlandsche besittingen, Dordr. 1811, 25 dn, met pi., kl. 8°. 

Geschiedenis van het leven , karakter en lotgevallen van Wil~ 
lem f. Print van Oranje en Nassau, Franeker 1810, 5 dn. 
met portr. , gr. 8°. 

De doorluchtige Forsten uit den Iluise van Oranje-Nassau 
en derxelver uitmuntende daden, Amst, IS 14 j^. 8». 

De Tiranmjen der Fransohm in den jar e 1*7, 1785-1813 
in de Nederlanden gepleegd, Amst. 1814, kl. 8°. 

Ferslag van de gebeurtenissen in Amsterdam en Woetykn 
in November en December 1813 , AmBt. 1814, 2 stnkjes, gr.8". 

Zie Aanhangsel op het Algem. Woordenh, van G. Wieu- 
wenhuis; Ferdediging van Willem Paschen Glz., Drost 
van Breedevoort, tegen Cornelia van der Aa, voorberigt, 
bl. VIII — IX; C. van der Aa, verdediging tegen WjJiem 
Paschen Gtz., bl. 101— 109, 

AA {Dirk viet dir), schilder, geboren te 'sGravenhage in het 
jaar 1731, aldaar overleden den 23 Febrnarij 1809, had tot eer- 
gten leermeester Johan Hcndrik Keller, doch beoefende ver- 
volgens het rijtuigschilderen onder opzigt van den hofschilder Ger- 
rit Met s, met wien hij later eene zeer aanzienlijke rijtuigschil- 
ders-labriek heeft aangelegd en met goed gevolg voortgezet. 
Vooral legde van der Aa eene groote bekwaamheid aan den dag 
in het, naar den smaak van dien tijd, beschilderen der paneelen 
van koetsen; zijne ordonnantien waren altijd rijk en afwisselend^ 
zijne kindertjes in het bijzonder uitnemend bevallig geteekend en 
geschilderd, zoodat zij het doorslaande blijk dragen, dat het hem 
geenszins aan kunstverdiensten en grondige kermis daarvan onlbrak. 
Ook schilderde bij kamerbehangsels , of zoo als men die mede 
noemt, zaal- en schoorsteensfukken ; doch in zijn hoofdvak, het 
koetssehilderen , was hij meer vermaard. Tot nitbreiding van zijne 
kennis deed hij een en andermaal eene reis naar Parijs. Tot aan 
zijne dood toe was hij een der Regenten van de Renswoadsche 
Stichtiac, waarin hij vroeger kweekeling geweest was, 

Zie R. van Eynden en A. van der Witligen, Geschie- 
denis der Faderlandseke Schilder kunst sedert de helft der 
XVII. eeuw, D. II, bl. 211—213, en J. Immersed Jr., de 
Levens en Werken der Hollandscke en Flaamsche Kunstschil- 
ders, Beeldhowvers , Graceurs en Bouwmeesters. 

AA (Filips vim der), een der teekenaars van het verbond der 
Edelen, was een zoon van Ploris van der Aa en Margarita 
h Serclaes, en de kleinzoon van Jan van der Aa, Ridder, 
Burgemeester van Mechelen, die in het jaar 1522 overleed. Fi- 
lips zelFwas schildknaap en Burgeuieeater van Meohelen, loen hij 
tijdens den opstand tegen Spanje uit die stad gebannen werd, om- 
dat hij de partij zijner onderdrnkte landzalen was toegedaan. Bij 
toch was onder het getal van hen die, gcdurende dp eerste krijgs. 



4ogten van Willem I Prios van Oranje, in verslandhonding met 
dien Vorst ttiond, bij wien hij in too groot vertrouwen was, dat 
deze bij zijn alwezen onderscheiden zaken van gewigt dour van 
der Aa tier ten uilvoer brengen. In Augustus 1572 kwam hij te 
Mechelen lenig en wi*t met bulp van Arend van Dorp, door 
©mgckochte kiijgskneclilen, den wacbters de sleutelen dier stad te 
oninemen en Ateubelen a I zoo voor den Prins te verzekeren. In bet 
volgende iaar werd hij door den Vorst naar bet Noorderkwartier ge- 
zonden, om de steden aldaar te versterken en den Stadhouder So- 
noy tot Raadsman le dienen, in welk bewind bij veel moed aan den 
daglegde. Nadat hem Engeland in 1575 ontzegd was, werd hij tot 
Bevclbebber van Goriochetn aangesteld eti slilde vier jaren later eenen 
opstand, te Zalt-Boemel door de Roomschgezinden veroorzaakt. 

Hij was legenwoordig bij de begralenis van Prina Willem, en 
werd door de bezorgers van bet sterfhuis van dien Yorit algezon- 
den, om met de Regering van Ylissicgen te slaau over den eed 
van Paulua Knibbe, als Baljuw van die stad, den 22 Maart 
1586, na welken tijd wij hem niet meer vermeld vinden, Hij *chijnt 
gehuwd te zijn gewecst eeret met Clara des Barres, met wie 
hij in 1541 in den edit trad; later met Petronella van der 
Delft bij welke laatste hij onderscbeidene kinderen verwekte. 
Men vindt eerie penningplaat met zijne afbeelding bij van Loon (1) 
en zijn afbeeldsel door Vinkeles bij Ghalmot en bij Kok. 

Zie Kok Faderl, woord.; Boomkamp Alkmaar en desselfa 
geschiedenissen, bl. 206 — 250, Chalmot Biographisck woord.j 
Te Water, Ferbond der Edelen St. 11. hi. 137—139, Si. 111. 
461 en de daar aangehaalde schrijvers. 

AA (Gerard vih der), mede een der teckenaars van bet verbond 
der Edelen, was de zoon van Jan, Ridder, waarschijntijk dezelf- 
de die Secretaris van den geheimen Raad des koiiings van Spanje 
was, en vanCatharina van Borneval. Hij bleet de zaak der 
Bondgenooten standvastig aankleven; droi'g bij de begrafenia van 
Print Willem 1 debanier en bet wapen van Vianden, en over- 
leed in 1604. Bij zijne vrouw Petronella van der La an had 
fcg, behalveeene, volgens anderen twee, dochters, en eene zoon, 
Hicolaas van der Aa, die Kolonel was in 'sPrinsen dienst. 

Zie Guicciardyn, Beschryvinghe van alle de Nederlanden , 
Ara«t. 1611, bl. 39; Chalmot JJiogr. woord.; Kok Vaderl. 
woord.; Te%*tcr verb, der Edelen, St. II. bl. 13f) en 137. 

AA (Gerabd Vis Renesse lleer vah der) Zie KEN ESSE (Gs> 

K1ED VAt(). 

AA (Hkbdhjk vamtim), gravcnr, was een jongere breeder van den 
natemelden Pieter van der Aa, wien* kaaiien hij op het koper 
bragt. 

Zie Biographie Universelle ou dictionnaire de tout les hom- 
ines qui se sont f aits remarquer par leurs icrits t teur* actions, 
lews vertus ou leura crimes, 

AA (JJsbhaiid Yin nil), een der Hoofdlieden te velde, onder 
welkcdie van Utrecht in 1403 tegen den lleer van Arkel optrok- 
ben, werd onderscbeidene inalen lot Schepen van Utrecht, in het 
jaar 1408 tot Onderman van het Korenkoopersgild en in 1412 tot 
Bnrgemeester gekozen , doch schijnt een hevige woclgeest te zijn 
gewcest, want in 1413 was hi) een de!' stichters van liet oproer 
dat de stad en provincie Utrecht beroerde, dien ten gevolge werd bij 
in 1415 ontbnrgerd en ten eenwigen dage uitde stad Ulrecht en uit 
alle landen en palen van Holland gebannen , bij verbeurte van het Hjf. 

Zie Kok Fad. woord.j Chalmot Biog. woord.; K. Bur- 
nt an UtreckUche jaarboeken , D. I. bl. 2 en volg. 

AA (Mr. Pierre Jean Baptiste Charles van der), gebo- 
ren te Haarlem, den 31 October 1770 was een zoon v;in den 
meergenoemden Haarlemschen Predikant Cbristianus Carolns 
Henricns van der Aa. Het onderwijs en voorbeeld van zulk 
een uitmnntend vader was bij uitstek geschikt, om den zoon, van 
de vroegste jeogd, lust tot de Letteroefeningen in te boezemen. 
Die Inst werd in hem aangekweebt door de gunstige gelegenheid, 
welke bij in zijne geboortestad had ter verkrijging van noooige ktin- 
digheden in de Latynscbe en Grieksche taien. Dus voorbcreid om 
de lessen der Hoogleeraren met nut te hooren bezaeht hij de Hoo- 
gescbolen van Ulrecht en Ley den, waar hij zich in de letfercn, 
- wijshegeerle en regtsgeleerdheid oefende, tot dat hij aan JaaMge- 
melde Hoogeschool den 19 December 1789, alzoo alechts even 19 
jaren tellende, na bet openlijk verdedigen van zijne dissertatie: De 
Poena ivfamiae tot Moesler in de beide reglen bevorderd werd. 
IVu vestigde hij zich als Advokaat te Amslerdam, en hieJp aldaar 
ale een bevig legensfander van de aristocratic , de omwenteling van 
1795 beweilen, zijnde bij zelfs Secretaris van het Comrnille revo- 



(t) Jlesch. der Nederl. I/istoriepemriiignn , D, 1. bl. 113. 



Jntionair geweest. Aldra echler onlwarende dat niet alien even on- 
baalzuchtige oogmerken a Is bij zelve koesterden, maar velen meer 
ban eigen vooriieel dan het heil des vaderfanda beoogden, werd bij 
wart van alle siaatkundige bemoeijtngen en liet zich reeds in 1796 
eene benoeming tot Baljuw van Amstelland welgevallen, welke post 
hij evenwel weder spoedig met die van Secretaris van Nimwei-- 
Ainsiel verwisselde. Van toen at' leefde hij op zijn landgoed Mid- 
deuhoeve bij Amslelveen tot dat bij in 1805 de praktijk als Ad- 
vokaat te Leyden weder opvalte. Met eene ziel gloeijende voor vrij- 
hcid en vaderlandsliefde was bet hem onmogefijk de vreemde lie- 
heerschers van ons land te dienen en hoe dikwijls ook aangczocht, 
om onder koning Lodewijk of Napoleon eenigen post aan te ne- 
men , verkoos hij liever, bij het aangroeijen van zgn gezin, onvcrmin- 
derd het met ijver en naauwge zetheid waarnetnen van zijne praktijk, 
(evens nog voor de pers te werken. Zoo wel des winters als des zomers 
zat hij des morgens ten vier lire reeds aan de sclirijftafelj alleen 
des Zondags vergunde bij zich larger rust, en wijdde verder dien 
dag aan de godsdienit en zijn hem boven a I les dierbaar gezin. Elk 
zal zich verwonderen over 's mans zeldzame werkzaamlieid, indien 
hij bekend wordt met het overgroot aantai werken, die hij, hetzij 
oorspronkelijk of vertaald, in de tijd van lien jaren heeft in het 
licht gezonden en waarvan wij hier eene zooveel mogelijk volledi- 
gej lijst doen volgen. 

Handboek voor de jongelingtchap of lessen, voor het Maat- 
sckappelijk leven, Amst. 1802. 

Aanspraak in dichtmaat, ter gelegenheid van het heugelijk 
tredefeest, Amst. 1802. 

Redevoering over den minst geaohten stand in den Burger- 
mat, Amst, 1802. 

Kleine gedichtjes voor seer jongc hinderen, Amst. 1803. 

Handleiding tot het gebruik der ordonnantie op het middel 
van het klein segel, 1800. 

Handleiding tot gebruik van het Crimineel wetboek ingerigt 
voor het koningryk Holland, Leyd. 1809. 

Handleiding tot gebruik van het wetboek Napoleon, inge- 
rigt voor het koningrijk Holland, Leyd. J809. 

Handboek voor Foogden, Curateuren , Execuieuren, Admi- 
nietrateuren ens. ingerigt en dienstbaar gemaakt voor het toet- 
boek Napoleon, 1809. 

Inlet ding tot de hedendaagsche Holland&che regtsgeleerdheid 
en praktijk, Amst. 1810, 2 dn. 

Wetboek der belasting op het segel, Dordrecht, 1810. 

De geest der Comcriptie, 3 dn. 1810. 

Wetten voor Foogden , Exeouteuren en Curators , volgens het 
Fransche regt, Amst. 1810. 

Het wetboek Napoleon verklaard door de voornaamste Fran- 
sehe regtsgeleerden , nit het Fransch, 2 stukken,gr. 8° Amst. en 
Leyd. 1810. 

Het wetboek der bwrgerlijke regtspleging door formulieren 
in praktijk gebragt, nit het Fransch, 8 dn. gr. 8° Hoorn 1811. 

Ferhandeling van het wetboek van Strafvordering met formu* 
liefen uit het Fransch van Daubenton, 3 dn. gr.8* Amst. 18(1. 

Grondbeginselen van de wetemchap der Notarissen, uit het 
Fransch van J. B. Lorret, 2 dn. gr. 8° Dord. 1811. 

Wetboek der belastinge.fi op het segel, de regi&tratie, hypo- 
theken en griffie, Dord. 1814. gr. 8°. 

Inlet ding tot de Burgerlijke regtspleging of praktizijns hand- 
boek, naar het Fransch van M. Pigean, 2 do. gr. 8°. Dord. 1812. 

Zamenstel der administrative tvetgeving, naar het Fransch van 
Portiez, Rott. 1812. 2 deelen. gr. 8°. 

Handboek voor desknndigen of gids in burgerlijke zaken voor 
regters, regterlijke ambtenaars , landmeters ens. Dord. 1812 
gr.8°. 

Bovendien was reeds een aanvang gemaakt met het drukken van 
de Geest der Prwpositienj de Oefenschool der Notarissen, en 
een Handboek der Fransche regten voor den burger ; terwijl 
bij nog het voornemen had om in het licht tezendeneen Fransch 
regtsgeleerd woordmhoek , in den smaakvan Kerstemans Hoi- 
landsoh regtsgeleerd woordenboek, toen eene doodelijke ziekte 
hem op het onverwachta overviel, die hem den 12 Mei 1812 aan 
zijne waardige tweede gade Antoinette Catharine Simon 
Thomas en zeven nog mtnderjarige kinderen ontrakte, van wel- 
ke drie nit zijn cerste huwelijk met Francina Adriana Ear- 
th a van Pcene, onder welke de oudste was de hierboven f;e- 
noemde Mr. Christianas Petrus Eliza Robide van der 
Aa, en de tweede de verzatnelaar van dit woordenboek; zijnde 
Mr. Charles Menard Adelaide Simon van der Aa, Pro- 
koreur te Leeuwarden, een zoon ait zijn tweede huwelijk. 



De uitgebreidheid zijner kandigheden veroorzaakle dat genoot- 
schappen van veischillenden aard hem tot bun medelid veikozen; 
zoo als geschiedde door de huishoudelijke Maatscbappij te Haarlem, 
de Maatschappij der Minernlogie te Jena; de Maatschappij van fraai- 
je Kunsten en Wetenschappen, en de Maatschappij van JSederland- 
sche Letterkunde te Leiden , bij weike laatsle hij zich zeer ver- 
dienstelijk maakte, zoo door de getroowe bijwoning harcr vergade- 
ringen als door de waarneming Tan den post van Briefschrijver 
welkc hij van 1809 tot aan zijne dood naauwkeurig vervalde. Zij- 
ne spreuk was: Doe wet en sie niet om. 

Zie Aanspraak van 5. W. te Water in de jaarhjksche Al- 
gemeene Fergadering nan de Maatschappij der Nederiandseke 
Letterkunde te Ley den, den 8 van Hooimaand 18 12; Aan- 
hangsel op Nieuwenhois Woordenboek van Kunsten en We- 
tenschnppen. 

AA (Pieter vis db»), regtsgeJeerde en Hoogleeraar te Leuveo, 
werd aidaar omstreeks 1530 geboren ert overfeed in 1594. Hij on- 
derscheiddc zich in den opatand tegen Ftiips II, .was in 1565 lid 
van den Hoogen Raad van Braband en in 1574 Voomller rati 
den Raad Tan Luxemburg. Hij heeft nageloten: 

Commentarius de Privilegiis creditorum. 

Prochiron sive Enchiridion judiciorum. 

Zie Algemeen noodwendig woordenboek der satnenleving en 
Biographie Universelle. 

A A (Pieter vapt deb), Aardrijtakundige en Boekverkooper te 
ley den, vermoedelijk de Grootvader van den vroeger vermelde 
Christianus Carolus Henricus van der Aa, deed onder 
anderen, onder zijn opzigt een atlas van twee honderd kaartcn in Let 
licht komen, opgemaakt volgens de rerzen en ontdekkingen sedert 
1246 — 1696, waarbij behoort het belangrijke werk : 

IVaauwkeurige verxameling der merkioaardigsta Land-' en 
Zeereisen naar Oost- en fWe&t-Indien , 30 deelen in 8*. 

Hij gaf ook onderscheidene reekseu van porfretten uit , onder anderen 
de Effigies Fundatoris, Curalorum et Professorum Academiae 
Lugd. Batav., en overfeed in 1730. De Doge van Venetie maak- 
te hem, lot loon zijner verdiensten, Ridder van St Marcus. 

Zie Aanhangsel op G. Nieuwcnhuis woordenboek van Kun- 
sten en tcetensehappen an Algemeen teoordenb. der satnenleving , 
vergeleken met de familiepapieren. 

AA (WhieM van deb) Jahsz. , was in 1641 Secretaris, in 1645 
Raad, daarna Burgemeester van zijne geboortestad , Rotterdam, en 
beklecdde achtervolgens onderscheidene stedeiijke waardigheden, on- 
der anderen nam hij, toen Pieter de Groot als Ambassa- 
deur eerst naar Zweden en later naar Frankrijk gezonden was, in 
diens plaata den post van Pensionaris der stad waar en had veel 
gezag. 

Daar hij een der hefligste tegenslanders van de bevordering des 
Prinseo vanOranje was, bad hij, in ffi72, veei van het opgernid.gemcen 
te lijden, hetwelk van de Regering eischte dat men hem in hechte- 
nis zou nemen, aan dit verzoek kon eehler niet voldaan wor- 
den doordien van der A a afweztg was. Na wreekle men zich 
op hem door zijn huis gedeeltelijk te plunderen. Ook te 's Gravenha- 
ge was de bevolking zeer op hem gebeten , zoodat hij , op den dag 
van den moord der de Wit ten eenige schulfevs ontmoetende, groot 
gevaar Jiep van het zelfde deerlijk lo! , als dit broederpaar, te on- 
dergaan. Hij werd tlit de Regering gezet en sficrf ambreloos, waar- 
schijnlijk in 1681. Zijne vrouw Catharina Ha rtig veldt was 
door weldadighcid beioemd, inzonderheid door milde bijdragen tot 
het sticbten van bet weeshuis der Collegianten te Amsterdam. 

Zie Historie der Rhijnsburgsche vergadering bl. 241; Wa- 
ge naar, raderl. Hist. bl. 77, 114, 176 en t%%; Kok, Fa- 
derl. Woord. ; Chalmot Biogr. wioord.j Mr. J. Seh el te- 
nia, Staatkundig Nederland. 

AAGT (JaIies), een vrouwspersoon , die met eene zwarte kool 
in de geschiedenis staat opgeleekcnd. Zij leefde omtrent het mid- 
den der zestiende eeuw te Haarlem, waar zij er zich op toelegde, 
om hen die men van ketterij verdacht hield op te sporen en die 
dan aan den Sehont Jacob Foppens, een zeer goddeioos en jjeld- 
merig mensch , aan te brengen. Aagt, die zicb zeer vroora hield, 
om niets ter wereld eene mis zon verzuimd hebben, atle maanden 
(er biecbt en communie gtng, was zeer doortrapt in het nithooren 
van de diensthoden en kinderen der meest gegoede burgers, ten 
einde gewaar te worden, wat er in de huizen hunner meesters of 
ouders gesproken of gedaan werd; meende zij op deze wijze iets 
ontdekt te hebben, dan werd zulks dadelijk den Schout aangebragt, 
die ze dan onder de hand door anderen zijner handlangers liet 
wMrscbnwen van bet ban nakende onheil. tevens met aanbod, dat 
zij Fokkens, zouden irachien te bewegen, zich met een ruim 



geschenk te vredeh te stelleo. Wilde men echter daarVan niefs we- 
ten dan werd men het ongelukkige slagtoffer van deze schraapzach- 
(ig« schelmen, en moest het niet zelden met den dood bekoopen. 
Jla het plegen van eene menigte schelmstukken , waaronder zelf* 
moord, onlving zij eindelijk bet loon barer misdaden, want nadat 
Haarlem aan de zijde van Oranje overgaan was, met den meerge- 
noemden Schout het plan beraamd hebbende, om met eenige Span- 
jaarden de stad te overrompelen , begaf zij zich in Stilte daar bin- 
nen, (en einde met behnlp van hare medeatandera de stad aan vier 
hoeken in den brand te slekeli. Toen dit heilloos oogmerk echter 
mislnkt was, werd Aagt op vermoeden gevat; ondervraagd 
zijnde bekende zij niet alleen de nu voorgenomen brandstichting, 
maar ook hare vroeger gepleegde gruweldaden , waarvoor zij op de 
gewone strafplaats levendig verbrand werd. 

Zie Kok Fad. tooord. ; Chalmot Biogr. woord. 

AALI3ERICUS. Zie Albriccs. 

AALBERT. Zie Albert en AlbeBtos, 

AALBR£CHT of Aldiiecbt vak Rbijeben, Graaf van Holland en 
Henegouwen, na gedorende de zinneloosheid van zijnen breeder 
Willein V, bijna 31 jarenRuwaard (Voogd of Regent) te zijnge- 
tveest. Zijne cerste zorg, toen hrj in 1357 aan het bewiod kwam, was, 
dat aan zijnen oudsten broeder Lodewijk de penningen gegeven wer- 
den, welke hij voor het aislaau van zijn regt op de HoNandeche 
erfenis bedongen had. Daartoe werd het eiland Wieringen , bij ge- 
brek aan geld, aan den Hcer van Egmond verpand, terwijleene 
zekere som van de Dordsche tol aan Lodewijk Verbonden bieef* 
Alles scheen zich na tot stilte te schikken, en de gemoederen be- 
gonnen langzamerhand lot bedaren te komen ; toen Jan van Blom- 
m ostein, die, als hoofd der Kabeljaauwschen , Baljuw van Ken- 
nemerland was, van zijuen post ontzet en Reinond van B rede- 
rode, een der voornaannste Hoekachen, in zijne plaats aangesteld 
werd. Dit namen de Kabeljaauw*chen zoo cuvel , dat zij bijna 
de wapenen tegen Aalbrecht zonden hebben opgevat, doch vree- 
zende zich aan Majesteilscbennis schaldig te maken, besloten zij 
den nieuwen Baljnw Jageu te leggen, en zij zoaden hem van kant 
hebben gemaakt, ware bij hunne moordzieke handen, op het kerk- 
hof te Castrikom, niet tijdig ontvloden. Hier werd hij door de dor- 
pelingen ontzet, terwijl de Kabeljaauwschen zich gedeeltelijk op het 
nabijgeiegen slot te Heemakerk bergden , gedeeltetp naar Delft vto- 
den, Hertog Aalbrecht rnkte nn, in November 1358, met een 
hoop kiijgsvolk voor dat slot, en gaf bet bevel over het beleg. aan 
Heer Dirk van Polanen, die bet eerst, na er elfweken te heb- 
ben voorgelegen, bij verdrag innam. 

Inmiddels vernielden die van Delft, terwijl de Ruwaard in Zee- 1 
land was, werwaarts de bewegingen van F lor is van Borssele 
hem geroepen hadden, het huis Binckhorst, en het buis van Heer 
Dirk van Polanen; vervolgens deden zij den Hockschen alien 
overlast, hetwelk zoo verging, datzijzelfs volk in dienst namen en 
binnen 's Gravenhage met geweld de gevangenis openbraken en 
wien het ben lustte in vrijheid, stelden. De Rawaard trok bierop 
met eene sterke magt op Delft aan, om dit te overrompelen; doch 
eenige wachters, door het gewoel van het naderende krijgsvolk ge- 
waarschnwd, bragten de bezetting op de been. De Hertog an zij- 
nen toeleg verrjdeld ziende, deed de stad inslniten, doch moest er 
tien weken voor liggen, eer zij bij vet'dvag overging. De stedelin- 
gen moesten Herlog Aalbrecht om vergiflfenis smeken, 60000 
oude schilden opbrengen en hunne mnren laten omverwerpen. 

Jfu Irok de Ruwaard met een groot gedeelte van zijn volk naar 
Hensden, werwaarts onderscbeidene Edeten gevlugt waren , om zich 
op het sterke slot in veiligheid te stellen; doch hier werden zij op 
bevel van den Hertog eenjaar lang belegerd, waama zij, op voor- 
spraak van Otto, Heer van Arkel, in genade werden aangeno* 
men , m its zij het slot ontruimden, en zich verbonden, om binnen 
twee jaren in bedevaart naar Jeruzalem te gaan. 

Eerlang geraakte Aalbrechtin oorlog met Ednard, Hertog 
van Gelder,- over eenige Geldersche ballingen, die in Holland eene 
vcilige schuilplaats gevonden hadden. Hicrover was Ednard zoo 
geatoord, dat hij den Hertog den oorlog verklaarde, en hem tijd en 
p lasts tot eenen velds lag betcekende, welke op den Heimenberg , nabij 
Amersfoort, zoo geleverd worden. Aalbrecht begaf zich, aan het 
hoofd van een aanzienlijk leger, (er bestemder tijd derwaarts, doch 
Eduard bleef achter, waarop de Hollanders bet platte land van 
Geldei' afliepen en met eenen rijken buit terng keerden. Sedert 
werd de vrede getroffen, onder voorwaarden, dat Eduard Catha- 
rina, de dochter van Hertog Aalbrecht, tot vronw zoude ne- 
men, zoodra zij de hawbare jaren bereikt had. Dit buwelijk werd 
eerst in 1371 vottrokken; doch Ednard werd kort daarna door 
een zijner buisgenooten verraderlijk omgebragt. 



Niettegenstaande de oneenigheden tnaschen Dordrecht en Otto 
Heer van Ark el, over het stapelregt, genoten de Landzaten een 
wijie lijds rost, die echter min of meer gesloord weid doordien 
Aalbrecht, op zijne terugrcis uit Frankrijk , eea der voornaamsle 
Heeren van Henegouweo, Sohier of Zeger, Heer van Enghien of 
Adingen (1), vol gens eenigen op vermoeden van verraad en ver- 
Standhouding met zijnen krankzinmgen broeder te Quesnoi, vol gens 
anderen uit ijverzucbt wegens zijnen rijkdoin, deed oathalzen, De 
breeders en vrienden van den ongelukkigen hadden de wapens reeds 
opgevaten waarschijnlijk si end Henegouwen in een bloedbad (e ge- 
raken, warenniet Karel V, Koning van Frankrijk, enLodewijk 
van Male, Graaf van Vlaanderen, losschen beide gekomen, 
om de zaak le schikken, Aalbrecht moest nil de wapens 
nederleggen , en binnen 's Gravenhage , voor de rust van de ziel 
des onthoolden , een geestelijk gebonw te stichten. 

Omtrent dezen tijd onlslond er weder geschil met de Sticht- 
schen , over het slot Vreeland , dat in den zoen tusschen Hertog 
Willem en Bisschop Jan van Arkel, in bet jaar 1356, den 
Bisschop was afgestaan , mils hij den Hertog 3,700 ponden 
deed betalen. Be Bisschop bad nu wel het slot in zijne magt ge- 
had, maar de gevorderde sora niet opgebragt, Herlog Aalbrecht 
eischtc das, in het jaar 1370, dat het slot hem zou worden te- 
ruggegeven of dat hem bet beloolde geld betaald werd. Jan van 
Verneburg, die Jan van Arkel in den bisschoppelijken ze- 
tel was opgevoigd , in den haat der zijnen geraakt en gevan- 
gen genoir.en zijode , bad zich genoodzaakt gezien alle de sto- 
len en inkomsten van het Nederaticht aan eenige Edelen , die hem 
16,000 onde schilden tot zijn losgeld opgeschoten , te verpanden , hier- 
door vond hij zich buiten staat om Vreeland vrij te koopen. E d n a r d , 
Hertog van Gel re, tot middetaar in dit geschil verkoren , ver- 
oordeelde den Bisschop om te betalen oi het slot af te staan. De 
Bisschop inmiddels overleden zijnde, werd opgevolgd door Arnold 
van Hoorne, die wel verre van llerlog Aalbrecht te widen vol- 
doen , het slot Vreeland zijnen neef Zweder van Gaasbeek, 
Heer van Putt en, tebewaren gaf. Hierop on tslond eenen oorlog, 
die in Maart 1375 met een verdrag eindigde , waarbij Vreeswijk 
aan den Bisschop werd afgestaan. 

Aalbrecht^ die lot dusverre slecbls als Ruwaard bet land be- 
stuurd had , werd na zijns breeders dood , die waarschijnlijk in 
April 1389 plaals bad, als Graaf gehuldigd , en bad nu naar den 
ichijn het land in rust kunnen rcgeren , incjicn hij niet na bet 
overJijdenzijnergemaliR, Margaretlia van Lichnjls, die bem 
in 1386 door den dood ontvallen was, in ontucbt geleefd had met 
Adelheid, de dochter van Jan van Poelgeest. Daardezeten 
hove bijna alles naar baren zin beschikte en de Kabeljaaowschen, 
door haar toedoen , meer en meer in het bewind geraakten , stak 
dit de lloeksche Edelen, die te voren in 'sHertogs gunst stonden, 
derm ate in den krop, dat zij 'sVorsten bijzit , op bet bof te 'e Gra- 
venhage gewapend overvielen , en met WillemKuser, 's Graven 
Hofmeester , die haar beschermen wiide, met onderscheidene won- 
den afmaakten. De moordenaars , meest voornnine hovelingen be~ 
gaven zich dadelijlc op de vlogt. Koenraad Kuser, de vader 
van den vermoorden Will em, hield intusscben zoo lang bij 
den Ilertog aan om regt, dat hij een beslail nam, om vierenvijftig 
Hoeksche Edelen , die ten lande warcu uitgeweken , openlijk in le 
dagen; daar echler geen van alien verscheen, wcrden zij geoordeeld 
leven en goed verbenrd te bebbfn of in ballingschap verwezen, ter- 
wijl de stedelijke besiuren werden gelast : s Graven ambtenaren, in 
het opsporen en vervnlgen der moordenaars en voorlvlugtigrn , te on- 
dersteunen; zich van hunne personen , waar zij konden, meeslerle 
maken, en hunne huizeu te vernieten. Willetn, Graaf van Ooe- 
tervant, Aalbrechts zoon en vermoedelijke opvolger, ondernam 
voor de gevluchten om genade te smeeken; dit werd hem ech- 
ter zoo bwatijk genomen , dat hij , 's vaders ongenade bespeuren- 
de , in 1393, uit het hof naar bet slot le Altena week, dat bem 
kort te voren door zijnen vader in leen gesebonlen was. Aal- 
brecht, opgezet door Jan van Arkel en de Kabetjaauwsche 
Edelen , beschreef hierop heirvaart; en ging in eigen peraoon bet 
slot belegeren. Will em week, toen bij den optngt zijns vaders 
vemam , naar 's Hertogenbosch en van daar naar Frankrijk. De 
Herlog beslormde het slot, dat bij verdrag werd overgegeven en ge- 
slecbt ; even als de stolen t van Hodenpijl, Duivenvdorde, Saodhorst, 
Ileemstede, Warmond, Paddepoel , en misschien meer anderen van 
gevlngte Edelen. 

In bet jaar 1398 of daaromtrent , ondernam Aalbrecht den 
dood van Wit! em IV op de Friezen te wreken, of Jiever hij zocht 



(1) Door Kok en Ckalmot vcrkccrdclijk Heer Jan geuoemd. 



hen lot meerdere onderwerping te brengen dan zij hem wilden be- 
wijzen. Den eersten togt deed hij , met eene aanzienlijke magt , 
in eigen persoon , maar door bet verloopen van het jaargetijde rigt- 
te bij weinig nit. hij keerde derhalve naar Holland terag en zond 
jijn zoon , den Graaf van Oostervant, met wien bij zich weder 
vcrzoend had, aan het hoofd van een geweidig leger naar Friesland , die 
zoo voorspoedig was , dat hij de Friezen ten onderbragt, en eenigen 
in de Omroelanden besloten den Ilertog het land ter leen op te 
dragen. Maar die landen bieven niet lang dienstbaar aan Holland, 
De geweldenarijen der Hollandsche ambtenaren en Schouten , de 
haat der Friezen tegen overbeersching , hunne liefde tot de oude 
vrijheid en nog vele andere redeneo , veroorzaakien, dat geheel Fries- 
land , bebalve alleen Stavoreo, indejaren 1399 en 1400, op nieuw 
afviel. Daaruit ontstond een nienwe oorlog lusschen Holland en 
Friesland , die met wisselvaJJig geluk gevoerd werd , maar die ein- 
digde met een voor de Friezen eervol bestaod. 

Na nog in eenen oorlog le zijn gewikkeld met Heer Jan van 
Arkel, zijnen Sladhouder en Rentmeester over de grafelijke in- 
komsten in Holland , die rondait geweigerd had rekening en ver- 
antwoording te doen , doch van wel ken oorlog hij het einde niet 
beleven mogt, overleed Hertog Aalbrecht le 3 s Gravenhage den 
12 December 1404. Hij was een slap vorst, dobberende tusechen 
twee pariijen , beurtelings de speelbal van Edelen , hovelingen , 
vronwen of van zijne zeer ongebondene levenswijze ; bevorderde in 
Holland het zedederf , en door het verkoopen van groote vergun- 
ningen aan de sledeo , vermeerderde hij hare magt en aanzien in 
hooge mate. Zijn boedel was , door den oorlog in Friesland , zoodanrg 
met schulden bezwaard, dat zijne weduwe die verstiel. Twee malen was 
bij gehuwd geweest , eerst met Margareta, eene dochter van lo- 
dewijk van Licbnits, Hertog van Bryga in Silezie , bij wien 
hij drie zonen verwekt had: Willem van Oostervant, die 
bem in de regering opxolgde; Aalbrecht, die in jeugdig-en leef- 
tijd overleed, en Jan, verkoren Bisschop van Luik; benevens drie 
dochter* : Catharina, eerst gehuwd metEduard, Herlog 
van Gelder, en daarna met "Willem, Herlog van G u 1 i k ; 
Jlargareta, gehuwd met Jan zonder vrees, Hertog van 
B ourgondii:, «n Jolanda of Ada, gehuwd met Albert, Ilertog 
van Oostenrijk, Bij zijne tweede vrouw Margareta, eene doch- 
ter van Adoli, Graaf van Cleve, had hij geene kinderen, doch 
hij Het twee bastaarden na, Adriaan en Willem. Ten gevotge 
van de uilputtende oorlogen, waarin Aalbrecht steeds gewikkeld 
wag, zocht bij zijn heil in bet uitgeven van gond en zilver geld, 
dat tot het slechtste beboort, dat limner? in Holland wettigen koers 
heeft gehad. Het is, doch zeer onjuist, afgebeeld in: Alk made, 
Munt der Graven van Holland , beter in de bij T o y 1 e r s twee- 
de Genootschap bekroonde Ferhandeling van P. O. v. d, Cbys. 

Zie Kok, fader!. JFoordenb. D. II. bl. 480—490. Wage- 
[naar, Faderl. Bist.,J). III. Dewez, Bistoire particuli&re de$ 
Pays-Bos, Tom, II. p. 444. Bilderdijk, Ge&chiedenis des Va- 
derlands, D. Ill en IV. Arend, Algemeene gesehied. des Va- 
derlands, D. II. 

AALUU1SEN. Zie AElHUISEff. 

AALST (Evekt tab), geb, te Delft in 1602, was een bekwaam 
scbilder in alleriei soort van stillevens, inzonderheid van fraitstnk-< 
ken, ook munlte bij uit in het schilderen van ijzeren harnassen, 
slnrttdioeden en alle soort van glanzige metalen , die hij naar ver- 
eifchte bunncn hehoorlijken glans en weerschijn wist te geven. Hij 
overleed in 1658. In het koninkiijk kabinet te 's Gravenhage treft 
men Iwee zijner schilderijen aan. Het eene stelt voor eene vaas 
met bloemen , het andere dood wild. 

Zie A. Houbraken, de groote Sehouburgh der JYederlant- 
sche Kunxtxchilders en Schilderessen, D. I, bl. 228. Imnier- 
zeel, Leven der Schilders. 

AALST of AALTS (Fjiips en PrETEn Viis), twee broeders, die 
ook onder den naam van Waterles of Waterlois voorko- 
men (1), waren tcekenaar* van het verbond der Edelen, en werdert 
deswegens den, 1 Jnnij 1568, met ondersobeidene anderen, op 
last van Alva, te Brussel onthalst. 

Zie van Meteren, Bistarie van de oorlogen en de Geschie- 
denissen der Nederlanden , D. 1, bl. 264 8°. B. Ill, bl. 57 fo- 
lio. Te Water, Bist. van het verbond der Edelen, St. II, 
bl. 142—143. 

AALST (Gkrard vam), een godgeleerd scbrijver, werd achtervol- 
ger.8 Predikant te Vuren-en-Da!em , in 1704 , te Sommelsdijk , in 
1706, ente Westznandam, in 1715, ter welker laatstgemelde plaats 
bij den 29 Junij 1759 overleed, na ruim50 jareninden Wijngaard 



(J) y.Meteien noemt xe Pierre en Philips "Vf atetleis alias Oacllz, 

3 



des Heeren te hebben geaibeid en in 1755 Emeriius te zijn ge- 
worden. Hij heel't do volgende werken nagelaien: 

De Parabel van den Zaijer, verklaart en toegepasl in vier 
Predikatien, Amst. 1748. 

Geestelijke Mengel&toffen , ofte Godvruchtige Bedenkingen 
over eenige gewigtige waarheden, Amst.1754. 2 dn. 8°. 

Fijftigjarige Jubelgedachtenis over Ps. LXXI. 17 en 18, 
Amst. 1754. 8°. 

Proeve des Geloofs, ofte eene korte Verhandeiing over de 
XXI. vrage van den Heidelbctgsche Catechismus , en verder 
over de regtenaart en natuur van ket waare saligmakend Ge- 
loof em. A in st. 1755, 

Zie Chalmot Biogr. Woord en van Abkoude en Arren- 
berg, Naamregister van Nederdititsohe boeken. 

AALST (Johannes van). Zie AALSTIUS (Johannes). 

AALST (Puter van). Zie AALST (Filips en Pieteh tan). 

AALST (Willem VAs), kunstschilder, was een neef vau den 
bovengenoemden Evert vau Aaisl, en een zoon van diens bree- 
der Jan van Aalst, Notaris te Delft, waar hij in 1 020 het 
eerste licit t zag. Hij leerde de kunst van zijnen oom, doeh nam 
i]n;irin zoodanig toe, dat hij eerlang zijnen meester overtrof. In 
zijne jeugd bragt bij, tot voortzetling zijner kunst, vier jaren in 
Frankrijk en zeveri in Italie dour, in welk laatste land hij bekend 
was onder den naam van Guilielmo. lit bet jaar 1(156 in zijn 
vaderland leruggekeerd , woonde hij eerst te Delft, daarna te Am- 
sterdam , waar zijne slukken bij alle keuners hooggeacht en tot 
hoogen prijs verkoebt werden. Gcdurende zijn verblijf te Florence 
schildenie bij voop den Groolhertog van Toskaue, die bein ten blijke 
zijner tevredenheid , eene gouden teten en medaille met 's Vor- 
slen afbeelding vereerde. Ilij Met zich niet weinig op zijrie bekwaatn- 
heden voorstaau. Eens met den Amsleidamschen Burgemeester 
JIaarsseveen in gesehil zijnde, over eene zaak die van Aalst 
zeer ter harte ging, sloof hij op, Irok zijueit rok open, en liet hem 
de keten zien waaraan de lnedaille hing , die hij van den Groot- 
hertog van To»kane gekregen hail, zeggende: » Gij zijt met eenen 
)i geldzak ora nwen hals in de wereld gekoinen , anders waart gij 
»niels, maar dat ik ben, ben ik door verditnste." Van Aalst 
overieed in W79 te Amsterdam. , 

Zie Houbra ken, Sckouburgh der Schilders en Schilderes- 
sen , D. I, bl. 228 — 229. Biographie Rationale, Tom. 1. pag. 9. 

AALST1US (Johannes) of JouanjiEs van Aaist werd Pedikaut te 
Hooma.ii' in 1R78 , vervolgens in 16U8 te Bevcrwijk , doch van 
daar in 1705 naar Middelhurg beroppen , waar hij in 170D lot 
lloo'deeiaai' in de VVijshegeerle werd benoemtl en in Jnntj 1712 
overieed. Hij heeft zicb bekend gemaakt ais sclinjver van de*na- 
volgende werken : 

Over het Hooglied van Moses, Deut. XXXII. 4°. 

Vijftien Predikati'en over het Lyden van Christ ax, Amst. 
1669. 8°. 

Bespiegeling der Reden-Leer, Amst. 1703. 8°. 

Inleiding tot de Zeden-Leer , Leid. 1705. 8°. 

Welke beide iaafste werken in zijnen tijd zeer beroemd moeten ge- 
weest zijn. Nog achreef bij met Steenwinkel in Wi)3 tegen Hai- 
thaxar Bekker, en met Holtherus tegen de Wederdoopers. 

Zie G. Vrolikliert, Viissingsche Kerkhemel, bl. 165, en 
van Abkoude, Naamreg. van Nederl. boeken. 

AALTJE Wouiebs. Zie W0UTEKS (Aaitje). 

AALTS. Zie AALST (Fjlip« en Piitzb van). 

AAJI van der Bum;, Zie fSURG (Aah van der). 

AARDENBORG (Pleteb van), Luitenant ter zee, bevond zicb 
in 1784 aan hoord van 's Lands uitlegger de Spion, Hggende voor 
Loevestein, toen de Kommandant van dat vaailuig, Witte van 
Dam, met behulp van den Luitenant ter zee 11. W, Sin it, bet 
ontwerp vormde, om gezegden uitlegger aan de zicb in GeJderland 
bevindende Stadhondersgezinden over le ieveren. Van Aarden- 
burg, daartoe mede aangezocht, weigeide niet sieehts er in toe te 
stemuien, maar wist, met veel beleid en moed, na den Komman- 
daut zwaar gewond te bebben, de bewerkers van dm loeleg mees- 
ter te worden en gevangen op te biengen. 

Zie Vaderl. Historie ten vervolge op Wagenaar. D. XIII, 
■),]. 400—401. 

AARE (Dikk via der), Zie Theoboricos II. 

AARNOUT, Arnood of Abmald van Egmokd, Heitog van Gelre 
en Graaf van Zutpben, was de acbterneef van Willem I en 
Reinatd IV Hertogen van Gelre, als zijnde een kieinzoon van 
hunne zmter Johanna. Reinald, zonder weltige kinderen na te 
jaten in 1423 overleden zijnde, werd Aarnout, die nog slechla 
dertien jaren oud was, na zijn overlijden door de Staten ran Gelre 



gebaldigd , en nit hoofde van zijne jeugdige jaren , onder voDgdij 
gesleld van zijnen vader Heer Jan van Egmond, die tevens 
het Jund bestuiiiJc. Koit na zijne iahuldiging werd er tusschen 
hem en Adolf, Hertog van Cleve, een verbond van vriend- 
schap gesloleu en hem 's llertogs ducliter Catharina lot biuid 
toegezegd. flog in het zeltde jaar bevesligde hij de stad Nijinegen 
in alle hare voonegten en steldo zijnen vader tot Kuwaard van 
deo lande voor den tijd van 13 jaren aan , belovende : voortaan 
niets te zulten doeu, buiten kennis der zestien liaden, door 
de vier kwartieren le heuoemen; geen huweltjk aan te gaan , 
noch raadsvrienden aan te neuiwi, of *teden, burgten, rententol- 
len of eenige audtre , zoo tegenwoordige als toekomende, goede- 
reu te verzelten, verkoopun of anderzms weerloos te waken', dan 
met toesieuiming der Biddersehap en vier huotdsleden; algmede 
gei;tte arnbleu te zallen vergeven dan aan inboorlingen of inwoners 
vau Gelre, of die iu het vojstendom of graaischap waren gegoed, 
en audere bepalingen die zijne magt beperklen. Hij bevealipde 
onder de zellde belollen de stedelijke voorreglen van Amheoi , 
Zulphenen van de overige kleine steden van Gclderland. 

In het volgende jaar, 1424, trouwde bij met zijne voorgemelde 
bruid Catharina, niettegenstaaude de bruidegom no r ," ee n 15 
eu de bruid naauwelijks 9 jaren oud was. Een gevoelijre sh S 
werd den jeugdigen Aarnout toegebragt, doordien Keizer Si^is- 
muud weigerde hem als Hi-rlog van Gelre en Graaf van Zntphen 
en zijn vader als lluwaard te erkenuen en daarentepn brieven 
ten vuordeele van Adolf Graaf van den Bergh verleende , 
waartoe hij, naar men meent , door geld was overgehaald. De 
Getderschen stoorden zich wel weinig aan '» Keizers brieven 
waarbij hun bevolen we.d den yemelden Adolf als Hertoo- te 
erkennen, doeh lneiuit ontstoud later een oorlog. Aarnout "er- 
Icende iu het jaar 1426 grooten bijstand a.in Zweder van Ca- 
lemborg, Bisschop van Utrecht, tegen de Stichtenaars. Een bende 
Gelderschen onder Jan van Egmond hielp deze Amersloort ver- 
meesieren; doch Rudolf van Diepholt, Zweders raede- 
dinger , bemijjtigde kort daarna weder die stad. Voldoeniu r van 
den tlertog eiseliende , werd hem die geweigerd , en hierdoor 
barstte een knjg los , die drie jaren duurde en waarin Aarnout 
zich gernggesteund zag door filips de Goede , Hertoo van 
Bourgundie , met w.en hij een verbond gesloten had, orn Ru- 
dolf vau Diepholt met vereende magt te keer (e gaan en hem, 
tegen den wil van den Paus, uit het Bisdom van Utrecht te we- 
ren. Toen bij eebter bespeurde, dat hij met dim huitenlanrlscben 
knjg zijn eigen uadeel berokkende, sloot hij, op het voorbeeld van 
Eil ips vau Bourgondie, eenen vrede met Rudolf van Diep- 
holt tn liet Zweder van Culemborg aati zijn lot over. 

Diet Jang daarna werd, door bemiddeling van den Graaf van 
Wears en van den Bisscliop van Keulen, tus^hen Aarnout en 
Adolf Graaf van den Bergh een vierjang heslund aangegaanj 
helwelk eebter reeds in 14.i0 door den rusieloozen Adolf verbra- 
ken werd, door van Aarnout bet hertogdom Gelre te eischen, 
of hem, in geval van weigering, den oorlog te verklaren. Aar- 
nout sloeg het beleg voor Buren , welks Heer hem vtjandig was, 
bemagitgde die stad, alsmede Leerdatn , Schoonrewoerd en HaaB- 
treeht , en selionk ze aan zijuen breeder Willem, Heer van 
Usselstein. Aarnout tiieron door den Keizer voor het Uijks- 
gerigt gedagvaard en niet verschenen zijnde, werd in den,Rijksban 
en vijand van bet llijk verklaard ; teiwijl zijne onderdauen bevel 
onlviugen, om zich met Adolf te venhagen en hem als hunnen 
Heer te huldigen. De Gelderschen bleven niettemin Aarnont 
gelrouw , die inmiddels zijn regt op het Hertogdom door bekwame 
mannen bij den Keizer liet verdedigen. Om zich niet alleen in 
het bezit van Gelre te bevestigen , maar zich ook van Gulik te 
verzekeren, vernieuwde Aarnout in 1433 het verbond van onder- 
linge bescherming met zijnen schoonvader , den Graaf van Cleve 
en in het volgende jaar met zijne anderen vrienden. Het zijnen 
broeder Willem bragt hij in 1438 eene seheiding tot stand, 
welke door hunnen vader betraphtigd werd, doch in 1440 ontstond 
er tusschen de beide braederu wider een hevig gesehil over'de erven 
en dijkgeregiigheid van Driel, betwelk eerst tn 1448 , door tusschen- 
kouist van den Herlog van Bourgondie beslist werd, 

Ondertusschen geraakte het Herlogdoin Gelre, zoo door gedurip- 
oorlogen als door aanhoudende duortoglen van vreemde krijesbenden, 
vcrarmd en uiigeput en Aarnout, met die van Nijmegen overhoon 
liggende , zag zich genoodzaakt zijne kleinodien en huisraad te 
verpauden en het laud in zware schuJden te steken. Eerlanp- 
ontstonden er verwikkelingen tusschen den Hertog en zijne onder- 
zalen ; deze werden wel is waar weder bijgelegd , doch altijd ten 
koste van bet gezag van den zwakken Aarnout. Gebukt onder 



zoo veel tegenBpoed, ondemam hi) in 1456 eene bedevaart naar 
Jeruzalem j na zijne terugkoinst ontvJamde op nieuw bet vuur der 
tweedragt, Wu stood zijn zoon Adolf, vooml door Nijmegen oij- 
derstennd , tegen hem op : men bood hem Let Jandsbestuur aim , 
en toen de vader zich daarlegen verzette , smeedde de zoon, die 2ich 
inmiddels schijnbaur weder met zijnen vader verzoend had, met zijne 
verfoeijdijke moeder , het opzet , om den vader en echigenoot van 
het bed (e ligten en in hechtenis te zetlen. Bit weed op da verra- 
derJijIisle wijze, onder glimp van ecu yriendschappeJijk bezoek le Grave, 
in JiiiiUiiij 1405 volbragt, en de bejaarde Uerlog in den naeht, in 
een onderiileed, over het ija naar het tolhuis te Lobilh en van daar 
naar Buren gevoerd. De Geidersche steden hadden dezen gruwc) ukt 
slechts geduld , maar warenerzelfs medepliglig aan. Docb Wil iera, 
Aarnouts breeder, en de tlertog van Cleve tnaaklen het den uvn- 
weldijjer zoo bang, dat hij beloofde zijnen vader te ontslaan , waarop 
ook de Pnus en Hertog Karel ran Bourgondte aandrongen, hij 
wit;n Will em en de flcrtog van Cleve hunne klagten iubragten. 
llering Karel riep AdoU, zijnen schoon breeder, in Janij 1470, 
tot zich naar Hesdiu in Artois , daar sloeg hij hem voor , den ouden lier- 
tog los le laten en le herstellen; de zoon durlde zulks niet weigeren , 
en de vader werd, na eene ztsjarige gevangenschap uit zijnen kerker 
ontslageu. Toen trn Aarnout in December mede te ilesdin v«rscbe- 
nen was, deed K are I beiden in zijne tamer, voor eeue aanzierdijke 
vergadering, hunne zaak bepleilen; de oude man daagde den onlaar- 
den zoon uit, die zoo ver was van verzoening, dat hij op de voorslagen 
Tan Karel antwoordde: » hij wilde liever zijnen vader met liet huofd 
voor over in eenen put werpenen zieh zefven erhij." Adolf, de oog- 
merken des bemiddelaars bespeurende , onlanapte in slilte, doch werd 
te Nanien gevot, en, zoo lang Karel Jeelde, (e Korlrijk gevangen 
gehouden. Deze deed zich nu, van den ouden Aarnou t.Geire en Zut- 
phen voor 300,000 goaden Rijnsche guldens in eens afslaan; docli dit 
verdrag, hetwelk den 30 December 1472 gesloten was, werd niet be- 
lend gemaakt , voor dat Aarnou t, onder zijn eigen naam , weder in 
het hezit des lands was. Hijoverleed echter kort daarua, den 28 Febraarij 
1473, bij zijiK, gezegde cchtgenoote, behalve den reeds geiiuemdcn 
zoon, drie dochlers nalalende, zijnde, Maria, getinuwd met Jacobus 
II Kerning van Schotland; Margriet, getrouwd met Fredertk 
van Beijerenv Hertog van Simmeren enz. en Catharitia, 
ongehuwd overladen. 

Zie J. J. Pontanus en A. Slich fenhors t, Geldersse ge- 
sckiedenissen, bl. 209 — 268; Kok Faderl. woordenb. J). XI U. 
bl. 184—189. Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de Geschie- 
denis van Gcldertand , D. IV. ; A rend, jtflgemeene Geschied. 
des Faderlands, D. if. St. III. hi. 135 — 179. 

AARNOUT, Graaf van Holland, ook wel Arnoud en Ar- 
nold gelieetcn , een zoon van Dirk II, -werd op het slot le 
Gent geboren, waarom hij ook wel de Gentenaar wordt r;e- 
noemd. Nog hij het leven van zijnen vader , in het jaar 980 , 
trad hij in den echt met Luitgard, dnehter van Siegfried, 
Graaf van Luxemburg. Hij kwain na zijns vaders dood in 987, 
of volgens anderen in 988, aan de regering. Door zijne genial in 
com zijnde van Otto III, Keizcr van Duitachland, werd bij 
door dezen met tiieuwe landen begiftigd , waaronder ook West- 
Priesland schijnt te zijn gewcest , allbans Aarnou t bragt eenig 
krijirsvolk bijeen en trok daar merle tegen de Friezen op, die hij 
welhaast - noodzaakte hem trouw te zweren en te huldigen , maar 
die ook weder, kort nadat hij teruggetrokken wag, zonder eenige 
vasiigheid of bezetting in het nieuw gewonnen laud te laten , het 
juk weder afwierpen , en dagelijkg in Holland vtelen , planderende 
en brandende waar zij konden. Aarnout Irok tegen hen te velde 
en sloeg zijn leger neder in de vlakte Win kelma d o, op of bij 
de plaals, waar llians het dorp Wink el ligt. Beide pariijen tSKt- 
ten elkander aldaar zeer virmig aan, doch Aarnout, door zijne 
dapperheid aangevuurd, zieh onvoorjigtig te ver onder de vijanden 
beg'iven hehbende, werd met onderscheidene wonden ter neder ge- 
veld, waarop zijne legerbenden verschrikt uit den strijd weken. Zijn 
ligchaam werd naar Egmond gevoerd en aldaar begraven. Volgens 
de onde kronijkschrijvers had het ge^scht, waarin hij sneuvelde den 
1 October 993 plaats , daar er eehter nog een brief voorhanden is, 
door hem, ten hehoeve van het Blandiner Klooster teGent, in 998 
gegeven , heeft er vermoedelijk eene Bchrijffbul plaats gehad en zal 
de slag in of na dat jaar voorgevallen zijn. Hij Het drie zonen na: 
Dirk of Diederik zijnen opvolger in het graafschap Holland, 
Adelbert, die hem a Is Burggraaf van Gent opvolgde en Sig- 
fried of Sioco ook Sivaart, van wien de adellijke geslachten 
der Teilingenen Brederod es afslammen. Bij P. Scri verins, 
Beschrifvinge der Graven van Holland enz. en bij Hal ma, 7b- 
neel der Fereenigde Afederlandon , treft men zijn porlret aan. 



Zie G. van Loon, Jlottde Hollandsche Jlistori, D. II. bl. 180, 
208, 217, 232-236; VVagenaar, Faderl. Hist. D.II. b\. J24-13I - t 
B i I d e rd ij k , Geschied. des Faderl. , D. II. bl. 5 en G ; A re n t , 
Algetneene Gesckiedsnis des Faderlands , J). II, St, I. bl, 30 
ea 31. 

AAUSCIIOT (Fiurs vut Croy Hertog van). Zie CROY. 

AAIISSENS. Zie AEKSSEKS. 

AAUTGEN VAN LliYDEN. Zie KLAASZOON (A*ri). 

AAKTMAlf MAffllUSZ (Nicolaas) een bekwaam leekeiaaar , 
werd den 5 December 1713, woarscbljnlijk to Amsterdam geboren , 
en overleed den 5 Waart 17413. Hij teekende allerlei onderwerpen , 
veelal voor boekprentjes. Zijne kleine teekeningen met Oost-lndi- 
sclie inkt zijn niet onverdiensteiijk. 

Zie II. van Eynden en A. van der W i 1 1 i g e n geschiedenis 
der Vaderland&eke Sehilderkumt , 11. II. bl. 138. 

AAHTSUEHGiiN {Albxahuek vas ver Cipelie Jleer va.^J. Zie 

CAPELLE (ALEXA.1EER van der). 

AARfSBEKGEa (Willeu vamNyvklt Ueer vah). Zie NYVELT 

(WlLlEJt Vab). 

AARTSZ (Uvkbbt), een bekwaam kunstschilder, geboren te Wijk, 
aan Zee, in 1482, was de zoon van een visscher. In zijne jeogd 
het eene been gebrand hebbende, werd hij tot heeling daarvan naar 
HaarJeui gczonden; doch, hetzij men zieh tot eerien onbekwa- 
men heelnicester vervaegd of zich (e laat tot hem begeven had . 
de wonde verergerde zoodanig, dat men hem het been moest afzet- 
ten , waardoor hij genoodzaakt was otti met eene slelt te gaan. Om 
die reden gaf men hem den bijnaam van Rijk met de Stelt, onder 
welken hij meest bij de kuustenaara beketid is. Daar bij , in zijne 
jeagd, veeltijds , bij het vuur zitlende, met hoatskool op cien 
muur krabhelde, meende men genegetiheid tot de schilderkunst in 
hem te onldekken, en hestelde hem bij Jan Mostert, desiijds 
een bekwaam mecsler le Haarlem , onder wien hij zich zoo vlijtig 
oel'ende, dat hij weldra zelf een goed kunstenaar werd. Onder 
anderen schilderde bij op de deuien van het altaarstnk voor het 
dragersgild , dat weleer door Jacob van Haarlem geschilderd 
was, de Uistorie van Jozef, die als een koning, in groote heer- 
lijtheid gezeten , zich voor zijne breeders , weike in Egypte gckomen 
waren om koren te koopen , bedekt hondt , welk stuk zeer geroemd 
werd, zoodat bij in het jaar 1520, le Anlwerpen , wcrwaarls hij 
zieh met der woon begeven had, in het Schildersgild werd inge- 
schreven. Hij overfeed aldaar in Mei 1577, den roem nalalende 
van een stil , hupseh , vreedzaam en. vroom man le zijn geweest. 
Ook maakle zijn vrolijk humeur hem zeer bemind. Met zinspeling 
op zijnen naam en gang ptagt hij te zfggen : »lk ben rijk en wel 
gestell." Doch toen in zijnen hoogen ouderdom zijn gezigt zoo ver- 
zwakt was, dat hij naauwlijks ?.irn knn wat hij schilderde, legde 
hij de verwen soma wel een daim dik op de paneelen; daar nu 
niemand meer behagen in zijnen orbeid scliepte, deed zijne eigen- 
iiclde hen, die hem vroeger bewonderd hadden, voor onregtvaar- 
dig huuilcii ; en hoewel bliml, bield hij echter tot het lantste toe 
staande dat het publiek minder goed zag dan hij. Men vindt zijn 
portret naar het otigineel van Frans F I oris bij van IMander. 

Zie K. v a n M a n d e r , Leven der Schilders , D. I. bl. 2oS — 2fJ0. 
Biogrophie Nationals. 

AARTSZEN (Pietek), of Pietir Aritocdsz , om zijne lange ge- 
stalle meestal Lange Pier en door de Italianen Pietro Longo 
genocmd, een vermaard kunstschilder, was geboren te Amsterdam 
in 1507. Ofechoon hij van der jeugd af aan groote neiging tot 
de schilderkunst aan den dag legde, wiide zijn vader, een kouscn- 
wever , hem in zijn beroep opbrengen , doch de moedi-r kantle 
zich daar tegen aan en begeerde, dat de Inst en neiging lot de Lunst 
bij haren zoon niet uilgedoofd zotiden worden , zeggende: » Al zou 
ik bet geld met spinnen moeten winnen , zal hij leeren fchilderen." 
Pieter werd diensvolgens besteld bij zekeren Allard Klaaszen, 
destijds een der beste portretschilders le Amsterdam, Pieter ge- 
wendde zich van Jongs af eene vaste en sloute behandeling en om 
allea kloek aan te tasten , waardonr hij grooten roem in de kunst 
verwierf. Omtrent het jaar 153fJ of 1537, das op zijn zeventiende 
of aehltiende jaar, ging hij met eenen aanbevelingshrief van den Schout 
van Amsterdam naar het lluis le Hos^u , in Henpgouwen, waar toen 
een zeer beroemd kabinet van sehilderijen bestond , ten einde er de 
voortreffelijke stukken van onderscheidene mecslers te besluderen. 
Van daar verlrok bij naar Anlwerpen, waar hij zich in het hu- 
welijk begaf en in het jaar 1553 in het schildersgild kwam. Eerst 
schilderde hij allerlei kenkenbehoeften en spijzen, dio !iij zoo cigen- 
aardig in hare eigene kleuren albeelde, dat men vaak waande die 
voorwerpen voor zich te hebbenj ook bebhen weinig schilders hem 
diiarin knnnen erenaren. later heeft hij onderscheideno altaarsluk- 



ken te Amsterdam, Delft, leuven, Diest en elders geschilderd', 
doch de meeste zijn door de woedende beeldenstormers veraietigd. 

In kleitie beelden muntte hij minder uit dan in groote voor- 
werpen ; doch in deze laatste toonde hij zicti een voortreffelijk 
meester. Hij was mede bedreven in de bouwkande en het perspectief ) 
zijne gronden verrijkte hij met bevallige versierselen en metbuslen; 
zijne figuren werden goed geplaatst ; in de houdingen wist hij eene 
groole verscheidenheid bij (e brengen , en de draperien werden oordeel- 
kuiidig gekozen en naar eisc-i aangebragt. Voor zijne stnkken be- 
gcerde hij sleehts eea gering loon. Men verhaalt, dut toen Michiel 
Coxie van Mechelen naar Amsterdam onlboden was, om het hoog- 
altaarstuk in de Nieuwe Keck aldaar te schilderen , en een 8tak 
zag, door Pieter Aartszen voor de Oude Kerk geschilderd, op 
het vernemen van den geringen prijs (2000 krooneu) waarvoor het 
vervaardigd was, zeide: » die het eene gemaakt heeft zal het an- 
der ook wel tnaken," waarop hij weder verlrok, 

Hoewel hij een nederig man was, die geen groot denkbeeld van 
zich zelven voedde en er zeer eenvnudig nilzag , zoodat hij geen 
aanzien zou verworven hebben, indien niet zijn verheven kunst en 
uitmantende werken hem naar waarde hadden doen achteu ; was hij 
toch niet zelden mistroostig , dat zijne kunstgewrochten, die hij der 
were Id ter zijner gedachlenis meende na te laten , door de beeldstoriners 
vernield werden, waarover hij dan ook weleens, niet zonder gevaar 
voor zich zelven , met zulke kunslvernielers in hooge woordcn ge- 
raakte. Hij overleed te Amsterdam den 2 Julij 1573 ; mlateude 
drie zonen Pieter Pieters, Aart Pieters en Dirk Pieters. 
Zijn portret vind men bij van HI an der, 

Zie Tan Mander, Leven der Sohitders, D, II, bl. 235 — 243, 
Immerzeel, Leven der ' Schilders. 

ABBEMA (Mr. Audkies Stjbiurd) , geboren te Rhenen, den 19Fe- 
bruarij 1736, de zoon ran Jan Frederik Abbema en Jacoba 
Itatlhia Smissaert, werd, na eenigen tijd Advokaat te zijn 
geweest, in 1775, tot Raad in de Vroedschap van Utrecht benoemd 
waarin bij onderscheidene Commissien met lof bekleeddc. 

Tot de Regenten behoorende, die de toenemende magt van den 
Stadhonder wilden beperken, had hij zich dikwijls tegen het Rege- 
rings-Reglement van 1674 verklaard ; daar zijne naauwgezelheid hem 
echter niet veroorloofde, om zich eerder daarvan onlslagen te houden 
of gedeelten van iiet nieuw Reglement vroeger in le vocren , dan op 
het einde van het regeringsjaar , zoo als op 20 Maart 1786 was 
bepaald , bad dit ten gevolge , dat hij op den vermaarden 3den 
Julij, henevens alle andere leden der Vroedschap, ontsla;^n werd 
van zijne regerhigsambten, Rij de omwentelirtg van 1787 werd 
hij voorbijgegaan , wanneer de meestcn der afgezetten herstcld wer- 
den , zoodat hij van twee kanten leed. Tot in 1795 leefde hij in 
stille rust , doch toen riep men hem spoedig in het bewind. Hij werd 
reeds in February , namens Utrecht, Lid Tan den Raad van State, 
en was, na de onlbinding van dien Rand, de eerste Voorzitter in 
het Committe* tot de zaken van het Bondgenooiscliap te Lande. In 
den finanlieelen werkkring gEraakt , deed hij door tronw , oordcel 
en bijzondere werkzaamheid in de zorgelijkste tijd onvergetelijke 
dienaten , zoodat ieder hem als volstrekt onmisbaar beschouwde ; 
van bier ook, dat hij, in weerwil van alle ataalsschokken , in het 
zelfde vak wetkzaam bleef, ol'sehoon hij ook, bij opvolging en bij 
de verschillende Staaisregelingen, de posten erlangde van Directeur 
der Militairc Finantien, Lid der Rationale Rekenkamer, Agent der 
Finantien en Lid van den Raad van Finantie. In deze laalste be- 
trekking slierf hij op den 26 Met 1802, betreurd door alien, die 
hem kendcn. 

Hij wordt geprezen om zijne eerlijkheid, gegrond np godsvruchf , 
werkvermogen en algemeene kunde. Bij zijne echlgenoole Con- 
stanlia Maria Testas, Iiet hij vier kiuderen na. Gedurende 
zijne slaatkundrge rust, wijdde hij zijne fijd aan de beoeFeningj der 
wetenschappen , behalve andere werken , heeft hij er een nagela- 
ten , getitetd : Mtjne bevindingen , gedackten en bedrijven , ge- 
durende tnijne fie&gie in de Vroedschap der Stad Utrecht, 4 
zware deelen in folio, met 8 deelen Bijlagen, een zeer keurig 
en volledig gedentschrift over den merkwaardigen tijd van 1775 
tot 1788, overwaardig om in kalmer tijden te worden uitgegeven; 
vol van hlijten van wijsheid, gematigdheid , waarheid en vader- 
landsliefde, waardoor het nadeel van de omslagtigheid njkclijk 
woidt opgevfOgen. 

Zie Mr. J. Scheltema, Staatkundig Nederland , vergeleten 
met de fatniliepapieren. 

ABBEMA (BiLTHisiu Elias), geboren te Rhenen den 29 November 
1739, broeder an den voorgaande, was, tijdens den invnl der Pruissen 
in Holland, in het jaar 1787, Raad in de Vroedschap en Schepen der 
Sfad. Amsterdam; werd benoemd tot Lid van het Defenaiewezen dier 



stad en maaktc een deel ait van de bezending aan den Her log van 
Brunswijk, ten einde zijnen verderen togt op Amsterdam te sta- 
kes en omtrent de te geven salisfactio aan de PrinBes van Oranje 
overeen te kouien , bij welke gelegenheid bij als oudste Raad het 
woord voerde. Dit had ten gevolge, dat hij, na de omwenleling op 
bet l&atst van dat jaar, gevonden werd op de lijst der personen, die 
volgens de begeerte der Prinses , hunne posteu moesien verlsten, 
Hij achtte het zelfs voorzigtig het land te ruimen en begaf zich , 
met een paspoort tan den liertog van Brunswijk, naar Brussel 
en voorts naar Parijs , waar hij bankier werd. Tijdens zijn ver- 
blijf te Parijs, in de zaak van den Markies de Favras, die van 
hoog verraad beschuldigd was, als getuigen geroepen , verklaarde 
Abbetna, dat hij, toen de Favras hem met zijne Ontwerpen 
had bekend gemaakt, gezegd had: nUwe zaak is een stnk in drie 
bedrijven, waarvan Iiet eersle is gespeeid in Braband, het tweede 
in Holland en bet derde wordt gespeeid te Parijs, maar ik wil er 
even min eene rol in vervnllen ais erde kosten vandragen." 

Na zijn verlrek uit Holland, volgde een vonnis van de Regering van 
Amsterdam , waarbij bij , als beschuldigd van onderscheidene oproei'ige 
daden, en wel bijzonder van het bevel gegeven te hebben, om, terver- 
dediging van de slad den zeedijk door te sleken , n ten eeawigen dage 
uit den Lande van Holland en Weslfriesland gebanoen werd , onvermin- 
derdzoodatiige andere straf als Hun Ed. Achtb. indien hij ten eenigen 
tijdein handen der justitie mogt geraken zouden oordeelen te behoo- 
ren." Na de omwenteting van 1795 naar het Vaderland terug gekeerd , 
werd hij aangesteld tot gevolmagtigd Minister van den Slaat (e Ham- 
burg. Hij stierf (e Amsterdam den 25 September 1805 , en was 
getrouwd met Anna Elisabeth van Marselis, uit welk hu- 
welijk vier kinderen geboren werden. 

Zie Faderl. Hist, ten vervolge op Wagenaar, Dl. XVII. 
bl. 177—190, 289., Dl. XXI. bl. 29, 32.; Dl. XXX. bl. 106; 
Biographie Nationals vergeleken met de familieppieren. 
, ABBEMA (Jacob Caiiel), jongste broeder van de twee voor- 
gaanden , was geboren te Utrecht den 9 September 1749, Reeds 
vroeg in de krijgsdienst getreden, nam hij in 1787, toen hij reeds 
tot den rang van kapitein was opgeklommen , ten gevotge van de 
politieke omslandigheden , zijn ontslag. In 1795 weder aangesteld 
als Lnitenant-Kolonel bij de Infanterie, woonde hij in 1799 den 
veldlogt in JYoord-HoIland bij , en had in 1807 als Generaal-Majoor 
het bevel over eene brigade bij bet tezettingsleger in Hannover, 
de Hanzeesteden en Bremen. In het jaar 18 de militaire loop- 
baan verlaten hebbende, werd bij benoemd tot Lid van den Siaats- 
raad en in bet jaar 18 tot Lid van bet Hof van Rekeningen. 
Gedurende de inlijving van ons Vaderland in het Franaehe Keizer- 
rijk bekleedde hij den post van Entreposeur-Generaal van den tabak , 
en na de omwenteling van 1813 werd hij als Generaal-Majoor ge- 
pensionneerd. Abbema was gehuwd , cerst met Louisa Eli- 
sabeth Testas, die hem eenen zoon naliet, en in een tweede 
huweiijk met Isabella Maria Smissaert, weduwe van den 
Heer Willeni Backer. Hij overfeed te Haarlem den 16 Maart 
1835. 

Uit de familiepapieren bijeengebragt. 

ABBEMA (Yog of E»o), een der teekeoaars van het Verbond der 
EdeJen, was een zoon van Sipke Abbema, Olderman te Sneek, 
bij Rensck Baringa, en in het jaar 1506 Burgemeesler van die 
zelfde stad. Hij stond in groot vertrouwen bij zijne landgenooten, zoodat 
Popke Roorda besloot bem de sleutels der poorten van Sneek ter 
hand te stellen , wanneer hij die aan den portier zou ontweldigd hebben. 
Door Alva werd hij , nevens alle de oven'ge Verbond en Edelen van 
Friesland, den 24 Augustus 1568, naar Antwerpen ontboden , om 
zich aldaar , binnen dertig dagen , te komen verdedigen , aan welk 
bevel hij echler geen gehoor ieende. In 1572 voegde Abbema 
zich openlijk bij de Geuzen , en smeedde, nevens anderen , eenen 
toeleg om Lecuwarden aan J s Prinsen zijde te brengen. Hij was 
gehuwd met Kedwer Popma. 

Zie Te Water, Hist, van het Ferb. der Edelen, St. II. 
139—142. 

ABBEHBROEK {Jontheer Gu«s viw) , of zoo als hij zich teekende , 
Tficolaes de Abbenbrouck, een zoon van Gerrtt van Ab- 
benbroek en Magdalena van den Berg, en door zijne groot- 
moeder eene afstamineling van Gerrit van Abbenbroek, die 
volgt , was een der Edelen die , ingevolge eene aanschrijving der vrouwe 
Regentesse der Pfederlanden , den 11 Janij 1566, voor Commissarissen 
van den Hove van Holland geroepen werden , om le verklaren: a wat 
»nffeetie ende genegenbeid zij tot den dienst van dea Koiaing had- 
»den: ende oF zij gczind waren het met Zijne Majesteit tehonden, 
»en denzelven legen een ieder te dienen, in betgeen hun wegens 
» Zijne Majesteit zal worden bevolcn te gehooren, alles in gevolge 



» de verpligliog van hunne Leenen en van den Eed , alsmede om 
»le renoneieren van alle verbonden, Confederation en Obligatien 
»ler contraric." 

Ofschoon Abbenbroek door Te Water niet onder de tecke- 
naars van het verbond der Edelen wordt opgegeven , meet hij daaraan 
toch hebhen deelgenomen , blijkens eene verklaring door hem den 
11 February I5fi7 voor het gezegde hof afgelegd , waarin hij onder 
anderen zegt »dat hij de Requesle, bij de Edeien geconfedeieerden 
overgegeeven , « omlrent een jaar geleede mede geteykent heeft." Vet'- 
dere ioigevatlen vindt men met van hem geboekt, dan alleen dat 
hij in 1607 overledt-n is. 

Zie M. L. Baron d'Yvoy van Mydreoht, Bijdrayen tot de 
Bistorie van het Verbond en de smeekschriften der Edelen 
van de jaren 1565 — 1567, medegedeeld in de Nieutce werken 
van de Maahchapptj der Nederl. Letterk. D, I, St. II. bl. 197 
en 236. 

ABBENBROEK. (Gerrit yah) , aedert 1465 Baljaw van Voorne 
en Putlen, later (in 1489) Hoogheemraad van Deifland en levees 
Raad van Keizer Maximt I i ann en Fi lips van Oostenrijk, 
volgde in de Hoeksche en Kabeljaauwsche twisleu , de zijde der 
laatstenj werd in het jaar 148 J met zijnen zwager Willem 
van Valkestein, door de Hoekschen , in een gevecht aan de 
vaart bij Utrecht gevangen genomen en teekende de overeenkomst in 
bet jnar 14^9 met de Rotterdamsche lloekschen, wegens de brand- 
schalting van '» Gravenhage, gemaakt, Hij overleed in het jaar 1494, 
na in 1486 tot Ridder te zijn gestagen en liet, bij zijne huisvrouw 
Catharina van Bosbuysen Floris dochter, geene kinde- 
ren na. Zqn wapen was lan keel met eene opene broek zonder 
banden van zilver , met voering van goud. 

Zie S. van Leeuwen, Batavia lllustrata, bl. 826.; K. van 
Alkemade, Jonher Framen Oorlog , bl. 180.; Tegenwoordige 
Staat der Vereenigde Hfederlanden , D. VII, bl. 116 en 117. 

ABBENBROUCK(Nicolaesde). Zie ABBENBROEK (Cues tab). 

ABCOUOE (Dirk v*h), Vioatis van St. Pieters Kerk te Utrecht, 
was door zijne tchriften , die wel niet sclujnen gedrakt maar door 
afschrijving verspreid en door velen gelezen te zijn , zeer bevorder- 
Jijk aan het werk der Relormalie ; hierover ten jare 1566 in 's 
BisschopS gevangenis geraakt , kwam hij niet weder in vrijheid, 
dan na eene gedwongen herroeping van zijne gevoelens. Onder 
voorwL'udstl van ligchamelijke zwakheid , ont.hield hij zich zooveel 
mogelijk van het hijwonen der mis. Zijne schril'ten, die zeer bon- 
dig waren, droegen doorgaans voor elke aideeling zijne spreuk : sis 
sine felle pirn (d. i. wees vroom zonder bit(erheid). Hij voerde 
een wapen van keel , met drie zuilen van zilver. 

Zie G. Brandt, Hi&torie der Reformatio, D. I. bl. 301. 

ABCOUDE([lE(rDiUKViH), vaa 1440-1467 Raad der stad Utrecht; 
werd in laatslgenield jaar gebannen , zonder dat men de reden 
daarvan vindt opgegeven. In het volgende jaar werd hem echter 
weder loegestaan in de stad lerug te keesefi. Hij komt later voor 
als Onderman of Deken ter zeltder slede en zag zich genoodzaakt 
in 1481 de stad te ruimen , omdat hij deel genomen hud aan het 
opruer , door Bissehop David van Bourgondie verwekt. 

Zie Bur man, UtrechtscheJaarboeken, D. I. bl. 514. D. 11. bJ. 12, 
97, 309. 425, 450, 482 en 500. D. III. bl. 47, 106, 144 er, 510. 

ABCOTJDE (Jajtvas) was een dergenen, welke, tijrlens de Uoek- 
sehe en Kabeljaauwsche twi«ten , in bet jaar 1420 , door de 
Ulrechtschen waren gevangen genomen op het Hois te Poelgeest. 
Daar die van Leyden eenige van '« Bis*chops volk, die zij in hunden 
liadden , niettegenstaande liet dringend verzoek om hen te mogen 
lossen , op bevel van Aalbrecht van Beijeren het hoofd de- 
den aftaan , oefenden die van Utrecht daartegen het regt van weder- 
vergelding uit, en deden Jan van Abconde en vier of vijf 
anderen mede onthoofden. 

Zie Bur man, Ufrechtscke Jaarb. , D.I. b!. 246 en 247. 

ABDAGUS , Graaf over Friesland, waartoe hij door Lodewijk, 
den D ui t seher, was a.tngesteld , trok in liet jaar 873 aan het hoofd 
der Friezen tegen de Deenen, die onder zekeien Rudolf in Fries- 
land gevallen waren , en een ««ot gedeelte des lands plunderden 
en verwoestten. Het gevecht was aan weerskanten bevig, doch 
Rudolf sneuvelde reeds in den aanvang met 500, sommigen 
zeggen 800 , der zijnen. De overigen de vlngt netnende , sloten 
zich in eene sterkle op , waar zij door de Friezen belegerd werden. 
Doch zekere Noorman , die het Christengeloof omhelsd en lang 
onder de Friezen verkeerd had , en naar sommigi'n vertnoeden , 
Rud o 1 fs oom , Roru k zou geweest zijn , raadde hen aan, het beleg 
te stnken en met de belegerden een verdrag aan te gaan. Dit ge- 
schiedde, en by dit verdrag werd onder anderen bedongen m dat 
de Deenen den behaalden bnit zonden tcrug geven en met eedc 



beloven nooit weder is het gebied van koning Lodewijk te to- 
rn en." Ilierop liet men de belegerden naar hunne schepen ver- 
trekken , doch behield eenigen van hen tot pandelieden voor het 
volbrengen van het gesloten verdrag. 

Zie C. Schotanus, de geschiedenissen van Frieslandt Oost 
ends fTest, bl. 70. Wagenaar, Faderl Hist.,D. II. bl. 79 en 80. 
F. Sjoerds, Ri&torische Jaarboeken van Oud en Nieuw Fries- 
land, D, 11. bl. 64 en 65, Arend, Atymn. Gesokied. des Fa- 
derlands, D. I. bl. 412. 

ABEELE (PiKTEii vah), een penningdrijver, was geboreo te Am- 
sterdam , in de eerste helft der zeventiende eenw, eu een leerling 
van Jurriaan Pool,wiens man if r hij volgde, doch dien hij in 
zijne laatste werken overtrof. Onder zijne nitmuntendste kunntge- 
wrochten telt men: den gedenkpenning op den vrede , gestotert in 
1647, met het afbeeldsel van Frederik Hendiifc; dien op dc 
dood van dien Vorst met zijn atbeeldsel, en dat van zijne Gemalin 
Amalia van SuJms; die op Wolfert van Brederode, en 
dien op het schenken van het wapen door koning Willem aan 
Amsterdam , in 1242. Ook heeft men van zijne hand twee op Wil- 
lem III, Prins van Oranje, in jeugdigen Jeeflijd, en cenen op den 
overtogt van Karel Gustaaf, Koning van Zweden, over den Belt. 

Zie G, van Loon , Besck. der Nederl. Historip. , D. II. bl. 
298, 299, 387 en 440. Immerzeel, Lavender Schilders. 

ABELS (Fokre) , een der Watergeozen , was een Fries , en 
waarschijnlijk de zoon van Jan Abels. Reeds in zijne 
jetigd , in 1568, begaf hij zich met zijnen vader op zee, later 
had hij zelf het bevel over een schip. Hij moet zich als eenen 
woesten en losbandigen vrijbutter hebben doen kenncn , die op zijn 
sehip, bij drinitgelagen nooit anders dan heilifje befeeis, en wel 
rijkelijk met bier of wiju gevuld , gebruikte. Den 17Met 1572 werd hij 
door Alva tot ballingachap verwezen , als een der Kapiteins van 
Lodewijk van Nassau, wiens schip te Roehelle was uilgerust. 
Later heeft hij, als bevethebber van een schip, de Galei genoemd , 
in Zeeland gediend. 

Zie A. P. van Groningen, Geschiedenis der Watergetisen, 
hi. 36 , 37 , 133 en 134 en de aldaar aangehaalde schrijvers. 

ABELS (Jah) , een der Watergeuzen , was een inwoner van 
Dookum , die als een uitmuntend zeeman bekend stond , en reeds 
voor het uilbarsten van de onlusten ter zee bad gediend , waarom 
de Raad van Friesland hem opriep om , het bevel te aanvaatden 
over eenige sehepen , weike men tegen de zeeroovers wilde in zee 
brengen. Hij , die zich reeds aan de zaak der vrijheid gewijd had , 
veinsde wel te zuilen lomen , om het bevel op zich te nemen , 
doch week uit , en brgaf zich bij dc vrijbuiters , welke hij 
geroepen was te bestrijden. In Mei , 1568 nam hij een werk- 
zaatn aandeel in de aanitlagen van Lodewijk van Nasxaa op 
Groningerland en was een der scheepsvoogden , die de Eeras he- 
zetteden. Men droeg hem en drie anderen den last op, om volk 
te ligten, hetzij voor de vloot, of voor het leger van Graaf Lo- 
dewijk. Toen de Admiraal Francois van Boshuizen zich, 
op bevel van Alva, met eenige sehepen op de Ecms en voor 
Delfzijlbevond, om Graaf Lodewij k dentoevoer, dien hij gedeelte- 
lijk van dasr bekomea moest , af to snijden, werd Abels derwaarls 
gezonden, om op die vloot het oog te houden en had het gelnk in dc ze- 
gepraal over die vloot te deelen. Madat desniettegenstaande atle de on- 
dernemingen van Graaf Lodewijk ongeiukkig waren afgeloopen , 
ging Abels, met zijnen broeder Tamme en zijn zoon Fokke 
aan het vrijbuiten op zee. Op zijne togten langs de kusten der 
Oostzee, der Nederlanden, van Vlaanderen en Frankrijk, op welke 
zich vele zeesch aimers , en onder deze ook Oost-Friezen , bij hem. 
voegden, was hij immer door het geluk vergezeld. Steeds zich be- 
ijverende om het wrced geteisterd Vadcrland ten dienste te staan , 
wist hij gemeenschap met Friesland te onderhouden en de ter 
neder gedrukte gemoederen op te beffen , door te zeggen dat Eli- 
zabeth, koningin van Engclctnd , eene vloot van meer dan vijftig 
oorlogschepen gereed had, om de Geuzen ter hnlp te zenden; 
ofschoon die vloot niet kwara opdagen,deed bij den vijand afbreuk , 
waar hij slechts kon. In 1572 treffen wij hem aan op de vloot, 
die Brielle innam. In 1575 bevond hij zich op de Hollandsche 
en Zeeuwsche stroomen , waar hij, toen Marinus Brand, met 
vier andere scheepshevelhehbers tot den vijand was overgeloopen , 
bevel kreeg , om , vergezeld van zekeren Leonard Adriaensz 
Boon, met vijf galeijen en roei-jachlen de wacht te houden , waar 
bet noodig mogt zijn. Ofschoon wij niets verder van hem vinden 
aangeteekend , is dit reeds genoeg om zijnen naam met eer in 's Lands 
geschiedenis te doen prijken. 

Zie van Groningen, Geschiedenis der Watergeuzen, bl. 
134 — 137 en de daar aangehaalde schrijvers, 

3 



10 



ABELS (TiiK*), de breeder van Jan Abels, was mede een 
der Watergeuzen , doch is weinig meer dan bij name bekend. 
WaarschijuEijk vergezelde hi] zijnen broeder en neel op hunne 
sttooptogien , had inisschien het bevel onder zijnen breeder en was 
dus verinoedetijk ook wel bij de verovering van Bridle tegen- 
woordig. 

Zie van Groningen, Gesch. der Watergeuaen , bl. 1 37. 

ABLAIKG (Jodab Da mm d') , Vrijheer van Giessenburg, 
geboren in 1703 , was President der Stateti vao Utrecht, enz. hij 
belleedde in , en naoiens dit gewest de aanzieniijksle aaobten , 
b-zat vele heerlijkheden , en had dour een en auder , gedurende 
eene lange reeks van jaren , zeer veei inviueds , hij was een der 
voornaamste bevorderaars vande otnwenleling in Utrecht, in 1747, 
en , hnozeer bet Stadhouderlijke Huis lorgedaan , was hij geenszins 
een blind goedkeurder van de verrigtingen der Stadhouders, voural 
niet gedurende het bewind van de Prinses Anna, Gouvernante. 
Door dezeweid hij echter, benevens zeven andere der voornaamste 
Regenten , tot voogd over baren zoon aangesleld. In bet zoo even 
genoemd werk van A. S, Abbe ma, vindt men veei tot lof van 
hem vermeld; onder anderen de aanmerkelijke woorden van Wil- 
lein V in 1775 legen Abbe ma gebezigd ; » dat hij, den Heer 
van Giesenburg, altoos gehouden bad voor eenen zyner beste 
en opregtme vrienden , dfe zonder vleijerij en zonder baalzucht hem 
altons ongeveinsd de ware belangen van het Vadeiiand en van het 
Stadhouderlijk Huis bad onder het oog gebragt, wiens getnis hij 
nog dagelijb ondervoud." d'Ablaing was een geleerd voorstan- 
der der geleerdbeid. Hij stierf in J 775, na twecmaal gehuwd le 
zijn geweest, eerst met Cornelia Philippina de Booth van 
Moersbergen, en daarna aan N. Cotterel, eeae Engelsche 
viouw van grooten huize ; bij de eerste liet hi) kinderen na. Zijn 
« aptii was gevierendeeld , het eerste en vierde van keel met 
eeuen leeuvr van goud en het tweede en derde van azuur met een 
kefwr, vergezeld van drie halve manen, alles van goud, tot mid- 
densuhild het wapen van Giessenburg, zijnde van zilver met drie 
Jeenwen van sinopel en met een getarid horduursel van keel. 

Zie Mr. J. Schel tenia, Staatkundig Nederland. 

ABOAB ([asAscet), een Joodsch schrijver, de eerste aan wien 
men in een werk , getiteld : Nomologie , Aimt. 1629, 4°. een 
verslag van de yermaarde mannen van dat volk, voora! van Leeraren 
der wet in Spanje en Portugal , ook van dezalken , die zich in 
Holland hebben nedergezet , le dankeri heeft, 

Zie Mr. Koenen, Gmckied. der Joden in Nederland, hi. 5. 

AB0.il> (Istac), een Amsterdamsch Ruhbiju , begat' zicli in 1650 
met den Rahhijn Mozes Raphael de Aquilar en 600 Amster- 
damsche Israeliten naar Braziiie , waar zij weldra eene Joodsche 
gemeente voruiden. De handels-kolonie , duor hen gesiicht , be- 
vovderde een lijd lang zeer den koophandel tusschen .Nederland en 
deze streken ; inaar ongelakkig was zij , door de herovering van 
Brazilie , door de Portugwen , in 1654 , van korten duur. Aan de 
Joden werd eene algetneene amneBtie geschonken ; huu vergand 
bonne zaken af te duen , en naar Holland terug te keeren. Isaac 
Aboab schijnt eerst vettl later dan zijne geloofsgenooten naar 
Amsterdam te zijn overgekomen. II ij is ook bekend als Dtchter ; 
en bezong, in een heldeudicht, in de Spaansche taal, den W^etgever 
Moses. 

Zie Mr. J. If. Koenen, Geschied. der Joden in Nederland , 
R 182, 278, 282, 339. 

ABRAHAMS (Gsrard), gezegd Lekkerbeetje , geboortig v»n 
J s Herlogenbosch , was een dergetien die Geertroidenberg, in 1589, 
aan de Spaanjaarden verkocht. lit) werd daaroin door de Alge- 
meene Slaten vogelvrij verklaard. Na dren lijd diende hij ortder 
He Spamaarden , als parlijganfjer en werd laler Luitenanl onder 
Aritaui SchetsBaron van Groh bendonc k , Bevelhehber van 
's Bertogenbosch. Meest is hi) hekend door het zonderlinge ge- 
vecht waarin hij sneuvelde. De oorzaak van dit gereclil beslond 
hicrin, Pierre Breaute, eeo Edelman wit het Jand van Caus 
in Normandie , diende de Slaten der Vereenigde Nederlanden als 
R itmeester. Zijn Luitenant had het ongeluk , van met Iwinlig Fran- 
scben van zijne compagnie door de ruiters van Grobbendonck 
opgeligt en naar '* Hertogenbosch gebragt te worden. Van hier 
schreef de Luitenant, aan Breaute, met verzoek , hem geld te 
hezorrren , ten einde zich vrij te ioopen , waarop Breante 1 ant- 
woordde , dat hij verwonderd was over uijne lankmQedigheid, daar 
zijne meesters niet hadden moeten wijken met Iwinlig tegen veerii'g 
van den vtjand , nemende hi) aan met twintig der zijnen veeitig 
Kchurken te slaan. Deze brief werd , volgens gewoonte in oor- 
logsfijden , door den Bevelhehber gelezen eer hij den krijgsgevan- 
wnen in banden kwam. Uierdoor kwam de i&houd ter oore 



van Gerard Abrahams, die dezen zoo eerroovend vond , dat 
hij aan Breaule schreef, dai die scburken gotde soldaten waren, 
en wel met zulke meesters in gelijk gelai zouden durven strijden. 
Uij sloeg hem derhalve op dien voet een gevecht voor, hetwelfc 
dan ook den 5 February 1600 plaats had, waarin Gerard Abra- 
hainsz sneuveide, en waarvan wi) op het art. Breaute een om- 
Standiger berigl zullen gevon. 

Zie Bor Nederlandsche Oorhghen, Boet XXXVII, fol. 4 en 
5. Dr. C. R. Hermans, fersatneiing van slukken en bescheiden 
betrehkelijk den stag van Lekkerbeetje , medegedeeld in de Btj- 
dragen tot de Gesch. Oudh. Letterk. , Stat, en Beeld. Kunsten 
der Prov. N, liraband , D. I. hi. 400. 

ABKAIIAMSLN (Isask), geboren te VJissingen, 15 Augustus 
1063 en overladen 4 Oeiober 1714, was krankbezoeker in zijne 
gehourteslad en heelt de volgende werkjes nagelaten : 

Zions hallelujah! uitgegalmt in III deelen. ffliddelb. 1716 en 
1730. Arnst. 1734 en 17,16. 8°. 

Tractaatje van het Genade-Verbond, 

De Hoofdstukken van de Ckristelyke Religie volgens dff 
Catechismus. 

Kronyk - Register van de voornaamste Kerkelyke en We- 
reldlyke Gesokiedenissen , van den beginne des Werelds , ens. 
Middelb. 1713. Meermalen herdrukt. 

» Dit laaistgenoemde boekje (zegt de la Rue), schoon , even 
als alle de andere , in ten' eenvoudigen en luttel beschaafden slijl 
geschreeven, i* egter in verscheidene weelenwaardige byzonderheden , 
voomaauielyk deeze Landen en de zes Steden van Zeeland betref- 
fende , die men elders zelden ontmoet. " 

Zie P. dc la Rue, Getstterd Zeeland, tweede druk, 1>1. 193. 

ABRA&AMSZ (Gileklis), of, zoo als wij hem ook genoemd vin- 
den, Gal en us Abrahamsz de Ha an, een der meest vermaarde 
Lielilejiredikets onder de Ooops-jezinden , was geboren te Zierikzee den 
8 November 1642. Zijn vader was Abraham Gelynsz en zijne 
inoeder Katrijutje Gillise. Na zich le Leyden in de geneeskuust 
te hebben geoetend en in het jaar 1645 lot Medicinae Doctor te zijn 
gepromovcerd, zette hij zich in het volgende jaar te Amsterdam 
als Geueesheer neder , waar hij zich den 16 September 1646 
in het hawelijk begaf met eene dochter van Abraham Dirksz 
Bier ens, deslijdt ecu vermaard Leeraar Onder de Doopsgezinden. 
Het schijnt, dat de omgang met zijuen schoonvader hem aangespoord 
heeft , om zich op de studie der godgeleerdheid loe te Jeggen , waarhij 
deze hem tevens wel tot gtds zal verstrekt hebben, althans in het 
jaar 1648 werd hij tot Leeraar bij de Doopsgezinden, in de stad zij- 
in*r itiwoning, verkoren. 

Reeds kort daarna werd hi) in eenen (wist gewikkeld. Toen Klaas 
Arentz, Doopsgezind Oudsle in de A'ieuwe Zype, zich in 1649, 
hij het bedienen van den Doop in de Vlaamsche gemeente aan de 
Waal, op het eiland Texei , tegen den kinderdoop had uitgefalen , 
en hij daarover in ongeJegenheid geraakte, was Galenus A bra- 
il am sz, een der drie Anisterdamsche Leeraars, dieoverkwamen, em 
hetn te ondersleunen; en a is de Hervormde Predikanten de kinder- 
doop op grond der I.Taelitische beanijdenis verdedigden, diong hij 
■vooral op het oisderscheid tusschen deze beidepleglighedenaau; dtt 
iwislgesprek Hep echter zonder belangrijke gevolgen af. 

Te Amsterdam geraakte hij in kennis met Adam Boreel en 
Daniel de Brecn, de eerste bijzonder om zijne welsprekenheid en 
beide wegens hnnne geleerdheid geroemd. Van de eerstgenoemde 
schijnt bij de gevoelena der Socinianen te hebben overgenourien , al- 
thans men betigtte hen beide van onregtzinnigbeid in het Jeersruk 
der Drieeenheid. Aatigezien nu het verspreiden van Sociniaanschc 
gevoelens door s' Lands Staten nitdrukkelijk verboden was, moesC 
Galenus zich voor het Hof van Holland veranlwoorden , dat hem 
echter in 1663 geheel viijsprak, Dexnieltegenslaande onlstond er eene 
scheuring onder de Doopsgezinden. Samuel Apostool, mede een 
Lieeraar der Gemeenschap, wilde met de zrjnen Galenus Abra- 
hamsz niet langer dulden of hooren, die evenwe) ook eenen grooten 
aanhang kreeg. De Regering van Amsterdam vermaande de broe' 
der sclia p tot onderlinge verdraagzatlvibeid. Abrahamsz beloonde 
zich daartoe bereid , doch Apostool anl woordde, dat hij zich 
onmogelijk met Abrahamsz en de zijuen kun verdragen. Bij 
seheiddezich alzoo, in Mei of Junij 1664, met twee andere amhts- 
broi'ders, Tobias Goterts van den Wyngaard en Izaak 
van Vreede, en ungeveer 700 lidmalen, van Galenus Abra- 
hamsz en de zijnen af en rigtle eene afzonderlijke gemeente op, 
welke eerst vergaderde in een gehnurd pakhuis in de oode Teer- 
luinen , doch later in een gehouw de Zon genaamd , op den Singe], 
bij den Blaauwe hurgwal; lerwijf de gemeente van Abrahamsz in 
de kerken: het Lam en de Toren Eleven vergaderen. 2oo groot 



11 



was het vertronwen, hetwelk men bij die gemeente in zijne iunde 
had, dat men hem in 1680 de opleiding van joDge lieden voor de 
predikdienst opdroeg, en hem in 1692 eene jaarwedde en vrije 
woning als Hoogleeraar toekende. In die betrekking ea ah Leeraar 
bij zijne gemeente bJeef hij ijverig werkzaam tot aaa zijne dood, den 
iy April 1706. 

Hij was van eene buitengewone welsprekendheid en een man van 
nip alleen onbeaprokene, maar ook aanminnige zeden, die van zijn 
gering vermogen vele weldaden uitreikle, en, waar dit niet toereikend 
was, de hulp van anderen inriep. 11 et onderzoeken van Gods woord 
was zijne voorname bezigheid, daarover zieh met zijne vrienden te 
onderhonden , zijne aangenaatnste uitspannirtg. Zestien maanden lang, 
hijna zonder ziekie , doch waarschijnlijk wegens zwakheid des ou- 
derdoms, zag hij zich genoodraakt bet bed te houden, en mei-kte 
die tijd, alii het begin zijner mat nan. »Ik heb," zeide hij, vele 
bezighedert in mijue gezondtteid gehad, nn geeft inij de Heer tijd, 
om allrs te overdenken. Ik weet dat ik Hem opregt gediend beb. 
Ik vind gcene vrees voop, noch onrustig verlangen naar den dood, 
wet te vreden in den wit Gods." Wie hem twain bczoeLen , ont- 
ving nutttge lessen en vermaningen, naar iedcrs stand geschikl. 

Behalve de in 1059, met zijnen ambfgenoot David Spruit, te 
Amsterdam in 4° in het licht gezonden Bedenckingen over den 
loestant der Sichtbare Kercke Christi op aerden, kortelyck in 
XIX artikelen voorgestelt ; en nader verklaring van de XIX 
Artikelen. , heeft men nog van zijne hand : 

Kort beg tip van de aanleiding tot de kennis van den Chris- 
telijken Godsdienst, tot onderwijs van dejeugd. A mat. 1682, 8°. 

JBeknopt Vertoog van gelijkluydende getuygenissen der H. 
Schrift over de voomaetnste Stukken der Christslijke Leers , 
Amst. 1684. 8". 

Aampraak aan de vereenigde Doopsgezinde gemeente te 
Saandam op den 2 November 1(587. Amsi. 1087. 8". 

De VIII trappen der Saligketjd ens. Am*t. 1683. 8°. 

Kort Ontwerp, dienende tot OnderwystHg , om eene plaats 
der II, Schrift gese&iit en duidelijk te verhandelen, 4°, 

Verdediging der C&ristenen die Doopsgesinde genaamd teor- 
den, beneffen horte Grondstellingen van hun Getote en Leere, 
Amst. 16SJ9. 8°. 

Eenige nagelaten gesckriften, Amst. 1707. 4°. 

Tevens beoefende hij met vrij goed gevolg de poezij, zoo als wij 
daarvan elders reeds een staaltje hebben bijgebragt (I), ook moeten 
er dichtsrnkken van hetn voorfcomen in Claas S (a pels Lust- 
hof der zielen, beplant met verscheide soorten van geestehjke 
gezangen en in R. Rooieenws Schriftuurlijke Gezangen. 

's Mans beeldlenis is door Joanna Koerlen fraai uit papier ge- 
sneden, door N. Verkolje geteekend en door P. van Gnnjl in 
plant gebragt. Menleest daaronderhet volgende bijschrift van J, An 
onides van der Goes.' 

Galenus wezen leefl op 't velt van dit papier 
Zyn tong alleen is slom; ton die de bandcij hreken, 
Zy zoti hicr hemeltaal en boetorakcls spreken, 

En herten blaken met een toorts van heilig vier. 
In andren vindt men minst welgprekenheid en zeden ; 
Maar liier zijn bei volmaekt, de deugt en Lracht van red en, 

Zie de la Rue, Geletterd Zeehnd, bl. 281— 285 \ S. Blau- 
pot ten Gale, Geachiedenis der Doopsgez. in Holland, Zee- 
land, Utrecht en Geiderland, D. I. bl. 22, ltff], 220, 268, 
276, 289, 335 en mi en D. 11. bl. 02; 8. Glngius, God- 
geleerd Nederland, bl. 2 — 7 en de daar aangehaaide schrijvers. 

ABHESCH (FuDsniK Lodewijk) een bnroecad Letterkandige , 
verdient, oFschoon geen Nederiander vnn geboorte , liier eene plaats , 
aangezien hij de grootsle tijd zijns tevens in on* vaderland heeft 
doorgebragt. Hij werd den 29 December 1699 te Hombnrg an 
der llohe , een stadje in Uesseo-Homburg, geboren ; stadeerde 
aanvankelijlc aan bet akademisch gymnasium te ILerborn en ver- 
volgens te Utrecht, waarna men hem in 1723 tot Conrector en 
twee javen later tot Kector dej^Latijnsche schnlen te Middelbnrg 
aanstelde. In deze stad ontving hij den 7 Hnart 1731 zijne 
benoernio^ tot teetor in de Geschiedenis en Welsprekendheid ; 
doeh werd in 1741 tot Hoogleeraar in de zelTde vakken te Zwolle 
heroepen , waar hij in 1782 overfeed. De groote Wyt ten- 
bach (I) geluigt van hem, dat hij niet alleen tot de voor- 
naamste letterknndigcn van zijnen tijd behnorde , inaar, op "het 
voetspoor van den Leydschen hoogtetraar Albert i, het Nienw 



(II Zie jfanhangsel op JVitseii Gcvsbeek's Woordentoek tier Diehters , 
D. 1. bl. 3. 
(2) D. Writ en bach t'» vita Rahakenii (edt Bergm.J pag, 10J. 



Testament nit del oude Grieksche schnjvere Ieerde op te belderen. 
Hij gal'te dien einde zijne Dilucidationes Theologicae , qttihue 
et passim tutu Novi Testamenti , turn aliorum seriptorum loca 
illustrantur aut emendantur nit, 

Voorts heeft men van hem , bebalre nog eenige stakken in ge- 
leerde Tijdschril'ten : 

Animadi^eraionum ad Aeschylum libri duo, accedunt 
Annoiationes ad quaedam toed IVovi Testamenti. Mediob. 

1743. 8°. 

Arietaeneti Epistolae et Lectiones Aristaeneteae. Zwollae 

1744. 8'. 

Viroram aliquot eruditorum ad Ari&laeneti Epistolae con- 
jecturae et Claudii Salmasii et Thomae Munckeri notae ad 
Ariataenetum. Amst. 1752, 8°. 

DiUicidationum Thucydidearum partes duae, Traj. ad Rhen, 
1753 et 1755. 8°. 

Animadversionum ad Aeschylum liber tertim et DHucida- 
tiontim Thucydidearum Auotarium, Zwollae 1763. 8°. 

Sliscellaneae Observations criticae. 

Animadver&ionee in Cattieri gasopkyldkion, 

Zie: C. Saxi, Onomasticon Literarium, p. 59— 61; Meyer 
Conversations Lexicon,' P i e r e r , Lexicon ; Biographie Uni 
terselle. 

ABRKSCH (PiTtms), een Godgeleerde, gehoren t« Middetburg, 
in 1735, was een zoon van den voorgaande. Het is das niet 
Ee verwooderec, dat hij, die dagelijks bet onderwijs van znlk 
eenen geleerden vader genoot , reeds vrocg blijken gaf van met 
meer dan gewonen ijver zieh op de beoefening der oude, voorat 
Grieksche letterkonde te willen toeteggen. Door zijnen vader alzoo 
voorbei cid , bczocht hij eerst de Groningsche en later de Utrechtsche 
Iloogcschool, om zich tot een bekwaam Godgeleerde te vormen. Na 
liet volbrengen zijoer Akademische oefeningen werd bij in 1758 
Predikant te Ingcn , in het jaar 1761 te ilien en Dodewaard , in 
l76o te Hoorn en eindelijk in het jaar 1766 (e Groningen , waar 
bij in 1773 tot Boogleeraap in de Godgefecrdheid en Ak.idemie- 
PrediLer lienoemd werd, Dezen post aanvaardde hij met eene rede- 
voering , die ten onderwerp had , de heilige uitlegkunde als het 
beste steunsel der GodgeleerdHeid {)). Het was waarschijnKjk ten 
gevolge van deze redevoering en de daarin gegeven wenken, dat 
bij in het jaar 1789 tevens lot Hoogleeraar in de uitlegkunde des 
Nienwen Verbonds werd aangesteld. Abresch, die, zoo als hij 
zulks in zijne redevoerrng reeds had le verstaan gegeven , het zeer 
noodig acblte , dat men bij bet ailoefenen der nitlegkande voorat 
in den geest van Ernes li handelde, gaf zelf in zijne Aka- 
demische lessen blijken , met welk eene vrucht men in dien 
geest ler bevordering van zaivere bijbelkundc ton le work gaan. 
in 1786 gaf hij in het openbaar eene proeve, waaruit men zien 
kan , hoe hij vera t on d , dat men den Bijbel moest nitleggen , zijnde 
eene Omschrtjvinq van en aanteekeningen op den brief aan de 
Hebreeutoen (2), welke in 1787 en 1790 door nog twee proeven. 
gevolgd werden; wordende deze slnkjes voor de beaten van zijne 
hand gehouden. Abresch, ofi»choon ook in eene vierde, het zevende 
hoofdstuk van den gezegden brief afgcwerlt hebbende, zond die niet 
In het licht ; doch '» mans uitmanlende leeriing , de Utrechische 
Hooglet'raar Jodocns Heringa, Elizaz. heeft in 1817 het 
godgeleerd publick op deze vrucht. van '» mans helderen geest vergast, 
waarin, even als in de vorige, zijne niigebreide taalkcnnis en ge- 
zonde uillegkande op het helderst oilblinken. Bij de inrigling 
der Hoogeschool te Groningen onder bet Frawch beHtuur , werd 
Abresch tet Hoogieeraar in de leersteilige Godgeleerdheid beroe- 
pen , doch de verzwakte staat zijner gezondheid nam zoodanig toe , 
dat hij zijnen post niet langer kon waarnemen en in November 
1812 emeritus werd. Zeer kort mogt hij evenwet, na eene eervolie 
loopbaan , de zoo wel verdiende rust genieten , want t)ij overleed 
reeds in den nacht van 10 op 11 Deoember des zelfden jaar*. 

Behalve de reeds vermelde werken en eenige gelegenheidsleerre- 
denen , zien nog van hem bet licht : 

Bedenkingen over 's Seilande versoeking in de woestijn. 
Vtt. 1765. 8°. 

Zie Y p e ij en Dermout, Geschiedenis der IVederlandsehe 
Jlervormde Kerk, D, IV. bl. 57. Nieuwenhuis, Woordenboeh 
van Kunsten en Wetentohappen y Glasius, Godgeleerd Ne- 
derland en de daar aaogehaalde schrijvers. 

ARSEL (Whimi) of GruEiMirs Abselids , Prior van het Kar- 
ihaizer Klooster te Brogge en aldaar overlcden in het jaar 1471 , 



(1) De hormeneutica sacra, aptimo tkeolegiae praesidio. 

(8) Paraphraais et annotation-urn in JSputolam ad Hebraeoi specimen. 



12 



was geboren te Breda en heeft zich , in zijne tijd , zeer beroemd ge- 
jrtaakt door zijne nagelaten geschrilten , als daar zijn : 

Opus super Geneeim, Psatteriwm et Canticum Canticorum 1441. 

2'ractatus de Orations Dominica , carmine eleganti. 

De vera Pace. 

Epistolae complures. 

Dialogus inter Pattern et filiam spirihiaiem, 

Pita U. Aegidii, rythmo dalcissimo. 

De Officio Marthae , Lib. I. 
en nog onder>cheideue andere werken die door den tijd in ver- 
getellieid ziju geraakt. 

Zie T. E. van Go or, Besckrijving der Stadt en Lande van 
Breda, bl. 304. 

ACCA.11A (Berkahdps), geboren <e Leeowarden, in 1697, enal- 
daar overleden ia 1756 , was een bekwaam schilder. Hij vervaar- 
digde in 1731 het purtret van Sicco van Gosiinga, Gedepu- 
teeide le Velde , Ambassadeur van den Slaat in Fiarifcnjk enz. , 
heiwelk door J. Houbraken in plaat gebragt is en in de Vader- 
landsche lli&torie van Wagenaar voorkomt (1), Mede achil- 
der<Je hij dc portretien der ouders van den diehler Bernardus 
de Bosch, die in de daarop vervaardigde byschrit'ien den schil- 
der, vooral ook om de treffende gelijkcuis , grooten lof toezwaaide (2). 
De portretien van de Stadhouders nit het iluis van Nassau , 
van zijne hand , welke vtwger het Sladhuis te Leeuwarden versier- 
den , zijn in 1795 vernietigd. 

Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied, der 
Vaderl. Schilderk. , D. II. bl. 90; Immerzeei, Levens en 
Werken der Schild., Eeeldh. , em. 

ACCAMA (Matthijs) , kunstschilder, geboren te Leenwarden , in 
1702 , was een breeder des voorgaanden , doch legde zich meer op 
geschiedkundige eu zinnebeeldige underwerpen toe, Hij had Italie 
bezoeht en aldaar onderscbeidene kopijen naar de groote raeesters ge- 
schilderd , van welkc er nog onder zijae aanverwanten moeten 
berusten. Ook vindt men van zijn werk op hel Stadhuis te Leea- 
warden en in meer andere Openbare gebonwen. ilij overleed 
in zijne geboorlestad in 1783, nadat hij zijne beide ion en , die hij 
mede tot de kunst opleidde , lang te vorun had moeten zien ten 
grave dalen, zijnde de oudste Simon genaamd, die in 1735 
geboren was, reeds in 1752 en Bernardus, in 1747 geboren, 
al in 1768 overleden. 

Zie van Eynden en van der Willi gen, Geschied. der 
Vaderl. Schilderk., D. II. bl. 91 en 92. Iminerzeel, Levens 
en werken der Schilders enz. 

ACHELEJV (Igram van), een Reglsgeleerde , geboren te 's HerlO- 
genbosch , was een man van zonderlinge welsprekendheid en groot 
verstand. Door zijne gelecrdheid hij Yiglius van Aytta in ach- 
ting geraakt zijnde, huwde hij, in het jaar 1561, diens zusters doch- 
ter Meinlje van lloytama. In 1550 was hij, die zicb door 
zijne groote regtskennis beroemd had gemaakt, in het Hof van Fries- 
land gelsomen, waarvan hij in 1570 Voorzitter werd. Ben 21 Maart 
1578 werd hij, nevens de andeie Leden des Hols van Friesland, 
als le zeer den Spanjaard toegedaan, in hechtenis genomen en van 
zijne bediening afgezet; doch sederl van zijne gevangenis ontslagen, 
is hij door den Koning ran Spanje , in erkentenis van zijne betoon- 
de tiouw en geledene ongemakken, tot Lid van den Geheimen Raad 
te Brussel aangesleld, en werd in 1593 Voorzitter van den Grooten 
Raad te Mechelen , waar hy den 28 October 1604 overleed. Hij 
nam de posten, die hij bekleedde, met zeer veel lof waar, 
en had veel deel aan het bestaur van zaken en aanleggen van zee- 
dijken. Tot wapen voerde hij een veld van good met eenen vos van 
sabel. Zijne beeidtenis komt op eene penning bij van Loon voor. 
Zie G. van Loon, Besehryving der Nederlandsche Historie- 
penningen, D. I. bl. 186; Mr. J. Scheltema, Staatkundiij 
Nederland en de daar aangehaalde schrijvers. 

ACQENBACH (Beshard Philib) , ofichoon geboren in de om- 
streken van JVassau-Dietz , waar zijn vader dorpspredikant was, 
heeft zich zoo verdienstelijk in Nederlandsche ki'ijgsdienst gedra- 
gen, dat wij hem hier geen pfaats mogen ontzeggen; imnters -was 
bij het die op den 6 October 1799 aan het hoofd van het 2c 
Bataillon der eerste halve Brigade, er zeer veel aan toebvagt om 
het Gallo- Bataafiche leger, in den slag bij Castrikum de over- 
winning te doen behalen. Toen in den namiddag van dien dag 
de Eusseri van Uifgeest kwamen aanrakken , om zich van Castrikmu 
roecster te maken , en daardoor de Generaal Brune in eene zeer 
hagchelijke stelling bragten , kreeg Achenbach bevel van den 



fl) Deel XIX. bl. 26. 

(3) B. de Bosch, Dichtlievende Verlitstigingen , D. III. bl, 282 en 3S3. 



Generaal van Damme, om met geforceerden marsch derwaarts 
op te rukken , ten einde er de bevelen van den Generaal da 
Rutte te onlvangen. Daar gekomen, en door dien Generaal door 
het dorp geleid , slelde hij zich daar huiten in slagorde, bijge- 
sfaan door de aanweiige Fransche artillerie , die aan de beide 
vleugels, met twee slukken een levendig vuar onderhielden , en liet 
eene compagnie voorwaarts rukken, om de Fransohe tirailleurs te 
ondei'steudto. De vijand maakte een hevig vuur, dat goed beantp 
woordwerd. Toen echter Ac h e n b a oh bemerkte, dat de Russia 
tussehen de duinen en het land wildendoordriDgen, detiicheeide hij 
eerst nog eene compagnie links voorwaartg op de duinen om le 
tiraiileren , en marclieerde met de overigen in lime , met een 
onversaagde vastberadenheid , legen hen op , zonder eeu enkel 
schot te doen , tot dat hij digt genoeg genaderd was , om met 
de meestmogelijke waarschijnlijkheid te Ireflen, en opeude toen een 
welgerigt twee-gelederen-vuur. Bit vuren eene geruiuic tijd uilge- 
houden hebbende, bemerkte hij, dat zijn regtervleugel door het 
geweidig kanon- en houwitservnur zeer veel te Hjden had, dewijl 
hij van geen geschut voorzien was, en liet daarom dien vleugel lem,;- 
trekken en in eene andere linie opstelien. Toen onderrigt wordende , dat 
de Russen zich in grooten getale in de bosschen aan den voet der dui- 
nen geworpen hadden , deed taj wjnen linkervleugel met gevelde ba- 
jonetten het bosch indringen, om hem van daar le veidrijvea , 
helwelk met zulk eene hevigheid werd uilgevoerd , dat de vijand 
het boseh. verlalen moest , nadat een groot deel van zijn volk ge- 
sneuvcld was en 18 man door de onzen waren trijgsgevaugen ge- 
maakt. Inmiddela trotken de Fransche tiiadieurs , die ter regtei 1 - 
zijde voorwaarts stonden aohlerwaarts , waardoor de regtervleugel van 
Achenbach mede begon achterait tedeinzen; dan door het aan- 
moedigen en het goede voorbeefd van hem en zijuedappere ofiicieren 
weder in het vuur gebragt , werd het bataillon , dat gebrek aan 
munilie begon te krijgen, door de Fransche jagers te paard de 
patronen aangebragt. i\u plaatste Achenbach de grenadiers 
en eene compagnie voorwaarts actiter een huis, en liet gestadig 
vaur geven op de vijandelijfce kanonniers, die op de duinen stonden , 
en wier geschnt door hem tot zwijgen gebragt werd , terwijl de twee 
gedetacheerde coinpagmen op de duinen en de tirailleurs aan den 
regtervleugel onderscheidene knjgsgevangenen maakten. In deze 
stelling hield Achenbach zich tegen de TijandeJijke overmagt 
staande , tot dat de nacht begon te vallen toen ook bijna aile de 
patronen verschoten ware* en de vijand zijne stelling verliet , waar- 
door hij zich eindelijt met zijn bataillon en eenige Fransche tirail- 
leurs alleen bevond; hebbende atzoo door zijnen hedaarden moed den 
vijand belet op dit punt door te dringen , betwefk , als het hem 
gelukt was, ontegenzeggelijk het verlies van den veldslag zon ten 
gevolge hehben geliad. Alle schrijvers, zoowel Franschen als 
Kederlanders, die van den slag bij Castrikam gewagen , kennen dan 
ook volmondig den meesten lof aan den Majoor Achenbach en 
diens bataillon toe. 

Den 10 October daaraanvolgende , betoonde hij niet minder 
kloekmoedigheid , bij eenen aanval op het JViedorper verlaat , doch 
nietlegenstaande er gedarende den geheelen dag met veel beleid 
door hem gevochlen werd , waarbij hem een paard onder het lijf 
werd doodgesciioten, zag hij zich genoodzaakt, daar de vijand door 
eenen dyk en een kanaal gedekt was en zijngeschut met goed gevolg 
vuurde, na verlies van een Kapitein , een Luitenant en 85 man , zoo aan 
dooden als gekwetsten, opNoord-Scharwoude terug te trekken. In den 
volgenden nacht echter werd die post door den vijand verlaten. 

Ten hoogste smart het ons , dat wij , niettegenstaande de daar- 
toe aangewende pogingen , van dien dapperen hoofdofficier geene 
nadere levensbijzonderheden hebben knnnen opsporen, doordien 
de familie-papieren en daarbij 's mans staat van dienst , door toe- 
valhge omstandigheden , zijn te loor geraakt. Alleen is ons door 
smans schoonzoon, den thans gepensioneerden Kolonel , Petro 
Ferdinandus Vermeulen Krieger, berigt, dat hij in het jaar 
1810 als gepensioneerd Kolonel te Leyden is overleden. De laatst 
oyergeblevene der vijf zonen, die hij, even als vijf dochters, bij 
zxjne echtgenoote Gesina Elisabeth Vermeulen, verwekt had, 
met name Laurens Achenbach, is vermoedelijk in den Rus- 
sischen veldtogt in 1812 gesneuveld, hoewel daaromtrcnt nimmer 
officicele nangten zijn ingekomen. 

Zie C. van der A a Geschiedenis van den ionsst geeindi"den 
oorl., D. VIII. bl. 303-308, 321 en 322; I. C. Vonk Gesch. 
der landing van het Engelsch-Russisch leger in Noord-Holland, 
D. II. bl.92; Kraycnhoff, Geschiedk. Beschouwing; van den 
oorlog op het grondgeb. der Bat. Rep. in 1799, bl. 199, 266 en 
bijlage 123; J. BosschnNeerlands heldendaden te land. D III. 
bl. 221—227 en 228. 



13 



ACKER (Jacobus or dbh) , Predikaot te Batavia , was nit Neder- 
landsche ouders geboren te Menrs, den 6 December 1649. Hier te 
lande zijne studien volbragt hebbende, vertrok hij in 1678 ale Pre- 
dikaut naar Ceylon , waar hij le Jaffanapataam dienst deed tot in 1688 , 
wanneer hij naar Batavia werd overgeplaatst , tea einde atdaar in de 
Portugesche taal le prediken, in welkc taal bij ook den flijbel heeft 
overgezet, welke hij nog bij zijn levenaan den kerkeraad overhan- 
digde. Hij overleed te batavia den 6 April 1731, hebbende alzoo 
52 jaieu de predikdienst, met grooten roem , waargeiiomen. 

Zie Valentijn, Oud- en Aieuto Oost-Indien, 1). IV, 6, 
bl. 70, 76, 77, 84—89 en 92, JD.'V. 6. bl.401; Chalmut, 
Biogrnphisch fVooidenboei. 

ACKER (Vopiscus Hofntius), uit Friesland , zetle zich, na de 
Gromugsolie huogeseliool bezocht te hebben, in 1785, te Leyden 
neder, eu gut, dour It uhn keni as en Voorda aaubevolen, privaat 
onderwijg in de Gneksche en Latijnsche lalen, waarna hij Rector te 
Haiteiu werd. liij is als Latijnsch dichter bekeud , doch men vindt 
in zijne L'urmina, in 1789 te Groniugen uitgegeven, zeer weinig 
oorspronkelijkB. 

'iie; Aanhangsel op het Woordenb. van Kunst. en Wetens. 
vau G. JN ieuwe nhuis j Peerlkamp, de Poetis Latin. NeerL, 
pag. 563. 

AGKERSDIJK (Mr. Wuum Couhbus) geb. den 12 December 
1760 le ' s Hertogenbosch , waar ziju vader, die den zelfden voor- 
naam voerde, praktiserend Advokaat en Schepen en Raad der Stad 
was. Nagenoegzame voorbcreidendeoelening up de Latijnsohe scholen 
aldaar, bezocht hij de Hoogeschooi (e Utrecht, Hier maukte hij 
vau de sclioone getegeuheid, hem usngeboden, om zich in leltereu 
en weleritchappen te oefenen, een zuo loflelijk gebruik, dat hij 
door ztjue leeraren en medeleerlitigea onder de nitniunlcndste kwce- 
kelingen dier hoogeschooi geteld werd. In bet jaar 1779 gaf hij 
van zijne loifelijk volbragte studien in de fraaije ietteren en zijn 
hoofdvak, de legfsgeJeerdheid , eene hoogst merkwaardige proeve 
in het liolit, eeue verhandcling nameltjk over het nut en gesag 
der dichtkun.it en der dickters in de regtsgeleerdheid , en over 
het nut der regtsgeleerdheid by de lezing en verklaring der 
Dichter s (1), met welker verdediging hij zich de dubbel verdiendo 
waardigheid van Doctor in de beide regten verwierF. Mu vestigde hij zich 
als Advokaat in zijne geboortestad . waar bij in 1782 tot Seer e tar is 
benoemd werd. Door de omwenteling van bet jaar 1 795 van dezen post 
ontzet, nam hfj de regtsgeleerde praktijk weder ter hand , en zette 
die in '* Hertogenbosch tot in 1807 voort, toen hij, ter liefde 
van zijnen eenigen zoon, zijne wuning naar Utrecht overbragt , ten 
einde heui onder zijn oog lot de wetenscUappen 1e doen opieiden, 
Het besluit hiertoe was waargchijalijk mede ondur de oorzaken, 
welke hem in het genoemde jaar, (oen kocing Lodewijk over 
doze Janden het bewind voerde, het gewoon hdmaatschap van den 
Raad van State, waarop hem, 200 hij zulks verlaugen uio;;t , uit- 
zigt gegeven weid, dedeu van de hand wijzen. Reeds in het vorige 
jaar was hij , door den genoemden Vorst, met de waardigheid van 
Staahraad in buitengewone dienst bekieed, van welke hij viaehte- 
loos getraeht had verschoond te blijven. Lievcr dan de Stiiatkun- 
dige ioopbaau in te treden, vatle hij te Utrecht, op nieuw dc 
oetening der rcgtsgeleeide praktijk op; waarvan hij echter in 1811 
afzag, om, als Vrederegter, ten unite zijoer medeburgeren werk- 
zaam te zijn. In dezen, wel minder schiiterenden , maar belung- 
i-ijken, weikkring volliardde hij tot in 1820, toen hij te rade 
werd naar Rotterdam te verhuizen, waar hij scdert als ambteloos 
burger leefde en zich uitsluiteud met zijne gelief toosde letteroeie- 
ningen bezi" hield. Die oeFeningen bepaaidei) zich voornamelijk tot 
de Vaderi»ndfche letter, geschied- en oudlieidkuode, waarvoor , 
bij zijn veiblijr' aan de Hoogeschooi te Utrecht, de zucht reeds in 
hem ontvonkt en, door zijne deelneming aan onderscheidene let- 
terkandipe vereenigingen aldaar, met name ook aan het loifclijk 
bekende genootscbap Dulces ante omnia Musae , meer en meer 
aangekweekt en Terlevendigd was. Die zucht bieef hem zijn geheele 
leven bij , en deed hem zijne nasporingen omtrcnt de genoemde 
onderwerpen, met onvermoeiden ijver voortzctlen. De vruchlen dier 
naspariogen deelde hij in een groot aantal van kleirtere en grootere 
opstellen mede, alien de heerlijkste blijken van gezonde oordeel- 
knnde, grondig onderzoek en nitgebreide kenrjis drageiide en zich 
mede door netheid en gepaste Jevendigheid van slijl niet weinig 
aanbevelende. Men vindt die grootendeels in de werken van 
genootschanpen en in onderscheidene vaderlandsche tijdschril'ten 



(l| Di&putatio de utiMtutts ei auctoritate poeseos et jioetarum in Juris* 
pruduntia, nee ton de utiUlule J-arispntdentiae in frgendis et evplicandis 



veropreid, als daar zijn: de Vaderlandsche Letteroefeningen; de 
friend des faderlands ; de Bijdragen tot de regtsgeleerdkeid 
en wetgeving; het Tijdschrift voor geschiedenit , o-udheden en 
statistiek van Utrecht ens. Ai'zonderHjk uitgegeven van zijne hand 
keunen wij slechis .- 

Korte beschrijving van het dorp Lommei en deszelfs omtrek , 
miugaderx onderrigt omtrent het Noorderkanaal , ondernoinen 
tot vereeniging van de rivieren de Rhijn , de Maas en JSchelde , 
Nijrn. 1808, 8°. en 

Aanmerkingen omtrent de Nederlandscke taal , hijsonder met 
be trekking tot de suidelijke Protincien (Uollandsch en lYansch 
tegen over elkandei). Aniw. 1822. 

De Bhatschappij vau Wederlandsche Letterkunde inzoDderheid , 
welke hem, sedert het jaar 1809, onder hare leden mogt lellen , 
heeft aan hem niet minder dan acht ketirige en belangrijke bijdr3gen 
lot hare werken te danken. Zij zijn getiteld: 

Onderzoek naar de beduidenis der henoeming van Maisniede 
Lieden. 

Aanmerkingen over de Middelen , waardoor in de Neder- 
landen de Stavernij langzanmrhand vernietiad , de staat der 
Dorp- of Landluiden verbeterd en de landbouw betorderd is. 

Onderzoek naar en aandmding van de ligging van twee tot 
nu toe nog niet ontdehte plaatsen, Fugkte en Rumelo , voorho- 
mende in diploma's van de jaren 1008, 1028 en 1050. 

Verhandcling over zekere belasting op het brouwen van Bier , 
onder de benaming van het Regt van de Gruit , van ouds in 
de Nederlanden hebbende plaats gehad, deszelfs oor sprang, aard 
en beduidenis. 

Geschiedhundig onderzoek omtrent Herman de Buy ter van 
's Hertogenbosch, zijne innetning en verdediging van de vesting 
Loevestein, en de ornstandigheden daartoe betrekkelijk, 

Verhandeling over ongepaste en drttkhende middelen in vroe- 
ger tijden hier te lande gebesigd lot het ontdekken van Misda- 
den en Overtredingen ; — bij&onder het houden, bezitten, of 
kooren van gemeene of stille waarheid, — mede tot opheldering 
van hetgeen verhaald wordt daaromtrent in den jare 1298 ie 
Dordrecht voorgevallen te zijn. 

De ligging van de plaats , in den gif (brief van Karel den 
Eenvoudigen aan Dirk I, Granf van Holland verleend , in 
het begin der Xde eeuw , — vermetd onder den naam van 
nPladella villa" nader onder socht en aangetoond in liet dorp 
vBladeV in de Provincie Noord-Braband , in de Meijerij van 
's Hertogenbosch, 

Nasporingen omtrent het Landsuhap in, vroeger ee-wwett 
» Taxandria" genoetnd , en bijsonder omtrent eenige plaaUen 
in dat landschap gelegen (I). 

Gelijke hulde als de Maatsehappij van Letterkunde AcLersdijk 
in het straks genoemd jaar bewees, was hem reeds, in het jnur 
1780, ten deel gevallen van het Provinciaal Utrechtsch Genoitl- 
schap van Kunsten en Wetenseliappen , helwelk hem ook in den 
jare 1814 tot Directeur benoemde. In 1819 werd hij lid van het 
Tael- en Dichllievend Gfnootschap , naderhand Koniuklijk Genoot- 
schap van Tael- en Dichlkunde , te Anlwerpen; — ■ in 1826 van 
het Koninklijk Gennotschap Concordia, le Brussei ; — in 1838 
werd hij honorair Lid van het Provinciaal Genootgchap van Kunsten 
en Welenschappen in Noord-Braband, en in 1839 corresponderend 
Lid van liet Thnringisch Sachsische Verein.te Halle en Maagdenhnrg. 
Dan niet enkel als geleerde heeft Ackersdijk op 01120 hoogaeh- 
ting aarwpraak, maar hij was die ook, als bnrgcr en hnisvader, als 
mensch en christen , dabbel waardig , en mag derhalve , met regt , 
tot de sieraden van ons geslacht geteld worden. Hij overleed op 
den 7 February 1843. Zijn wapen was van goud, met drie 
Icenwenkoppen van keel. 

Zie M. riiegenbeek in de Handelingen der jaarlijksche 
vergadering van de Maatsckappij der Nederlandsche Letterkunde 
te Leiden, gehouden den 15 van Zomermaand 1843 ; Jf. G. 
van Karnpen Geschied. der Letteren en Wetenseh. in de 
Nedert. D. III. bl. 278 en 279. 

ACRONIUS (Johajssrs), geboren in het Friesche dorp Akkrum , 
was Hoogleeraar in de Wis- en de Genceskunde te Bazel , wa^r 
hij in het jaar 1563 in den bloei zijns levens overleed, groole 
roem van geleerdheid nalatende. Hij sehrcef onderscheidene wer- 
ken, als: 



(1) Men viiiilt die in le Verlumdalinyen , D. I. St. I. D, IF. St. II, bl. 205 
en volfjg. «" D. Ill, Si. I . bl. 177 en ™lgg- , en ill Jiare Nieuwe Werken , 
n. I. .St. 1. bl. 167 eu volgg. en bl. 201 en volgj:. , D. [I. St. I. bl. 1 en 
volgg. , D. III. St. it. bl. 341 en volgg. en D. Y. St. I. bl. SS em. 



n 



Be Terrae motu. 

De Sphaera. 

De Astrolabii et Annuli Astronomici confectione. 

Over David Joris, dien hij eenige jaren te Bazel gekend had 
en over diens leer , deelt hij een en ander mede in : Ad JV. 1Y< 
popularem epistola , d. d. 28 Julii 1559 in S. A. Gabbema , 
Epistolarum ab illustrib. et CI. Fir. script, cent, tres , pag. 
140—167. 

Zie D. van Hoogstraten en M. Brouerius van Nidek, 
Groot algemeen historisch, geographiseh, genealogisch en oor- 
deelkundig woordenboek; Kok Faderl. woordenb.; Chalmot 
Biogr. woordenb. 

ACRONIUS (Johaknes), een godgeleerde van Friesche afkomst, 
■was een zoon van Bernardus Acronius, die mede Predikant was. 
Hij heeft te Nenstadt onder Ursinus en Franciscus Junius ge- 
studeerd. Sedert het jaar 1584 Predikant (e Eilsum in Oost-Friesland 
geweest zijnde, werd hij in 1601 naar Groningen beroepen, al- 
waar hij den tijd van tien jaren met alien ijver de dienst waar- 
nam. Wegens zijne bekwaamheid in het kcrkbestuur werd zijne 
dienst gebruikt tot de kerkhervorming in het Jandschap Drenthe; 
ook werd hij door de synode van Stad en Lande dikwijls aangesteld 
tot Praeses , Adsessor , Deputalus , Correspondent , alsinede tot 
Visitator der gemeenten. Tijdens zijn verblijf ts Groningen werd 
hij driemalen uaar Amsterdam beroepen, maar hij wees dit van 
de hand, omdat hij een afkeer had van de daar heerschende 
terktwisten tusschen de aanhangers van Gomams en die van 
Arminius. In het jaar 1611 ging hij echter tot de gemeente van 
Wezel over; maar in 1614, toen die stad door de Spanjaarden 
veroverd werd, vluchtte hij naar Deventer. Het verlaten van zijne 
gemeente te Wezel werd door velen hoogst euvel opgenomen , en 
was oorzaak, dat het beroep, hetwelk men, zoo te Haarlem, als te 
Devenfer, op hem had willen uitbrengen, geen doorgang had. In 
1616 werd hij echter tweemalen te Deventer beroepen, doch te vergeefs, 
want hij bedankte omdat men er in de predikatien met mogt reppen 
van de destijds in Holland heerschende kerkgeschillen. In April 
van het volgende jaar werd hij tot Moogleeraar te Franeker beroe- 
pen, arwaar hij ook eenige weken des Zondags morgens de predik- 
dienst waarnam. JJaauwelijks een jaar aldaar geweest zijnde, heeft 
hij, bij leening, te Kampen eenigen tijd het werk der bediening 
verrigt, van waar hij door de Contra-Remonstranten dier gemeente 
werd afgevaardigd naar de Rationale Synode te Dordrecht om hunne 
zaak te handhaven tegen hunne Predikanten, die de parti) der 
Remonstranten gekozen hadden. Van Kampen naar Franeker terug 
gekeerd werd hij in 1619 door de regering en den kerkeraad van 
Haarlem derwaarts beroepen, alwaar hij den 29 September 1627 
overleed. Hij heeft in het licht gezonden: 

Apologiam, ofte verandwoordinge des Edicts, welker van 
ein erbar Rhadt der Stadt Groeningen jegen der wederdoper 
■unde ander Secten onordningen ahm 7 September des jars 1601 
gepublicieret , und dorch einen ungenomeden Libertiner mit 
allerleije valsche unde nichtwerdige geschrey aengebellet is 
ivorden. Gron. 1602. 

Erinneringe van de Beropinge der Prediger, wodanig, und 
dorch wehn de sulve geschen sal. Sampt ook wat van dem Jure 
Patronatus , ofte Collations-rechte over de Kerklicke Beneficien 
tho holden sy. Gron. 1604. 

Syntagma Theologiae , seriem et connexionem praecipuorum 
Capitum Doctrinae coelestis perpetuis tahulis quam brevissime 
ob oculos ponens. Gron. 1605. 4°. 

Spiegel des mensckelijken leven , 8°. Vitr. 1 609. 

Elenchum Orthodoxum Pseudo-Religionis Romano -Catho- 
licae , phirimos et gravissimos errores moderni Papatus de 
praecipuis Christianae Religionis Capitibus sic percensens, 
tit inde necessitas ejus deserendi et abrogandi, ac reformandae 
ab eodem Ecclesiae, sat omnibus appareat. Oppositus Papatui 
in Clivia. Davent. 1615. 4°. 

Problema Theologicum de nomine Elohim. An eo persona- 
rum in Deo pluralitas insinuetur. Gron. 1616. 

Problema de Studioso S. Theologiae recte privatim instituen- 
do. Item de Concionibus Ecclesiasticis apte formandis et ha- 
bendis. Franeq. 1618. 4°. 

Uytmonsteringe van verscheydene Dolingen ende ongerijm.de 
opinien der genaemde Lutherschen, in dese landen onlangs in 
eenige Chartabellen , om die eenvoudige te verwerren, uytgege- 
ven. t' Aernhem. 1625. 

Vele schilderen hem af als een hevig ijveraar tegen Arminius 
«n een man van een bedilziek, onrustig en oproerig karakter; bij 
de rcgtszinnigen was hij nogthans zeer geacht , zoo wegens zijne 



geleerdheid en bekwaamheid in het prediken als om zijnen ijver in 
de verdediging der waarheid en zijne ervarenheid in kerkelijke zaken. 

Zie S. Ampzing, Beschrijving ende lof der stad Haarlem 
in Holland, bl. 139 en 140; Hoogstraten en Brouerius van 
Nidek, Groot Algem. woord.; H. H. Brucherus, Gedenkboek 
van Stad en Lande bl. 9 en 10. De zelfde, Geschiedenis van 
de opkomst en vestiging der Kerkhervorming in de Prov. Gro- 
ningen , bl. 365 — 367; W. Columba en A. G. Dreas, Noam- 
lijst der Predikanten van de Classis van Dokkum , bl. 193 ; 
Ypeij en Dermont, Gesch. van de Herv. Christ. KerkinNe- 
derland, ]}. I. Aant. bl. 122—123 en 182; B. Glasius, God- 
geleerd Nederland , bl. 10 — 13; en inzonderheid Em. Luc. Vrie- 
moet, Athen. Frisiac. bl. 180 — 192. 

ACRONIUS (Rcardus), een broeder van laatstgemelden en insge- 
lijks een Fries, was een groot Godgeleerde en Staatkundige (evens. 
Hij was eerst Priester, en, na het pausdom te hebben verlaten, 
achtervolgens Predikant te Franeker in 1572; te Alkmaar in 1574; 
te BoWardin 1579; te Cornjum in 1580; van waar hij van 1583 
tot 1591 geleend werd aan de gemeente te Leeu warden , in welk 
laatste jaar hij naar Cornjum terugkeerde, waar hij bleeftot 1599, 
toea hij naar Schiedam werd beroepen. Tijdens zijn verblijf te 
leeuwarden en te Cornjum mengde hij zich in de Vergaderingen 
der Doopsgezinden , ten einde met de Leeraars over het geloof te 
twisten , doch geen hunner stond hem te woord , tot dat P i e t e r 
van Ceu. I en zich hiertue aanbood. Nu had een groot en belangrijk 
geloofsgediug tusschen Acronius en van Ceulen in de Galileer- 
kerk te Leeuwarden plaats , hetwelk den 16 Augustus 1596 begon 
en den 17 November van dat jaar eindigde , wordende er dagelijks 
gedurende twee uren des voor- en even zooveel des namiddags , in 
155 zittingen, geredetwist. De afloop echter was niet anders dan 
men wel verwachten kon , dat namelijk de partijen'wederzijds bij 
hunne gevoelens bleven. Bij de droevige verdeeldheden tusschen 
de Remonstranten en Contra- Remonstranten , en de daardoor te 
weeg gebragte scheuring in de Kerk en den Staat, heeft Acronius 
zich mede als een ijverig aanhanger en voorstander der Contra-Re- 
monstranten doen kennen. In 1608 uit Schiedam afgevaardigd als 
Lid van de Zuid-Eollandsche Synode , te Dordrecht vergaderd , ver- 
dedigde hij met grooten ijver en veel hevigheid de regtzinnigheid 
der kerkelijke leer tegen zekeren Franciscus Lansberge, afge- 
vaardigde van de Classis van Rotterdam. Hij was mede een der vier 
Predikanten door Gomarus gekozen, om hem te ondersteunen in 
zijne leerstellingen tegen Arminius en zijne medehelpers te ver. 
dedigen op dedaartoe, ingevolge den last der Staten van Holland, 
op den 20 Augustus 1609, le 'sHage, gehoudene bijeenkomst. 
Kaauwelijks schreef Johannes Uytenbogaert in February 1610 
zijn Traktaet van 't Ambt ende authoriteyt eener hoogher Chris- 
telicker overheyt in keickelicke saehen, of Acronius schreef 
er een boek tegen, en toen in het vervolg de aanhangers van Ar- 
minius in Junij van dat zelfde jaar eene remonstrantie aan de 
Staten van Holland hadden ingeleverd , gaven de zes Gedeputeer- 
den der kerk een tegenvertoog over , dat Acronius het eerst 
onderteekende , en hij verscheen wederin de Haagsche conferentie , 
die in tegenwoordigheid der Staten van den Lande , den 1 1 Haart 1611 
en volgende dagen , gehouden werd. Hij overleed vermoedelijk in 
1612 en heeft , behalve onderscheidene geschriften , bepaaldelijk gerigt 
tegen de handelingen en leerstellingen van Johannes Uytenbo- 
gaert, de navolgende Godgeleerde werken in het licht gegevcn: 

Seer grondighe en welghefondeerde onderregtinge over het 
onderholt van de dienaren der waren ghemeynten Christi , 
Fran. 1590. 

Enarrationes Catecheticae , quibus quaestiones et responsiones 
Catechesis Ecclesiarum Belgicarum et Palatinatus methodice, 
compendiose et dilucide explicantur, ac brevis sed integra pu- 
rioris Doctrinae hypotyposis continetur. Scied. 1606. in 4to. 

Handeling van net gesprek met Pieter van Ceulen, Men- 
nist leeraar , wegens de Wederdoopers. 4to. 

Onderwyzinge over de Christelyke Catechismus. Schiedam 
1608. 4to. 

Arminius toonde, zoo in het geloofs-geding met Pieter van 
Ceulen, als later in de twisten tusschen de Remonstranten en 
Contra-Remonstranten , een heethoofdig , twistzoekend en onver- 
drangzaam hoewel zeer geleerd man te zijn. 

Zie G. Brandt, Historie der Reform., D. II. bl. 141—143 
en 184; Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Woordenb.; 
A. Greydanus, Naamlijst van Predikanten in de Classis van 
Franeker, bl. 124, 127, 134 en 135; Ypeij en Dermout, 
Geschied. van de Herv. Christel. Kerk in Nederl. , D. I. aant. 
bl. 122. D. II. aant. bl. 99 ; S. Blaupot ten Cate, Geschied. 



15 



fler Doopsgez. in Friesland , bl. 131 — 137; B. Glasius, God- 
geleerd Nederland. 

ADA, de dochter van Dirk VII, Graaf van Holland, was na 
de dood van haren vader, in het jaar 1203, beslemd om hem in 
het gebied op te volgen. Hare moeder was Adelheide van Kleef, 
eene moedige heldin , die zelfs eeu leger wist aan te voeren , maar 
daarentegen bezield was met eene onverzadelijke heerschzucht , waar- 
door zij hare eenige dochter, de ongelukkige Ada, in het verderf 
stortte. Toen Graaf Dirk zijn einde voelde naderen , wi'de hij , 
naar het schijnt , zijnen broeder W i 1 1 e m de voogdij over Ada 
opdragen , doch Adelheide, die voor zich weinig goeds van die 
voogdijschap voorspelde , wist haar mans oogmerk listiglijk te ver- 
ijdelen. Zij loch, die de oneenigheid welke vroeger tusschen de 
beide broeders bestond, steeds had aangewakkerd , was nu ook op 
middelen bedacht , om zelve , zoodra Graaf Dirk zou overleden 
zijn , de klem van het bewind in handen te nemen. Om hierin 
te slagen besloot zij hare nog naauwelijks zeventienjarige dochter , 
in het geheim aan Lodewijk, Graaf van Loon (1) uit te hu- 
welijken , en zij wist Otto, Graaf van Bentheim, oom van 
Graaf Dirk in dezen toeleg smaak te doen krijgen; ook waren 
velen van 's Lands Edelen het met de Gravin eens. 

Toen na vrouw Adelheide, de dood van Graaf Dirk te gemoet 
zag, deed zij Lodewijk in stilte naar Holland komen, opdat hij 
bij de hand mogt zijn, om het huwelijk met A d a te voltrekken , 
zoodra haar vader den geest zoa hebhen gegeven. Hij hield zich 
eenige tijd op het Huis Altena op; alwaar hij veilig vertoeven 
kon, aangezien Heer Dirk van Altena geheel zijnen belangen 
was toegedaan. Op de eerste tijding van 's Graven dood , begaf hij 
zich terstond naar Dordrecht , waar hij zich, zonder eenig uitstel, met 
de jonge A d a in den echt verbond. Men gunde zich geen tijd , 
om 's Graven Hjk eerst ter aarde te bestellen , maar in het zelfde 
huis , waar het lijk van den Landheer onbegraven stond , moest 
zijne dochter haar trouwfeest vieren , hetwelk zelfs plegtig en met 
groote pracht plaals had (2). Als alles volbragt was werd het lijk 
te scheep naar Egmond gevoerd en aldaar begraven. 

Willem , de broeder van Graaf Dirk, die zich in Friesland 
bevond , kon zoo ras geen tijding van 's Graven afsterven krijgen , 
noch zich , op het ontvangen daarvan , met zooveel spoed herwaarts 
begeven , of A d a's huwelijk was reeds eenige dagen voltrokken , 
eer hij in Holland kwam. In de Zijpe, op de grenzen van Kenne- 
merland aangekomen , verzocht hij vrijgeleide van vrouw Adelheide, 
of van Graaf Lodewijk, zonder hetwelk hij niet voorttrekken 
durfde. Hij wenschte de Jijkdrenst zijns broeders te Egmond te vieren. 
Doch het vrijgeleide hiertoe noodig werd hem volstrekt geweigerd , 
zoodat hij zich in de Zijpe niet veilig achtende , schielijk over de 
Zuiderzee terug trok. 

Vele Edelen, misnoegd over het gedrag dat Adelheide ten de- 
zen gehouden bad , zich weinig goeds van Graaf Lodewijks rege- 
ring beloovende, van wien zij wislen, dat hij vrouw Adelheide naar 
de oogen zag, en niets builen haar goedvinden doen of laten zou , 
besloten Graaf Willem heimelijk in Holland te ontbieden , en 
daar de Zeeuwen hem zeer genegen waren , wist men te bewerken 
dat hem in Zeeland het Grafelijk bewind werd opgedragen. 

Intusschen arbeidden de misnoegde Edelen en onder deze voor- 
namelijk Wouter van Egmond en Albert Banjaard, in 
Holland , heimelijk , om ook de Kennemers op W i 1 1 e wis zijde te win- 
nen , en vronw Adelheide , zoowel als het jonge paar te Egmond, 
alwaar zij verwacht werd en , om de maandelijksche kerkdienst , 
voor den overleden Graaf, bij te wonen, te overvallen en gevangen 
te nemen. Wouter van Ruven, die Lodewijks zijde hield, 
en zich toen juist te Egmond bevond , kreeg de lucht van dezen 
toeleg, en gaf er terstond kennis van aan vrouw Adelheide en 
hare kinderen , die , drie dagen voor den dertigsten dag na 's Graven 
overlijden , reeds te Haarlem gekomen waren. 

Jfu wisten zij niet hoe zich te redden. Er was geen toevlugt 
dan in het Sticht van Utrecht. Gijsbrecht van Amstel, een 
leenman van den Bisschop, biedt hun zijne dienst aan, en zet zich met 
hen in een schuitje ; zoo verlalen zij in het holsfe van den nacht 
Haarlem , en komen , de Osdorpers en Aalsmeerders , die op hen 
loerden , ter naauwernood ontslipt zijnde, behouden te Utrecht aan. 

J)e jonge Gravin Ada, die slechts achttien dagen gehuwd was 
geweest , en nu haren man, voor eenige jaren verliet, vlood, onder 
de bescherming van Rogier van ffleerheim, Oost van Borne 



(1) Dit Graafscliap Loon , of Looz (in het Fransch Los) , lag in de tegen- 
woordige Belgische provincie Luik. De hoofdstad Borch-Loon lag 5 uren 
van Lnik. 

(2) M. Balen, Besckrijv. van Dordrecht, bl. 713. 



of Vorne en eenige anderen , op den Burgt te Leyden, welke stad 
de Edelen, die het met Graaf Lodewijk hielden , naar het schijnt, 
bemagtigd hadden , nadat Jakob van Wassenaar, die erBurg- 
graat van was, zich voor Graaf Willem verklaard had. Wouter 
van Egmond en Albert Banjaard, geheel Kennemerland op 
de been gebragt hebbende , sloegen terstond het beleg voor den 
Leydschen Burgt. Filips van Wassenaar trok mede zijn volk 
derwaarts. Alle de Rijnlandsche dorpen geraakten in rep en roer, en 
trokken in grooten gelale uit, om den Burgt tehelpen vermeesleren, 
binnen welken men weldra zoo groot een gebrek aan mondbehoefte 
had, dat men tot de overgave besloot, zonder iets meer dan lijfs- 
behoud te kunnen bedingen. Vrouw Ada werd gesteld in handen 
van haren bloedverwant , Heer Willem van Teylingen, die 
haar heuschelijk behaudelde, doch toen Graaf Willem in Holland 
kwam deed hij haar naar Texel brengen en overeenkomstig haren 
staat bedienen. Zij bleef echter niet Jang op dit eiland, maar 
werd in het laatst van 1203, ten gevolge eener onderhandeling tus- 
schen hare moeder en haren man met Graaf Willem geopend , 
naar Engeland overgebragt , waar zij in onzijdige handen werd ge- 
steld , die voor haar aan Graaf Willem aansprakelijk waren. Hier 
bleef zij tot in het jaar 1207 , toen haar gemaal zich derwaarts 
begaf, en na zich Leenman van Koning Jan, die destijds dat 
rijk regeerde , verklaard en beloofd te hebben dezen en zijnen neef 
Keizer Otto overal te dienen , haar terug bekwam. Hij bragt 
haar naar het graafscliap Loon, waar zij den 29 Julij 1218 haren 
gemaal zag ten grave dalen. Daarna bragt dit beklaaglijk slagtoffer 
van de heerschzucht barer moeder , beroofd van dien Inister , op 
welken zij door haren geboorte aanspraak maakte, uit vaderland en 
erfgoed verjaagd, haar leven in godvruchtige oefeningen en in het be- 
giftigen van kloosters en geestelijken , door. De juiste tijd, wanneer 
zij overleden is , vinden wij nergens opgeteekend , lang evenwel 
schijnt zij haren echtgenoot niet overleefd te hebben. Alleen weet men 
dat zij bij Lodewijk te Herkenrade begraven is. Hare afbeelding 
vindt men in P. Schriverius, Beschrijvinge der Graven van 
Holland enz. en in H a 1 m a , Tooneel der Vereenigde Nederlanden. 

Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. II. bl. 299— 305 en 328— 
330; Kok, Vaderl. Woordenb. ; H. Collot d'Escury, Hol- 
lands roem in Kunsten en Wetenschappen , D. II. Aant. bl. 
15 — 17; Mr. W. Bilderdijk, Geschiedenis des Vaderlands , 
D. II. bl. 84 — 112; A rend, Algem. Gesch, des Vaderlands , 
D. II. st. I. bl. 191—213. 

ADALBERT. Zie ADELBERT. 

ADAM (l'Isle). Zie V1LLERS (Jan de). 

ADAMA (Augcstimjs Lollius) , een zoon van Lollius, waar- 
schijnlijk geboren te Dordrecht , werd , na te Franeker tot Doctor 
in de Wijsbegeerte en Geneeskunde te zijn bevorderd , in 1605 
aangesteld tot Rector der Lalijnsche scholen te Kampen ; van hier 
in 1608 tot Hoogleeraar in de Geneeskunde te Franeker beroepen , 
werd hij in December 1615 , terwijl hij het Rectoraat waarnam , 
van zijnen post ontzet , zonder dat men met zekeiheid weet te 
melden wat hiertoe aanleiding hebbe gegeven. Hij overleed in 
1616. Hij had tot wapen een schild van goud, met drie lelien , 
vergezeld in het midden van eene ster. 

Zie Chalmot, Biogr. Woordenb. op het woord. 

ADAMA (Jacobus) of Adamaeits , Rector der Lalijnsche scholen 
te Sneek , was schrijver van eenige Colloquia Graeca ) even als 
van een Latijnsch diehtstuk , getiteld : 

Belgica Demologia , qua tumultus Belgici causa et res in 
Belgio gestae, ab anno 1556 ad annum 1595 recensentur. Fra- 
neq. 1595. 8vo. 

Zie Mr. S. d e Wind, Bibliotheek van Nederl. Geschied- 
schrijvers , D. I. bl. 278. 

ADAMA (Lollius) , Hoogleeraar in de Wijsbegeerte te Franeker , 
de vader van den hier boven vermelden August inus, was in 1544, 
waarschijnlijk te Sneek, geboren. Zijne studien te Groningen vol- 
eindigd hebbende, zag hij zich tot Rector der Latijnsche scholen te 
Dordrecht aangesteld. Van daar werd hij in 1585 lot Hoogleeraar 
in de Wijsbegeerte aan de Hoogeschool te Franeker beroepen , 
welken post hij met veel roem heeft waargenomen, tot aan zijne 
dood , in 1609 ; onderscheidene verhandelingen over de Logica , 
Physica en Metaphysics nalatende; terwijl er tevens drie Oratien 
van hem moeten in druk zijn. 

Zie Chalmot, Biograph. Woordenb. op bet woord. 

ADDING (Egge) , Addinge of Addikga , Hoofdling te Wesler- 
wolde , stamde af uit een geslaclit , dat reeds voor honderd jaren 
het Westerwoldsche ter leen had gehouden , waarom hij ook wel , 
even als andere leden zijner familie , den geslachtnaam Adding 
wegliet en zich Egge te Westerwolde noemde. 



16' 



Zijne heerschzacht ging zoo ver, dat de geineene ingezelenen van 
Westemolde in het jaar 1447 daartegen een verbond sloten met de 
stad Groningen , waarbij onder anderen werd vasfgesteld , dat van 
de vonnissen der Meeule (dat is der gezainenlijke Landsrigteren) , 
hinnen (ien dagen berocp kon worden ingesleld op Hen Raad in 
Groningen. Hocwel dit verdrag was aangegann voorbehoudens de 
oude regten van Egge Adding, was het evenwel tegen hem 
ingerigt en daarom dat beroep ingediend , aangezien de inwoneis 
vreesden , dat Adding meester van het slot tc Wedde en daarbij 
Leenman van Monster, op hunne land)* gezworenen , Iieden ait 
den boerenstand , en ligt vervaard te maken, andeis te veel invloed 
zou uitoelenen ten nadeelo der algemcene vrijheid. Zij wilden 
zelfs niet gedoogen, dat Adding den Itegicr of Voorzitter der Iwaail 
gezworenen zou aanstellen, maai- begeerden zelve dien le benoemen. 
Toen Egge zich hiep evenwel tegen kanlle, werd dat vcraebil nan- 
slonds aan schoidsmanoen ovcrgi'geven, en dnar deze het onder- 
ling tiiet eens kon den worden , namen zij lot overheden de Heeren 
Burgemeesteren en Raad in Groningen. Deze kenden Egge wel 
het regt toe vat) eenen Regter le benoemen, maar bepaalden levens: 
» dat die wonen moest in Onstwedde of in V lagl wedde , dat die een 
redely k man ware in den lande geboren , een eigengrerfde, en van 
goeden gerugte , zullende zijne bedienittg voorlduren , zoo fang hij 
de gemeente beviel , maar op liaar verklaard ongenoegen door eenen, 
anderen moeten vervangen worden." 

In 1448 ontstonden er nieuwe oneenigheden fusschen Egge 
Adding en de ingezelenen van Westerwolde, die zich met hnnne 
llagten wendden tot den Raad in Groningen , welke deswege aan 
den Hoofdling schreef. Iamiddels liep de twist nog hooger door de 
aifspraak der twaalf gezworenen, die eenen Reidcrlander uit Wcener, 
welke Onder beach erming van de Hamburger*, de vijanden van den 
Hoofdling, stond, in een geding gelijk gaven tegen iemand, die door 
Egge werd voorgestaan. JMel dit vonnis was deze Lalste zoo weinig 
te vrcden , dat hij den Reiderlatider opving en een tijd lang in 
zijn slot te Wedde opgeslolen hield. Op de klagten der Hcgters 
van Werner trok de Rand in Groningen zich dit geval aan , het- 
welk Adding zoo bevreesd maakle , dat hij zijne toevlugt tot 
den Mnnslerschen Kerkvoogd nam, die daarop den Rand ernslig be- 
dreigde , indien zij verder voortging zich met de zaak in te laten. 
Itcze Jiet mi de zaak alippen j en bewcrkle zelfs bij de Hamburgers, 
die zich gereed maakten om Egge met de wapens le overvallen 
en zijnen burgt fe beiriagtigen , dat zij daarvan afzagen. Waar- 
schijnlijk is deze zaak wel gesust door eenige voldoening die Egge 
den Oost-IYies zal gegeven hebben, 

Daar Egge Adding, de zoon was van Reinste, de zusler 
van lmel A bdena, voormalige Pronst en HooTdling te Emden, werd 
bij, toen deze in 1 455 overleden was, de naaste en reglmalige erfgenaam 
van diens goederen, waartoe ook de Burgl (e Kmden, met dedaaraun 
verbondene bezitlingen en goederen hehoorden; doch de kleinzonen 
zijncr twee breeders maafelen ook aanspraak op die nalalenschap. 
Van dezen nu nam Ulrich, Graaf van. Oost-Friesland , twee derde 
gedeelten van het crfregl van he! gezegde Slot , van de heerd en 
daaraan vcrknochie heerltjkheid over; terwijl zij sleehta een derde 
daarvan aan Egge toerekenden. Deze weigerde evenwel standvastig 
de overdragt van dat aandeel aan Ulrich over le dragen , doch in 
het jaar 1466, werd, door bemiddeling van benoemde seheidslieden, 
deze zaak gevonden , en E g g e bewogen , om zijn geheete erfregt op 
die goederen , in ruiling tegen Wyc!iviii<en bij Hinle , tegen de lan- 
den te Loppersum enz. aan Ulrich af te staan en zich met hem te 
verzoenen. 

Welke pogingen Egge ook aanwendde , om de ingezelenen tot 
Dnderwerping te brengen , dit mogt hem niet gelukken , want de 
ingezelenen vernieuwden in het jaar 1470 op eigen gezag en zon- 
der iijne voorkennis han landregt , waarin zij zich de keuze der 
Regters toeltenden. Of Egge nu, daarover te onvreden , bij den 
Hfunterschen Kerkvoogd geeu troost gevonden en daarom zich tot 
anderen gewend heelt , blijkt niet , maar dit ten minsle is zeker , 
dat hij , in 1474 , van de Abt van Corvey ter Icen nam het land van 
Westerwolde en de voogdtj te Winschoten , hij welke heleening 
evenwel van de zijde des Abts voorbedongen werd , dat zij niet 
mogt strekken tot nadeel der regten, welke de BiSFchop van Mnnster 
op Weslerwolde had , naar inhond der vonrheen gemaakte verdragen. 

Egge was nu op deze nieuwe verbindtenis zoo stnnt , dat bij in 
het volgende jaar , het geregt van de gewone phials te Vlagtwedde 
naar zijn Slot fe Wedde overbragt , tegen de oude gewoonle en tot 
nadeel der kooplieden en van den handel lol vorderde ; met de 
nitvoering der vonnissen naar willekeur handelde; de voordeelen der 
Regters aan zich trok ; somwijlen de Slraffen verzwaarde ; de via- 
sclierijen der ingezetenen beschadigde en de oude vrijheid verkortte; 



waarbij hij bovendien vele afzonderlijke geweldadigheden begingf 
in personen te beleedigen; hunne kudden weg te nemen ; iieden te 
solielden en te slaan ; des nachls huizen aan te vallen ; de hnis- 
iieden in klnisters en gevangenis te werpen ; hunne huisraden voop 
Iioete weg te halen , en dat alles onder de schaduw van den Mnn- 
slerschen Risschop. Eindelijk werd het votk hierover woedend en 
hij in 1475 in eenen oploop gedood. 

Zie Tegenwoordige stoat van Groningen en de Ommelanden, 
D. I. bl. 1S3 en 1H4, 178 en 179. D. II. b!. 404—413; Wes- 
tetidorp, Jaarboek van en voor de provincie Groningen, St. II. 
bi. 520—524. 540, 562, 583, 613, 914 en 618.- 

ADDING (llioo) , de zoon van den voorgaande, deed in 1477 
hulde en eed ain den Bisschop van Munster, en volgde zijnen vader 
in het leen van het slot en de lieerhjkheid van het land van Wes- 
lerwolde op. Irtmiddels srraften de Munstersehen eenigen der dood- 
shigerx van Egge Adding. Een der beachuldigden echter door 
hen onlshgen zij ride , werd door Hugo Adding gegrepen en op 
het rad gelegd. Ueze lloofdlinji; oveiirof nog zijtten vader in brood- 
dronkenheid en wreedfieid ; hij roofde en smulde met ?ijne trawanten ; 
kwelde velen uit. darlelheid; legdc het vo!k nieuwe lasten op; sloeg 
sommige Iieden in kluisters. om hun geld af te person, en plaagde 
eenigen, met hen le dwingen , dagelijks op eene geheel nieuwe en 
ongewone wijzo voor hem te arbeiden. Zelfs hoonden zijne trawaaten 
op zijne aaninoediging den geeslelijken stand. Den Pastoor van. 
Onstwedde op zijn Slot onthoden hebbende , werd hij zeer getergd 
en vertoornd door 's mans vrije en mannelijke taa! , waarom hij 
hem de handeti op den rug deed binden , zoo door dnin en dal 
slepen, en eindelijk door de paarden verrrappen en van een scheareo. 
De voornaamsic ingezelenen over deze onlmenschte daad vetontwaar- 
digd , heslolun den Onstwedder Priester naar Rome te zenden , ten 
emtle de regtvaardigheid van den P^us in te roepen, Hugo Adding 
had dit naauwelijU vernomen , of hij brak bij naeht in de woning 
van dien Priester, wanr hij met de zijnen eerst alle huisraden, de 
heilige vnten en kleederen vernielden , den tempelsohat roofden en 
de hediemlen sloegen en onlkleedden ; eindelijk grepen zij den 
Priesler zelvin , wierpen hem Imiletishuis . mishandelden hem deer- 
lijk en verdronken hem in den stroom, Toen het volk daarna het 
lijk uit het water haalde, om het behoorlijk te begraven , vet bond 
Adding zulks en gelastle dat men het bewaren zou , (en eiode 
het , wegens het misdrijf van zelfmoord , te verbranden. He! volk 
bnigt tin het lijk in de woning des Prieslers en hield er drie dagen 
de wacht bij , daarna werd het vooreerst , met loeatemming des 
Dekens , tut nadere kennisneming , in ongewijde aarde hijgf'zet , 
m^iar eindelijk op last van den Officinal van Osnabrugge , die er 
het g<ie.it.elijke gezag voerde , op ecne gewijde plaats plegtig ter 
aarde besleld. Reeds had het volk de wnpenen opgevnt, om wraak 
over deze schenddaad te nemen , toen de opatand werd voorgeko- 
men door den invloed der Muntersehen , die van de zaak kennis 
namenj de begeerlijkheid van Hugo tegen girtgen , en binnen 
zekere palen tecug bragten. 

In het volgende jaar ontstond «r verschil tns.schen den Hoofdling 
en de stad Groningen over Rlijhain en Bellingewolde , die hij tot 
het Weslerwoldeche trok, terwijl de Raad van Groningen, als be- 
ziller van het Oldamht, heweerde, dat zij aan dat laatslgenoemde 
landsehaj) onderhoorig waren. De Groningers belegerden hierop 
zijnen bargt te Wedde, welken zij overmeesterden en tot vrengde 
des landman* ten gronde loe slechtten. De tnoe ; .jelijkheden , waarin 
het slicht Miinster destijds gewikkeld was , beletteden den Bissehop 
om zijnen leenman volgens pligt hij^tand te hieden , en zich later 
uchikkende naar de tijden , verliet hij hem en stond voor vi]l en 
twintig honderd Rijnsehe Guldens aan den Raad der stad Gronin- 
gen af al dat regt, hetgeen Hugo en diens voorouders over Wes- 
terwolde gehad hadden , onder voorwaarden van met het wedet 
ophrengen dier som ook het leen zelf in te lossen. 

Adding aldus door zijnen leenhecr onlzet , zocht eerst hn!p bij 
de abdij van Corvey, waaraan hij zich in 1482 tot leenman opdroeg, 
dnnh hewilligde eindelijk in I486 in de voorzeide verpanding van 
Westerwolde , door den Bissehop aan de stad ; nu stond ook de 
Bi*sch<>p wederkeerig nan hem loe, om zijn Slot le Wedde, wedor 
te mogen herbonwen , mils het niet sterker nodi vaster te maken, 
d>in de Bissehop zon torataan en goed vind»'n. Hugo, die nu ook 
zijne onderhoorigheid aan den Bissehop erkende, droeg zijn slot met 
Ificbehonren als een open hois aan dien kerkvoogd over tot een vnj 
gehruik, mils steeds op 's Bisschops eigene kosten, stierf Hugo 
zonder echte kinderen, dan vervielen het alot en diens toebehooren 
en geregtigheden aan het Slicht. 

Van zijne verdere folgevallen en dood vindenwij niels geboekt. Alleert 
welen wij dal !iij twee zonen, 3 urge a en Zwedur, beeft nagelaten. 



17 



Zie Tegenw. Staat van Gron. en Ommel., D. I, bl. 179 en 
180, D. II. bl. 115 en 424; X. Westendorp, Jaarb. van 
en voor de Prov. Groningen, St. II. bl. 621, 622, 624 — 626, 
635 , 636 en 652. 

ADEL, was , volgens bet verhaa! der oude Friesche schrijvers, de 
vader van Friso, die voor den stamvader der Friczen wordt ge- 
houden. Adel zou een koning in Indie geweest zijn en bet gebied 
gevoerd hebben in zeker landschap , dat zij Benedicta fn'sw noe- 
men, en door latere aardrijksbeschrijvers Prasidae , doch bij Qain- 
tus Curtius Pharasii heet. Uit zijn rijk verdreven door den ly- 
ran Agrammes, week Adel, vergezeld van zijne drie zonen: 
Friso, Saxo en Bruno, naar Athene, waar Saxo een leerling 
van Plato werd, doeh Friso, meer lust in den wapenhandel heb- 
bende, zou Filippus van Maccdonie en daarna Alexander den 
Groote in den krijg gevolgd sijn, en 313 jaren -voor Christus ge- 
boorte met zijne vloot in Friesland zijn aangeland. 

Zie Ocko Scharlensis, Cronyk tan Friesl.; F. Sjoerds, 
Histor. Jaarb, D.I. bl. 19— 21; Kok, Faderl. Woord.; Chal- 
mot, Biogr, Woord, 

ADEL was, mede volgens de oude Friesche schrijvers, de oud- 
ste zoon van Friso, dus een kleinzoon van den voorgaande. Hij 
zoo zijnt'n vader 245 jaren voor de geboorte van Christus in de re- 
geritig zijn opgevolgd. Hij was een zachtzinnig man, meer tot vre- 
de en rust dan tot oorlog genegen, die niet alleenzijns vaders wet- 
ten en regeerwijze bekrachtigde, maar ook onderscheidene nieuwe 
schikkingen in den staat maakte. Ookbragt bij de godsdienstige en 
burgerlijke wetten in een ligchaam bijeen , en deed ze in geschrift 
slellen. Met zijne naburen steeds in vrede en eensgezindheid leven- 
de en tot eenen beschaafden en vriendelijken omgang genegen, gaf 
hij zijne ondemten vrijheid, om zich in gezelschappen met drinken 
te vermaken, mils daardoor onderlinge vriendschap werd aange- 
kweekt en de vermakelijkheden niet tot buitensporigheid oitspatte- 
den. Om daarvoor te zorgen was over ieder gezelschap een Overste 
of Toeziener aangesteld, bij hen Sjurd genaatnd, wiens ambt was 
toe te zien, dat alles behoorlijk toeging, en er geen ongeoorloofde 
vermakelijkheden plaat! grepen. Voorts verhaalt men dat Adel 
zich in het hawelijk begaf met Zuobina, dochfer van eenen Ko- 
ning van Zwaben, bij wien hij eenen zoon verwekte, Ubbo ge- 
naatnd, die naderhand zijn opvolger werd. Yijfen twintig jaren ge- 
beerscht hebbende, zond Adel zijn broeders zoon, Schottus, 
met een aantal volk naar het noorderdeel van Brittanje, die aldaar 
eene volkplanling slichtte, en bet land naar zijnen eersten bewoner 
Schotland deed noemen. Adel zou tot het jaar 151 voor Christus 
geboorle, en dus 94 jaren, in Friesland geregeerd hebben. Zijn dood 
was een groot verliea voor zijne onderdanen, en tot geheagenis van 
zijne allerroemwaardigste zeden, werden, naar men voorgeeft, na- 
maals alle welgemanierde aanzienlijke ficden AdelinVen of van 
den Adel genaamd. 

ZieOcko Scharlensis, Cronyk van Friesland; F. Sj oerds, 
ttistor. Jaarb., D. I. bl. 27 en 28; Kok, Faderl. Woord.; 
C h a 1 ra o t , Biogr. Woord.; P. A r e n d , Algem. Geseh. des Fad. 
D.I bl. 310 en de daar aangeh. Schrijvers. 

A LIE LA of Atheie, de tweede dochtcr van Wichman, Graaf 
in Hameland, en hem, naar hieii wil, in of omstreeks 955 gebo- 
ren, was, dewijl hare oudste zusler, luitgaard, zich den gees- 
telijken staat gewijd had, de eenige rijke erfgename van haren vader. 

A del a wordt als een gedrocht in menschelijkc gedaanle afge- 
schilderd. Zij was wraakzuchtig, hoogmoedig, wulpsch en tot atles 
wat slechts begeerlen en lusted kan voeden, ongemeen genegen. 
Hare stem was schel en scbreeuwend, zij gebruikte mibelamelijke 
woorden, haar geioat teekende valschheid, en zij was zoo wispeltarig, 
dat zij alle aogenblikken van voornemen veranderde. Alleenhare vlijl en 
haadigheid warden zeer geprezen , want zij had altijd een groot aantal 
jonkvrouwen rondom zich, die haar in het weven, borduren en 
het vervaardigen van koglbare kleederen behulpzaam waren. Haar 
"vader, op den El ten berg een Lloosler gesticht en daarin Luitgaard 
tot Alidis aangesteld hebbende, had dit met toestemming van Kei- 
zen Otto 1. met de meeste zijner heerlijke goederen begifligd, 
Adela, die reeds vroeger met I mad, een Heer uit een ond Ne- 
derland. s ch geslacht, dat goederen in het bisdom van Utrecht be- 
zat, gelrouwd was, beweerde dat haar vader, volgens de Saxische 
wet, zonder hare tocstemming <zijne goederen niet mogt vervreena- 
den , aangczien bij die wet alle vervreemding van riddermatige goe- 
deren, zonder de uitdrnkkclijke bewilliging der naaste erfgenamen, 
gestreng verboden was. Op deze gronden haren eisch vestigende, 
bestond Adela hare zuster Luitgaard op allerhande wijzen te 
verontrnslen en haar alien hinder en bedenkeiijken boon toe te bren- 
gen , vooral na den dood van haren geraaal , bij wien zij twee 



zoons en twee dochters gewonnen had. Hierover en over bet los- 
bandig gedrag van Adela, die met Ifaldorick, Graaf van Uplade 
ofllouherch, in ontucht leefde , verontwaardigd , rukte Godizo, een 
barer bloedverwanfen , op tegen het slot waar A d e 1 a enBalderict 
zich bevonden, nam het geweldiger band in, en stak er, oa bet 
uitgeplunderd te hebben, den brand in. 

Adela, die, evenals Balderick, de handen van Godizo, ter 
naauwernood onlsnapt was , waartoe haar de daisternis van den nacht 
behulpzaam was geweest, werd hierdoor nog meer verbitterd en 
nana, naar men wil, het besluit om hare znster door vergif van 
kant te belpen; hetgeen haar dan ook eindelijk door eenige omge- 
kochte booswichten gelukte. Fu maakte zij zieh met behuip van 
den gezegden Balderick met geweld meester van de goederen, 
die door haren vader aan de Abdij van Elten geschonken waren. 
Doch eertang werd zij op bevel van Keizer Otto 111 uit het bezit 
daarvan verdreven, Om zich nu echter in eenen weltigen man eenen 
beschermer ic verwerven, begaf zij zieh met Balderick inhethu- 
welijk, waarvoor zij zich, uit hoofde van de ongelijkheid van ge- 
boorte, wel zou gewacht hebben zoo lang bare znster Jeefde, want 
Balderick was wel dapper, rijk en magtig, doch stamde niet uit 
znlk een luisterrijk geslacht af als zij , en was slechts door zijne 
aanstelling als Graaf, waarmede men somlijds lieden van lage ge- 
boorte vereerde, geadeld. Beide zochten de geestelijkheid, door 
het stichten van een klooster en het schenken van aanzienlijke goe- 
deren , aan zich te verbinden. 

Naauwelijks was dit ongelijke bnwelijk nu voltrokten, of Bal- 
derick nam, op raad van zijoe gemalin, gewapenderhand het dorp 
Elten in, en deed de in het klooster geweken dorpelingcn zoo vin- 
nig met allcrlei slingergevaarteu bevechten, dat daardoor niet slechts 
de aliaren gesehonden werden, maar de verweerders zich bovendien 
genoodzaaktzagen,omhen diegenen, op wie zijne gemalin het meest 
gebeten was, in handen 1e stellen, zoodathij die, als in zegepraal, 
gevankeiijk uit het klooster wegvoerde. llierop kwam de Keizer te 
Nymegen , waar ook , op zijne aanschrijving , een groot getal Geeste- 
lijken en Eijksvorsten bijeenkwamen. Balderick wist, zoo door 
tusschenkomst van velen zijner vrienden, als door het geven van 
eene goede som gelds, 's Keizers gramschap te bedaren , die daarop 
de hegiftigiog, door Graaf Wichman gedaan, hier bevestigde, 
behalve dat Adela vier hoven (cwrtes) terug bekwam, terwijl zij 
overigens in het bezit van al haars vaders aanzienlijke goederen 
bleef. 

In het begin der llde eeuw leefde er te Vreden een Saksische 
Graaf, wiens aanzienlijke goederen alien aan den regter Hijnoever la- 
gen, terwijl hij aan de linkerzijde, waar Balderick magtig was, 
niets bezat dan de goederen zijuer vrouw, de dochter van Go de- 
fried, oom van Balderick. Deze Godefricd was keizerlijke 
landvoogdvan het land tasschen Rija en Waal; nadat hij in of lort 
na het jaar 1009 overleden was, werd zijn zoon door den Keizermet 
de Landvoogdij begifligd ; daar deze echter zwak van geest en ligchaam 
was, leidde zijn zwager Wichman hem naar zijneti zin en voerde 
onder zijnen naam het bewind. Dit stuitle Balderick, maar 
vooral de trotschc Adela, geweldig tegen de borst. Wichman 
dit bespeurende, zocht het vedrouwen der landzatcn van den linker 
Rijnoever te wiunen, ten einde Balderick te kunnen wederstaan ; 
dit gelukte, en op hunnen raad stichtte hij een slot, niet ver van de 
Maas gelegen, ten einde de pogingen van Balderick tegen tegaan, 
die echter deze sterkle belegerde, door honger tot de ovcrgave dwong, 
en debezetting, onder voorwaarde van haar eenen wijen aftogt toe te 
staan, noodzaakte het slot met eigen hand af te breken. 

Wichman, door dit verlies niet ontmoedigd, Irok nu andennaal 
den Rijn over en bevestigde het slot Moiiri.i, nu Monreberg , in het land 
van Kleef, dal insgelijks door Balderick belegerd werd, doch einde- 
lijk werd opgebroken, waarna de vrede door de bemiddeting van den 
Keizer voor eene poos her^teld werd. Oji dit verdrag vertroawende , ver- 
trok W i e h m a n in bedevaart naar Rome. Adela nam deze gelegen- 
heid waar, om haren man tot nieuwe vijandelijkhedeit aan le zetten. 
Deze nam zijnen toevlngt tot den Keizer , die hem in plaats van G o d e- 
frieds zoon tot Landvoogd aansfelde , waarna hij door list bet kastcel 
Gennep , dat dien ongelukkigen jongeling focbehoorde , innam. Wich- 
man, die zich toen in het Alpische gebergte bevond, bad dit naau- 
welijks vernomen, of hij snelde terug, en bet gelukte hem Adel- 
boldus, den negentienden Bisschop van Utrecht, in zijn belang 
over te halen, die een voordeelig verdrag voor Wichman be- 
werkte , dat echter met geen heter trouw dan het vorige onderhou- 
den werd; want Balderick, 's anderen daags met weinig gevolg 
den Rijn overstckende, om zijne zuster te gaan bezoeken , werd, ter- 
wijl de paarden onlzadeld in de weide liepen, door de bezel ting van 
31odim overvallen. Hij zelf nam schandelijk de vlugt en slak in 

6 



18 



een schuitje den Rijn over, douh zijn gevolg zocht, na zich raoe- 
dig te hebben le weer gestehl, eene scliuilplaal* in de kerk, alwaar 
zij kort daarna door Wich man, die zich bij toeval in de nabijheid 
bevond , overrompeld werden en gevankelijk naar Monna gehragt. 
Deze ncderlaag maakte de knechten van Balderick mismoedig, 
dewij! het geluk ban tegenliep, en zij geen andere belooning dan 
schauiperc woorden van Adela ontiingen, die hun zclfs voor den 
geringslen misslag deed bannen of de neus en ooren afsnijden. Een 
iiieuw verdrag herstelde de rust, en Wichman werd nevens Ber- 
ing; Godfried, ia het jaar J012, bevclhebber \anhet leger, dat 
de Keizer tegen de Erabanders zond, en het kasteel Leaven bele- 
gcrde, loader bet te kannen innemen. Bald crick, die onder de 
hand met de Brabanders heulde, werd door zekercn Gerhard, die 
in dienst was van Wicliraan, gevangen genomen , naar Monna 
gehragt en aldaar zeer smadelijk beliandeJd. Gerhard wilde hem 
niet: op vrije voeten stellen, voor bij het slot Aspel had overgege- 
geven en 2000 pond zilver belaald, welke som , op voorspraak van 
Wichman, op 400 pond verminderd werd. Dit had eenen nieu- 
wen vrede ten gevofge; de beide Heeren leefden na eenige jaren in 
schtjuhare vriendsebap en beznehten eltander. 

De snoode Adela, midderwijl alle banden der natuur vergetende, 
liet, hetzij uit hcbzacht , of op raad enaanhitsing van Balderick, 
bnrcn oudsten zoon uit haar eerste hawelijk, Dirk, wiea het graaf- 
tchap Reneom, volgens weltig erfregt. toekwam , den 7 April 1014, 
door eenige omgekochte booswictiten , op zijn slot Uplade, niet 
ver van Elten, om het leven hrcngcn. Bit snood en gruwelijk be- 
slaan haarde een algetnoen afgrijzen. Haar twcede zoon, Mein- 
werck, Bisschop van Paderborn, die zich met den Keizer in lralie 
bevond, had naauwelijks do lijdiog van den moord zijus brocders 
ontvangen, of bij daagde zijne Onlaarde moeder voor het gcrigt te 
Dortmund, waar zij van dit gruwelsink werd overt uigd en ter dood 
veroordeeld. Op voorbidding van hare vrieoden schonk haar dc 
Keizer het leven, ooder voorwaarde, dat zij en Balderick eenige 
barer erfgoederen aan de kerk van Paderborn zoudeo afsfaan. Dit ge- 
schiedde; doch weldia hief Adela over den afsland luide kfagten aan 
cnschonk, nit wrok en haat legen harenzoon, eenige landgoederen op 
den berg Lare, bij Heimenberg, aan de kerk te Ellen, ffleinwerck 
kwam op dit berigt berwaarts, Adela trachtte hem te ontvlugten, 
doch werd achterhaald en gevangen genomen. ffleinwerck ver- 
maande haar ernstig lot verbetering van Icvenswaodel, doch be- 
fcraciitigde de gift aan de kerk le Elten. De maat barer gruwelen 
was echter nog niet vol gemeten. Want cens dat Balderick 
Wichman met zeer veel betoon van vriendsebap ontvangen had, 
trachtte zij hem, buiten weten van haicn man, door vergif van 
kant te helpen, en loen haar dit niet gelukle, liet zij hem bij zijn 
vcrtrek nit het slot door twee omgekochte personen vermoorden. 
Dit grnwelstuk verrigt zijude, hield Balderick, hoewel daaraan 
onschuidig zijnde, zich binnen Uplade scbuil; maar Wichmans 
vrienden op de been komende, belegcrden dat alot, hetwelk hij 
uit vrees van straf heimelijk verliet, om zich bij den Aarlsbisgchod 
van Keulen in veil iff heid te stellen, de verdediging van die sterkte 
aan Adela overlatende, die zich met even veel beleid als moed 
van deze taak kweet. Op het berigt evenwel dat de Keizer mede 
n aantogt was, gaf zij het slat, under beding van vrijen aftogt , 
aan Adelbold, Bisschop van Utrecht, en Bernhard, Hertog 
van Saks en , over , die het deden in brand steken en tot den grond 
toe atbreken. Balderick maakte zich nu dnor verraad meester 
van Monna , doch ook deze sterkte werd op last des Keizers met 
den grond gelijk gemaalt. Voor den troon gedaagd om zich we- 
gens Wichmans dood te regtvaardigen , bond hij , aldaar ver- 
schijnende , aan , zich door eene plegtigen eed te zuiveren , maar 
de Hertngen God tried en Bernhard verzettede zich daartegen, 
uithoofde hij reeds meermalen zijnen eed geschonden had en 
dreigden hem zelfs met den dood. Doch de Keizer, op wiens 
vrijgelcide hij versehenen was , liet hem ongehinderd naar Henge- 
bach vertrekken, alwaar zijn vriend Gerhard, Heer aan den flloe- 
zel, hem een verhlijf Bchont; naderhand verwierf hij vergifFenia , 
doch ten koste van het gwotste gedeelte zijner goederen, en stierf 
kort daarna in 1019 of 1020 in de uiterste armoede. 

Adela, zich na dc overgave van Uplade naar Keulen begeven 
hebbende, werd aldaar, ontbloot van eigen middelen , door de gees- 
telijkheid onderhonden en overleed niet lang daarna op den 1 April. 
Zij werd bij de kerk van St. Pieter begraven; maar eene buiten - 
gewone overstrooining, door een zwaar onweder veroorzaakt, gaf 
aan het water zulk eene kracht, dat haar lijk uit het graf geligt 
en in den Rijn geworpen werd, zoodat men het nooit heeft kun- 
nen wedervinden. M*t Balderick en Adela eindigde het door- 
>. — „ „„r. vprmo^end jreslacht der Graven van 11 am eland 



Zie G. van Loon, blonde Uollandsche Histori , D. II. bl, 
203, 318—220 en 255— 27J ; W. A. van Spaen, Oordeel- 
kttndige Inleiding tot de Historic van Gelderland , D. I. hi. 64, 
71, 104, 115, 120, 135 en 143; J. P. Arend, Algemeene 
Geschiedenis des Fadetiands , D. II, St. I, bl. 45, 91 — 97. 
ADELAIDE. Zie ADELHE1D. 

ADELAUD, geboren in 753 in de Nederlanden , was een zoon 
van Graal' Bernard, kleinzoon van Karel Martel, en werd 
opgevoed aan het hot' van zijnen oom Pepijn, van waar hij naar 
de abdij van Corbie week; doch de lust naar grooter ufzoriderirtg 
deed hem naar het klooster van Monte-Cassino gaan. Karel de 
Groote deed hem echter in het jaar 777 terug iomen en sttlde 
hem in het jaar 796 tot eersten Staatsdienaar van zijnen zoon 
Pepijn, Koning van Italie, aan. In het jaar 309 werd hij met 
eenige Prelaten naar Rome gczonden , om het verschil wegens den 
uitgang van den DT. Geest te beslissen. In het volgende jaar 
overleed Pepijn, die eenen zoon van 12 of 13 jaren, Bernard 
genaamd, onder zijn besiuur naliet. Deze, zich benadeeld ziende, 
door de verdeeling welke Lodewijk de Frame onder zijne 
kinderen deed en waarbij hij ltalieaan Lo tharius toekende, stond 
in 817 tegen zijn oom op, en daar Adelard in dit geschil de 
partij van Bernard hield, werd hij, toes deze ongeiukkige Vorst 
overwonnen was, door Lodewijk naar de abdij Noirmoutiers 
verbannen. Drie jaren daarna echter terug gernepen zijnde, begaf 
hij zich weder naar de abdij van Corbie, waatvan hij Abt werd, 
en overleed aldaar in 828. 

Zie van Hoogstraten en Brouerius van Jfidek, Groot 
jflgemeen Hi&lori&ch TFoordenboek op het woord. 

ADELART, Abt van Ludingafcerk, in Frieslaud, die omstreeks 
het jaar 1170 leefde, bevredigde den stiijd , welke ten zijnen 
tijde, tussehen dc Friesche Edelcn gerezen was. Doch Tako 
Harliga, het hoofd van eene der twistende partijen, verbrak tel- 
kens het geslotene verdrag, weshalve Adelard, ten einde de 
voortdurende onlusten voor goed tc denipen, zich meester maakte 
van het kasteel en de onrmtstoker Tako diens kwade trouw met 
den dood deed bekoopen, terwijl bet kasteel ten gronde toe gc- 
sloopt werd. 

Zie: Luiscius, Algemeen hi$tori$eh t geographisch en ge- 
nealogisch Woordenboek , op het woord. 

ADALBALDUS en ADELBERON. Zie ADELBOLDUS 
ADELBERT, in de brieven van den H. Bonifacius Ail- 
BrfchT en bij Joan Gerbrand van Leiden Atidubkih genoemd , 
was afkomstig uit Engeland en Moimik gewoiden onder St. Egbert 
in lerland. Toen Willibrord in bet jaar 690 naar Ericsland 
twain , heeft A d e 1 b e r t hem met nog tien andere reisgenooten 
vergezeld en werd Leviet genoemd , zoodat hij waarschijnhjk Dia- 
len zal geweest zijn. Door Willibrord naar Kenneoaerland ge~ 
zonden, wist hij door zijn zachtaardig karakter en deugdzamen wan- 
del de aangeborene woestheid der landzaten zoodanig te bedwin- 
gen, dat velen den dienst der afgoden verlieten en het Christendom 
aannameo. Aldus van plaats tot plaats voortgaande, kwam hij ein- 
dehjk ter plaatse, later Igmond geheeten , waar hij zijn verblijfnaoa 
ten huize van zekercn E g g o , van wien naar sommiger meening , 
de naam Egmond zou afkomstig zijn , en predikte aldaar mede het 
Evangelic van Christ us. Hen zegt, dat hij van daar vertreklten- 
de , beloofde weder te zullen kronen als de korrels van eenen ap- 
pel , die door het vuur verhrand warcn , weder gi-oen vorden cri 
uitsprniten zonden. De korrels sproten uit en Adelbert hield 
zijn woord. Hij heeft, zoo te dier plaatse, als in geheei Friesland 
onderscheidene jaren gearbeid co wel tot aan zijnen dood, die den 
24 Junij , volgens sooimigen van het jaar 740 , volgens anderen 
van 745 voorviel. Men getuigt van hem, dat hij was beleefd, 
ootmoedig, zachlzinnig en met eene groote zocht bezield om de 
menschen tot de zaligheid te brengen. 

Zie G. van Loon, Aloude Halland&che Histori, D. I. bl. 290, 
321—323; B. v(an) H(enssen) en H. v(an R(ijn), Kerkeltjke 
Historie en Oudheden der seven Fereenigde Nederlanden , 
D. I. bl. 29 — 3.1; van Hoogstraten en Brouerius van 
Nidel, Groot Woordenhoek; Wagenaar, Faderlandsche 
Historie, D. II. bl. 357 en 373; Kot, Faded. fFoord.; Chal- 
mot, Biograph. Woordenhoek. 

ADELBERT, een Frank, werd door Bonifacips, den tweeden 
Bisschop van Utrecht , van zijn Priesterambt afgezet , omdat hij 
beweerde , dat men den Apostelen en Martelaren geene kerken be- 
hoorde toe te wijden, Hij rigtte ondertusscheu krm'sjes en bede- 
huisjes op langs de beken en in de velden en waar hij het slechls 
goed vond , en hield daar godsdienstige bijeenkomsten , in plaats 
van in de gewone ver^aderplaatsen. Hi] gcdoogdc niet, dat iemaud 



19 



zijne zonde voor hem beleed. Zells vindt men getaigd , dat hij 
zoa voorgegeven hebben , elks zonden te kennen , die hij zander 
dat ze hem beteden werden, zou hebben verge? en. Ookzegtmen, 
dat hij zich den naam van Apostel gaf. Tea laatste geraakte hij in 
de gevangenis te Fulda, alwaar hij is overleden. Hij siond zeer 
diep in de gunat des gemeenen volks, want zoodra was hij niet 
gevat , of de gcmeente riep dat men haar eenen Apostel , eenen voor- 
slander , eenen voorbidder , eenen wonderworker Ontrukt had. 

lie Wagenaar, Vaierl. Historie, D.I. bl. 392 en 393; 
Kok, VadeH, Woord,; Chalmot, Biogr, Woord. 

ADELBERT, de oudste zoon van Aarnout, Graaf van Hol- 
land, bekwain bij erfopvolging,na zijns vaders dood, waarscbijnlijk in 
998 , het alot van Gent , het graafschap Aalst , de vier Ambachten: Aase- 
nede , Bouchout , Aiel en Hulst, en alzoo alle de staten, welke zijn 
vader in Vlaanderen bezelen had, waardoor van hem alle de latere 
Slotvoogden van Gent en Graven van Vlaanderen, tot dat die Jan- 
den eindelijk met Vlaanderen vereenigd werden, afstammen. Later 
in het slot te Trier, dat tec cere van het Heilige Km is gebouwd 
was, van wege zijnen oom Adelbero, die naar den bisschopsze- 
tcl van Trier dong, het bevel voerende, verdedigde hij dit man- 
moedig tegen hen , die het voor Poppo, welke door den Keizer tot 
Bisschop was aangesteld , wilden bemagtrgen ; doch eindelijk werd 
het door Adelberts eigen breeder, Sikko, met list ingenomen , 
waarbij Adelbert zelf, in de hitte des gevechts, sneuvelde. 

Zie G, van Loon, Aioude Hollandsche Histori, D. II. bl. 
236, 258 en 259; A rend, Alyemeene Geschiedenis des Va- 
derlands, D. II, St. I, bl. 31 en 61. 

ADELBOLD , de tweede Hertog van Friesland , een zoon van 
As con, was een zeer onrustig , krijgszuchtig en woelziek rnensch , 
die zich gestadig bezig hield met twist onder zijne nabarcn te stoken 
en oorlogen te verwekken. Hij rigtte ook krijgsscholen op, in welke 
de Friesche jongelingen welke boven de vijftien jaren oud waren 
in het behandelen der wapenen onderwezen werden, en zond zijnen 
bastaardbroeder Titus Bojocalis met bulpbenden in het leger 
van Keizer Marcus Amelias tegen de Wandaten. Etne bende 
van 1500 Wandalen begaf zich westwaarts naar de grenzen van 
Dcnemarken , welke zieli toen verder dan thans uitstrekten , doch 
werd van daar verdreven ; waarop zij zuidwaarts over de Elbe en 
Wezcr naar den kant van Friesland rut ten, Zij waren reeds tot 
aan den Eemstrooin genaderd , toen de Friezen met alle magt op- 
trokken , ten einde den vijand de overtogt over, de rivier te be- 
twisten. Toen nu de beide legera, in elkanders gezigt, ter weder- 
zijden van de rivier lagen , trok Titus Bojocalis met acht- 
honderd man uitgelezen krijgsvolk, hooger op de Eems over en 
viel onverwachls den vijand op het lijt, met dat gevolg, dat cr 
een groot deel verslagen , en de overigen in den stroom gedreven 
werden. Omlrent 400 kwamen er zwemmende over ; doeh A d e I- 
bold ben daar verwachtende , rigtte er zulk eene slagiing onder 
aan , dat bijna niemnnd den dood ontkwam. 

Adelbold, na deze overwinning in eene uitterende ziekte ge- 
vallen zijnde, stelde den Friezen voor, am zijn broeder Titus in 
zijne plaats, tot Opperbevelhebber, aan te nemen. Dit geschiedde, 
en Titus werd alzoo, in hetjaarl87, tot Hertog der Friezen ver- 
koren. Naauwelijks eehter was hij tot die waardigheid verheven , of 
Adelbold werd langzamerhand beter en was eerlang weder vol- 
komen gezond. Titus wilde hem nu het bestuur weder overgeven, 
doch Adelbold die met zijne ziekte zijnen oorlogzuchtigen aard 
«cheen te hebben afgelegd , wees die aanbieding van dc hand en 
cindigde voorts in stilte zijne dagen. Hij overleed in 208. 

ZieOcko Scharlensis, Cronykvan Friesland; F. Sjoerds, 
Friesche Jaarboe&en, D. I. bl. 202 — 204; D. Foe k em a, Schet- 
sen van de Friesche Geschiedenis in het algemeen en wegens 
het strafreg tin het btjzonder, D.I. bl. 35, 36 en 109. 

ADELBOLDUS , Albalous, Abiibildus, Athalbaldics of Adei.- 
bee6« , de negentiende Bisschop van Utrecht, was een Fries van edele 
geboorte, die zich uit godsdienstigen ijver in de Benedictijner-abdij van 
Xobbes , bij Bincbe , in Luikerland , begaf. Hij werd er eehter geeu Mon- 
nik, maar bleef er slechtsals Klerk. Vcrvolgens werd hij B.aa4 van 
Keizer Hendrik II, en kort daarna , omstreeks het jaar 1000, ten 
bisschoppelijken zetel verheven. Zijn aanzien ten hove verminderde 
daardoor evenwet niet , zoodat hij zich nog dikwijls in het gevolg 
van den Keizer bevond , waardoor zijn gezag in de kerk nog meer 
aanwies. Men prijst hem als zeer voorzigtig in het bedienen van 
het bisschoppelijke ambt en in zijne regering , ook was hij zeer 
ijverig om de godsdienst en al wat daaraan vast was te beschermen 
en uit te breiden , en om de heilige plaatsen die vervallcn waren , 
te herstellen en te verbeteren. Zoo heeft hij de St. Maartcns-Kerk 
I*-. Utrecht f ,: " ''""" " r:I ' : '■.»■£-?'' "« -i-sticlit, doch door dc 



Denen verwoest was, en die Baldric us van Go or, de vijftiende 
Bisschop weder was beginnen te herbouwen, in 1015 verder op- 
getrokken , of zoo als anderen widen , na die geheel te hebben 
afgebroken , weder van den grond af opgebouwd. Ook rigtte hij 
in de St. Walburgskerk te Tiel een Kapittel van Kariutiniken op ; 
doch hoe godsdienstig hij ook wezen mogt , hij kon zijnen toorn en 
zijne verbolgenheid over eenigongelijk niet wel betoomen, maar was 
de eerste onder de Utrechtsche Bisschoppen die het harnas aanschoot. 

De eerste gelegenheid hood zich daartoe aao, toen de onderda- 
nen van Godizo, Graaf van fiodegraven, zijne togtpaarden ge- 
roofd en, als in eenen openbaren oorlog bekomen buit, onderling 
verdeeld hadden, want hierop sloeg Adelboldns het beleg voor 
Aspel, hetwelk ten gevolg had, dat Godizo heloofde alle de 
schade die den kerkvoogd door zijne onderdanen waren toegebragt, 
op eene redelijke wijze te herstellen. 

In of omtrent het jaar 1014 ontring Adelboldns van den 
Keizer last om Balder ick, Graaf in Amclund, wiens gemalin 
Adela, zekeren Wichman had doen veimoorden, wegens dien 
moord te vervolgen en zijne goederen in beslag te nemen. Ten ge- 
volge van dien last sloeg Adelbold us het heleg voor Uplade, 
hetgeen Balderick nog tijdig ontweek, terwijl zijne gemalin die 
plaats met eene meer dan vrouwelijke dapperheid verdedigde, die 
zij ten laatste, onder beding van vrijen uitlogt, aan den Bisseliop 
en diens bondgenoot Berhard, Hertog van Saksen, moest over- 
geven. 

De Utrechtsche Bisachoppen waren destijds in Holland , op eene 
wijze gegoed en begiftigd, welke den Graven zeer lastig was en 
voet gaf tot vele geschillen. Van dien aard waren zekere aan- 
deelen in de visscherij en tollen en koninklijke schattingen , jagt- 
regten , vischvangsten en dergelijken , deels bij giftbrieven toege- 
staan, deels bij aanmatiging bezeten. Ten einde nu den Utrechtschen 
te beletten de vis*cherij en jagt nit te oefenen , waar de Graaf oor- 
deelde dat bun dit uiet (oekwam , bouwde of herstelde Dirk III, 
die deatijds Graaf van Holland was, in 1015 een slot ter plautse, 
waar later Dordrecht geboowd is , en belemmerde daarroede de 
doorvaart , die bij met eene tolheSing bezwaarde. Deze tolhelBng 
bood Biaschop Adelboldus, die reeds lang het voornemen ge- 
koesierd had om de aanwassende magt van Graaf Dirk le beteu- 
gelcn, eene geschikte gelegenheid aan, om den Graaf bij Keizer Hen- 
drik II, die te Nijmegen het Paaschfeeat kwam vieren , in een 
hatelijk daglicht te plaatsen. Hij werd hierin ondersteund door dc 
kooplieden van Tiel, welke beweerden, dat, indien deze tot niet 
werd opgeheven zij noch naar Engeland konden oversteken , noch de 
Engelschen bewegen, om herwaart^ te komen handelen en alzoo 
eindelijk buiten staat zouden gcraken den Keizer de gewone schat- 
ting Op te brengen. Hendrik gaf hier, op eenen rijksdag, wa»r 
Graaf Dirk ook tegenwoordig was en vrnchreloos zijn regt tracht- 
te te verdedigen , aan Godfried of Gozelo, Hertog van Ne- 
der-Lotharingen, last om den Hollander, zoo het heette, tot reden 
te brengen. 

Terwijl Godfried zich gereed maakte, om de bevelen des 
Keizers ten uitvoer te brengen , ondernam zekere Dirk, een zoon 
van Bavo, in de kronijken gemeenlijk Dirk Bavo genoemd, die 
na het overlijden van Graaf Godizo het graafschap Bodenlo 
(Bodegraven) van het Slicht ter leen bekomen had , op last van 
Adelboldus, de landen van Dirk III, door gedurige in- 
vallen te verontrnsteu , doch het leed niet lang of de Hollandsche 
Graaf had zulk eene aanzien lijke magt bijeengebragt , dat het hem 
weinig werks kostte , om Dirk Bavo uit diens graafschap te ver- 
drijven, en er zich, tennadeele der Utrechlsche kerk, van meester 
te maken. De Bisschop trok wel dadelijk eenig volk bij een , met 
hetwelk hij Graaf Dirk den 10 Julij 1018 omstreeks den Rijn 
slag leverde , doch hij kreeg de nederlaag en er sneuvelde een 
groot aantal Stichtsche Hidderen en knapen. Intusschen had God- 
fried een ontzettende magt op de been gebragt , waarbij ook de Keizer 
eenige benden voegde en die nog versterkt werd met al wat de 
Bisschop en zijne Leenmannen in de wapens konden brengen, als ook 
door de krijgsbenden van den Aarlsbisschop van Keulen , van de 
Bisschoppen van Kamerijk, Trier, en Laik, eenige Abten en van 
drie Graven. Men rnkte tegen Dirk op, doch deze ontving zijue 
vijanden den 29 Julij 1018, omstreeks Dordrecht, op zulk eene 
heldhaftige wijze, dat de Lotharingsche benden, niet, zoo als de 
afspraak was , in goede orde , maor h;ils over hoofd aftrokken. Er 
ontstond schrik in het leger , welke nog vermeerderd werd doordien 
men onder de vlugtenden het gerucht verapreidde, als of Hertog 
Godfried zelf, door de Hollanders , of zoo als zij toen nug 
heetten, door de Friezen, aangevallen en op de vlugt gejaagd was. 
Slraks frin" ev door het geheele le^cr een krret op vau : » Vliedt 



20 



Heeren, vliedt," zonder dat men regt wist, wie of wat er de eerste 
oorzaak Tan was. Toen werd het vlugten al gem een. Die den 
stroom bereiken koaden , bergden zich , zwemmende of wadende m 
de schepen , waarvan sommigen te zwaar beladen te grond gingen. 
Die geen tijd gehad hadden, om zich van hunne wapenen te ontdoen 
en geharnast te water waren gegaan, bleven in aanmerkelijken getale 
in den modder steken , waarin zij versmoorden. Anderen , die de 
schepen bereikt hadden , bragten , zonder hunne spitsbroeders at 
te wachten , de riemen in het water t en roeiden den stroom op, 
Adelbold zelf ontvlood ter naauwernood met weinige tnanschappen 
in een klein schuilje. Graaf Dirk deze onverwachtte vlugt verne- 
mende , ligtte een gedeelle der bezetling uit Dordrecht , en rende 
den vlugtenden vijand achterna. Toea werd er nog eene groote 
menigte gestagen en de weg bezaatd met lijken. Hertog God fried 
werd zwaar gekwelst , gevangen in Dordrecht gebragt; een aantal 
Heeren en Graven bleven op het slagveld , en men wil dat sedert 
den tijd van Karel den Groote , geen zoodanige slagting in deze 
landen had plaats gehad. Graaf Dirk ontsloeg den Hertog zonder 
losgcld, die daarop bij deo Keizer 's Graven zoen bemiddelde , ten 
gevolge waarvan Dirk het graalschap Bodenlo, zoowel als het land 
van de Merwede bebield en met zijn gebied voor altijd vereenigde. 
Adelboldns overleed den 27 November 1027, na eene regering 
van 19 jareo. 

Alle Schrijvera getaigen eenparig dat hij doorgeleerd was in de 
goddeiijke boeken en bij uitnemendheid ervaren in de wereldlijke 
wetenschappen. Hij schreef onder anderen het leven Tin Reiser 
Hendrik II, alsmede eene Ferhandeling over de tvijse hoe 
de dikte der sphere te vinden, die hij aan Paus Silvester II 
zond , met wien hij over de wiskuode briefwisseling onderhield. 
Beide die stukken zijn in de vorige eeuw in het Jicht gekomen (1). 
Voorts heeft men nog van hem : de Laude sanctae cruets , en de 
Laude heatae Maritte, nevens nog eenige andere slukjes in dicht 
en proza , onder anderen eene Nachtsang ter eere van den R- 
Martinus en eene Triumf~Liedsang ter eere van den selfden 
Heiligen. De school der Ulrechische kerk was in zijnen tijd en 
door zijne zorg in de hoogste achting en roem , ook in verafgele- 
gene landen. 

Zie G. van Loon, Aloude Hollandscke Histori , D. II. bl. 
251, 254, 262, 264—269, 274— 286 en 289; H. v(an) H(eus- 
sen)en H. v(an) R(ijn), Kerkelijke Historie , D. I. bl. 166 — 169; 
Hoogstraten en B, fan Nidek, Groot Woordenhoek ; Wa- 
genaar, Faderl. Hist., D. II. bl. 182-141; N. Weatendorp, 
Jaarboek van en voor de prov. Groningen, St. I. bl. 143; 
Bilderdijk, Gesckied. de* Faderl, D. II. bl. 8 — 11; Arend, 
Algem. Gesckied. des Faderl, D. I. St. I. bl. 57— 61. 

ADELBR1CUS , de vierde Bissehop van Utrecht. Zie ALBR1CUS. 
ADELEN (Adeibbicbs vis) , de derde Potestaat van Friesland , 
leefde omtrent het jaar 830 , en was een neef van de Ulrechtsche 
Bisschoppen Frederik en Alfricna. De Noormannen, die eenen 
inval in Friesland gedaan en langs de Lauwers vele schaden aan- 
gerigt hadden , werden door hem omstreeks Kollum gestagen. 

Zie Halma, Toneel der Fereen. Nederlanden en F, Sjoerds, 
Friesche Jaarboeken , D. II. hi. 20. 

ADELFRICUS , de negende Bissehop van Utrecht. Zie ALFRICUS. 
ADELHEIDE of Aieid, dochter van Dirk Graaf van Kleef, 
gemalin van Dirk VII Graaf van Holland, was eene moedige 
en schrandere vrouw, want toen haar man te gelijker tijd in oorlog 
geraakt was met Boudewijn Graaf van Vlaaoderen en zijn 
eigen broeder Willem van Holland, en Graaf Dirk tegen 
eergtgemelden optrok, werd haar de krijg tegen Jonkheer Wil- 
lem en de Westfriezen toeverfronwd , waartoe zij zich veeiligt te 
gereeder toonde , omd.it men haar , verdaeht hield van de voorname 
oorzaak van Willems ongenoegen te zijn. Adelheide met de 
onder hare bevelen staande benden, opgetrokken zijnde, sloeg zich 
neder te Esmond, waarztj de abdij veel overlast aan deed; alzoo zij 
zich van de kloostergoederen onbeschroomd bediende en onder scbijn 
van St. Albreeht te willen bezoeken, de Monniken op vele kosten 
joeg. Hier ontving zij een bezoek van Balduinus van Holland, 
den negen en twinligsten Bissehop van Utrecht, die te vergeefs Irachlte 
eene verzoening tnsschen haar en haren schoonhroeder te bewerken. 
Zij bleef te Egmond van den 10 Augustus tot den 12 October 1195, 
zonder dat het blijkt, dat er in al dien tijd eenig gevecht tnsschen 
haar en de Westfriezen heeft plaats gehad , docb zij had fnmiddels 
die van Niedorp en Winkel , door geBchenken, in haar betang weten 
over te balen, die uiterlijk zich nog hielden ata of zij Willems 



(1) In Leibnitz Rer. Bmmsvic. Script., torn. I. pig. 431. en Fezii, 
Thesaur. Anecdot. Tom. III. Pars II. p, 83 — 88. el Praef. p, 8. 



zaak waren toegedaan ; zelfs schaardea zij zich bij drens benden , 
welke zich omtrent Atkmaar nedersloegen , gereed om vrouw 
Adelheide af le waehten. Deze trok op hen aan en toen het 
gevecht een aanvang zoa nemeo, hielden de aanvoerders van de Winke- 
lerg en JViedorpers hnnne benden aan gene zijde van het rivierlje de 
Reker of Rekere , deslijds daar de grensscbeiding tusschen Holland 
en Westfriesland uilmakende, terng. De andere Westfriezen geen 
kans ziende om den Hollanderen, die toen veel sterker in getal 
waren dan zij , het hoofd te bieden , en vreezende van achteren 
ingesloten te worden , trokken nu langzaam nanr de ondiepte der 
rivier terug. De Kennemers en Alkmaarders vielen zoo verwoed 
op hen aan , dat zij naar den anderen oever der rivier de wijk 
moesten nemen, Willem, met weinige van de dappersten, te Jang 
standhoudende, werd al vechtende in een moeras gedrongen. Daar 
omringd aan de eeoe zijde door het water en aan de andere door 
zijne bespringera zou hij ingesloten geweest zijn, had hij niets 
bij tijds zijn heil in de vlngt gezocht. De zege verklaarde zich 
na gehee! voor vrouw Adelheid, die nog tot den 20 Novem- 
ber te Egmond verblcef. Adelheid bezat behalve haren hel- 
denaard tevens eene groote eergierigheid en staatszucht, zoo als 
bleek nit het door haar gehouden gedrag bij en na bet over- 
lijden van haren gemaal, door ons reeds op het art. Ada in 
het licht gesteld. 

Zie S. E i k e 1 e n b e r g , Alkmaar en zijiie Gesekiedenissen 
bl. 56 en 57; W a genaar, Faderl. Hist. D. II. bl. 278 en 
279 ; Arend, Algetneene Geschied. des Faderlands D. II. st. I, 
bl. 184 en 185. 

ADELHEIDE of Aliid, eene dochter van Otto I Graaf van 
Gel re en Zutphen en van Richardis, dochter van Gerard 
Graaf van Kleef; werd in het jaar 1197 door Jonkheer Wil- 
lem van Holland, den broeder van Dirk VII, Graaf van 
Holland, ten hnwelijk verzocht, en hem van haren vader toe- 
gezegd, terwijl de brniloft in het volgende jaar te Stavoren , met veel 
pracht, tot groote vrengde van de Friezen en Gelderschen, werd 
gevierd; waar na de vorstelijke echtgenooten naar Willems last- 
hois te Oosterzee in de Zevenwolden trokken, en aldaar hun ver- 
blijf namen. Door dit hnwelijk zag men de Geldersche en Hoi- 
landsche Graven zich onderiing verzoenen , daar Graaf Dirk 
van Holland zijne dochter Ada aan Hendrik zoon van Graaf 
Otto van Gelre ten hnwelijk beloolde, welk huwelijk ech- 
ter niet voltrokken is, doordien Hendrik voor het voltrekken van 
het hnwelijk, Dog zeer jong zijnde, overleed. Wiet tang na het 
overlijden van Dirk VII, besfeeg Adelheide met haren echtge- 
Doot den grafelijk Holtandschen troon. Zij overleed in het jaar 
1218 en was de moeder van Floris IV, Graaf van Holland. 

Zie Wa genaar, Faderl. Hist., D. III. bl. 6, 8, 10 en 18; 
K o k , Faderl. Woord. ; C h a 1 in o t , Biogr. JFoord. ; Arend, 
Algem. Gesckied. des Faderl., D. II. St. I. bl. 188. 

ADELHEIDE of Aieid, de dochter van Floris IV, Graaf van 
Holland en Maehteld van Lotharingen, was gefrouwd met 
Jan van Avesnes, Graaf van Henegouwen, die dit huwelijk 
had aangegaaa om in haren broeder, Graaf Willem II, die tevens 
Roomsch Koning was, eenen stenn te vinden tegen de onregtvaardigheid 
zijner moeder, Margaretha van Vlaanderen. Deze toch zocht 
op de kinderen van haren tweeden man, Willem van Dampierre 
het erfregt over te brengen. In het jaar 1257 bleef Adelheide, 
weduwe , met eenen zoon, mede Jan genoemd , die nog onmondig 
was. Nadat haar broeder Floris, in de geachiedenis onder den 
naam van Floris de Foogd bekend, in het volgende jaar aan 
eene wonde , in een steekspel te Antwerpen bekomen , was overleden , 
nam zij , aan wie reeds de opvoeding van haren neef, den jongen Graaf 
Floris V, was toevertrouwd , ook het bestuur des lands op zich, en 
noemde zich Foogdes van Holland en Zealand , tegen den zin van 
vele Edelen, die, de regering van eene vrouw over zich niet kannende 
dulden, eene magtigen aanhang vormden; terwijl andere hare zijde 
kozen. Om zich te vaster in het bewind te vestigen, zag Adelheide 
zich genoodzaakt naar eenen medevoogd om te zien en koos daar- 
toe haren voll en neef, Hendrik VI, bijgenaamd de Zachtmoedige f 
Hertog van Bra band, doch deze in persoon herwaarts gekomen, 
om de voogdijschap te aanvaarden, was weldra gehaat bij de land- 
zaten , vooral om de door zijne hovelingen gepleegde buitensporig- 
heden, hij trok daarom naar zijne staten terng en overleed kort 
daarna in 1260. Wu nam het ongenoegen met duhhele kraehfen 
weder toe, en Adelheide nam eindelijk hare foevlugt tot Keizer 
Richard, van wien zij in 1262 het verlei van de voogdij in 
Holland en Zeeland verkreeg. Desniettegenstaande boden de Hoi— 
landsche Edefen toen aan Otto III, Graaf van Gelre, mede een 
voile neef van Koning Willem, de voogdijschap aan. Deze kwam 



21 



naar Dordrecht, kondigde aldaar openlijk af, dat hij 'a Lands 
bewind ten nutte van zijnen onmondigen bloadverwant op zicb. 
nam, en dadelijk viet hem geheel Holland toe. Adelheide, 
die zich met Graaf F lor is in Zetland bevoad, en eentge Zeeu- 
wen op hare 2ijde had, verzettede zich tegen hem; doch Otto 
frok eea leger bijeen, waarmede hij naar Zeeland overstat, om 
haar op te zoekcn en te verdrijven: hij landde te Reimerswaal op 
het eiland Zuid-Beveland; terwijl Adelheide in het westen van 
dat eiland hare magi bijeengebragt had. Toen de beide parlijen elkan* 
der genaderd waren, viel er bij de rivier de Vernouts-ee een hevig 
gerecht voor, waarin Graaf Otto eene volkomene overwinning 
behaalde. Adelheide werd van de voogdij ontzct, en Otto sloeg 
zelfs de geweldige hand aan haar huwelijbgoed in Holland , zonder 
daarvan ooit eenige rekenschap te geven. Zij schijnt echter in het 
land en met de opvoeding van Graaf Floris belast te zijn ge- 
bleven. Doch in het jaar 1277 werd zij, wegens het verregaand 
misbruik dat zij en hare zonen van de argeloosheid en het goed 
vertrouwen des jongen Graafe gemaakt hadden, door Floris V 
verpligt Holland te ruimen, waarna zij zich in Henegouwen ont- 
hield , waar haar. zoon Jan, het bewind in handen had. 

lie Wagenaar, Faderlandscke Hist. , D. II. bl. 39 1 . en D. III. 
bl. 6—10 en 18; Bilderdijk, Gesckied. des Faderl., D. II. 
bl. 164 — 166, en A rend, Algem. Gesohiedenis des Faderlands , 
D. II. St. I. bl. 337—339 en 343. 
ADELHEIDE tab POELGEEST. Zie POELGEEST (Adblhmde v.). 
ADEL1N of ADELINGCS, nit Friesland, is bekend door zijne 
beschrijving van de zeden en leefwijze der Indianen. Hij leefde 
onder de regering van Karel de Groote, en was een tijdgenoot 
van Abffillus, wien men de verdichte beschriJTmg eener reize 
van gemelden Keizer naar Pales tina toekent. 

Zie Luiscius, Algemeen Historisch, Geographisch en Ge~ 
nectlogisch Woordenboeh. 

AD ELS (Wiebt), Stuurman op een kofschip, dat met eene la- 
ding rogge en tarwe van Liban naar Amsterdam bestemd was , 
verdient om zijn zonderling moed-betoon hier eene eervolie plaats. 
In den oorlog met Frankrijk, op het laatst der vorige eeuw, werd 
dit schip, den 1 Augustus 1794, tien mijlen van den Hollandschen 
wal door eenen Duinkerkschen kaper prjjs gemaakt. De kapitcin of, 
zooals men toen zeide, de Schipper, Jan Lubbert de Haan, 
werd met vijf matrozen van de kof afgenomen; de Stuurman en 
&&n jongen bteven alleen aan boord van hun schip, waarop een 
prijsmeester , vier matrozen en een Deensche jongen, onlangs met 
een Deensch koopvaardijschip genomen, overgingen , ten einde hunne 
bait te Duinkerken op te brengen. A dels nam, den tweeden 
avond nadat zij genomen waren, de gelegenheid wa.ar, dat de vier 
Fransche matrozen zich beneden in het vooronder bevonden , om 
het luik toe te smijten en bet wel vast, met touwen en daarover 
gelegde sloepriemen, toe te sjorren. Nadat hij dit gelukkig volbragt 
had, was de Prijsmeester nog de eenige, die overmeesterd moest 
worden, ten einde het schip den kaper te ontweldigen. Deze was 
in de kajuit, onkundig van het lot zijuer Iauditlieden. en werd door 
A dels ODverwijld boven geroepen. Op het dek zijnde werd hij 
door A dels aangegrepen, weldra overweldigd en oyerboord gewor- 
pen. Nn volkomen meester van het schip, zette onze moedige 
Stuurman koers naar HellevoetsTuis, en bragt er,met behnlp van de 
beide aan boord zijnde jongens, het schip behouden binnen. De vier 
Fransche matrozen, die met geen mogelijkheid de gevangenis, waarin 
zij opgesloten waren, konden ontkomen, werd en als krijgsgevangenen 
aan '« Lands wachtschip op de reede van Hellevoet overgeleverd, 

Zie Vaderl. Hist, ten vervolge op Wagenaar, D. XXIX. 
bl. 159 en 160. 

ADGILT, Adgillits of Adauhsds, de vijfde Koning van Friesland, 
was, vol gens sommigen, een zoon van Beroald, die in eenen sfagte- 
gen Clotarius II, Koning der Franken, zoazijn gesnenveld. Na- 
dat deze laatste hierop geheel Friesland overheerd had , liet hij een 
gedeelte aan Adgilt behonden, onder het toezigt van vier hem 
toegevoegde Raden, Adgilt aanvaarde atzoo de regering over Fries- 
land ten Oosten van den Vliestroom, met de noordwaarts langs de 
Roordzee gelegene landstreken. De tijd, waarop zijne regering be- 
gonnen is , vie! naar men wil , omstreeks 630 , toen hij reeds aan- 
merkelijk in jaren ge^prderd was; en dat men hem vier Aaden 
toevoegde, had niet plaats, omdat hij minderjarig was, maar om 
staatkandige redenen, ten einde eenen waarborg te hebben tot ge- 
tronwe naleving van de geslotene overeenkomst, zoowel ten i^izigte 
van de j&rlijksche uitkeering aan de Frankische Koningen, als in 
het dienstvaardig onderstennen , *Si het Christendom te hetpen nit- 
breiden. Tot meerder verzekerinl Van het laatste moesten de vier 
daartoe gekozene Friezen welgevaftig aan de Christenen zijn- 



Koning Adgilt was zachtzinnig , vradelievend , verstandig en 
volkomen berekend, om met bedaarde voorzigtigheid zich zoo te ge- 
dragen, dathij met de Frankische regering en de Geestelij ken in goe- 
de verstandhouding leefde, hoewel hij met de zijnen de voorou- 
derlijke godadienst bleef aankleven; wordende alzoo, door wederzijd- 
sche toegevenheid, alle verbittering vermeden. Doordien de Frank!- 
sche Koningen zich over het algemeem aan een wellustig en wer- 
keloos leven overgo ven, waardoor hunne Grootholmeijers het be- 
wind in handen hadden, en deze doorheerschzucht bestnnrd, zich 
schaldig maakteo. aan inoofd, vurvolging en andere snoode wanbe- 
drijven, waarvoor de menschheid terug beett, en die de stoffelijke 
en zedelijke kracht der maatschappijen verzwakken, ton Adgilt 
meer onafhankelijk werken. Hij maakte vele inwendige verbeterin- 
gen, ten einde de ingezetenen , die veel door vrjandelijke invallen 
en daarop gevolgde verliezen geleden hadden, verademing tebezor- 
gen. Hij voorzag hen van goede wetten , en bevorderde den bloei 
van het land , zoowel door het bouwen van steden en dorpen , als 
door landaanwinningen en het opwerpen van hooge terpen langs de 
zeekust, waar de ingezetenen bij overslroomingen, met have en goed, 
eene wijkplaats konden vioden. Daar zijn voorname streven was, 
om der landzaten welvaart te vermeerderen en te verzeleren , zag hij 
het gelaten aan, dat Dagobert I, die Clotarius was opgevolgd , 
op den regter oever van den Rijn , bijKatwijk, eene sterkte vestigde , 
om tollen te heffen , en dat in de nabijheid daarvan aan Geestelijken 
inkomsten werden verzekerd en kerkelijke gestichten geboawd. 

Zijne edcle onverschrokkenheid loonde hij in zijne handelwij- 
ze met den geloofsprediker Wilfrid; deze, nit hoofde zijner 
tjotschheid en heerschzacbt als Bisschop vin York afgezet, was 
op zijne reis naar Rome, om zich deswege bij den Pans te bekla- 
gen, in Friesland aangeland, alwaar Adgilt hem en zijn gevolgop 
de voorkomendsie wijze ontving. Ebroin, de Groothofmcijer van 
Theodorik 111, Koning van het Frankische rijk, op Wilfrid 
gebeten, omdat hem door zijn bedrijfhet beheer over Austrasie ont- 
vallen was, liet schriftelijk en mondeiing den Frieschen Koning 
verzoeken den Bisschop om te brengen of in hechfenis te Detnen. 
Met verontwaardiging las Adgilt den brief, dien men hemgezon- 
den had, den vlugtelingen voor, en offerde bem voor aller oogen 
aan de vlammen op. Door het, ruwe jaargetijda verhinderd om d* 
reis voort te zetten, maakte Wilfrid zich dit oponthoud ten nut- 
te, om, met vergunning van Adgilt, den Friezen hetEvangelie te 
verkondigen ; en men wil , dat bijna alle de aanzienlijksten en zelfe 
de Koning, beneveng vele dnizenden van het volk, de Christelijke 
leer ooihelsden en gedoopt wcrdeii, Hij zag zijne weldadige rege- 
ring tot aan zijn ovcrlijden, in 679, door de ingezetenen met 
dankbaarheid beloonen , terwijl zij hem daarna bij voortduring in 
zegenend aandenken hielden. Na zijne dood kwam zijn zoon Rad~ 
bond aan de regering. 

Zie Schotanus, de Gesckied, van Friesland, bl. 54; G-, 
van Loon, Aloude Hollandseke Histori, I. 285 en 289; H. 
v(an) H(eussen) en H. v(an) R(ijn), Kerkel. Hist, en Outh. 
der vereen. prov., D. I. bl. 8; Mr. D. Fockema, Schetxenvan 
do Friesche gesch. , D. I. bl. 59 — 6 1; Wagenaar, Faderl. Hist., 
D.I. bl. 351 en 352; J. P. A rend, Atgem. Gesch. des Faderl,, 
D. I. bl. 307, 317 en 318. 

ADGILT II, de zoon van Radboud, Koning van Friesland, 
was, volgens de meeste sctirijvers, zijns vaders opvolger in de rege- 
ring, welke hij in 723 zou hebben aanvaard. Hen leest van hem, 
dat hij het Christendom had aangenomen en van vredelievenden 
aard was. Hij ondersteunde de Geestelijken in het prediken en ver- 
breiden van het Christendom, en schijnt, even als zijn vader, het 
bewind ook over West-Friesland te bebben uitgeoefend , atlhans men 
leest van het stichten van Hoorn en Alkmaar onder zijne regering. 
Ofschoon hij het Christendom had aangenomen , ging de uilbreiding 
daarvan in Friesland niet voorspoedig, doch Adgilt wist, door 
zachtmoedigheid en klem, de zwarigheden te boven te komen. Hij 
leefde in rust en vrede met het Frankische bewind, met de gees- 
telijkheid en met het volk; eindigde zijne regering in 737 en werd 
te Stavoren, bij de begraafplaals van zijnen vader hijgezet. Bij liet 
twee zonen en eene dochter na. De zonen waren Gondebalt, die 
zich aan het hof van Koning Theoderik III in Frankrijk had 
opgehouden en zijnen vader in de regering opvolgde, en Radboud, 
die zich bij 's vaders overlijden aan het Deensche hof bevond. De 
dochter, Conivella, was met eenen voornamen Fries, Adelbri- 
cus, gehuwd, die een slot bij Sexbierum had gesticht; vele goe- 
deren in die omstreken, de Biernmen genaamd, bezat, en de stam- 
vader van het geslacht van Adelen was. 

Zie Mr. D. Fockema, Scheizen van de Friesqke Gesch, ,D,l, 
bl. 76—78. 



u 



ADJE LAMMERTS. Zie LAMMERTS (Adjs). 
ADMIRAL (Jacob l') slamde af van een aanzienlijk geslacht in 
Normandije, en werd in 1609 geboren. Even a!s zijnen ouderen 
broeder Jan, door hunnen vader, een vermogend man, tot de 
schilderknnst opgeleid, vergezelde hij hem naar Londen, waar zij 
onder het opzigt van den konstschilder en graveur I e B 1 o n werkte , 
die hen in het maken van prentteekeningcn met tleuren onderwees, 
Zij vervaardigden op deze wijze een groot portret Tan Lode wijk XV, 
Koning van Frankrijk, dat door dezen zeer hoog geprezen werd. 

Vervolgens met zijnen broeder te Amsterdam gekomen, legde 
Jacob zich gednrende derlig jaren inzonderheid toe op het onderzoek 
der geaardheid en veranderingen van de insecten , welke hij zeer 
naauwkeurig waarnam en afteekende. Hij begon die in het koper 
te brengen, doch, naderhand tot Ukmeester-Generaal aangesteld, 
moest hij de uifgave van dat werk staken, zoo dat er slechts drie 
en dertig van die platen, zeventfg veranderingen van vlinders voor 
tteltendc, na de dood van V Admiral, die den 12 September 
1770 te Amsterdam overleden was , in 1774, tedier stede, met eene 
beschrijving van den vermaarden natuurkundige M, H outturn, zijn 
in het licht verschenen. 

L' Admiral was zeer oplettend en werkzaam, doch zijn driftige 
aard veroorzaakte hem dikwijls onaangename ontmoelingen en was 
lastig voor zijne vrienden. 

Zie van Eynden en van der Willigcn , Geschiedenit der 
Vaderland&che schilderkun&t , D. II. bl. Ill — 113; Immerzeel, 
Leven en werken der Schilders, ens-, D. II. bl. 147. 

ADMIRAL (Jan i'), de oudere broeder van den voorgaande , was 
geboren in 1698 , en had de zelfde lotgevallen als zijn broeder , hij beoe- 
fende het zelfde knnstvak tot op hunne komst te Amsterdam , waar Jan 
eerst een beslaan zocht in het schilderen van minialuur-portrctten en 
het graveren, zoo als hij dan ook, in 1759 of daaromtrent, begonnen is 
de portretten, in de door Jacob de Jongh bezorgde nitgave van v a n 
Slanders leven der schilders, te teekenen en te etsen. In dit vak 
slaagde hij echler zoo goed niet als in het vervaardigen zoo van ontleed- 
knndige platen, als van prentteekeningen, met kleuren gedrnkt, waar- 
van hij, in 1736 en vervotgens , nitstekende proeven leverde in de wer- 
ken van de Hoogleeraren Albinus en Ruysch, welke prentteeke- 
atngen inderdaad fraai gekleurde leekeningen schijnen. Hij overleeed te 
Amsterdam den 2 Junij 1773, eenen zoonnalatende, insgelijlcs Jan 
genaamd, die mede de schilderkuast beoefende, doch van wien ons 
niets naderi bekend is. Ret portret van den' vader, door hem zel- 
ve gescbilderd en in het koper gebragt, gaat in prent uit. 

Zie van Eynden en van der Willigen, Gescft. der fad. 
Sckilderk., 1). II. bl. Ill en 112; Iuimerzeel, Leven en wer- 
ken der Schilders, ens., D. II. bl. 147. 

ADO, de grootvader van St. Ludgems, was een bijzonder 
godvreezend mensch, die ten tijde van Radboud, Konicg van 
Friesland, JeufHe. Hij wendde alle middelen aao, om zijn vader- 
land van dien dwingeland te verlossen ; daar echter deze toeleg ont- 
dekt werd, Hep hij gevaar om door Radboud vermoord te wor- 
den. Ten einde dit te ontwijken, vlugtte hij met zijne huisvrouw 
Adelharda en eenen zoon, Notgrinns genaamd, naar Frank- 
rijk. Zij werd en aldaar zeer hensch ontvangen door Grimoald, 
eenen der zooen van Pepijn, namen erhet Chrielengcloof aan, en 
Helen zich doopen. Ado bleef aan het Frankische hof, tot hij, na 
het overlijden van Radboud, in zijn vader I and (erugkeerde. Terhe- 
looning van zijne goede diensten, beschonk hem Karel Martel 
met eenige landen in den omtrek van Utrecht. 

Zie Luiscias, Algetneen Historisch , Geographitch en Ge- 
nealogisch Woordenboek; Kok, Vaderl. Woord. j Chalmot, 
Biogr. Woord. 

ADOLF, Graaf van den Bergh, vermeesterde na de dood van 
Reinald V, Hertog van Gelre, in 1423, het hertogdom Gu- 
Jick, en wist, twee jaren later, door rijke ge«ehenicn , Keizer Si- 
gismund, te bewegen, hem ook met het hertogdom Getre le be- 
leenen , terwijl de Keizer twee maanden daarna de Gcldersche steden 
van deze beleening verwittigde , met bevel om Hertog Adolf hnl- 
de en troaw te zweeren. Aangezien Aarnoat van Egmond, 
die reeds twee jaren in het ongestoord bezit van het hertogdom 
Gelre geweest was, zich tegen de aanmatiging van Adolf ier- 
lette, voerde deze faatate hard nek ki go oorlogen, die groote ellcnde 
veroorzaakten , en hem diep in schnlden staken, om welke te d''k- 
ken hij zijnen onderdanen ongehoorde belastingen oplegde. Dit 
had ten gevolge, dat vele ingezetenen zijner landen, in de nitersle 
armoede werden gedompeld. In het jaar 1437 overleed hij fe 
Keulen, kinderloos, en stelde zijns broeders zoon, Gerard, tot 
erfgenaam zijner goederen. Zijne echtgenoote was Maria, dochler 
van Robert, Hertog van Bar. 



Hij was onstuimig en onheschaamd van aard; zoo zelfs, dat hij 
zich niet onzag zijnen vader in de gevangenis te werpen, ten einde 
hem daardoor tot de verdeeling van zijne landen te dwingen. Ook 
was hij weinig getrouw aan zijn woord en zijne plegtig gedane belof- 
ten, die telkens verbrekende, zoodra hij erslecltts voordael Jbij tag. 
Zie Slich tenhorst, Gelder&se Geachiedenissen , bl. 212, 
217, 221—225 en 231; Raima, Tooneel der Fereenigde Ne- 
derlanden; Kok, Faderl. Woord.; Chalmot, Biogr. Woord. 
ADOLF, Hertog van Gelre, de zoon van Aarnout, Hertog 
van Gelre, en van Gatharina van Kleef, werd geboren in 
1438. Aanvankelijk de leiding van zijne voortrefTelijke oudere zu3- 
ter Maria volgende, was hij door haar gevormd tot eenen bra v en 
en edelen joogeliog, van wien men groote verwachting mogt koes- 
teren, te meer daar zij hem innige liefde tot en een onbegrensd 
vertrouwen op het Opperwezen had ingeboezemd , en hem geleerd 
had, dat de ware godsdiensl in het hart woont. Toen echler die 
goede znster, in het jaar 1450, door haar huwelijk met Karel 
Stuart II, Koning van Scholland, den nog voor alle indrukken 
vatbaren en zoo vurtgen jongeling aan zich zelven moest overlaten , 
zag zijne heerschzuchlige moeder, die noode gezien had hoe veel 
invloed hare dengdzame dochler op het gemoed van haren broeder 
had, zich, zoo zij meende, de gelegenheid geopend, om door ha- 
ren zoon zich zelve te verhefFen. Langzaam verdoofde Calharina 
van Kleef de zaden van deugd en godsvrocht, door Maria in 
Ad oils hart geslrooid. Zij wist zijne heerschzucht aan te vuren 
en bragt zelfs den argeloozen jongeling zoo ver, dat zij de achling 
en liefde voor zijnen vader als regeerder, en later ook als mensch, 
bij hem nitroeide, door in het bij*ijn van haren zoon haren gemaal 
de schandelijkste venvijtingen, omtrent zijne wijze van regeren , zij- 
ne aangenomene staatkunde en niet koninklijke af komst, te doen; 
terwijl zij in het geheim de steden en landzaten tegen hem opzet- 
tede. JYadat zij haren zoon rijp genoeg achtte tot het doen van 
den eersten slap op het pad der ondengd, verliet zij , in 1456, met 
hem, heimelijkde echtelijke woning, en bragt hem naar haren oom, 
Fili pa van Bourgondie, die zich destijds in het legervoor De- 
venter bevond, ten einde Filips, die deze stad belegerd en on- 
derworpen had, over zijne overwinning te begroeten en met hem mid- 
delen te beramen, om Aarnoat van het bestnor te verwijderen. 
Op aandrang van Nijmegen , beloofde Filips den teg*nsfrevers 
van hunnen Hertog zijnen bijstand , en veikiaarde uitdrukkelijk, hoe- 
zeer het sieeds zijne begeerte was dat Adolf tot Regent of Ru- 
waard van Gelre benoemd werd. Ofschoon de overige steden wei- 
gerden hieraan gehoor te leencn, bleef echter Adolf, gestennd 
door de Nijmegers, zich aanhoudend tegen zijnen vader verzetlen, 
en verzoende zich niet met hem, dan nadat de Hertog aan zijnen 
zoon de opperheerschappij van het slot, de stad en het njk van 
Nijmegen, benevens de Duffel, had afgestaan, ten einde uit de in- 
fcomsten daarvan, voJgens zijnen rang, le leveo, Hiermede moest 
Adolf zich vergenoegen zoo lang zijn vader leefde, zonder hem 
verder lastig te vallen; betwelk de zoon beloofde. Aarnout 
vurtrok nn naar Grave, waar hij verblijf hield; terwijl Adolf zich 
naar Nijmegen begaf, en deze onder] inge vereentging eene groote 
blijdschap in het land verwekte. 

Kort daarna werden de gehroeders Werner en Adolf Pran- 
ger, twee hovelingen van Aarnout, als boden onder zijn vrij- 
geleide uit Grave naar Arnhem gezonden. Om Nijmegen te ver- 
mijden, door het land van Kleef getrokken, werden zij door Adolf 
overvallen, met geweld nit de kerk te Zelhem, waarin zij gevlueht 
waren, weggesleept en geboeid naar Nijmegen gevoerd. Aarnout 
drong er onmiddelijk op aan, dat zij geslaakt zouden worden ; maar 
Adolf, die den inhouddes briefs vermoedde, liet dien ongeopend , 
tot zij reeds, den dag nahnnne gevangenneming, onthalsd waren. 
De vader, zeer vertoornd over den inoord aan zijne bodeo gepleegd, 
daagde zijnen zoon op eenen landdag te Zntphen, ten einde zich 
te veranlwoorden ; wel verre van daaraan te voldoen , begaf Adolf 
zich, met eenigen zijner hovelingen en dicnaren, naar Brnssel, 
bij Filips den Goede, bij wien hij zich eenige tijd ophield. 
Daarna deed hij eenen (ogt naar het H. Land, van waar hij als 
Ridder der orde van St. Jan terag kwam. De Hertog ontving# 
hem zeer minzaam en schonk hem de Ridderorde van het gal- 
den vlies, benevens eenen gooden halsband van de zelfde orde, 
en verloofde hem aan zijne nicht Calharina van Bourbon, 
wier zuster met Graaf Karel van Charleroi gehn wd was ; ter- 
wijl zijne moeder, die zich mede te Brnssel bevond, hem begif- 
tigde met de inkomsten van den tol te Lobilh r welke Liar echt- 
genoot aan haar had afgestaan. ^ 

In het zelfde jaar reisde Ad** naar Grave en verzoende zich 
schijnbaar met zijnen vader, die hem niet alleen de toestemming 



23 



tot zijn hnwelijk gaf, maar die elukken uitvaardigde , welke tct 
voltrekking daarran vereischt werden. Ook bewerkte Adolf eene 
verzoenlng tusschen den ouden Herlog en zijne echlgenootc, welke 
beide te Arnhem feestelijk onthaald werden. IntusBchen was deze 
geheele verzoening niet dan bedrog en geveinsdheid , naardien Adolf, 
door bet gedurige aanhitsen ran zijne moeder en hare aanhangera, het 
besluit nam, zijnen vader te doen in hechtenis uemen, en ver- 
volgens in zijne plaats de regering op te vat'en. Nadat alles uu 
tusschen de Hertogin en haren zoon beraamd en afgesproken was, 
kwam de oude Hertogin, in de laatste dagen van 1464, voor het 
slot te Grave, om, zoo zij voorgaf, met haren gemaal, het kersfeeat 
te vieren, en werd door Herlog Aarnout bijzonder minzaam ont- 
vangen, Adolf, die zich meestenlijd« aan bet hof van zijnen va- 
der opbield, kwam kort na Nieuwejaar mede op het slot. Wei- 
nige dagen later, den 9 Jannarij 1465, waren zij alien zeer vrolijk 
bijeen en tot laat in den nacht daurde het feest voort. Adolf 
hield zich met zijnen neef, Jonker Frederik ran Egmond, 
tot ointrent middernacht , met het schaakspel bezig. Onder het 8pe- 
len kwam een dienaar bem hehnelijk waarschuwen, dat die van 
Nijmegen , met hunne aanhangers, waren aangekomen, en de dans- 
muzijk als teeken van aanval afwachtlen. Na nog eenige oogen- 
hlikken te hebben" voortgespeeld , stond Adolf op, voorgevende 
met de jufvrouwen te willen dansen, terwijl hij zijnen neef Fre- 
derik verzocht mede daaraan deel te nemen; doch deze weigerde 
het, ging naar zijne slaapiamer, en bcgaf zich ter rust Eer het 
zein werd gegeven leidde de ontaarde zoon den vader zelf naar bet 
slaapvertrek. Deze is naanwelijks ingeslnimerd , of wordt door 
een geweldig geraas en roepen dat hij zou opstaan en uit zijne 
kamer komen, opgewekt. Nog aan spel en scherts denkende, 
roept hij uit: nLieve kinders! ik heb uu geen lust om te dan- 
sen , laat mij nu met vreden , ik zal het op eene andere tijd vei- 
beteren!" Naanwelijks had hij dit gezegd, of zij braken de 
kamer met geweld open en stonden met ontbloote zwaarden voor 
zijn bed. roepeude: »Geef u gevangenj" De Herlog dit ziende, 
dacht dat het slot door vreemde vijanden overromprld was, die hem 
en zijnen zoon wilden gevangen nemen, en vroeg: »Wat is er van 
mijn zoon geworden?" Toen trad deze zelf de kamer in, en zeide: 
»Mijn vader I geef a gevangen, het moet no alzoo wezenl" Hierop 
zag de Hertog zijnen, zoon met betraande oogenaan, engafhemten 
antwoord: »0, mijn zoon! wat doet gij mij?" Het gewapende vo!k , 
daarop toeschietende, vatte Aarnont als eenendief en moordenaar, 
en leidde hem, naanwelijks half gekleed, over de grachlen, Onder- 
•weg verzocht hij, dat men hem loch niet in handen van de Nijme- 
gers, zijne bitterste vijanden, zou overleveren. Men zette hem nu 
te paard en voerde hem in het hoist van den guren winlernacbt, 
hijna vier nren ver, naar het versterkte tolhnis te Lobith. Met hem 
was Frederik van Egmond, nevens eenige andere ridders , mede 
gevangen genomen. Den volgenden nacht werd A a r n o u t , vermoede • 
lijk omdat men vreesde dat de Hertog van Kleef hem zou trachlen 
te verlossen, naar het slot te Baren ovefgebragt en aan de zorg 
van Otto van Byland toevertroawd. Na iiet Jonker Adolf 
zich te Nijmegen, Zutphen en Arnhem huldigcn, waar men hem 
wettigen beer aannam, zoo als dit mede op alle andere plaatsen 
geschicdde, behalve alleen te Roermond en in de steden van dat 
kwartier, die alien, behalve Venlo, weigerden hem te huldigen. 

Ook zijn oom Willem van Egmond bleef halstarrig weige- 
ren Adolf te erkennen en aterkte de Roerinonders in hannen 
tegensland. De Bertog van Kleef, en Gerard van Culemborg, 
de schoon vader van den gevangen Frederik van Egmond, ver- 
bondenzich met Willem van Egmond en diens oudsten zoon, 
Jan, om hinnen veertien dagen, zoodra een van hen dit verlang- 
de, Adolf den oorlog te verklaren. De Herlog van Kleef kon* 
digde hierop zijnen neef, met alle zijne aanhangers, den oorlog 
aan ; verwoestte te vunr en te zwaard de boorden van den Rijn en 
den IJssel ; roofde eene menigte vee weg, en voerde, bij eenen uit— 
val der Nijmegers, vier honderd bnrgers gevangen met zich , terwijl 
Willem van Egmond zich bij verrassing meesler maakle van 
Arnhem. Adolf vial nn in het gebied van Kleef; stak onder- 
* scheidene dorpen in brand , en keerde met veel roof en gevange- 
nen terug. Kort daarop trok hij naar de heerlijkheid Culemborg, 
waar hij alles te vunr en te zwaard verwoeslle; maar die van Cu- 
lemborg deden eenen moedigen uitval , sloegen vele Gelderschen 
dood en dreven de anderen op de vlugt. Adolf kwam, met zijne 
verzwakte magt te Tiel, na eerst een gedeelte van zijn votk on- 
der OWo van Vuren, naar Holland te hebben gezonden, waar 
zij Us!ielstein , den eigendom irjjn Frederik van Egmond, die 
onlangs uit zijne gevangenis :'$fjt*napt was, orerrompelden en ver- 
woestten. De plondering was barbaarech en wreed , wordende daarbij 



kloosters noch godahuizen verschooud. Toen echter deze verwoes- 
ters veimelel met den bait naar Gorinchem trokken, werden zij, op 
laat van Filips van fiourgondie, bij den lop gevat , naar 
's Graven liage gevoerd en vijf en veertig van hen, naar vonnis van 
het hof, onlhoofd. 

Het stroopen en verwoesten werd wederzijds nog maanden achter- 
een, meest ten koste der landbewoners, voortgezet; in het jaar 

1467 werd evenwei eene wapenschorsing getroffen tusschen A d o 1 f 
en den Vorst van Kleef, onder voorwaarden, dat Adolf zijnen 
vader zou loslaten , hem Baren , Lobith , of eenig ander kasteel , 
ten verblijE afstaan en tevens een onderboud naar zijnen rang en 
stand verschaffl'en , bij dag , en wanneer geene ruiters in het veld 
waren, zou hij vrij en ongehindecd mogen in- en oitgaan, zich 
met t'ijden, wandelen, jagen en visschen verlustigen, doch onder 
toezigt van eene genoegzame wacht, opdat, door zijne volkomen 
vrijheid, het land niet weder in roer mogt geraken. Hoe veroe- 
derend deze voorwaarden voor Aarnout ook waren, Adolf hield 
hem, tegen zijn woord, gevangen, en vie! andermaal met de wapens 
in de vuiat in het Kleefache, tot dat, na veel rooven en plunderen , 
op nieuw, in het jaar 1468, tusschen hen beide den vrede werd 
bevestigd. Naauwelijks was het verbond gesloten, of de rustelooze 
Adolf brak do voorwaarden, zoodat de Klevenaars den oorlog her- 
vatteden en in de Landen van Cuyk en Keesel groote verwoeslicgen 
aanrigtten, hetgeen de Gelderschen bun in de Lijmers betaald zet- 
teden. Cornells van Merwijk, Drost van Cuyk, sneuvelde in 
een hevig gevecht tegen den Hertog van Kleef, en zijn volk werd 
op de vlugt gejaagd. Doch in een gevecht, hutwelk den 23 Junij 

1468 bij Stralen geleverd werd, wreekle A d o 1 f deze nedertaag op 
eene roemrijke wijze. De Hertog van Kleef had zelf het anderhalf 
uur van daar gelegen wel bezette Wachtendonk, van het noo- 
dige voorzien. Ten einde hem den terugtogt af te snijden of hem 
te noodzaken slag te leveren, bezette Adolf den volgende morgea 
vroegtijdig, met 6000 voetknechten en 800 ruiters, onder welke 
zich 200 Kenlschen bevonden, de engte Jangs welke de Kleefschen 
trekken moesten. De vijand was, volgens de meesten, 5000 voet- 
knechten en 2400 ruiters sterk, hoewel anderen het, minder waar- 
schijnlijk, op 0000 man voetvolk en 2000 paardenvolk willen 
biengen. Nadat, \66c den aanvang van den strijd, door beide 
aanvoerders eenige liunner Bevelhebbers, ten aanzien van bet in 
slagorde geschaarde leger, tot Ridders gestagen en de krtjgsbanieren 
ontrold waren, zette zich Adolf te paard en sprak zijne strijd— 
genooten aldus aan : » Laat u niet venchrikken door het trompet- 
geschal en het vervaarlijk krijgageachreeuw der vijanden; houdt 
moedig stand en doet wat n bevolcn wordt; met hnlp van God en 
van de Heilige Haagd, onder wier leus wij vechten, zal ons dezeu 
dag eer en goed ten deeJ valiant" JVaar eenigen willen, zou hij 
ook v6dr het aangaan van den strijd, eene plegtige gelofte gedaan 
hebben , dat hij zijnen vader zou in vrijheid stelten , indien hij de 
ovcrwiuuing behaatde. Driemalen werden de aanvallende Kleefschen 
door Adolf afgeslagen, die op twee plaataen gewond werd, en 
menig dapper Geldersehman moest zien vallen. Ten laatste werden 
de Kleefschen tot den aftogt gedwongen, terwijl zij het slagveld 
met hunne legerteekens en verslagenen bedekt lieten. 

Een jaar daaraa werd Adolf, door eenen brief van Pans Paulas 
III , het verfoeijelijke van zijn gedrag jegens zijn vader onder het 
oog gebragt en dringend aangemaand , hem , aan wien hij , naaet 
God , het Jeven te danken had , uit zijnen kerker te omslaan. 
Adolf riep nn, wel of kwalijk gemeend, de ridderschap en steden 
te Nijmegen bijeen, doch kon hare toestemtning tot slaking van 
zijnen vader niet bekomeo; vooral slelden die van Nijmegen er 
zich geweldig fegen, en de Hertog moest gevangen blijven; doch 
toen Hertog Karel van fiourgondie, wiens tusschenkomst ter 
bevrijding van Aarnout door den Paus en den Keizer was tnge- 
roepen, in 1471, kort daarop Adolf naar Hesdin, in Picardte , 
ontbuod , om zich legen de klagten des Hertogs van Kleef en des 
Heereu van Egmond te verantwoorden , verscheen Adolf aldaar, 
en toen Karel met alle ernst begeerde dat Adolf zijnen vader 
zou loslaten, gaf deze na laug draleu eindelijk een bevelschriit, 
waarbij de slotvoogd van Buren gelast werd, Aarnout aan de 
Heeren Hendrik van Perwees en Filips van Wassenaar 
uit te leveren, die voorts den ouden Hertog naar Doulens, eene 
andere stad in Pieardie, waar Karel zich loen bevond, vervoer- 
den. Deze zocht den vrede tusschen vader en zoon te bewcrken, 
doch kon Adolf niet overhalen om den zoen met den vader op 
eenige aannemelijke voorwaarden aan te gaan. Vrezende daar- 
toe zijns ondanks te zullen gedwongen worden , verliet hij ver- 
momd en alleen door zijnen geheimschrijver Dirk van Brake 1 
vergezeld, de stad Atrecht, werwaarts de Hertog van Bonrgondiij 



24 



zich inmiddels begeven had , verliet, Aanstonds gaf de Hertog alom 
bevel, om hem aan te houden , en daar Adolf, naar Gel re wil- 
lende ontsnappen, reeds te Namen gekomen was, waar hij de Maas 
over moest , en eenen gulden voor den overtogt wilde betalen , wekte dit 
achterdocht; hij werd door eenen Priester herkend, aangehouden 
en van hier naar Vilvoorden en vervolgens naar Kortrijk gevoerd; 
terwijl hij, in 1473, in eene vergadering der Riddel's van het gulden 
▼lies, te Valencijn, wegens het vergrijp tegen zijnen vader gepleegd, 
tot levenslange gevangenschap veroordeeld werd. Na het sneuvelen 
van Hertog Karel in den slag bij Nancy, den 5 January 1477, 
verkozen de Gelderschen, door dwang onder den Hertog van Bour- 
goodie geraatt, Adolf tot Hertog, en de Vlamingen ontsloegen 
hem nit zijne gevangenia te Kortrijk. Op zijn verlangen werd het 
hewind des lands aan zijne zoster Catharina opgedragen, dewijl 
hij thans de Vlamingen tegen de Franschen aanvoerden, Hij be- 
legerde Doornik. Na, in den nacht van den 21 op den 22 Julij 
de voorsteden in brand te hebben gestoken, trekt hij tegen den 
morgen terog; de Franschen doen eenen geweldigen uitval op de 
achterhoede, welke Adolf met weinige miters wit dekken, doch 
van de zijnen verlaten , wordt hij met eenen lans van bet paard 
gestoten en voorls , onbekend tegen een aantnl bcstrijders te voet 
vechlende, na drie zware wonden aan hoofd en hats, met een 
degen doorregen, onder het vallen zijnen wapenkreet: » Gelre 1 
Gelre!" aanheffende, waaraan hij herkend werd. Zijn lijk werd 
door de Franschen op een paard gelegd, hinnen de stad gebragt 
en zonder vorstelijke pracht, doch gebalsemd, in de St. Mariakerk 
begraveo. 'Sommige verhalen dat , tijdens den beeldenstorm , zijn 
graf zoo. opengebroken zijn, en het lijk dat door de kracht van 
den balsem was gaaf gebleven , nit de kist gernkt , en door het 
volk smadelijk bejegend; roepende men: »dat hij de aarde niet 
waardig was, die den man , welke hem naast God op aarde had ge- 
bragt , zoo snood behandeld had." 

Bij ztjne reeds den 21 Mei 1469(1) overledene gemalin, liet hij 
eenen zoon na, Karel geheeten , die narlerhand mede den titel 
-van Hertog van Gelre aan nam, en eene dochter Filippine, la- 
ter met Rene, Hertog van lotharingen gehnwd. Adolf voerde 
tot zinnebeeld een arend rustende op eene weretdkloot, met het hij- 
achrif t : >i Ik (racht naar hooger." 

ZieA. vanSlichtenhorst, Geldersse Gesekiedenissen, bl. 232, 
247, 250, 258, 255— 265 en 274; W. van Gouthoeven, 
d'oude Chronijcke ende Historien van Holland (met West-Fries- 
land) van Zealand ende van Utrecht, bl. 473, 474, 492, 
493 en 511 ; A.Kemp, Beschrijving' der Stad' Gorinehem en 
de Lande aan Arkel , 1). II. bl. 313, 314, 318, 322, 354 , 
377, 378 en 380; A.W.K. Voet van Ondheusden, Histo- 
riscke beschrijvinge van Culemhorg, bl. 105 — 110, 115, 116 en 
121; F. van Mieris, Historic der Nederlandsche Forstun , 
D.I. bl. 94, 106, 111, 117, 137 en 242; Hoogstraten en 
Eroueriue van Nidet, Groot Hist, Woordenboek ; Halma, 
Tooneel der Fereen. Ncderlanden; Bilderdijk, Geschied. des 
.Faderl, D. IV. bl. 203-205, 225, 229 en 360— 263 ; Nijhoff, 
Gedenkio. uit de Ge&ch. van Gelderl. D. IV , bl. lxxxiv-cxxn en 
cixjx ; Arend, Algem. Geschied. des Faderl. , 0. II. St. Ill, 
bl. 157—174 , 181 en 182. 

ADOLF, Giuif v-an Nassau , een zoon van J oh an , Graaf van 
Nassau en Maria, eene dochter va« Engelbrecht van Nas- 
sau, was eerst aan Adelheide van Uansfetd verloofd , maar 
de braid slierf gedureode de voorbereidselen tot het huwelijk , in 
den bloei barer jaren; daarop trad hij in het huwelijk met Mar- 
garetha, eene dochter van 1'' i lips I, Graaf van Hanau-Lich- 
tenberg. Bij veEe der belangrijkste gebeurtenissen in het laatste 
Boargondische en Beurgondisch-Oostenrijksche tjjdvak , onder H a- 
ria, Maximiliaan, Filips en Margaretha, verschijnt Adolf 
van Nassau niet zelden op het staatstooneel j zoo werd bij in- 
zonderheid door Maximiliaan tot gewigtige staatsambten geroe- 
pen en vaak tot moeijelijke bezendingen gebezigd. Onder anderen 
benoemde die Vorst hem in 1481 tot Stadhonder van Zutphen en 
acht jaren later tot de zelfde waardigheid over Gelre en Zatphen 
te zamen, doch behalve, dat hij bij het rusleloos woelen der partij- 
schappen , met allerlei tegenheden moest kampen , had hij weinig 
genot van die benoeming , want Hertog Karel van Gelder, uit 
zijne gevangenschap in Frankrijk ontkomen , en liefde en genegen- 
heid bij de Gelderschen vindende , werd door ben gehaldigd in 
1491 , waarna die van Arnhem aan Adolf lieten weten : dat zij, 



(1) Zij is begraven in bet koor der St. Stev«n»kerk te Nijfflegen , wanr 
eene tostbare tomae voor haar i> opgerigt. 



trouw gezworen hebbende aan Karel hnnnen Laodsheer, den ced 
aan Maxitniliaan gezworen voor vervallen hielden. 

Adolf keerde nu naar finitschland terag, werd Hijksregerings- 
raad , nam onderscheidene gezanlschappen waar en werd door den 
Keizer , tot loon van de hem bewezene diensten , bij de instelhng 
van het Rijkskamergerigt, tot eerste Bijzitter daarin henoemd. Hij 
zelf heelt later een belangwekkend berigt van zijne verrigtingen 
geleverd aan zijnen neef Johan Lodewijk van Nassau Saar* 
bruck, wiens dochter Ottilia aan Adolfs oudste zoon Filips 
zon verloofd worden , dock de Graaf mogt dit niet beleven , maar 
stierf reeds in het jaar 151 1, nadat hij den 16 Mei 1504, 
zijne gemalin had zien ten grave dalen. Hij liet, behalve den even- 
genoemden zoon Filips, nog eenen zoon A d o I f en drie doch- 
ter; Maria, A n n a de ovdere en Anna de jongere na , van 
welke de eersle trouwde met Graaf Lodewijk van Saarbrtick, 
de tweede met Graaf H e n d r i k XLII van Schwa rzburg. 
en de derde vermoedelijk ongehnwd overleed. 

Zie Slichtenhorst, Gelders. Geschied., bl. 293 , 294 en 
301; Kok, Faderl, Woordenb.; Chalmot, Biogr, Woordenb.; 
Scheltema, Staatk. Nederland; Dr. £. Munch, Geschichfe 
des Houses Nassau-Oranien , Band II. S. 245-248 u. Band III. 
S. 90 u. 148. 

ADOLF vait NASSAU, de vierde zoon van Graaf Wi Hem ran 
Nassaa de Oude en van Juliana, eene dochter van Botho, 
Graaf van Stolberg, geboren den 11 Julij 1540, heeft. zich 
vermaard gemaakt in het begin van den oputaod der Nederlanden 
tegen den Koning van Spanje, toen hij , met zijnen broeder Lode- 
wijk, in Groningen rukte en, den 23 Mei 1568, den Spanjaarden 
bij het klooster Heiligerlee slag leverde. Hij deed aan het hoofd 
van 100 miters den eersten aanval, dan, hij den aanrid, nam 
Adolfs paard de teugels op, en voerde zijnen herijder in vol- 
len ren midden onder de vijanden. Dapper weerde zich de jeug- 
dige held; deed menigen aanvaller in het zand bijten, doch 
ten laatste niet bestand tegen de overmagt , gaf hij , met vele won- 
den doorboord, den geest. Men getuigt van hem dat hij was: 
tloek , dapper en onversaagd voor den vijand, zeer beleefd en 
vriendelijk en van ieder bemind , zooals ook de Frins van Oranje 
en zijne andere broeders hem zeer lief hadden , en zijne dood diep 
betrenrden; ware hij in het leven gebleven, dan zou hij een zeer 
dapper krijgstnan en ervaren in oorlogszaken zijn geworden. Zijn 
lijk werd eerst naar Wedde gebragt en atdaar bij voorraad in de 
kerk bijgezet , vervolgens is het naar Emden en van daar verder 
naar de Nassansche Slaten in Duitschland vervoerd. Zijne beeld- 
tenis vindt men in A rends Algemeene Gesckiedenis des Fa- 
derlands, en in 1826 is ter plaatse waar hij gesneoveld is, een 
gcdenkteeken opgerigt, hetwelk den 24 Augustas van dat jaar ont- 
dekt en plegtig iagewijd is. 

Zie: Bor, Nederlantsche oorlogen, Boek IV, bl. 157 (236); 
Kok, Faderl. Woordenb.; Chalmot, Biograph. tFoordenb. ; 
M. J. Adriani en Mr. H. A. Spandaw, Uulde aan de nage- 
dachtenis van, Graaf Adolf van Nassau; J. Bosscha, Nem- 
lands Heldendaden te land , D. I. , bl. 155. 

ADOLF van NASSAU de Jokge , de derde zoon van Jan, 
Graaf van Nassau-Siegen, bij dtens eerste gemalin Magda- 
lena, eene dochter van Samuel Graaf van Waldeck, geboren 
den 8 November 1584, en reeds zeer jong in Nederlandsche dienst 
getreden, nam in het jaar 1603 op zich, om de brandschatting , 
in bet Luxemburgsche, die zeer traag op^ebragt werd, te gaan 
invorderen. Den 7 November trok hij nit Nijmegen met 3l50 rui- 
ters. In het terugkeeren met eenen goeden bait, ontmoet- 
ten hem 60 vijandelijke soldaten uit Bijnberk, die hij gevangen 
nam, doch, tot zijn ongelnk, op het woord van den Stad- 
voogd van Meors, weder losliet. Deze, weder in hnnne bezel- 
ting te Rijnbcrk gekomen, gaven den Gouverneur te kennen , dat 
Graaf Adolf van Nassau, niet sterker dan 150 of 160 paar- 
den, zeer vermoeid en afgereden was; daarenboven , dat hij voor- 
genomen had le overnachten in de dorpen Finen en Wannm be- 
beneden Xanten; het was alles waar, uitgenomen het getal ruiters, 
dat nit 350 koppen bestond. Op dit berigt, besloot de Spaan- 
scbe Gouverneur hen bij nacht te doen overvalleo, en zond daar- 
op Stanley, zoon van den Engelschen Kolonel Stanley (die 
vroeger, ten tijde als Leycester Gouvernenr-Generaal der Ver- 
eenigde Nederlanden was, de stad Deventer verraderlijk aan de 
Spanjaarden had overgeleverd) met 768 mannen zijner bezetting, 
zoo Engelschen, als Spanjaarden, Walen en Dnitschers, uit, daar 
zich vele officiers, benevens eenige op bait vlammende burgers 
hadden bijgevoegd , om gezegden aartslag le bewerkstelligen. Des 
avonds ten tien nre trokken zij uit Rijnberk, kwamen in den na- 



25 



nacht le drie tire aan het genoemde dorp, vernamen er geen scbild- 
wacht, daar er wegens de vermoeidheid der paarden, geen gesteld 
was, en vielen er op aan, onder geweldig geschreeuw, schieten 
en geraas van trommels. De Staatsche ruiters zich gevangen vin- 
dende, reddeden zich door de vlugt, zoo goed zij konden. Eenigen 
bleven gevangen , out werden er 40 of 50 paarden genomen. Zij 
die in het andere dorp waren, door het schielen gewekt, moesten 
op bevel van Graaf Adolf terstortd opzillen, om hunne makkers 
ter hulp te komen. Door de gevlugte Staatschen werd hem be- 
rigt, dal de Spanjaarden niet meer dan 300 le voet sterk waren; 
hij besloot derhalve zelf hen in het dorp aan te grijpen; doch der- 
waarts trekkEnde, zag hij hen in goede orde op hem afkomen , 
hegeerig, om ook dezen Staatschen hoop, daar de huit bij was, te 
slaan , meenende dien (e overrompelen, zoo ale zij de anderen ge- 
daan hadden. Graaf Adolf gaf bevel dat zijne niiters met lange 
roera zwdea afeitten , en, onder aanvoering van den Ritmeester 
Cronenburgh, los gaan op de vijanden, die zich intasschen op 
een ruim veld begaven , digt bij het gedachte dorp , roodom met 
eene haag bezet, of, volgens anderen, aan de eene zijde door cene 
haag en aan de andere met eene sloot omgevcn , waardoor men er 
niet bij kon komen. Hevig schoten de Spanjaarden , doch met 
weinig vruchls. Graaf Adolf zocht eenen doortogt, en vond er 
eindelijk een, doch zoo naauw, dat er niet meer dan een paard te 
geltjk door kon. Toen hij nu sommige miters had gelast, om door 
dezen weg de Spanjaarden le naderen, zocht en vond hij eenen 
anderen , doch niet breeder dan de vorige , ecUter drong hij het 
allereersle door , en zoodra hij van 30 der zijnen gevolgd werd , 
bestond hij daarmede op den vijand los te gaan , zondcr dien in te 
wachten. Zijnen hoed in de oogen gedrukt hebbende , barstte hij 
nit, 't sa! voort dan; gaf zijn paard de gporen en vie! op de 
Spaanscben aan , zich gedurig naar de regterhand draaijende , tot 
bij achter hen kwam , om hen den weg naar het kerkhof af te 
snijden. Dug alleen vooruit, lo?te hij zijne pistool op den vijand, 
wierp die toen weg, nam zijo degen in de linker, en zijne andere 
pistool in de regterhand , en reed , na het te hebben afgeschoten 
weder naar zijne rniters , hen vermanende , ook alzoo den vijand 
aan te grijpen , zoo als zc hem hadden zien doen, Fluks reed hij 
andermaal vooruit , zag de vijanden aan de eene zijde niet al te 
wel gesloten , brat alleen er in door , en geraakte wegens den ge* 
weldigen damp door het schieten der vijanden , geheel en al uit 
het gezigt der zijnen. Dus bevond hij zich in het midden der 
Spanjaarden , en deed hen zooveel afbreut als mogelijk , maar werd 
terstond omsingeld , en van alle kanten met pieken en rapieren be- 
sprongen , geslokcn en gehouwen, waardoor hij , ongewapend zijnde 
(vermits zijn Paadje of Edelinaap door den haast zijae rusting in 
het kwartier gelaten had) , verscheidene en daaronder doodelijke 
wonden kreeg. Alzoo zijne kiachten verliezende , hegon hij ter 
regterzijde van zijn paard over te hangen; toen hij nog eenen houw 
over het hoofd, van het eene oor tot bet andere, benevens een steek 
onder het linker schouderblad , ontving. Alle dezc wonden ontving hij 
met een nnversaagd harte, zonder een woord te spreken of iets te 
laten blijken, dat voor eenen held of een dapper gemoed, onhetame- 
Jijk kan worden geaeht. Midderwijl werden de Spanjaarden, door 
de aankomende Slaatsche ruiters, van achteren en voren met groot 
geweld aangetast, zella met buunc eigene spiessen die de Slaat- 
schen hen uit de handen rukten, zoodat zij, in groote wanorde, 
gedrongen -werden naar gezegde sloot te wijken. Graaf Adolf, 
midden onder hen zijndo, viel , doordien zijn paard struikelde, in 
het water, in welken val ook zijne regter wang, tot den. neu* foe, 
zeer werd gekwetst; zeker ruiter , Walraven genoemd, te voren 
door de Spanjaarden gevangen en dit alles gezien hehbende, riep 
den Korporaal van den Ritmeester Cronen burgh, Ercken ge- 
naamd, die aan de audere zijde van de aloot was, toe, dat hij 
bem zou helpcnj deze terstond toeschietendc, vond Graaf Adolf 
op zijnen rag liggen, tot de kin toe onder water, met het hoofd 
op den kant van de *loot, en zijn paard dood naast hem. Toen 
men hem er uitgehaald en lien of twaalf schreden voorfgedragen 
had, wilde hij dat men hem zou ncderleggen , alzoo zijne hoofd- 
wonden hem hcvige pijn veroprzaakte. De Korporaal Ercken 
ging onder eenen boom zitten, en legde Graaf Adolf met het 
hoofd in zijnen schoot ; kort daarop werd de Vorgt in eene boe- 
renwoning g«brtigt, en verbonden. Doch de Oannwten namen zoo- 
danig loe (inzonderheid omdat hij , in het koude water van de 
sloot had {jelegen), dat hij, de natuurlijfee warmte verdwijnende, 
den geest gaf, onder het herhaald uiten der woorden: o God! en 
verzoekende de omstanders voor hem te bidden, zoo Jang hij 
leefde. Zijne dood was die van eene groote menigte der vijan- 
den, want zoo haast was bet niet onder de Staatsche ruiters, die 



nog met den vijand handgemcen waren, Lekend dat Adolf van 
Nanau geslorven was, of zij werden zeer bedroefd, en fevens 
zoo verwoed, dat zc gesamenlijk zwoeren hem te zullen wree- 
ken , en verkfaarde dat hij een sekelm sou zijn , die iemand 
der Spanjaarden in het leven Het of kwartier gaf. Zij vol- 
deden streng genoeg aan hunnen eed, want niet alleen versloegen 
zij vechtenderhand alle hunne vijanden, maar oofc, tegen den wil 
hunner officteren eo tegen het krijgsgebruik , doodden zij hen, die 
zij te voren hadden gevangen genomen. Pfiemand dan een Ser- 
geant en zes Duilfidiers , die zeer zwaar gekwest waren , werden 
verschoond. Van de zijde der Staten bleven glechls acht mannen, 
terwijl oiritrenl twinlig gekwetst waren. De Spaansche Gouverneur 
van Kijnberk liet zijne dooden, over de 600 in getal, met pon- 
tons al'halen, waaronder nog 56 gewonden en 14 ongekwelsten 
gevoaden werden , die zicli onder de verslagenen nedergelegd , en 
zich dood gehonden hadden, om het leven te mogen behouden. 
Anderen verhalen dat van de geheele vijandelijke troep, sleehls 
twee gekwelden ontkwamen. 

Graaf Adolf was van zijn volk ongemeen bemind , deggelijks 
oot vail alien die hem kenden; zijn verlies werd niet minder betrenrd 
wegens zijne nitstelende en weergalooze dapperheid, die geenerlei 
gevaar onlzag, en met een zonderling heleid gepaard ging , dan om zijne 
velerhande dengden, die hij daarenboven bezat, waardoor hij, bij 
langer leven, grooien dietist zou kunnen gedaan hebben. Het Hjk 
werd naar Wijmegen gevoerd , en daar met eene heerlijke staatsie 
begraven. 

Zie: Wilhelm en Maurits van Nassau Princen van Oran- 
gien, haer leven en bedrijf , D. II. bl. 317 — 320; E. van 
Meter en, llistorie van de Oorlogen en Geschiedenissen der 
Nederlanden, D. X. bl. 94—96; Halm a, Tooneel der Fer- 
eem'gde Nederlanden. 

ADOLF, Graaf van Ifieuwenaar. Zie UTEUWEIUAR 
(Adolf Graaf van). 

AD0LFZO0N (Cdiiistoffei) , die in de zeventiende eenw leefde, 
was een uitatekend slempelsnijder. Onder anderen beeft hij den 
gedenkpenning vervaardigd met de beeldtenis van den dapperen 
zeevoogd fl i c h i e 1 Adriaansz. de Ruiter, alsmede dien op den 
Bredaschen vrede. 

Zie G. Brandt; Het Leven en Bedrijf van den Heere Mi- 
chiel de Ruiter, bl. 610; Immerzeel, Leven en Werken der 
Sohilders, enz. 

ADRIAANYI; de eenige Nederlander, die ooit den pauselijken 
troon beklommen beeft, beetle eigenlijk Adriaan Florisz, Boej- 
jens, hoewel hij meegt Adriaan Floriszoon genoemd werd. Hij 
werd geboren te Utrecht, den 28 February 1459. Zijn vader Floris 
Boeijens, een scheepmaker en houtkooper te dier stede (1), 
besteide hem ter school te Zwolle , van waar bij , na diens dood , 
ter voorlzefting van zijne studien naar Leuven vertrok. Aldaar werd 
bij opgenomen in een eollegie , waar men een zeker getid studf.'n- 
ten opvoedde uit eene ttichting door Johannes Widoc geschon- 
ken , welk cotlegie later bet Collcgie van Standonck werd 
genoemd. Zoowe) zijne snelle vorderingen in allerlei wetensehappen , 
als zijn voorheeldig gedrag, deden Margareta van Engeland, 
weduwe van Kare.1 den Stoute, Hertog van Bonrgondie, 
besiuiten , te voorzien in de kosten, om hem, die reeds met den 
titel van Meesler in de vrije konsten vereerd was , den graad 
van Doctor in de Godgeleerdheid te doen behalen , hetgeen dan 
ook den 21 Junij 1491 plants had. Die zelfde Vorsttn beschonk 
hem naderhqnd met de pastorie van Goedereede , waaraan eene tame- 
lijke jaarwedde verbonden was. In deze betrekking nam hij alle 
pligten van zijn ambt zeer naauwgezet waar ; bezocht zijne lee- 
ken vlijtig ; hoorde de biecht ; bediende do Sacramenten ; pre- 
dikte en ondcrwees, en datallea met eene wijgheid , vriendelijkheid 
en waardigheid zoo ;iln een braaf geestelijke betaamt , vertroostende 
alzoo de trenrenden en wekkende de vergenoegden tot dankbaarheid 
op. Mogt echter zijne tegenwoordigheid elders vereiseht worden , 
bijv. te Leuven, om zijnen raad nopens bclangrijke zaken in te win- 
nen , dan voorzag hij zijne Parochianen van een goed Kapellaan , 
wien hij ruim belootide, ten einde alle knevelarijen te voorkomen. 
Terwijl hij Pastoor te Goedereede was, werd hij Kanunnik van St. Pteter 
leLeuven, vervolgens HoogJeeraar in de Godgeleerdheid, Deken van 
St. Pieterskerk en eindelijk Onder-Kanselier der Hoogeschool. later 
is hij Deken van onze lieve Vrouwe kerk te Antwerpen, Kanunnik 
en Schatmeester van St, Maria'skerk te Utrecht en Proost van Ourl- 



(1) Mr. J. Sclieltema, iets over lict liuis Srftndma , medegedeeld in 
het TijdseJtrift voor geschiodenis , tnu&cden en statistiek van Utrecht 

isas.'hi. 7H— an ™ no — us. 



1835, "hi. 78—80 en 110—118 



M 



Munster te Utrecht geworden. Tot zoo vele waardigheden opge- 
klomuien, tegde liij er rich, bijzrjoder op toe, made geeslelijkheid 
ten alien tijde vour te gauu iii die piigien , welke liij hen steeds 
voorhietd, ills vuoral aan htfnuen staud vbegende. Wei weteude 
dat leeriogea wekken, maar vootbeelden trekken , ging hij zieh 
Dimmer ill brasserij of zwelgeiij , in vloeken of ookUiiciiheid , te 
hui,ten; terwijl hij but vermogeu, dal liem , in but bedteneu van alle 
die eeramblen, ten deel viel , gedeeltelijk besteedde tot hetstiehteu 
van eeu collfgie aan d« hoogeschuol te Leuven , hetwelk geschikt 
was om arme, doeh uitmuntende studeulen in de gudgeleerdheid te 
onderhouden , en dal tot op het laatst diT vorige eeuw , toeu de 
hoogeschool te Leuven door de Fratisoheu vernietigd werd, '* Pan- 
&en-Collegie heetle. 

De j-oeni van zijtie geleerdlieid en vroomheid ging ^zoo ver , dat 
Paus Julius II hem, op zeer gmistige vojrwaardeu , naar Rome 
onlbood, en l.ij zou derwaarts vet-trot ken zijia, ware liij iiitusschen 
niet, door keizer Ma x i mi t iaan , tot leerineealer vau dieus klemzoon, 
den Aartsherlog Karel, naderhand, under deilmiain'vaii Karel V, 
Keizer, aangesteld. ! Hij trachtte den Prills , die toen jdechts zeven 
jaren lelde , tot ware godsvrucht Op te teiden en met diepen 
eerbied voor het Gpperwezen le vei'viilleu , maar deed hem geen 
grooten voorrgaiig in het Latijn maken; doeh men heelt dit ge- 
weteo aan Willem van Croy, Heer van Cki&ores, Gouvemeur 
van den jongeh Vorst , die , om zijueu vocdstrrling te behagun en 
al den roeui van zijne vorderiugeu te heblien , hem zijne nei- 
ging, oin zich meer op de ligchaains- dau op de Jetteroefeningen 
toe te leggen , liet volgen. # 

Ad r iaan werd inlusicben met rjjke benefieieh overladen en tot 
Request meester van Maxi mil iaan aangesleld , die zich ook in 
allerlei belangrijke zaken van zijuen raad bediende ; ja , bein zell's 
alii Ambassadeur zond aan Ferdinand, Kouihg van Arragou en 
Caslilie, die oatevreden op zijuen llemzoon, Karel V, alle de 
Stateu, waarover liij besi;hikken kou, aau dieiis broeder, Ford inaud , 
bad toegedacbt. Adriaan volbragt evenwel deu hem opgedrugeu 
last zoo goed, dat koning Ferdinand geheel van gedaditen ver- 
anderde en het testament, dat reed* tot Karels nadeel geuiaakt 
was, verriieligde. Bovendien gaf de Kouirig deu Afgezant de loffe- 
lijke getuigenis, dat, indien men ieoaand auders dan hem met dit 
przautsehap bekteed bad, hij dien geen gehoor zou 'verteend hebben. 
6ok werd hij kort daariia met het bisdoui vau Tortoaa, in Spaoje, 
begiftijjd. Karel was uiede zoo te vreden over zijne veiTigtingen , 
dat hij, toeu Ferdinand kort daarna overieed, hem, te zaraen met 
den tardinaal Ximenes, het r.'gentse hap over Arragon en Castilie 
opdroeg. Het deel, dat bij toen aan de regeiiug bad, was wel 
gering, maar er i» later eerie tijd gekomen , waarin zijn aaozieu 
grooter werd. Niettegenstaabde de iukoraaien Van het bisdum Tor- 
tosa zeer gering waren, was Adriaan naauwehjka tot dat bisdom 
verbeven, of hij achtte het zich ten pligt, ten eiude alien sthijn 
van hebzucht te ontgaan en alien aarlstout te vermtjdcti, Om eeni^e 
vroeger hem toegelegde beiieficien, oudei' anderen het dekenschap 
van Leuven, aan andere bekwame Jiedun op te dragen. 

Hadat de Aartshettog Karel meetderjarig was geworden , kwam 
hij , in 1517 , in eigen persoon bezit neuien van zijne Jtoningrijken 
in Spanje, en toen nu tort daarna Ximenes in eenentachtigja- 
rigen ouderdom overleden Was, volgde Adriaan dezen al« Eerste 
Minister op , en werd, den 1 July van dat jaar , door Pans Leo 
X, tot Kardinaa! verheven. Toen Karel in 1520 tot Keizer was 
Terkozen, en dus naar Duitschland terug moest keeren, gaf hij het 
bewiod in handcn van eeneh raad van regeiing, van welken de 
Kardinaal van Torlosa het hoofd was. 

Omtrent deze tijd baratte in Spanje eeu opstand uit , welks 
bewerkers zich de heilige Jiinta rioemden , en die reeds een 
aanvang genomen had dadelijk nadat het Ooattnfijksche huis den 
Spaarischen iroim had beklouiuien ; de 'zware en herhaalde belas- 
tingen drukten het volk; de gunst, die de Vlamingen geuoten, en 
de onveizadelijke hebzucht van den Heer van Chievres, door 
Maximiliaan tot Hofmeester bij Karel aangesteld en vroeger 
uiede naar Spanje gezonden, en van zijnen aanhang verbitterden den 
adel, en de uitdeeJing der beneneien, ivaann die zelfde Vlafmingeu 
een groot aaudeel bekwauien , wekte den naijver en deD wrok dec 
Spaansche getstelijkheid op; zoodat het bewind van Adriaan 
door een verachrikkelijk onwederbedseigd werd, en ofschoon het gelal 
edellieden, dat zich aan het hoofd der misnoegden geptaatst had, 
niet zeer groot was , begunstigden toch de vournaamete grooten in 
het geheim de poglngen der Junta. Hut oproer breidde zieh al 
verder uit ; de raisnoegden namen stad voor slad in en zelfs 
Adriaan gevangen , dien zij echler met alle achting behandelden, 
tot bij hun eindelijk ontkwaui. 



In het laatst van December 1520 had er een veldslag in de 
vlakle van Villa lata plaats , iu welke de Admiraal van Arrajon , 
die 's Kouings troepeu gebood , de Oproerliugen geheel versloeg , 
waarop zieh het geheele njk , op eenige steden na , aan Karel 
ouderwierp. Out mogt Adriaan het genoegen smaken , van het 
koningiijk Navarre, dat door Francois I, Koning van Frankrijk 
veroverd wai, weder herwonnen te ziea , toen hij te Vitloria de tij- 
diiig ontvitig , dat hij , den 10 January 15^2 , in de ptaats van Leo X, 
tot Paua verkozen was. Eerat wilde hij dit berigt niet gelooven, 
toeu lie! hem ecliter, zestien dagen later, door brieven, uit naam 
vau den gelieelen Koouischeu Kaad, bevestigd werd, zeide hij ; » Indiea 
deze boodsehap waar is , heb ik groote reden , om bedrueftl te zijn." 
Iu den zeltden ziii schreef hij aan den Kanselier des Keizers , na 
verhaaldte hebben, hoe hij van atle kanten met gelukwensc'iitigeu als 
ovuivitruomd werd , voegt hij er bij : » Ik alleen wordt bijua met 
droelheidaangetast , eu ueh ! dat 'het mij geoorloofd ware, dit zware 
pak, lietwelk le gelijk zoo lastig en zoo gevaarlijk is, buiten vrees 
van God le mishageu , van mijue schouders te werpen, en liever 
eeu ambteloos, olsehoou armelijk levbn, in eenig Vergeten hoekje te 
leiden, en vuor inijn geweteu alleen tezorged, in plaals van reken- 
sehap te tnoeten geveu voor de geheele wereid." Hoe geheel bui- 
len verwactitiog hetn deze benoetning ten deel viel , blijkt uit eeneu 
brief, dieu hij , zoodra hem deze tijding bekend was geuiaakt , aan 
zijnen bijionderen vriend , Mr. Floris van Wijn gaa rden , 
PetJsiouaiis van Dordrecht, sehreef: » Er is niemand ," zegt hij 
daarin , » die meer verwoudcrd en verbaasd staat , dat ecu arm 
meusch , bij ieder onbekend , zoo ver van de hand zijnde , door 
eetiparige stemmen der Kardinalen , tot Ghristus Stedehouder is 
aangenomen, dan ik. Maar 'ket it ligt voor God den arme schie- 
lijk te verlieffen. Ik schep geen vennaak in die eer, en schrik 
voor zoo grouten last. Ik had liever gewild , buiten PaUselijke , 
Kardinaalsche en Uissehoppelij'ie waardigheid, in mijne Proostdij 
te Utrecht God te dienen; maar rk durf deu roependeti God niet 
wedeistaan, verhoopende zelfs, dat Hij de onvolmaaktheid zalver- 
vullen, en mij geuoegzaine krachteu Verleenen, om dien last le dragen. 
Ik bidde , bidt God vuor mij, en doe ook u we godvruchtigen bid- 
den, dat Hij mij onderwijze , om zijne geboden wel uit te veeren, 
en mij waardig te maken , om zijne kerk te bouwen." 

De uieuwe Pans , in Catalonie scheep gegaan zijnde, kwam den 31 
Augustus te Rome aan. Hij onderrtam eenige verbeteringen in te voe- 
ren. De aBaaihaudel was een der eerste puriten , aan welke hij 
zijtie planneu tot hervormiug der ket-k hegou in het werk te 
slelleu. Hij toonde vooial zijne bedoelingen in den lastbrief, 
welken hij zijnen Nuntms , naar den Rijkadag te BTeurenberg , ten 
opzigle v.m de kerkge«ehil!en , (eu gevulge van L a thers afval van 
het Pausdom, mede gaf : « Beken opeuhartig^' zeide hij, dat God 
dezen afval en deze vervolgiug gedoogt, uit hoofde van de zOnden 

der menschen en vooral der Priesters en Prelalen der kerk 

want wij weten dat op dezen Hetligen "Stoel veleafschuwelijkedaden 
gepleegd zijn; dat er misbruik van de geestelijke zaken gemaakt is 
en dat er unbehuorlijkbeden in het aitgeven der voorschriflen en 
decrelen , welke er van den H. Sloel zijn uitgegaan , hebben plaais 
gehad; eindelijk was alles zoo veranderd , dat de besirtettende 
krankheid eerst van het Hoofd tot de leden , van de Pausen lot de 
mjndere Prelattn was voorlgekropen en nu reeds lang was voort- 
geloopeu lot de andere J eden , en dat er naauwelijks iemaml werd 
gevonden , die rcgt de«l , en van de kwaal vrij was; en naar dien hij 
van zelf en ook auibtshalve gehouden was zijn best te doen, om dat 
kwaad te genezen , zoo wilde hij alle vlijt aanwenden, om de ge- 
nezing ook weder van Rome te doen afdalen. Het moest nogthans 
niemand vreemd voorkomen , dat de dwalingen en gebreken zoo 
terstond niet Verbeierd werden , Want dit had hij alleen tiagelaten f 
omdat de ziekten niet slechts ' verouderd en ingekaukerd, maar ook 
ran velerlei soort waren , en defhalve noodig badden zacht en 
langzaam behandeld (e worden , Omdat alle haastige veranderingen 
zeer gevaarlijk zijn , zoodat men te vreezen had , dat men door 
eene ontijdige drift om tot genezing te komen , alles in verwarring 
en overlioop wierp. " 

Deze rondo bekentenis , van den Paus , die den oorf prong van 
al het kwaad zijuen kerkelijken toesclireef , werd van hen zeer 
kwalijk genomen, want dit zou hen, naar zij meenden , niet 
alleen in nog grooier haat en verachting brengen bij het volk , 
inaar tevens de Lutherscheu te stouter en moedwilliger maken. 
Maar inzonderheid mishaagde het hun , dat zij hier eene deur 
zagen open maken , waardoor die zoozeer door hen gehate ver- 
mindering huuner wereldsche voOrdeeten noodzakelijk moest in- 
gevoerd worden , of waardoor men hen anders zou overtuigen , dat 
hunne slechie zeden ongeaeeslijk waren. De Duitschers , die het 



27 



hevigst tegen het Pausdom waren ingenomen , namen ochler deig 
rondborstigheid verkeerd op, en zeiden, Jut dit een I ret was , 
den Pausea eigen , die gewoon waren bet kwaad te erkennen , 
verbetering te beloovea , zoadcr nogthans den wil te hebben otn 
dit na (e komen, en zults om de eenvoadigen te begoocheien, 
lijd te winnen ea dieo tot hua voordeel aan te wenden. Loch 
deugdzame en eerbare lieden , die in d« gelegenheid geweest wa- 
ren , om de opregtheid en goede Irouw van den Pans te beproeven , 
toen hij nog liisschop en Kardinual was , en zijne goede voornemeus, 
die in alle zijne werken en woorden duonstrwalden, kenden, twtjlelden 
niet of deze belijdenis was rondboistig in welgetneend ; .ook ge- 
loofden zij, dat hij wel geneigd was om de gebrekeu te herstellen , 
zelfe eer dan hij dit beloofd had. Ook blinkt '» mans aedeiigheid 
bijzonder nit in den brief, dicn hij, na sdjtie henceming lot Pans, 
aan de vij! Kapilteleo te lUtrecht sehreel; daarin tocli leest men : 
» Het is uw.ptigt, vurige geheden tat God op te zenden , apdat Hij, 
die oos uit litit stof tot daze hoogste waaidigheid up uaide heeit 
verheven , zteh ook verwaardige ons .krachlcn eu »leiskt« des >ge- 
moeds en des iigohaams medu te deelen , om dat ainbt behsorlijk 
te bedieuen." Van zijne goedhanigheid gaf hij in Spanje but 
doorslaandsle bewijs, toen hij , le gelijk met Ximenes., iJo kraclit- 
dadiggte inaatiegelen bielp beramen tegen de slaveraij der inboor- 
lingeo van Anierika. 

Hij wilde ook dat Desiderius .Erasmus, dlan hij .,. dadelijk na 
zijne aankomst te Borne, ten vrieudelijkte en met groote belotte tot 
zicfi noodigde, hem op het speedigat en iu 'Let geheim. z^jnen raad , 
om de beroerte, ten gevolge van Luther s atval , in dekerkont- 
staan, zou mededeelen. Erasmus veronUchuldigde zich, van de 
reis naar Rome, nithoofde van. zijnen ouderdom en zijrie ziekeljjkheid.; 
zeggende dat al zijn doen en klen>meer aan mislluiding zou onder- 
worpen zijn , indien bij zich naar Rome begaf , dan na hij (e 
Bazel bleei', Voorts maakte hij den Paus, tot driemalen toe , schrlf- 
telijk zijiM gedaebten omtrent het wegnemen der kerk elijke zwarig- 
heden bekend, waar het bij bieef, zonder dat Adriaan hem iets 
anlwoot'dde -of zich aan zijne Hollandache rondbo:«tigheid eliet , 
want hij had hem vrijnioedig te kennen gegeven , n dat dit ;kwaad 
te diep was ingekankerd om het met anijden en hranden le genezen. 
Hij bekende dat de Wickltfisleti eertijds op deze wijzein EtJgulaud 
door de.inagt der Koningen waren ondecdrukt j doch tneer onderdrukt 
dan uitgedelgd. Ook wist hij nietj of hejgeen toen in datliijk had 
kannen geschteden , hetwelk slt«hts eeiten iieer hud, ,wel in zulk 
een wijduitstiekt gewest , on der zoo vele Koningen vcideeld , zou 
kunrien pbais hehhen. En indien het vast atond , dat men dit 
kwaad , met gevangenis , roeden , verbeurdverklaring van goederen, 
ballingiichap , censuur , en ter doodbrrnging wilde uilroeijen , dan 
had men zijnen raad niet noodig. Maar hij zag dat .'* Pausen zeer 
zachlmoedige aard i meer behagen had in zychtheid, en liever wilde 
genezen dan straffen, en dit was zoo moeijelijk niet to beproeven , 
als maar ;ilte anderen met zulk een gemoed als de.Paus .bezield 
waren, opdat zij , Da alle bijzondere geneigdheden en inzigten te 
hebben afgelegd , alleen de eer van Christua en htt he.il def 
Christelijke k-erk , in opregtheid des hai'ten , zochten le bevorderen. 
Maar aU ieder er alleen op uit was , om eigen voordeel na te ja- 
gen , als de Godgeleerden hun gezag in alies wilden behouden , als 
de Monniken niet wilden toe«taan, dat hnn eenig voordeel onllrokken 
werd , als de Voraten al hun I'egt gestreng vast hielden , dan zou 
het zeer moeijelijk ;vallen ten teste le raden. Eerst inoest men de 
oorzaak, waar dit kwaad zoo dikwijls uit voor.tsproot onderzoektn ; 
dat moest men *ooral genezen ; dan was het niet ondierislig , dat 
men degenen , die dour het aanradi'ii of aandrijven van andeicn 
gedwaakl hnddeti , ong«sJraft Het ; of liever, dat men eeue amn«atie 
of vergifienis beraamd« over al het vorige kwaad, dat door eene 

snort van noodlot seheen ■ le zijn geschied luiassclien moestea 

de nieuwigheden , die het minst tot godzulighetd ea het- meest tot 
oproer Jeidden , door de Overheden bedwongen woiden." Een 
Pans, die: zich met zulke beraadstagingenirdtet, kon aan de overige 
geeslelijkheid geen genoegen geven. Ook staken zijne matiglieid 
en eenvoudige zeden , wars van alSe praalvertooning , le veel al' bij 
de pracht, die zijn voorganger had ten toon gespreid , om niet 
hun , die ten koste van het hof zich vet meslten , tegen de boist 
te stuilen. De Homeinen , gewoon aan den Juister van het hof 
van Leo X, die van Rome het middelpuut der magt , der rijk- 
dommen en der beschaving gemaakt had , en niet in staat om de 
godsdienstigheid van Adriaan en zijne een voudige en strenge zeden 
naar waarde te schatten , gispten oveiluid zijn bestuur. Adriaan 
bragt de hervorming tot zelfs in de pause lijke huishouding. Van 
100 slalknechts, die Leo X flagt le houden , hield hij er slechts 
twaalf, om, zoo ais hij zeide , er nog eenige meer le hebben d;m 



de Kardinalen. De beschimping, welkehij zich door zijne spaarzaam^ 
held op den hats haalde, daurde tot in zijne laatsle dagen voort ; want 
na zijnen dood vond men op dedeurvan zijnen geneesheer gesohre- 
ven : » Aan den redder van zijn Vaderland !'' Adriaan VI overleed 
den Id October 1523, zoo somwigen meenden, door vergif, nanng 
geen jaar Paug te zijn geweest. liij werd in de kerk van.St. Pietcr te 
Home, tusscheti twee Pausen van de familie Piccolomipi, 
namelijk Pi us II en Pi us III, bijgezet , met ,dit grafschrift , het- 
welk hij, naar men wil, zelf vervaardigd heeft : Adrianu* VI 
hie situs est , qui nihil silri infelieius in vita , quetm 
quod imperaret, dux it (d. i. : Uier rust Adriaan VI, die het 
voor het gcoolste ongeluk zijns levens hield , dat liij regeerde). 
Nadorhand liet zijn vriend, Willem van Enc.kevoirt, de 
eenige die door hem tot Kardinaal verheven was , eene prachtige 
marmeren louibe, iu.de .kerk van St. Maria, werwaarts hij later, 
met veel slalie overgebragt word , opriglen ; die met vele zinne- 
beelden van zijne deugden versieren, en .er een deft ig gralsch rift op 
plaataeu. Zeer geleerd en vroomzijnde, onthrak het hem misscliiea 
aan dat vooruitzigt en die vastheid .van ikarakter , welke er veieischt 
worden om een groot man te zijn. Men verwijt hem de dant-r 
baarheid , die hij zouder ophouden aan den dag lq»de jcgens dea 
Keizer, aan wien hij alios le dank en had; doch gelukkig de grooten 
wie men, even als hem, geen wezenlijke zwakheid kan >erwijten , dan 
die van al te dankbaar le zijn ! Ook heeft hij nimtner zijnen in- 
vloed bij den Xeizer misbroikt, om daardoor onwaardigen te be- 
voordeelen , maar wel om «r een gedaan onregt door te herstel- 
len ; want toen de brave Pensionaris van Dordrecht, Floris Oeni 
van WiJDgaardcn , de waardige voorstander van 's volks 
voorregten , op last van Karel V, van zijn ambt ontzet was, 
bragt zijne voocspraak zoo veel te weeg, dat deze weder in zijne 
eer hersleld werd. Adriaan heeil geschreven. 

Quae&tiones et Ezpositioncs. Par. 1522. fol. Par. 1516 fol. 

(jjuaestiones quotlibeticae daodecim. Lov. 1515. 8°. Par, 
1516. fol. 

Gcdurende zijn verbtijf in Spanje kwam van hem in het licht: 

Compuium homiuis agonizantis et sermo de Saccule pertuso. 

Terwijl luj Paus was heeft hij uitgegeven: 

Regulae Cancvllariae jjpostolicae , en onderscheidene eigen- 
bandige brieven aan Prinsen en Vorsien van Duilschland geschre- 
ven , die met coucilien en andere wei ken gedrukt zijn. 

lu het eerslgenoemde zijner werken treli men het merkwaardige 
beweren aan : » Dat. een Paus kan lalen , zells in geloofszaken." 
liij had dit, wel is waar, geschreven voor dat hij Paus was, 
maar hij deed het nadei hand herdrnkken , zonder er iets in te 
veranderen. 

Zijn wapen bestond uit drie weeihakcn van gond , op een veld 
van keel, later voerde hij dit, gevierendeeld met dat van Bronk- 
horst, een leeuw van sahel , op een veld van zilver , omdat een 
zijner vooroaderen aan dat ha:s gelrouwd was. liij had lot zin- 
spreuk : patera et abstine {vei-draag en onihoud u). JHj van 
Mieris, Hist, der Ned. Forsten en in Venule, Numismala 
liomatwrum Poutificum , Roinae 1744. 4°, vindt men alle de 
gedenkpenningen ter eere van Ad r iaaotVI , gestagen afgebreld. Zijn 
portret komt voor in de Jiistome der Reformatie van G. B randt, 
van wiens hand men er het volgende bijsebril! onder leest: 
De Schuilemaekers zoon zat dus op Roroens stoel , 
Hy zagh daar 't geen 'er was , een gruweltjke poel ; 

Het ingekankert qoaadt. Van 'l. hoofi. dour al de leden 

Was 't geestlijk iichaam krank. De zonden waren zeden. 
Daar blonk zijn dencht dootheen. Erastnas w;3 heoi waai'd; 
Hy ricp zijn pen te holp: den JCeizer liet hy 't zwaart. 

Maar 't booze Pausdom viel dea vroomen Bistchop tegen. 

Toea wierdt dat hoofd. gewaar hoe zwaar drie kroonen wegen. 

Zie G. Brandt, Historic der Refermatie , bl. 80 — 86 en 
161; Hoogstraten en Brouerius van Nidck, Groot Hist. 
Woordenboeh ; G. van Loon, Besckrijvinq van Nederland- 
sche Historipenningen , D. V, bl. i 07 ; 1\ van Mieris, 
Histori der NederLndsche Fomten, D. I. bl. 392 , D. II. 
bl. 24—26, 55, 84, 85, 96, 125, 126, 145, 157—161, 16,>, 160, 
171, 172, 176—178; Wagenaar, Voderl. Historic D. IV. bl. 
3.39, 415, 439- — 445; Nntesingen op de Vadnrl. Historic van 
Wagenaar , D. I. bl. 220 en 22t ; Levensbesehrijving van eenige 
voorname , meest Nederlandsche Mtmnen en Vrouwen , D. I. 
bl. 185 — '212; Kok, Faderl. fFoordenb. ; II. van Dam, Be- 
schrijving van tioeree, bl. 57 — 59; Chalmot, Biogr. Woor- 
denb ; Biographie Nationale / Coilot d'Escury, Holland's 
roent in Kunsten en ff'etenschappen , D. IV. St, I. hi. 83 — 8(i^ 
Bilderdijk, Gesehied. des Fa der I. , D. Y. bl. 3, 23—20, 33 



28 



en 227 — 231; B. Boers, Beschrijving van het eiland Goede- 
reede en Ocerflakkee , bl. 100 — 105, en bei lot nog toe onvol- 
tooide werkje van L. E. Bosch, lets over Pans Adriaan VI, 
Utrecht 1825. 

ADR1AANS (Gebardcs) , geboren te Dronen, bij Waalwijk, en 
daaroui ook meermalen Gehakdcs Drunaeds genoemd , werd in 
1557 Gecstelijke van de Orde van Premonstieit , in de Abdij 
van Tongerloo , en bewecs aldaar goede diensten , zoo (en opzigle 
van bet onderwijs als van het bestnur onder de Bisschuppen 
Frnnciscus Sonnias en Laurentius Melsius, als Abten 
van Tongerloo. Iq bet jaar 1573 weed bij Pastoor te Rethy bij 
Tamil out. Na de afscheiding der abbatiale waardigheid van den 
bisschoppelijken stoel van 'sHerlogenbosch , was Adriaans onder 
het getal van hen, die tot Abt werden voorgeateld; doch, bij bleef 
in zijne pas I one , waar hij den 23 January 1601 overleed. 

Hij was ccn uitstekend wiskundige , die ondersehcidcne werken 
heeft geschreven, welke echter nooit in drnk zijn uilgegeven, Ook 
heeft liij vele werktuigen nagelaten , die hij nan Ernst van 
Beijeren, Prins-Bisschop van Luik vereerde, Zijne gchriften , die 
lang bewaard zijn bij zijne kloosterbroeders te Tongerloo, waren de 
volgende 

Tabulae simtitm , adscensionum retractarum et obliquarwm. 

Tabulae Paralaxeos , seu diversitatis adspectus. 

De wsu quadrantis Astrolabii. 

De ortu et occa&u. 

De mediations cneli siderum, 

Kalendarium Bistorioum et Poeticum. 

Tabulae f est arum mobilium ab anno 1582 ad annum 2201. 

Zie van Hoogstraten en Brouerins van Nidek, Groot 
Histor. Woordenboek, D. IV. bl. 192; (van Gila) Katholyk 
Meyerysch Memoritboek , bl. 284. 

ADRIAANSZ (Adbiaah). Zie METIUS (Admahbs). 

ADRIAAMSZ (Cousins) , meer bekend onder den naam van 
Broer Corkelis van Brugge , door dien hij bet grootste gedeeJte 
zijns levens in de stad van dien naam, als Franciskaner-Monnik , 
heeft doorgebragt. Hij was geboren te Dordrecht , in 1521 , waar 
zijn vader, Mr. Adriaan Cornells Wouters, Pastoor van de 
Nieuwe kerk was. In het jaar 1548 trok Cornelia het geestelijke 
Heed aan , nadat hij zich l.imelijk in de Grieksche en Latijnsche talen 
geoefend en ook eenige kennis van de Hebreeuwsche opgedaan bad. 
Glad van tongzijnde, wist hij zeer behendig, hefgeen hij beoogde en 
begrepen had, voor testellen, zoo als bij bet wiide , waardoor bij 
al dadelijk voor een voorlreffeljk Prediker gehouden wei'd. In 
alle zijne sermoenen zocht bij slceds d<;n geeslelijken staat boven 
den wereldlijken te verheffen ; zijnen livehoiirders al.lijd den onge- 
huwden slaat aanprekende , ats vcel bekwamcr om den hemel te 
verdienen dan. het huwelijkslcven , dat altijd onderworpen was 
nan beknmmeringen en belemmeringen tot de zaligheid. Dit wist 
hij met zoo vele bewijsredenen, voorbeelden en gelijkenissen uit te 
leggen en le bevesligen , dat vele getroawde eerbare vronwen klein- 
moedig werden , en vele jonge dochters vaornamen niet (e (ronwen, 
zoo als ook vele weduwen bestolen ongehuwd te blijven. Saarnu 
een groot aantal zoo vrouwen als meisjes en weduwen bij hem twain 
biechten , ten einde rust en troost bij hem te verkrijgen , stelde hij 
eene orde van Devotamsen in; onderwees de ongerust gewordene 
gehuwde vrouwen , dat ze nog zalig konden worden , indien ze 
alleen de begeerle tot de vleeschelijke werken des huwelijks we- 
fterstaan konden, doch niet het week zelf, omdat dit van God bc- 
volen was , doch door de slechte geneigdheid, door de bedorven . 
riatuur bevlekt , en die moesten zij overwinnen. Indien dit ech- 
ler onmojijelijk voor hnn was , gaf hij aan die niet jong noch 
HeVioon waren den raad , dat zij het dikwijls liaren Pastoor moesten 
biechlen , ten einde absolutic te verwerven; doch de schonne en 
jonge en zulke als hij in zijne orde der Bevotarissen begeerde , 
maakte hij wijs, dat, vermits zij de inwendige gebreken in het 
vleesehclij k ligchaam niet wederstaan konden, het noodig wag dat 
het ligchaam door uitwendige penilenlie gekastijd werd. Nadat zij 
zich aladan gebeel onder zijne gehoorza ana held en leiding gesteld 
liadden , moesten zij iedere maand hem komen biechten , en op de 
bezworen gehoorzaamheid , hem hare innerlijke bewegingen en alles 
wat er in den echt voorviel, ongeveinsd, hoe platter hoe liever 
verhalen, ten einde hij. als een geealelijke geneesheer, baar alsdan daar- 
van, door kaslijding, mogt zuiveren en absolveren. Wanneer dan de 
in hanr geweten bekotnmerde vrouwen dit gedaan hadden, zeide hij , 
dat tot heimelrjfce onkuisclie zonden eene heimelijke zuivering en 
heilige geheime discipline noodig was, die de wereld niet wefen 
mogt, omdat zij bet gcestelijke niet begreep , daarom moes(en zij, 
op hare eeowige verdoemenjs , hem zweeren , deze heimelijke pe- 



nitcniio aan niemand fer wereld te znllen onldekken. Nadat zij 
den eed, bij God en alle zijne Heiligen, gedaan had, nam hij haar 
aan voor eene regtschapen Devotaris, die zich aan alle tncbtstraf- 
fen ondecwierp. Hij onderzocbt de ongehuwden omtrent hare ge- 
dachten , en handelde dan voorts met haar eveneens als met de 
getrouwden. 

Vervolgens deed hij zijne Devotamsen met eigen hand tachtroe- 
den maken, en zeide haar dan, met groote deftigheid , dat zij, om 
de tucht te ontvatigen, zich moesten ontblooten , ten einde door die 
naaktheid de bcschaaoidheid en geveinsdheid te overwinnen; lang- 
zamerhand bragt bij ze dan zoover, dal ze zich eindelijk geheel 
naakt nitkleedden , hem de roede gaven en ootmoedig imeeklen f 
bare zondige ligchamen te willeu lucbtigen, belwelt bij dan pleg- 
lig en langzaam met zeer zachte slagen deed , zeggende dat de oot- 
moedigheid der boelelinge, die zich naakt uilklecdde, Gode aange- 
namer was, dan de strafheid der slagen; waarbij hij dan zeer te 
onpas , de woorden van sommige Oadvaderen aanhaalde. Doch hoe 
gestreng hij zijne boetelingcn met zware eeden verbonden had , 
werd echter zijne schandeltjke handeling ontdekt door Iwee eer- 
bare dochters, Betje Jlaas en Kail eke Pieters, welke 
laatste tot zulk naakt ontkleeden niet kunnende gebragt worden , 
daarom door Broeder Cornelis voor ketlerache en verdocmd 
werd uitgescholden, waarom zij, in de biecht, daarover den Gardiaan 
van het klooster ging raadplcgen , die baar beter onderrigtte , maar 
tevens vermaande, om het niet ruchtbaar le maken, ten einde, 
daardoor het klooster niet (ot schande te brengen. Zij bleef das 
uit de orde der Devotarissen ; Broeder Cornelis daarover ver- 
stoord, deed haar in den kerkban. Even onbedacht handelde hij 
omtrenl Betje Maas, die hij, even als Kalleke Pieters, 
van den predikstoei en elders als kettersche en verdoemd urtmaat- 
te. De Begering van Brogge , dit vernemende , deed beide jonge 
dochters voor zich komen en ondervragen , ^'aarop alles aan het 
lichl kwam , en de Overste van het klooster, ten einde de erger- 
nis weg le nemen, Cornelis Adriaansz. naar Uperen zond. 

Dit had in 1563 plaats, maar toen in 1566 de beroerte in Ne> 
derland begon, kwam bij, zonder verlof, weder te Brugge en begaf 
zich op den predikstoei , vanwaar bij geweldig nitvoer, zoo op de 
Regering van Brugge als op de Algemeene Staten, de vier leden 
van Vlaanderen , den Prins van Oranje, de ketters enz. ; stellende 
zich nu in zijne boosheid meer als bezelene dan als een redelijk 
men sch aan, en zich niet schamende, in de hevigheid van zijne 
gramschap, onbelamelijke woorden, ja zelfs tegen de goede zeden 
aandruischende spreekwijzen en oneerbare uitdrukkingen op den 
prcdiksloel uit te braken, en hoe hevig hij destijds tegen de 
andersdenkenden parlij irok, blijkt nit de dispatatien, welke hij den 
9. llei 1509, met Jacob deRoore ofie de Keersgieter en 
den 10. Mei de3 zeltden jaars met Herman Vlekwyk gevoerd 
heeft (1). Toen men echter in het jaar 1572 de kwade gevolgen 
van den tienden penning bespenrde , begon hij eenigzins den hnik 
naar den wind te hangen, en even hard tegen den Hertog van 
Alba en de Spanjaarden nit le varen, als hij het vroeger tegen de 
Staten, den Prins van Oranje en de Proteslanlen gedaan had; 
doch ten laatste maakte bij het zoo groF , dat hem in het jaar 
1576 het prediken verboden, en het klooster uitgeroeid werd. Hij 
leidrle vervolgens een zeer ellendig leven , worstelende met vele 
zieklen , de vrachten van zijne ongehondenheid , tot dat hij , den 
14. Jalijl581 , overleed. Volgens sommigen weid hij in het klooster 
te Brugge , volgens anderen in het St. Jans-Gasthais , begraven. 
Men vindt een weidsch grafschrifk op hem, op het kerkhof der 
Minderbroeders aldaar. 

Ifehalve de bekende Sermoenen van Broeder Cornelis, in 2 
deelen, naar men wil door den schilder llnhertus Goltsias 
opgeschreven en in het licht gebragt, en mede te vinden in: 
hisiorie van B. Cornelis Adriaensen van Dordrecht, 
Minnebroeder binnen den stad van Brugghe , uitgegeven door 
Christianas Jieuter, ter ontlastinge aft ontsckuldinginge 
van da lojfelicke Magistroet van Brugghe ends alle andere 
die te onreckte door hem (Corn. Adriaensen) beschuldicht 
werden , zijn van hem in druk uitgekomen: 

De VII Sacramentis. 

Condones doctissimae. 

JJitlegging over de tien geboden , te Brugge , bij Calvyn 
van Belle. 

Zie: W. van Goulhoeven, tFoude Chronycke ende Historic 
van Holland, enz. hi, 222; M, Z. Boxhorn, Toneel ofie Beschry- 



(I) T. J. van Brajrtit, Het Jfloedig Tooneel of Marfelaars Spie 
gel der Doopsgesinden of Weerloose Ckristenen. D. II. 434 — 475. 



29 



vinge der Steden van Hollandt, bl, 90 ; M. Balen, Beschrymnge 
der stad Dordrecht, bl. 204; E. va n Meteren, Hist, van, da Oor- 
logen en Gesch. der Ned. D. HI. biz. 128—139; P. C. Ho oft 
Nederlandsche Historien, biz. 168; F. Halina Tooneet der 
feremigde NederL, D. II. bl. 24 — 20: Van U oogstra ate ti 
enBrouerius Van Nidek, Groot Hist. fVoordenb.; Kok, 
Fader I. JFoordenb.; C ha I mot, Bioqr. woordenb. 

ADRIAANSZ. (Jacob). Zie METIUS (Jacobus). 

ADRIAANSZ. (J*spbk), werd bij vonnis van den Hertog van 
Alva, tegen den 20 fflei 1568, te 's Gravciihage itigedaagd, »cm- 
dat hij ," zooals het vonnis Jnidde; » was een aanhanger van de 
nieowe Predikanlen , en die gehuisvest bad , en geholpen in het huren 
van een huis, ora hunne predikatie'n le doeD , nicttegenstaande het 
verbod van den Baljuw van 'silage; dat bij, als zijnde Overste van 
arrae weezen , hun schandelijke gezangen had geleerd (waarmede 
men vermoedelijk de Psalmbenjming van Petrus Dathenus be- 
doelile), linn twee ketterscne cateehismussen had te lezen gege- 
ven, boosaardig de kerkelijke personen legengesproken , des naclits 
ten onregte geslagen, met het platte van zijnen degen; ergelijke 
spreekwoorden , tot versmading van den kerkelijkcn slaat, had voort- 
gebragt; de beeldbrekers behulpzaam geweest; zeggende ondcr an- 
deren , dat indien zij zich van zijnen raad bediend Jiadden, zij alle 
afgoderij zonden hebben afgeslagen; om alie weike bezwaamissen 
hij nit 's Hage enz. werd gebannen, en men zijne goederen verbeurd 
verklaarde." 

Zie K o I , Vaderl. Woord. 

ADRIAANSZ (Tnoms) moet, in het begin der zestiende eeuw , een 
beroemd schilder te Alkmaar geweest zijn, van wien men echter 
volstrekt geen levensbijzonderheden vindt opgeteekend, 

Zie K. va n M a nd er, Lcven der Nederl. Schilders, Dl. I. bl. 216. 

ADRIAANSZEN (Hekdrjk), een schoenlapper en Factor van de 
Oudkamei der Pellikanisten te Haarlem, werd aldaar den 29 Junij 
1568 gehangen, otndat hij liedekens , balladen en echo's gedicht en 
in bet openbaar verkocht had. Als een proefje van zijnen dicht- 
trant, Jalen wij hier een zijner echo's volgen: 

Wat zijn nu Papen en Moniken die songen als een Lijster ? bijster. 

Wat zullen sy nu moeten doen dese geleerde KJerken ? werken. 

Hoe sonden ay werken sy en konnen niet dese Keren? sy mogent Icren. 
Is haer Leringe van God dan iet ? gans niet. 

Komt haer Leringe wet met Gods Woord over een ? neen, 

Wat salmen dan doen met haer gebndeo ? nytroden, 

De Siel-Miszen wat doen sy de sielen profijt ? niet een mijt. 

Waarom sijn de Siel-Miszen van de Papen bereyd? uyt gierigheyd. 

Waerom doen sy de Siel-Miszen my dit vertelt? om 't geld. 

Wat sullen ons de Siel-Miszen doen iot oordeel , geen voordeel. 

Wat sijn Papen , Moniken en ook Jesnwijten ? Ypocrijten. 

Hoe ist met haer Vagevier ik wonde dat ik 't wist ? uytgbepist. 

Die haer boeverij uilbrocht wat wast voor een Roytcr ? M. Luyther. 

Waer mee bewees by haer boeverij st'gt my dat pucr? meldeSchriftuer. 
Waer was *t leste Concilium wilt my dit iiit herte preuten ? tot Trenlen. 
Wat beslolen sy daer segt het my geringe ? veel heuselin{;e. 

Wat wast principaelste segt my de Conditie ? de lnquisitie. 

Wie wil d'lnquisitie tegenslaen als vroome Reusen? de Geuzen. 

Wie wilse vooistaen Hertog Frederick ? neen Ederick. 

Wat brenjjede Predikanten die daer buy ten Prediken vooid? Gods woord. 
Van wie sijn sy gesonden segt het sonder spot? van God. 

Dit is ter eren van God ende de Geusen gedaen, 
Maer ik sal der van de Papen weynig dank af ontfaen. 

Zie S. Amp zing, Beschrijvinge ende lof der stad Haerlem, 
biz. 447 en 448; C. de Koning, Ta/ereel der stad Haarlem, 
Dl. IV, biz. 95—97. 

ADRIADJI (Akius), geboren den 4 Janoarij 1756 [te Groningen , 
wasdezoonvan Mr. Theodorus Adriani, in leven Richter en 
Secretarls van Honwerderxijl, wonende te Grotiingen , en Anna 
MargarethaBymholt.en stamdeafuit een geslacht, dat vele ver- 
dienstelijke Regeringshiden en waardige Evangefiedienaai'sheGfi ppge- 
leverd. In 1771 bij den verdiensteiijken Reclor Hachenberg te 
Wngeninjjen ler school besteld , maakte hij er in drie jaren tijds 
ziilke voifJeringcn, dat hij, bij zijne konsst aan de Hoogeschool 
2ijner geboorteslad , in 1774, in de kennis der oude talen, vooral 
der latijnsche, hoven de mccste studenten uitmuntte. IVa zich. 
zes voile jaren ecrst aan die lioogeschool met onvermoeide vlijt, 
zoo in de wijsbegeerte , waarin hij groot behagen vond, als in het 
llebreeuwseh en andere Oostersche taaltakken en alies, wat tot vor- 
ming van eerie wanrdijjen Godgeleerde nondig is, te hebben geoe- 
fend , werd hij , den 12 September 1780, bij de classis van Groningen 
en 't Gooregt, gecxamineerd en met zeer groolen lof onder het getal 
der Proponenfen opgenomen. Niet lang daarna werd hij beroepen tot 



Predikant te Oterdnm, eendorpje in Fivelgo.andeihalf nur van Belf- 
zijl, waar hij den 14 Julij l7si bevestigd werd. In Mei 1783 ver- 
wisseldc hij deze zijne eerste standplaats met Scliildwolde, waar 
hij, gednrende onderscbeidene jaren, ijverig werkzanm was in de 
dienst zijns iieeren. Gedurende zijn veiblijf aldaar werden hem 
twee beroepen aangeboden, doeh beide door hem van de hand gc- 
wezen , zonder daarvan bij zijne gemeenfe eenig gewag te makeu, 
Een beroep naar Dockum, in 1795, nieende hij echter niet ie 
mogen van de hand wijzen. Naanwelijks werd te dier stede, in 
17UQ, eene Commissie van Onderwijs gevestigd, of Adriani was 
er een der kundigste en werkzaamste leden van, zonder zich le 
Jalen afnohrikken door dezulkeu zijner gemoente, die, door on- 
kundi;, vooroordeel of partijsehap verblind, de verbeteringen , wcike 
men bij het lager onderwij.'? wilde invoeren, zoo niet voor echacte- 
lijk en gevaarlijk, dan loch voor dwaze en overtollige nieuwighe- 
den nitkeeten. Zoo zocht Adriani niet slechts de pligten van 
Herder en Leeraar met de grootste nnauwgezetheid waar te nemen, 
maar levens trachtte hij in andere belrekkingen nnttig te zijn en 
sehroomde niet, daaraan een deel van den tijd toe te wijden, dien 
bij anders gaarne geheel aan de oudere of'nieuwere Jettcrkundc, aan 
geschiedenis en nitlegknnde des Bijbels zou gegeven hobben. Hij 
liet zich in den loop dezer gelieikoosde stndien ook zonder onge- 
noegen stuiten door zijne benoeming tot voorzitter der Gedcj)u- 
teerden van dc Friesche Synode, terwijl hij zich tot het zoo good 
mogelijk vervullen van dozen post, door het lezen van vele kerke- 
lijke geschriften, zocht in staat te stellen. Als Gedeputeerde der 
Synode, bleef hij tot heil der Friesche kerk wertzaam, in de 
moeijelijke jaren der Fransehe overheersching, en heeft toen mc- 
nig kwaad afgewend, getijk later, na de gezegende omwenteling 
van 1813, ats Scriba van bet Classikaal bestuur van Dockum, 
menig goed geslicht. Zoo als het zijn grootste lust was het Evan- 
gelie te verkondigen, zijn hoogste roetn Christus en dinn gckruist 
te mogen prediken, zoo had hij in dezc edele en heerlijke bedie- 
ning gaarne ten einde toe vol hard, doch de zwakheden, aan den 
gevorderden lecftijd eigen, noodzaakten hem, in den nazomcr van 
1830, ora de welverdieude rust te vragen. Eer hij echter deze 
ontving, was hem eene betere rust bereid. Hij overfeed den 23 
December 1830, betreurd door zijne tweedegade, Maria Jacoba 
E in men, bij welke hij geeue kinderen verwekt had, terwijl zijne 
eerste gade, Wibbiua Emmen, hem twee zonen en drie doch- 
teren had nagelaten. Zijn eene zoon ovcrleed reeds in 1800, de 
andere, Rudolph Adriani, is thans Predikant te Rotterdam. 
In meer dan zeventigjarigen ouderdom had hij in zsjne: 
Opheldering van eenige Bijbelplaatsen, Gron. 1826, 8", en 
Bijdragen tot de Oplieldering van eenige Bijbelplaatsen, 
Room 1829, 2 st. 8", 

een hoogst voQrlreffehjk gcdenkstuk van zijne grondige Lijbelstudie, 
ongemeene schranderheid van geest, juistheid van oordeel , gc- 
meenzaamheid met alle de beste voortbrengselen van Godgeleerd- 
heid en vooral van eene gezonde uittegkunde en fijnen, geoefenden 
smaak, in het licbt gezorulen. In 1787 had hij uitgegeven eeno 
Leerrede over 1 Kon. VIII: 29 en 30, ter gedachtenis der inwij- 
ding van de kerk te Schildwolda, nitgesproken in 1786. In 
1827 was hij benoemd tot Lid van de Maatschappij der Neder- 
landsche Lctterkunde. 

Zie M. Si eg en bee k in de Handelingen der Jaarlijische 
Vergadering van de Maatschapptj der Nederlandsche Letter* 
hunde te Leiden, gehouden den 5 van Hooimaand 1831, bf. 
11— 25; Boeksaal der Geleerde fTereld, Julij 1831, bl. 124—131. 
ADRIANI (Makcos Jah), geboren den 28'Febr. 1771 te Oter- 
dum, in de provincic Groningen, was uit hetzelfde geslacht als 
de voorgaande en de eenige zoon van Petrus Adria ni, die te 
dier plaatse bet Evangelie verkondigde. Zevcn jaren hragt hij aan 
het gymnasium van Groningen door, en werd, na eene hoogst lof-- 
felijke voorbereiding, op vijftieDjarige leeflijd , tot het Academisch 
onderwijs toegelaten. Hier gennot hij met groote vrucht het onder- 
rigt der beroetnde mannen, die loen, zoo in de (aculteit der Let- 
teren als in die der Godgt;leerdheid, de Groninger Roogesehool 
(ot sieraad strekten, en vollooidc zijne stndien aan die van Leyden. 
Tot eene waardige Evangeliebediening op het voortreffelijkst iocge- 
rust, aanvaardde hij, den 3 AurusIus 1794, het hem opgedragen 
predikambt te Aengwirden in Friesland. Na mini vijftien jaren 
in deze gemeente te zijn werkzaam geweest, vertrok hij, in De- 
cember 1809, naar de Onde-Pekel-A, waar de meerdere nilgc- 
breidheid der gemeente hem eenen wcrkkring opende, in welke hij 
nog grooler not kon stichlen. Hier mogt hij 36 jaren achlereen , 
tot groote stichting zijner gemeente, het Evangelie verkondigen 
en ook als herder tot velcr nut werkzaam zijn. Het laatsle half 



jaar slechfs van zijo leven weed hij door ongesteldheid en gmar- 
tetijke ligchaamskwalen genoodzaakt het predikec te staken. Als 
lundig G'odgeleerde en bevallig schrijver, maakte hij zich door 
iwee Verhandelingen, de eerste over de Gescftiedenis van Jesuit, 
de andere over die der Apostelen, beketid, wulke dour de Maat- 
schappij Tot Nut van 't Algemeen, met goud bekroond, en in 
hare Werken gedrukt zijn. Van lief veitwuwen, dat zijne ambt- 
penooten in Friesland op zijne geleerdheid eu kiesehen sinaak stel- 
den, leverden zij een sprekend bewys door zijne henoerning tot 
een der twee aigevaardigden der Synode van dat gewest, belast 
met de belangrijke taak, orn, nevens de AJgevaatdigdeii uit de ove- 
rige Synoden, eene verzameling van Evangelische Gesangen ten 
februike bij de openbare Godsdienstoeieniug in de llervormde kerk 
van Nederland bijeen te brengen , vhii welke Couamissie hij eene geruiuie 
tijd de eenig overgeblevene is geweest. — Ook inaakte hij deel van 
de Commissie ter bezorging van hetgeen iioodig was tot oprigiing 
en plegtige inwijding -wan het gedeukleeten , dat, in 1826, j n de 
nabijheid van Heiligerlee, ter nagedachtenis van G-raat' Adolf van 
Nassau is opgerigt, terwijl hem ook bij otilstentenis va D den 
Hoogleeraar van Eerde, die dooi' eene plotseling opgekomene 
ziekte daarin verhinderd was, de taak weed opgedragen, m op 
den dag der inwijding het woord te vuereu. lloe hij, wieu 
sleehts twee dagen tijds tot het Stellen dier redevoering overbleven, 
zich daarvan gekwelen heeft, kan men zien in de tiulde aan de 
Nagedachtenis van Graaf Adolf van Nassau, door W. J. 
Adriani e» Mr. H. A. Spandaw(l). Als Schoolopziener beide 
in Friesland en Groningtn, maakte hij zich imgeltjks verdienme- 
lijk, en mogt het genoegen smaken van die verdiensten, ter gele- 
genheid zijner vijfentwintigjaiige bediening van dien post , 
door Koniug Will em I, met het geschenk der Ridderorde 
•van den Kederlandschen Leeuw, beloond te zien, Hij DVC r- 
leed den 5 December J 84 5, na eerst een half jaar te voren tot 
Lid van de Maatschappij der JNederlandsche Letterkunde te zijn 
benoemd; doch andere geleerde genootscbappen van letterkunde 
en naluurkondige wetenschappen hadden reeds vroeger zijne ver- 
diensten gehuldigd , door hem tot medelid te benoemen. Hij was 
gehnwd met Allegonda van der Tuuk, die hem ruitn 50 ja- 
ren eeue getrouwe , zorgdtagende en liel'hebbeude gade is geweest 
en hem drie zoncn en twee dochters naliet. Een der zonen , N. 
van der 'funk Adriani, is Predikant te Bridle , en eene 
dochter is gehuwd met den floogleeraar Bouwman te Utrecht. 

Behalve de hierboven vermelde Verliandeiirigen en Kedevoerin- 
gen, hebben wij mede van zijne haud: 

Jiedevoering ter nagedachtenis van H. Wester, Gron. 1822, 

De Prosodist of Woordenlijst voor de uitspraak , waarvan de 
tweede veel vermeerderde en verbeleide uitgave in 1827 te Gron. 
in kt. 8° het lieht zag, 

Ook sehreef bij eene aanprijzende voorreda voor E. J. Zelling, 
Tkeoretisck-practisch herigt over de klankmethode , brief swijze 
medegedeetd, Winschoten 1825, 8°. 

Zie M. Siege nbeek iu de Handetingen der Jaarl. Verqa- 
derin <r van de Maatt. der Nederl. LetterL te Leiden , gehonden 
den J°8 van Zomermaand 1846, bl. 20—22. 

ADRIANCS VI. zie Adbhiw VI. 

ADRIAWUS DE VETERl BUSCO , vermoedelijk gehoren te 
Oiidenbosch, in Noord firaband, van welke piaat* hij waarschijn- 
Jijk /.ijiif-u naain ontleende, was een Geestelijke van het St. Lau- 
jtiis Klouster te- Luik , en sclireef onder anderen een Chronicon 
Leodieme , loopende van Ket jaiir 1449 — 1483, en welke eigen- 
lijk een vervolg- was op de oriuitgegeven Kronijk van Jan van 
Slav el(* (J an us St a bulano s). De kronijk van Adrianus 
de Veteri Bus co werd echlet- , in het jaar 1727, door de 
Bt-nedlclijoer Monhiken van St. Maur uitgegeven. 

Zie Mr. S. d e Wind, Bibliotkeek der Nederl. Ge&chied- 
schrijvers, D. I. bl. 87, en de daar aangehaalde Sohrijvers. 

ADRlCHEift (Christiaau v*s), of vah Adricovh, ouk wel Ciibistiaaw 
Kruik vih Adbicbkm , en in het talijn Cuhistiakus Adrichewds 
geheeten , gehoren te Delft . den 14. February 1533, was een zoon 
van Adriaan Kiaasz., Burjjemeester (e Deltt. Christtaan, die 
van moederszijde een aehterneef was van den hij de Geleei'den 
hekenden ffl a r c i n u s Dor pi us, Iloogleernar in de Godgeleerd- 
hiiid te Leuven, werd mede tot den geestelijlten sland npgeleid en 
den 7. Maart 1566 tot Priester gewijd, na reeds den 25. Augus- 
tas te vnt-en Pater te zijn gewonlen. Hij werd lot Overate van het 
St. Barbaraklooster in zijne gehoortestad aange.tteld ; leefde in 



groole vriendschap met Cornells Musius, en stond in blin- 
kende guost hij Maximiliaan van Bourgondic, Mark- 
graaf van Vere , die hem boertende Barbara'* vailer plagt te noe- 
ttien. bij de eersLe geloofsberoerten werd hij niet alleeu uit Delit , 
uiaar ook uit zijn vaderland, verdreven, zoodat hij eenigen tijd eerst 
te Mechelen , daarua te lilrecht en eindelijk te Keulen geleefd 
heelt , in welke Uiatste plaats hij den 20 Juuij 1585 overleden )S. 

Op den naam van Christianas Grucius, zoo als hij 
zich uemeenlijk liet noemen, heeft hij in het Latijn in het licht 
gegeveu het Leven van Jesus Christus, uit de vier Hvange- 
listen, behnoptelijk samenge&teld t^l). Aehter welk werkje ge- 
vonden wordt een Vertoog over de Christelijke saligheid , 
door hem in liet jaar X 570 , in een algemeen kapittcl uitge- 
sproken (2), Te Keulen wonende , bragt hij de tijd door met 
de overblijlselen der slad Jerusalem en van geheel het U. Land 
te onderzueken , waarbij hij veel vlijt en opinerkzaamheid aan den 
dag legde. De vrucht vun dit onderzoek. deelde hij mede in 
zijne: 

Theatrum Terrae Sanctae, cum tubulin Geographicis , van 
welk vijf uiigaven bestaan , als van 15U0 , 1593, 1600, 1628 
en 168 J, alien in lul. Het is verdeeld in drie dee len.- het eer- 
ste, eene Aardiijksbesclirijving van het H. Land, heeft tot tilel: 

Descriptio Terrae Sanctae , juxta XII. tribm Israel, 

Het tweede is eene hesclirijviDg van Jeruzalem, die hij reeds in 
1584 , 1588 en 1592 in 8° had in het lictit gezonden onder den 
titel : 

Descriptio urbis Hierosolymitanae. 

En het derde, eene kronijk van het begin der wereld tot aan 
den dood van Johannes den Evangelist, welke hij in bet jaar 
109 na Chriatue geboorte xtelt , noemde bij : 

Chronicum utriusque Testamenti Historiam continens, 

Yooris bestaat nog van hem: 

Pom Orationam, 

Zijn wapen was, dat van Brederode, zijnde van goud, met eenen 
leeuw van keel, gcbroken met een rad vanzilver, op bet lijf van den 
leeuw. 

Zie V(an) H(eussen) en H. V(an) R(ij a) , Kerkel. Hist, en 
Oudheden der Zeven Vereen. Prov. , 1). Ill, bl. 713; Beschrij- 
vingen der stad Delft, bl. 704 en 705 ; Van Hoofjstraten 
en Brouerius van Hidek, Groot Algem Hist. Woordenh • ; 
Kok Aardr. Woordenh.; thai mot, Biogr. Woord.; Bio- 
graphie Nationale ; Biographie Universelle. 

ADRICHEM (CoiNiLi* tab) , at'komslig nit het edele Holland- 
sche geslacht van Adrichem in Kentiemerland , was eene 
dochter van Arent van Adrichem, die in 1605 overleed, 
en van Agath Suys, en werd Mon in het klooster der Regu- 
liere Kanunnikken te Beverwijk , genoemd Nazareth. Zij maakte 
zich zoowel door haar godvruchtig leven als door hare bekwaam- 
heid en ervarenlieid in de dichLkunst bekend.- De P.salmen Da- 
vids heeft zij in Lutijnsche verzen overgebragt, en nog vele andere 
geestelijke gedichten en andere werkjes in dte taal geschreven. Zij 
stond in groote achtiug bij Cornells Musius en heeft het vol- 
geude Latijnsehe graUchrifl op zich zelve gemaakt: 

Corpus humo, superis an imam comelta mundo, 

Pulverulenta cano ver»ibus ecco datur, 
Won lacrymus, non singultus, tristiscjue querela , 
Sed Chriito oblatas nunc precor umbra preces. 

dat is: 
JHiju lijf vermaak ik de aard, mijn geest aan hooger dreven , 
Miju vleesch wordt aan 't gewormt ten spijze nu gegeven, 
Nucli tranen noch gesnik, noch weeklagl wii ik vragen, 
fllaar dat men in 't gebed me aan Christns op wil dragen. 

Zie H. v(an) H(eussen) en H. v(an) R(ijn) Kerkehjke His- 
torie en Outheden der Zeven Vereen. Prov. D. IV. bl. 94. — 
D. van Hoogstraten en Broaerius van Nidek, Algemeen 
Groot Hist. Woord,; Biographie Vniverselle. 

ADRICHOMIUS (CHRisTiAitus) zie ADBICIIEM (Christivab tam). 

AUOLFUS of ADULPMJS, was volgens sommigen de onmiddel- 
iijke opvolger van Willibrord ats Bisschop van Utrecht. Ande- 
ren witlen, dat hij hij het leven van Willibrord geteld werd 
ortder de Mede-Bisschoppen , of dat hij even te voien, door den eenen 
or' iiinlrnsn FrankiscbeD Kouiug den Utrcchtenareu tot hunnen Bis- 
schop is toegwliikt geweest. 



(t) Je lironingea in 1827 in gr. 8° ID hel licht versclieneii. 



(1) Vita Jesn Uliristt ess IV Emneelistis hreviter contexta , Antv. 
IMS, 18". 

(2) Oraiio de Christiana beatitudine , i/iurm halniit in St/nndo sive Ca- 
pitals , ut vacant L'ettwali , ecelewto MDLXX die XXI 11 Jul ii. 



31 



Zie H. v(ait] H(eussen) en H. v(an) R(ijn), Kerkel. Hist, 
en Outheden, Dl. I. biz. 49. 

ADULHER1, een der medgezeJIen van Bonifacius, die in 754, 
met Bisschop B on i fa cius , bij het Slot Dockenburg , door de Fiie- 
zeri oveivallen en gedood werd. 

Zie N. Westendorp, Jaarboeken van en voor de Prov. 
Groningen, Dl, I. biz. 4U. 

ADULPHLS. Zie ADULFUS. 

AEB1NGA (Hette vak), een zoon van Ruerd van Aebinga 
en Ida van Dekaina, woonde te Halium en was lid van hut 
schutlersgild te Lecuwarden , toen het plakkaat, wegens de her- 
stelling dei- R. K. godsdiensl in 1566 te Leeuwarden aankwarn. 
Terwijl men, in eene vergadering, in dekerk te Oldehove, het niet 
eens kon worden over het al of niet afkondigen van dat plakkaat , 
peraakte hij a Is ijverig Roomsch-gezinde in twist met den Leeu- 
warder Gabbo Selsma, die hem loeduwde, dat hij , als te Hal- 
lum wonende en daar thuis behoorende, in die vergadering niets 
te zcggen bad. Daar de tegenpailij de overhand behield, zag Ae- 
bin^a, met zijne geloofsgeoooteu , zich genoodzaakt de kerk te 
verlaien. In Januaiij 1567 teekende hij het vertoog der Roomsch- 
gezinden aan den Hertog van Aremberg, desiijds Sladhouder van 
Frieslatid , Overijssel en Groningen, waarui zij verklaarden voor aliijd 
getrouw aan den Koning van Spanje, hunnen wettigcn Heer, (e 
zullen bKjven , en hunuen aikeer betoonden van de opfoerige be- 
wegingen , door de andersgezinden te Leeuwarden verwekt. Tot 
belooning voor zijnen ijver en de vele dienstcn, welke hij der Spanns- 
gezinde partij had bewezen, stelde Koning Filips hem tot Griet- 
man van Menaldumadeel aan. Hij overleed te Leeuwarden , den 12 
Julij 1575; werd begraven in bet St. Anna-Kloosier aldaar, 
en was gehuwd geweest met Sjouk, eene dochler van Frans van 
Cammingha en Jouck Walta van Jongema, te Boguin, 
bij welke hij eenen zoon bad. 

Zie Jonkhr. Mr. H. Baerdt van Sminia, Nieuwe Naamhjst 
van Grietmannen van de vroeg&te tijden af tot het jaar 1795, 
biz. 176 en 177. 

AEDGERUS (Cornelius) of Cornelius Aedgerus van En- 
genhuys, geboreo te Leeuwarden, werd, niettegenslaande hij noch 
de Latijnsche noch de Grieksche taal verstond, door onophoudelijk 
onderzoek en omgang met voorname wiskundigen, een allerbekwaamst 
laodmeter, zoodat hij niet alieen aan zijn Vaderiand, maar ook aan de 
naburige Vorslen, landen en steden van zeer veel dienst was. Bij 
het optomen der Nederlandsehe beroerren, vertrok hij naar Kenlen; 
peraakte in dienst van die stad, waar hij eenige lijd verblijf hield 
en eene zeer naauwkeurige en nette kaart van het Keulsehe gebied 
maakte, die er in 1583 gedrukt werd. 

Zie van Hoogstrsten en Brouerius van Nidek, Groot 
Algemeen Hist. Woordenhoeh ; C h a I m o t , Bioqr. Woord. 

AEG1DU (Gilieimos). Zie AEGIDIUS (Will™). 

AEGIDIDS (Petrbs) ofPieter Gillis, ook wel naar zijne ge- 
boorteptaaU, Delft, Aegidius Delphas of Gillis van Delft 
geheeten, was een zeer geleerd man en hekwaam leeraar in de 
Godgeleerdheid , begaafd met vele bekwaamheden , voorat in de 
dichtkunst. De groote Desiderius Erasmus hield eene zoo 
jia'uwe vriendschap met hem, dat hij hem ergens zijnen Pyladea 
noemt. Hij getuigt ook van hem, dat hij hijna de geheelc H. Schrii't 
in latijnsche verzen had overgebragt. Aegidius lecfde in het 
Jaatsl der vijlliende eenw, en heel't de volgende sehriDen nagelaten, 
welke later door den drok zijn gemeen g«maakt. 

Epistola Pauli ad Romanox, Basil. 1562. fol. cum Annota~ 
trombus Gilberti Cognati , Tom. II. operum illius: itemque 
Par. apud Bad in in, 1507. 

coi adliaeret. 

Defensia pro Cleri Flandriae libertate: cum Brugis petere- 
tus subsidium Rege Castellan Hispanias cogitante Psalmi^iW 
Poenitentiales. 

verau redditi 

Litaniae versu redditae in 4°. 

Commentarius in Ovidii de remedio amoris, Paris 1495. 

Zie Besr.hrijv der stadt Delft, bl. 664; en van Katnpen, 
Beknopta Geschied. der Lelteren en Wetens. D. 1. hi. 68. 

AEGIDIUS (Wjllkh), ol Gulielmus Aegidii, eigenlijk 
Willem Giltisz., geboren te WifiBekerke, op het eiland Zuid- 
Beveland, in het midden der vijlliende eeuw, was een wiskundige 
die omlrcnt het jaar 1490 gele<!fd, en zich beroemd gemaakt 
heeft door zijn werk over de beweging der hemebche ligehamen (1), 
Waarscliijnlijk was bij ook de zelfde wiskundige, van wien H. Car- 



(l) De caelcsttum Motzium i.'tditjtitione , sice Cakula , Ipris 1494 4°. 



danus (l)onder den naam van Gulielmus Zelandns spreekt, 
en die zeker kunststok , de wereld in bet klein verbeeldende (mis- 
schien wel eene »oort van planetarium) , gemaakt had. 

Zie P. de Ja Hue, Getetterd Zeeland, bl. 471.; van Hoog- 
itraten en Brouerius van Nidek, Groot Algemeen Histor. 
Woordenb. 

AEG1STUS, naar sommigen willen, de eerste geloofsprediker, 
door den Apo»tel_Pe tins uit Rome naar Friesland gezonden. Hij 
zou als een der 70 Discipelen, in het jaar 60 na Christus, in 
Fiiea land, of wel op aauzuek van twee Friezen, uit Rome hei- 
waaits zijn aarigekouien. 

Zie 11. J. Royaards, Getchiedenis der invoering en vcsti- 
ging van Ae* Christendom in Nederland, derde drak, hi. 78. 

AELBERT8 (Gebbit), geboren te Nijmegen, waar hij zijne he- 
ttcndige woouplaats geliad heeft, was een portretschilder , wiens 
werken in den Irant van G. Kneller nog veel in Gelderland en 
vooral in zijne gebuoriesiad gevonden worden. Zijne slukken wareii 
vast van teekening en breed van behandeling, doch in de laat- 
sle lijd gemauierd , koud en steenachtig van kleur. Hij overleed 
hoog bejaard, tusschen 1750 en 1760. 

Zie van Kyuden en van der Willigen, Geschied. der 
Faderl. Schitderkumt , D. 1. bl. 272; Immerzeel, de Levens 
en werken der Holt, en Flaatns. Kunstschilders. 

AELllUYSEN (Juiuhnes), ook wel AiiBnistit gespeld, geboren 
te Tiel, en Rector der laiijnsche scholen in zijne gehoorleplaats, 
heeft eene uitlegging van de Redeknnde van Ramus geschreven, 
die in het jaar 1664 te Tiel gedrukt is. Ook heeft men van hem: 

Flosculi incorruptae Latinitatis, Tielae 1672, 12°. 

Voorts heeft hij almede de Psalmen in Latijnsche verzen over- 
gebragt, ten einde ze bij het doen van predifcatien in die taal aan 
de Roogescholen te kunnen zirigen, waarom zij ook te Leyden, in 
8°, met muzijknoten, ten gebmike van de sluderende jeugd ge- 
deukt zijn. 

Zie van Hoogstraten en Brouerius van Widek, Groot 
Algem. Histor. [Woordenb. , D. I. bl. 2. Chalmot, Biogr. 
Woordenb.; Peerlkamp.rfe Poetis Neerl., p. 485 et 436. 

AELST (vak) zie AAEST (vah). 

AEM1L1US (Artuohils), of, zoo als bij eigenlijk heette, Amtosik 
Mklisz, werd geboren te Aken, den 20 December 1589. Zijn 
vader, Jan Melisz, was een koopman, die zich eerst te Antwer- 
pen en daarna te Rome gevestigd had. Later de Hervormde 
godsdienst omhelsd hebbende, begaf hij zich naar Aken en tea 
laatste naar Dordrecht. Nadat Anthonius zich in zijne gehoor- 
teplaats onder Johannes Kunius, te Dordrecht onder Adria- 
nus Marcellus en Gerardus Johannes Vossius en te 
Leyden onder DominicusBaudius inde lelteren had geoefend, 
begaf hij zich in het jaar 1611 op reis, ora buitenlandsche Hooge- 
scholeu te hezoeken. In 1615 in het vaderland terug gekeerd, 
werd hij, in de plaats van zijnen Leermeester VosaiuK, tot Rector 
der Laujnsche scholen te Dordrecht, en in 1619 in die zelfde 
hetrekking te Utrecht beroepen, waar hij tevens werd aangesteld 
tot Roogleeraar aan de doorluchtige school, wplke later tot eene 
hoogeschool verheven werd. Jfa het vertrek van den Leydschen 
Hoogleeraar Vossius, in 1631, naar Amsterdam, werd hij, waar- 
schijnlijk wel op aanbeveling van dien Geleerde, in zijne plaats 
beroepen, doch daar de regering van Utrecht zijne jaarwedde ver- 
hoogde, bleef hij le dier stede, waar hem, in 1633, tevens het 
onderwijs m de geschiedenis werd opgedragen. In 1638 zag hij 
zich echter, nit hoofde van ligchaamszwakte, genoodzaakt zijnen 
post neder te leggen, hoewel hij eerst den 12 December 1660 
overleed. 

Hij heeft eenige Latijnsche redevoeringen en dichtstulken ge- 
schreven, die nitgegeven zijn onder den titel van: Orationes 
quarum, pleraeque trad ant argumentum pollticum. Accedunt 
nonnulla ejusdem in utraque lingua poemata, Traj. ad Rhen. 
1651, 12°. 

ZieHoogstratenen Brouerius van Nidek, Groot Algem. 
Woordenb.; Saxe Onomwticon Literarium, Pars IV. pag. 405; 
Chalmot, Biogr. Woord. / Biographie Universelle , en vooral 
het opsri'l van Ds. Schotel, getiteld: Antonins Aemilias, 
in de Utrecktsche folks- Almanak voor 1845, bl. 97. 

AEM1L1US (Robbkrt), geboren in 1663 te Oud-Beijerland, 
waar zijn vader, Gerard Aemilius, te gelijk Predikant en Ge- 
neesheer was, werd in zijne eerste jeugd door zijnen vader, zoo in 
de beginselen der Latijnsche en andere geleerde talen, als in de 
gronden van de godsdienst onderwezen. Vervolgcns , met grooten 



(2) Tractatus de mlilimitute , pag. 579 en 580. 



32 



ijver de Latijnsche school te Dordreeht bezocht hebbende , oefen- 
de hij zich, sedert 1683, aan de Hoogeschool te Leyden, eerst in 
de talen en de wijsbegeerte en daarna in de godgeleerdheid , waar- 
op hij, in 1687, onder de Proponenten in de klassis van Zuid- 
Holland werd aangenomen. In September 1688 tot Predikant te 
Nieuw-Beijerland beroepen, bleef bij aidaap tot in het begin van 
1700, toen hij die standplaats met Delfshaven verwisselde, van 
waar hij echter reeds in het volgende jaar naar Leyden vertrok. 
Na aldaar zes jaren als Predikant werkzaam te zijn geweest, werd 
hij den 24 Maart 1707 tot Onderregent van bet Slaten Collegie 
aan de Hoogeschool aldaar aangesteld. Twee jaren daarna tot Re- 
gent van dat Collegie benoemd, bleef hij dien post waarnemen tot 
zijne dood, in Maart 1729. 

Hij was drie malen gehuvvd geweest; de eerste maal in Novem- 
ber 1688, met Johanna Maria Masius, bij wien hij vele kin- 
deren verwekte, van welke hem vijf overleefde. Onder deze waren 
Gerard Aemilius, Predikant te Zwammerdam, overleden den 
8 January 1757 en Cornells Aemilius, Predikant te Haas- 
trecht, overleden den 15 April 1764. Zijne Iweede echtgenoote 
Blaria van Rouveroy, liet hem geene kinderen na; ten derde 
male trad hij in de edit met Maria de Hennion, weduwe van 
Pieter van der Meulen, die hem overleefde. 

Behalve dat hij de gemeente , waar hij het woord Gods verkon- 
digde, door leer en wandel stichtte, was zijne pen ook werkzaam 
tot stichting van de geloovigen des gelieelen Vaderlands, zoo ala 
blijkt uit de door hem uitgegeven werken, zijnde: 
's Weerelds onstandvastigheit . 'silage 1709, 8°. 
Korte ley ding, 'silage 1717, 8°. 2e druk. 
Kort ontwerp der Goddelijke waarheden, Leyden 1739, 8°. 
3e druk, 'silage 1766, 8°. 5e druk. 

Licht der waarheit, 4 deelen 8°. Leyd. 1740, 2 e en 's Hage 
1750 3e druk. 

Zie C ha I mot, Biogr. Woord.; Abcoude en Arrenberg, 
Naarnregister van Nederd. Boeken; M. Siegenbeek, Geschied. 
der Leidsche Hoogeschool , D. II. T. en B. 286. 
AEMSTEL (van) zie AMSTEL (van). 

AENEAE (Henbici's), geboren den 19 Augustus 1743, te Oude- 
mirdum, in Friesland, waar zijn vader, Eduard Schultetus 
Aenee, Predikant was. De zoon, die, op raad van den Rector 
der Latijnsche scholen, eenen Latijnschen uitgang aan dien naam 
gaf en zich diensvolgens Aeneae noemde, word aanvankelijk mede 
tot het leeraarsambt opgeleid , en bezocht alzoo de Latijnsche scho- 
len te Leeuwarden en de hoogeschool te Franeker. Ter laatst- 
gemelde plaats zich, onder de Hoogleeraren Nicolaas Ypeij 
en Antonius Brugmans, in de wis- en natuurkunde oefe- 
nende, kreeg hij zoo veel smaak in die wetenschappen, dat hij 
besloot er zich geheel aan toe te wijden. Onder de leiding van 
den beroemden Jan van der Bildt, die zich deslijds mede te 
Franeker gevestigd had, en van Wytze Foppes, die te Dong- 
jum, een half uur van Franeker, woonde, oefende hij zicli , door 
zijnen lust tot de gezigtkunde gedreven, in het maken van kijkers 
en telescopen. Daar hij inmiddels gehuwd was, en alzoo naar mid- 
delen van bestaan moest omzien, begaf hij zich, in 1767, naar 
Amsterdam , waar hij de wiskundige wetenschappen onderwees , 
en onder zijne leeilingen zelfs den grooten Nieuwland tellen 
mogt. Twee jaren na zijne komst te Amsterdam, werd hij te 
Leyden tot Meester in de vrije kunstcn en Doctor in de wijsbe- 
geerte bevorderd, bij welke gelegenheid hij, in eerie verhandeling 
over de bevriezing (1) , de eerste openlijke blijken van zijn hel- 
der en doorziend verstand gaf. 

In het jaar 1778 deelde de Maatschappij : Felix Merifis , in het 
genot der begaafdheden van den meer en meer in roem stijgenden 
Aeneae, door hem tot honorair Lid als mede tot haren Lector 
in de Natuurkunde te benoemen; want Aeneae maakte zich niet 
alleen beroemd door zijne groote vorderingen in natuur- en wis- 
kundige wetenschappen en wel bijzonder in de gezigt- en werk- 
tuigkunde, maar vooral ook door zijne manier van onderwijzen. 
Hierin toch was hij waarlijk eenig en zijne verdiensten daarin wa- 
ren boven alien lof verheven. Met de uiterste helderheid, de 
grootste eenvoudigheid en tevens op eene aangename wijze leeraar- 
de hij de natuurkunde; terwijl eene meer dan gewone behendig- 
heid zijne proefnemingen ten uiterste belangrijk maakte. 

Tot aan de omwenteling van 1795 hield Aeneae zich dan ook uit- 
slaitend met het geven van lessen in zijne geliefkoosde wetenschappen, 
bezig, maar toen werd hij alras uit den stillen werkkring getrok- 
len, om zijn Vaderland meer onmiddellijk met zijne kundigheden 



(I) Be ctmgelatione. 



ten dienste te staan. Al dadelijk toch na die omwenteling werd 
hij tot Lid van het Commile van de Marine benoemd, en niet 
lang daarna droeg men hem, benevens den zeekapiteinen Story 
en Lucas, met den scheepsbouwmeester Giavimans, den veree- 
renden last op, om, in de zeehavens dezer landen, de oorlog- 
schepen te onderzoeken en hunne geschiktbeid tot de dienst op te 
nemen. Nog meer omvattend echter was de werkkring, waartoe hij 
in 1793 gerocpen werd, toen hem de onderscheiding te beurt viel, 
van, met den Hoogleeraar Jan Hendrik van Swinden, naar 
Parijs te worden gezonden, ten einde aldaar, met de voornaamste 
Fransche en andere geleerden , over het tientallig stelsel der maten 
en gewiglen te handelen , hetwelk inderdaad grootendeels door deze 
beide Nederlanders tot de tegenwoordige volkomenheid gebragt is. 

Na vervolgens weder in 1801 tot Lid der Marine, later tot Ad- 
viseur in zaken van wis-, natuur-, schei- en werktuigkunde , tot 
lnspecteur der maten en gewigten en tot Lid van het Couimille 
Centraal der Marine le zijn aangesteld, overfeed hij den 1 Novem- 
ber 1810. Aangenaam in den omgang, was hij allijd leerzaam en 
vrolijk in zijne gesprekken; terwijl in alle zijne handelingen eene 
bijzondere braafheid en naauwgezette eerlijkheid doorstraalde. Nooit 
praalde hij met zijne kundigheden en er zijn geene werken van 
grooten oinvang van hem voorhanden , maar zijne veelomvatlende 
kennis straalt genoegzaam door in het weinige dat wij van hem be- 
zitten, zijnde: 

Wiskundige Beschouwing van een hellend waterscheprad, 
door A. G. Eckhardt uitgevonden, Amst. 1775, 8°. 2 stuk- 
len , met pi. 

Verhandeling over de Molentvieken in het algemeen en over 
die, tvelke eene sohroef wijze gedaante hebben, volgens de uit- 
vinding van Jan van Deyl en Zoon, Amst. 1785, 8°. 

Rekenboek voor de Nederlandsche jeugd, uitgegeven door de 
Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, Amst. 1792, 2 deelen. 

lets over de icaterweegkunde , Amst. 1808. 

Aeneae was lid van alle de geleerde genootschappen in ons 
Vaderland, welke hun lidmaatschap , alleen als een vereerend blijk 
van verdiensten uitdeelen. De eerste, welke deze hulde aan zijne 
bekwaamheden bewezen , waren het Zeeuwsch en het Provinciaal 
Utrechtsch genootschap; terwijl de Maatschappij der Wetenschap- 
pen te Haarlem en het Genootschap der Proefondervindelijke Wijs- 
begeerte te Rotterdam , dit vereerend voorbeeld volgde. Van dit 
laatste werd hij in 1808 Lid-consulent , na er sedert 1791 ge- 
woon Lid van te zijn geweest. Van het Haagsche genoolschap der 
Proefondervindelijke Natuurkunde, was hij sedert 1800 werkend 
Lid, en hij de oprigting van het Koninklijk Instiluut van Weten- 
schappen, behoorde hij onder de eerst benoemdc Leden. 

Zijn Portret komt voor in de Vaderlandsche Ilistorie ten ver- 
volge op Wagenaar, D. XLII. 

Zie van Abkoude en Arrenberg, Naarnregister van Ne- 
derduitsche boeken; Algemeene Konst- en Letter bode , voor 1808, 
D. I, bl. 201, voor 1810, D. II, bl. 280, en voor 1811, D.I, 
bl. 133; Vaderl. Hist, ten vervolg op Wagenaar, D. XXX. bl. 
20, XXXII. 309. XL. 287, XLII. 67, XLIV. 144 en XLV. 104; 
Nieuwenhuis, Algem. Woord. van Kunsten en Wetenschap- 
pen; Biographie Universelle. 

AEHSSE1N (ConnEiis van), Heer van Spijk, werd in 1543 
te Antwerpen, uit een oud Brabandsch geslacht geboren; zijn 
vader was Cornelis van Aerssen en zijne moeder N. van 
Lisselingen. In 1574 werd hij tot Secretaris van Brussel, 
en in 1582 tot Pensionaris dier stad aangesteld. Toeu men in 
dat zelfde jaar in ouderhandeling was getreden over de opdragt der 
Nederlanden aan Frankrijk, maakte Aerssen, wegens Braband, 
deel uit van de bezendmg, welke te dien einde derwaarts ver- 
trok. In 1585 werd hem, uit hoofde van zijne kunde en be- 
kwaamheid, het belangrijk ambt opgedragen van Griffier der Alge- 
meene Staten, dat hij met alle beleid en omzigligheid, in zulk 
eene hagchelijke tijd, ongeveer veerlig jaren waarnam , wordende 
in den beginne de meeste zaken van belang door hem en Olden- 
barneveld besluurd. In 1621 verzocht hij zelf, uit hoolde van 
zijne hooge jaren , zijn ontslag als Griffier. De Heeren Stalcn he- 
noemden hierop tot zijne hulp Job an van Goeh. doch daar 
deze meest afwezend was, verzocht Aerssen, dat die geheel in 
het ambt idoj4 gesteld worden, hetwelk hem den 6 October'1623 
werd tocgeslaan. Aerssen behield evenwel niet slechls zijne 
wedde, maar ook zijnen rang en zilting in de vergadering. 

Toen de in 's Gravenhage gevangen ziltende Admirant van Arra- 
gon, in 1602, eenige voorslagen tot vrede gedaan had, werd hij 
gelast, om daarover met hem le onderhnndelen. Tijdens de on- 
derhandelingen over een hestand met Spanje, zocl|t Pater Jaq 



33 



Neijen, die zicb. als gemagtigde van Spanje te Delft bevoud, 
Aerssen om te koopen. Eerst had hij hem tot een geheim ge- 
sprek uitgenoodigd, en de griffier, we! bevroedende, waarop het zoo 
nedeikomen , nam den raad in van Priiis Maurils, en begat' zich 
toen naar Neijen, die aanvmg, met hem beleeldeiijk te bedan- 
ken , omdat de vredehandeltng, door zijn toedoen, eenen aanvang 
bad jjertomfn , en hem vervolgens zeide , dat de Aartsliertoeen 
hem, ten blijke van limine groote aehiing eu geuegenheid, het 
huis , hetwelk hij te Brussel bezeten bad, weder iuruimden en 
voorhadden hem hierna groutere geschenkeii (e doen; dat de 
Markgraaf Spinola hem, als er een vraie of bestaud voor negen 
jaren geslolen werd, 50000 kroonen beloolde, waaivan hij schrif- 
telijk bescheid voorbragt, met de eigene hand van Spinola 
geleekend, daarbij voegende, dat hij bereid was, hem, op dit be- 
scheid, 15000 kroonen te doen telien, waar en wanneer hij bc- 
geerde. Voorls bood JYeijen hem, uit Spinola's naam , eenen 
diamant van groote waurde aan, voor zijne huisvrouw. Aerssen 
bedankte voor het huis, helweli. hij oordeelde hem, ook uit kracht 
van het veidrag, waarop Brussel ovi-tgegaan was, loe te komen; 
doch weigeide te eetiiger lijd de avenge gescbeuken aan te ne. 
men. Ten laatste noglans aanvaardde hij den diamant en het hand- 
schrift , doch ontdekte zijn wedcrvaron aan den Prins en 's Lands 
Advokaat Johan van Jdenba m evel d. Maurits begrecp, 
dat de za.ik nog vooieerst bedekt moest blijven, maar weigeide de 
gesehenken in bewaring te neuien , zoo als Aerssen hem ver- 
zocht had. Beze laatste naderband door brieven van JJeije n ver- 
maand, om de 15000 kruonen te onivangen, vreesde met reden, 
dat dergelijk een geheim eens lot zijn nadeel mtbarslen tnogt, 
en besloot den geheelen handei ler Algemeene Siaatsvergaderiug 
open te leggen. Hij deed het, en de Slaten stelden het hand- 
schrift en den diamant, in handen van liunneu 'ihesaurier J oris 
de Bie, eenen man van beproefcle trouw. Aerssen ton eveu- 
wel den laster van het gemeen niet onlgaan, hetwelk zijn g'drag 
ten ergste duidde, en hem van slinkschtiu handei met den vijand 
beschuldigde. Dit trof hem zoo diep, dat hij te rade werd, 
zich in openbaren druk te verdedigen. Aerssen was het voorls 
met den Advokaat in de zaak van het Bestand ten vollen eens, en 
geraakte daardoor bij de driitige voorstauders van den ooilog in 
geen kleine opspraak. Zelfs werd hij betigt van verraad, helwidk 
hij slandvastig en met den moed der onsehuld verduurdc. 

Tot hiertoc schijnen Olden barneveld en Aerssen van 
eene parlij te zijn geweest , maar later koos de Giiffier de zijde 
▼an Maurits; want toen OJdenbarneveld, in 1616, in 
hechtenis was genomen , kwam hij voor den dag , met eene soort 
Tan verklaring, als of deze iets zoude geweten hebben van omkoo- 
pingen , die in 1607 door den vijaud zuuden gesehied zijn. O J- 
denbarneveld merkte daarop aan, dat hij,zooiet» geweten heb- 
bende, zulksniet elf jaren had moeten verzwijgea, Somsnigen -wil- 
Jen hem hier als het werktuig der wraakzucl.it van zijnen zoon , 
den Ambassadeur Pranijois van Aerssen, bescboijwen , die 
een bitter \ijand van '* Lands Advokaat was en ongetwiji'eld 
op zijnen hoogbejaarden vader grooten invloed had. Cornells 
van Aerssen overleed in Maart 1627. Zijnc eclilgcnoute, 
Emnurcoiii de Regniers, was weinig weken vroeger ge* 
storven. Hij had bij liaar vier kindeten, alien zonen. Franc, oi a, 
van wien hieronder nader zal gesproken worden; Jacques van 
Aerssen, Heer van Trian^ei , die in huwelijk had Maria 
van der Yeeken, en, in 1618, President van den Raad van 
Braband was; Johan van Aerssen, liter van Wernkout 
gehuwd met de zusler van zijns bioedcrs vrouw , en Cornel is 
van Aerssen, die ongehuwd te lirussel overleed. Het wapen 
van Aerssen, was een in viereii gedeeld seliild, zijude het eer- 
ste en vierde van zilver , met een geschakeerd St. Andrieskruis 
van zilver en sabelj het tweede en derde van goud, met diie meer- 
len, zonder hek en pooten, van sabcl. Zijn Port ret, naar het origi- 
ncele van M i e r c v c 1 d , geteekend door A. S e h o u m a n , en 
gegraveerd door J. lloubr a ken, komt vour bij Wagenaar 
D. IX. bl. 272. 

Zie II. de Groot, Nederlandsche Jaarhoeken en Uistorien 
hi, 540 en 541; C. Bor, Nederlandsehe (Joriogen , Boek XIX. 
R 32, 53 ee 54, XXXVU. bl. 5.3 en S8. E. van letcrcn, 
Jlistorie van de Oorlogen en Ge&chied. der Nederl, D. IX. 
hi. 247; G. van Loon, JBeschrijv. der Nederl. Ilistorip., D. II. 
bl. 34 ; A. M. C e ri s i er, Taj'ereel der Algem. Gesehied. van de 
Fereenigde JVeelerlanden , D. IV. bl. 570. V. bl. 59, 301 en 
.592; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VIII, bl. 118, 271, 
273, 385, 41 J en X, bl, 348; Kok, Vaderl. Woord. D. 1. 
bl. 72—74; Chalmot, Eiogr. Woord., D. 1. bl. 23 en 24; 



Scheltema, Staatk. Nederl. j N. G. van Kampen, Va~ 
derlandsche Karakterkunde , D. I, bl. 481 — 463. 

AEKSSKN (Cobselis tab), fleer van Sommehdijk, Plaal, den 
liommelea Spiji , een zoon van den later te vermelden Franco is 
van Aerssen, Weer van Sommehdijk, en Petronell^j van 
Uorre, weid geboren in 1602, en was in 1642 besebreven in de 
ltidderschap van Holland. _ln 's Lands Krijgsdienst was hij onder 
audeieu Gouverneur van Nijtnegen , en in 1650 Kolonel van een 
Regiment Kuiterij in dienst van den Staat. Hij was een boezem- 
vriend en vertrouweling van Wiilem II, die niet zefden zijnen 
raad inriep eu opvolgde. Zelfs wil men , dat de Prins , onder 
anduien op aanraden van Aerssen, tot het besluit freko- 
men was , om zes lleeren Algevaardigden der Hotlandsche steden 
iti hicbtenis te neineo. Of de Prins in de zaak van den aanslag 
op Amsterdam ook zijnen raad iugenomen heeft, vindt men niet op- 
geteekend. Zeker gaat het eehter, dat Wiilem II, zoodra de 
zaak tot rjjpheid gekomen was, hem den 20. Julij 1650 te 't Gra- 
venhage bij zich ontbood , en hem bekend maakte , dat bij beslo- 
ten had Graat Willeiu Frederik van Nassau, Stadhou- 
der van Friesland , met cenige ruiterij naar Amsterdam te zen- 
den , waarvun ook onder anderen hij eu de bezettin" van Pfijmep'en 
deel zouden maken. Aersen bragt hierop eenige zwarighedea 
in , zoo omtrent den verren alstand als wegens de hilte van het 
jaargelijde , d»ch maakle antlers geene aanmerkingen op het be- 
»luit zelt Drie dagen later, ontving liij van den Prins last, om 
de troepen te Sclierpenzeel , op de Veluwe , op te wachten , en ze 
vervolgens naar Amsterdam te geleiden ; docii alvorens moest hij 
zich naar Amsterdam , en vandaar naar Scherpenzeel begeven , leu 
einde den afstand der dorpen tusschen die beide plaalseu naauw- 
keurig op te nemen , en m het geleiden van de troepen zich daar 
naar te schikken. Ingevolge dezen last begaf Aerssen zich 
den 27. Julij over Leyden naar Amsterdam , en van daar over 
Abcoude, Daambrugge , Loenea, Vreeland , KortenhoeF, Hilver- 
sum , Soest en Leusden naar Scherpeuzeel , waar hij den 23 iu 
den namiJdag aankwam , en de ruiterij, die door Frederik 
Graal' van Dona aangevoerd werd, afwachtle. Wadat deze 24 nren 
later was aangekomeu , begaf Aersen zich met hem op weg , 
ten ciude, volgens zijrie rekenin^, den 30 des morgens te vijt' 
me te Amsterdam te zijn. Boor een opkomend onweder, geraakto 
ecliter het meerendeel der troepen aan het dwalen , zoodat Aer- 
sen sleehts met een klein gedeelle ter bestemder tijd voor Am- 
sterdam aankwam. Graaf Wiilem Frederik, dieer reeds 
was, deed nu den voorslag , om met het volk, dat bij de band 
was , '& Prinsen last te votvoeicn , en den togt zondnr uitsle I 
voost te zetten. Be meeste BcveShebbera beaamden dezen voorslag , 
doch Aerssen oordeelde, dat men de achtergebleven manschap- 
pen diende in te wachten, alzoo de Prins uitdrukkelijk gewild had, 
dat , oin alle wanorde voor le koinen , de aanslng met veeV volks 
ondernomeii zou worden en het te dachten stond , dat de slads 
bezetling en burgcrij tot het bicden van wederstand zouden aan- 
gemoedigd worden , indien men met weinige manschappen ter 
stad introk; hetwelk gelegenheid zon geven tot dadelijkheden , welke 
de Prins , zooveel mogelijk , wilde voorkomen hebben. De^e raad 
werd gevolgd , toen eehter de atgedwaalde manschap te half aeSit 
nre te Abcoude aunkwam zette men den togt voort, doch de aanslag 
liep , zoo als bekend is, te niet. 

Na 's Prinscn overlijden, den 6 November 1650, namen de zaken 
eenen anderen kecr, en men nam ter Vcrgadering van Holland in be- 
raad, om het gedrag van hen, die deel gehad hadden in den aanslag op 
Amsterdam , te onderzoe.k en. Zoodra Aerssen dit vernam, , kwam hij 
te 's Gravenhage, en verscheen, den 16 Julij 1651, in de Vergade- 
ring van Gecommilteerden der Stalen van Holland, te kennen geveu- 
de , dat hij gekomen was , om zich te verantwoorden , indien ec iels 
op hem te zeggen viel. Hij deed daarop, zonder dat men nogeenige 
beschuldiging tegen hem had ingebragt of voor dat hem iets gevraagd 
was , een omstandig verslag van het door hem verrigtte bij den 
togt op Amsterdam, en trachlte daardoor te bewijzen, dat hij on- 
sciiufdig was in de drie navolgende punten, die hij verstond dat ten 
zijnen laste zouden worden iu het midden gebragt, natnelijk : dat 
hij zou (;ehandeld Iiebbcn (egen zijnen ]>olitiekeu eed; ten twrede , 
dat hij zou bespied hebben de wallen van Amsterdam , en ten 
derde, dat hij de verspreidcr was van bet gerucht, als of de stad 
Amsterdam een verdrag had gesloten met het Parlcment van Eu- 
geland. Beze uit eigene beweging gedane verklaring en verhaal v.in 
dingen, naar welke door nicmand gevraagd was, had gelieel anderc 
uitwerkselen dan Aerssen verwacht bad; want in plaats van 
hem te regtvaardigen, onlstond , door de redeneringen daarover 
gehouden t nieuwc verdenking, waarop Aerssen het nuodig 

9 



34 



oordeelde zich nader te verdedigeu , doch desnieltegenstfiamle zou 
er waarschijnlijk een vonnis ton zijnen lasle gevolgd zijn, indien 
niet de Sialen van Friesland zicfi nil* de zuak beinoeid hadduu ; 
want daar hij zich beroepen had op den Stadhouder van dat ge- 
west, Graaf Willem Frederik van Nassau, ala bebbende 
van den aanslag op Amsterdam bet voorname beleid gehad, deden 
die Staten den voorslag, om eetie algemeenu vei-yilTcju:* af te kon- 
di<*cn, waartoe eindelijk, den 19 Augustus 1651, werd overgegaau, 
nadat Aerssen zich verbonden bad, zicb van alle arabieu van 
revering in Holland te zullen onthouden. Aerssen overleed in 
1662 en had bij zijne echtgenoote Lucia Walta acht kiuderen ver- 
wekt; Francois Tan Aerssen, Heer van de Plaat; Cornells, 
die wij in het volgende art. zullen behandelen; Put roue tla ge- 
trouwd met Johm nn Wevoorl, Heer van Oiteuberg ; is a- 
bell a, Gemalin van Hendrik Grave van Nassau, Heer van 
Ouderkerke , Veldmaarschalk der troepen van den Staat . j H u n r i e 1 1 e , 
petrouwd met Francois de Zoete de Laeke; Anna, Maria 
en Lncia, die zicb under de navolgeis van den vermaarden L a b- 
badie schaarden en van welke eene, zicb met eenige volgelingen 
van Labbadie naar Suriname begaf, om er eene kolomsaiie te 
beproeven. 

Zie L. v(an) A(itzema), Herstelde Leeutv of discours over 
>t gepasseerde in de Fereenigde Nederianden in 't jaar 1650 
en 1651; Aitzema, Saken van Staet en Oorlog , bl. 447, 
586, 589 en 600; Kok, Faded. Woord,, D. I. bl. 86—97, eu 
D. XXVII. bl. 222—227; Cbatmot, Biogr. fFoord., D. 1. bl. 
27 en 28; van Kampen, Faded. Karakterkunde , D. II. bl. 

AERSSEN (ConnsLis vak) Heer van Sommelsdijk , Plaat , Bom- 
mel en Spijk , een zoon van den voorgaande, woonde , iu bet jaar 160(5, 
den on»elukkigen Zeeslag van 4 Augustus bij, waarin de Ruiter 
genoodzaakt was te denizen, en waarin Cornelis Tromp door ve- 
len gehouden werd zicb niet van zijnen pligt te hebben gekweten. 
Daar Aerssen nn aan de uitnoodiging van de Ruiter om aan 
zijnboord te verblijven, niet had voldaan, maar zich naar het schip 
van Tromp begeven bad, rees daania bij sommigen een kwaad 
vermoeden, alsof iilj dien M'.beepsbevelhebber eenig heiaieujk berigt 
had gebragt, of raadgegeven, die met de dieust van het land niet 

wel overeenkwam. ... 

Tocn in het jaar 1683 de West Indiscbe Lorapagnie bcsloot , 
om 2/3 deelen der Kolooie Suriname te veikoopen, kocht Aers- 
sen er den 21 Mei van dat jaar, een denle gcdeeile van en 
vertrok den 3 Sepiember daaraanvolgende zell' naar die kolonie, 
van we!ke hij, door de over igedeelhebbers, zij ude de gezegde Weat- 
Indische Compagnie en de stad Amslerdam, tot Gouverueur be- 
noerad was. Hij , die een man van een gestreng en vast karakler 
was, vond in dat bijna regeringlooze land ongemeen veel le veihe- 
teren, en wist weldra de orde te heislellen. iiij stelde in bet be- 
irin van 1684, tot groot genoegeu der irigczeleuen , eenen Raad van 
p litie en Jastitie aan , en maakte voorl* onderscbeidene nutlige weiten , 
om de volkplanting in eenen bloeijetidrn ataat te brengen , hij ver- 
bood de howelijkeQ en gemeenschapptn met de zwarlen; zoo als 
hij mede de wreedheid, die somuiigen jegens bunne slaven begin- 
f en, bedwong, door vaBt te stellen, dat niemand voorlaan zijne 
slaven zou mogen verminken, of met de dood straffen, mnar hen, 
indien zij grovelijk m^sdaan hadden , aan den ltaad van Juslitie 
moest overl'everen. Zijoe reglvaardigheid was onkteukbaar, en zijue 
vonnissen zonder aanzien van persunen, zoo liet hij zeker Indiaaosch 
OpperhooFd, om het dooden van eene zijner viwiwcn, onlhalzen. 
Ook maakte hij weldra een einde aan de gescbillen met de India- 
nen, door een verbond met hen te sluiten. Men getuigt, dat hij de 
tolo'nie eenige jaren, tot genoegen der ingezetenen bestuurd heefl , en 
van eene edelmoedige inborst was, bebbende groote liefde voor den 
godsdienst en achting voor de godvreezenden ; terwijl hij ijverig was om 
hen te beschermen en te begunstigen. Hij was getneenzaam met en 
weldadig jegens iedereen, doch had eenen grooten afkeer van deonge- 
bondenheid , waardoor hij zich bij de aan Josbandigheid en luiheid over- 
gegeven soldaten gehaat maakte, te raeer doorien hij hen aan bet werk 
stelde, om steenen en andere bouwstoffen naar de werken te bren- 
f-en. Reeds in het eeiste jaar van zijn bnwind werden daarover 
onderscheidene klagten bij de Algemeene Stalen ingebragt, die ze 
evenwel niet geldig moeten geoordeeld hebben, om hem deswege in 
regten te belrekken; altbans het blijkt niet, dat hem dan rover eenige 
onaanf-enaamheden zijn aangedaan. Aerssen bleef das in het he- 
wind lot in het jaar lfi88 toenhij, op eene jammerlijkc wijze om het 
leven twam. Bi) gebrek aan toevoer van mondbeboefie en andere 
noodwend ghederi uit het Vaderlaud, was er een zoo .groot : gebrek oat- 
slann, dat men bet krijgsvolk (onder hetwelk zich boevun bevinden, 



die op raad van den Gouverneur, naar Suriname gezonden waren), 
op een minder rautsoen dan gewoonlijk had moeten zetten, Dit 
bra^t de gemoederen aan het uiorreu , zelfs weigerden zij le werken 
indien zij geen meer rantsoen kregen. De koi«maudeur Veiboom, 
die bij het krijgsvolk wel gezien was , wist echter de misnoegden tot be- 
daien te brengen. Doch twee dagen daarna, namelijk den 19 Julij 
1688, terwijl Aerssens met Verboom,in eene laan van oranje- 
boomen, bij het gouvernemenishuis, wandelde, kwamen erelfzaam- 
gezworenene muitelingen, gewapend en half bescbonken, op eene 
brulale wijze, hem beter rantsoen afeischen. In plaals van te ant- 
woorden , sloeg de Gonverneur de baud aan zijn zijdgeweer, ten 
einde heu terug te drijven, doch toeu hij den arm ophiel, schoten 
zij alien legelijk op hem af, waardoor bij ruim veertig wonden 
bekwam, zoodat hij het terslond bcslieif. De Kommandeur Ver- 
boom ontving eenen kogel in den buik, waaraan hij negen dagen 
daarna overleed. Na deze siioodu daad ten uitvoer te hebben ge- 
bragt, begaven zich de mooidenaars Daar het tort Zeelandia, het- 
welk zij in bezit namen. De beetling voegde zicb bij hen en nog 
dieu zeliden avorid, te vijf ure, weid bet Jijk van van Aers- 
sens, met alle eer, aan zijne betrekking veiscliuidigd, door de 
opstandelingen ter aarde besteld. Het gescbut WL-rd gelust en drie 
salvo's uit het kleingeweer doden zicb booren , even alsof een zeer 
bemiudendiep betreard Goaveniear zijne natauilijke dood gestorven 
was. bij zijne echtgenoote Margaretha d u P u y , Markiezin 
van St. Andre Montbrun had hij vier kinderen verwekt. Alex- 
ander, Heer van Plaat, en Francois, Heer van Chatillon, 
die hieronder volgt , benevens twee dochters. 

Zie R. de Hoogbe, Spiegel van Staat, 1), II. st. II. bl. 84; 
Mr. J. J. Hartsinck, Beschrijving van Guiana, D. II. bl. 
638—651; Kok, Faded. /Foord., D.L bl. 227— 229. D.XXVII. 
bl. 227. en D. XXVI II. bl. 80 en 81; 3H. D. Teenstra, de 
Landbouw in de kolonie Suriname, D. I. bl. 28 — 36; G. B. 
Dosch, Reisen in, fFest-Indie, D. III. bl. 39—41, 

AERSSEN (Frahcms vas), fleer van Sommelsdijk, een zoon 
van Cornelis van Aerssen Heer van Spijk, werd geboren ill 
1572. Zijn vader, die bevriend was met Philippe Duplessis- 
Mornay, den beroemden gunsteliug van Hendrik IV, ko- 
ning van Frankrijk, plaatsle hem in bet gevoig van dien bekwa- 
men man; hierdoor kwam hij in de gelcgenheid , om mtt de 
Fransche laal en zeden bekend le worden, hetwelk hem zeer le 
stade kwam , loen bij , voornamelijk op aatiraden van 's Lands Ad- 
vokaat J oh an van Oldenbarneveld, in 1598, tot Agent 
van de Repnbliel der Vereenigde Nederlanden bij Hendrik IV 
werd aangesteld. Hier speelde hij eene luistcrrijke rol ; wist zich 
bemind te maken aan het Fransche hot", en had, in 1609, geen ge- 
ring aandeel in het sluiten van het twaaltjarig bestand, niette- 
genstaande Hendrik IV, die toen zelf beoogde om het hoog ge- 
zag in deze landen in haaden te krijgen, dut eenigzins trachtte 
tegen te werken. Later naar Venetie gezonden, werd hij bij zijne 
terugkomst tot Ambassadeur benoemd. Na den dood van Hen- 
drik IV, bad hij in den beginne zeer veel invloed bij de ko- 
ninginne moeder, bij Lodewijk XIII en den Minister Jean- 
n i n , en sloud ten hove zoo in gunst, dat de koning hem tot 
Ridder van St- Michiel sloeg, maar zich ten laatste in de kuipe- 
rijen van het hof gemengd hebbendc, en zelfs verdacht zijnde een 
sebofschrift tegen Lodewijk XIII te hebben geschreveu , werd 
hij, in 1613, op aanhouding van het Fransche hof teruggeroe- 
pen. Daar hij deze (erugrocping voornamelijk aan den invloed van 
'h Lands Advokaat Oldenbarneveld toeschreef, vatte hij 
eenen onverzoenlijken haat tegen dien Staatsman op; zoodat hij 
zich, volgens eenigen , reeds in 1614, niet ontzag te zeggen : 
» dat sommiger gezag zoo niet gevestigd was, of het kon wel ter 
neder geworpen worden. " Als naderhand , niet all een het gezag 
maar ook de persoon van 's Lands Advokaat groot gevaar hegon 
te loopen, en de sohimpschriften tegen dien grijsaard in menigte 
in het licht kwamen, waren er inzonderbeid twee, die in bitterheid 
ver boven anderen nitrnuntlen, in April 1617 aitgekomen: het eene 
vnerde ten titel: PraktyAe van den Spaanscheti Raad, waarin 
Oldenbarneveld werd aFgeschilderd, als had hij geld genoten 
van Spanje; het andere: Noodwendig en Leevendig Discours, 
drong op eene geweldige verandering in de regering aan. Van 
beide werd Aerssen bij velen voor den schrijver gehouden. 
Daarenboven kwam een weinig later zeker geschrift onder zijnen 
eigen naam, Remonstrantie van Francois van Aerssen ge- 
tileld, in het licht. Dit geschrift baarde zoo veel ongenoegen, 
dat men in Jnnij van gemeld jaar ter Vergadering van Holland 
voondoeg, om het op le halen en den opsteller het scbrijven te 
VtTbitdcn, doch het blijkt niet, dat hierop iets besloten werd, 



35 



niettegenstnande de Kening van Franirijk zclfs llagten over zijne 
schriften deed. Toen men, in 1019, (e 's Gravenliage bezig was 
met het aanslellen dec vier en (wintig renters over Oldenbar- 
neveld, de Groot en Hogerbeets, vond Prius Maurits 
uoodig, de Leden der Ridderschap met nog twee andere te ver- 
ineerderen, wordeade, na veel tegenetribbelen door die van de Hid- 
derschap, Daniel de Hartaing, Heer van. Heemstede ot Mar- 
quette ea Francois van Aerssen, die tort te voren , door 
siankoop , Heer van Sommelsdv/k geworden was , ofschoon beide bui- 
<en 's Lauds geboren, daarin aangesteld. Nadat de regters waren 
benoemd, bragten de huisvrouw en kinderen van Oidenbainu- 
veld den Staten ODder bet oog, »dat de Ueer van Somaielsdij k 
den Advokaat en die van zijnen huize, eenige jaren herwaarts, een 
vijandeiijk hart toegedragen, en zulks nog cmlangs, bij gedrukte 
boekjes, bekend gemaakt had, zij diensvolgens begeerden , dat de Ueer 
vao Sommelsdijk, welken zij voor beschuldiger ea parti) van 
den Advokaat hidden, zich zelven kende, en uit de Vergadering 
bleef, terwijl de zaak van den Advokaat overwogen werd." De 
Staten van Holland lieten het nu aan de bescheidenbeid van Aers- 
sen over, of Inj blijvcn of vertrekken wilde, volgens sotnmigen 
zoude bij <oen hem dat voorstel geduan werd, opgeslaan zijn en de 
vergadcrin;; verlaten hebben, volgens anderett verkooa bij te blijveti 
zitien; hoe dit zij, het rnoge al niet bewezen zijn, dat hij , openlijk 
de veroordeeting van den Advokaat heeft iieipen bevorderen; er bestaat 
evenwel groot verinoeden , dat hij er in het geheiin niet weiuig aan heelt 
toegebragt, zoodat bij zelfs bij velen voor den bewerker van het dood- 
vonnis tegen den grijzen StaaUman gehouden wordf. Om zijn oogmerk 
te bereiken , bcdiende hij zich van den dekmantel der godadient, iets 
waarvan hij, staande zijn verblijf te Parijs, echtet' zoo weiuig werk: 
maakte, dat men,ora zijn veeivuld'g afwezen in de kerk ran Charenlons 
op zijne plants, spoltenderwijze een briefje plakte, met de woorden, 
»deze plaats is te huor." Ofschoon hij na, door zijn gedrag tij- 
dens het regtsgeding tegen Oldeubarnevetd, bij velen in haat 
eeraakte, wist hij zich echter staande te Louden door zijne bekwaam- 
heden. Toen in het jaar 1624 een gezaulschap naar Engeland 
werd gezondeit, om een verbond te sluilen tot ecne naaawe ver- 
bindtenis en tot zekerheid der wederzijdsche Rijken en Staten, 
werd onder aaderen aan hem die aanzienlijke last opgedragen. Na- 
dat de zaken in dat Rijk haac beslag hadden gekregen , begaf hij 
zich, in het volgende jaar, in de zellde hoedanigheid naar Frank- 
rijk, waar hij met hijzondere teekeneo van achting ontvangen werd. 
Hij had aldaar onderscheidene netelige zaken te behandelen en ver- 
foonde, bij meer dan eene gelegenheid, blijken van zijne bevoegd- 
iieid tot den post , dien men hem had opgedragen. Na in April 
1026 van Parijs naar '« Gravenhage te zijn teruggekeerd , begaf 
Aerssens zich, in het begin van 1623, in de zelfde hoedanig- 
Iieid, weder naar Frank rijk. Na nog in 1640 deel te hebben 
gemaakt van het gezantschap naar Engelaud, ten einde de konink-' 
lijke "rinses Maria voor den jongen Piins Willem II ten ha- 
welijfc te verzoeken, werd Aeresen in November van dat zellde 
jaar, van wege de Ridderschap afgevaardigd in de Yergadering 
der Staten Generaal, doch overleed reeds den 27 Decemer 1641, 
bij zijne huisvrouw Petronelia van Borre, eenen zoon , Cor- 
nells, reeds vroeger door oua vermeld, beuevens drie dochters 
tialatende. 

Hij bezat een ktoek en gpitsvindig vernuft. Onder het openhar- 
lig en eenvoudig voorkomen van eenen JTederlander , verhorg hij 
de diepste en gevaarlijkste veinzerij, Afgerigt op staatszaken, door 
en door bedreven in hofatreken, wist hij zich meeateriijk van zijne 
pen te bedienen. Men verhaalt dat de Kardinaal de Richelieu, 
een juist keurmeester in dit Blag van verdiensten , zou gezegd hebben, 
s lech is driegroote Staatkundige vernuftea tekennen, namelijk: van 
Aerssens, Oxenstiern, Kanseiier van Zweden ea Trajano 
Viseardi, Kanseiier van SlontFetrat. In 1024 tot eerste curator 
van de Hoogeschool te Leyden aangesteld, behartigde bij grootelijks 
hare belangen en bekleedde hij dien post tot omstreeks het jaar 
1633, toen hij daarvan a ('stand deed (1). 

Het afbeeldsel, dat bij Wagenaar, (Faderl. Hist. D. X. bl. 
332], als het zijne wordt opgegeven, is later gebleken zulks niet 
te zijn (2). Zijne zinsprenL was: Virtuti fortuna comes (het 
geluk vergezelt de deugd). 

Zie L. Aubery, Me mo ires pour s-ervir & Vhistoire de Hol~ 
lande, page 376 — 391; Bor, Nederlandtscke Oorloghen, B. 
XXXVI. bl. 57 (584); Uytenbogaert, Kerckeliicke Historic, 



(1) M. Siegenbeek, GcicMndenis der Leidsche Ifoogeseliool f D. I. 
bl. 137—139, U, II. T. en B. bi. 11 en 13. 

{2) Algcmcene Soast- ea Letterbotlo , voor 1847, D. I. bl, 333 en 337. 



bl. 402, 403, 1001—1003; van Aitzema, Sakm van Staet 
en Oorlogh, D. I. bl. 191, 194, 543, D. II. hi. 709 en 717; 
Wagenaar, Faderl. Hist., D. IX. bl. 68, 261—263, 385 en 
411, D. X. bl. 82, 200, 204, 205, 237, 285, 332,339,368, 
429 en 493, D. XI. bl. 28—34 , 62 en 299; Cerisier, Tafer. 
tier Algem. gesch. van de Fereen. JVederl., D, V. bl. 58, 59, 
201 — 204; G. van Loon, Beschrijvmg der Nederl. Historip., 
D. II, bl. 52 en 165; Kok, Faderl. Woordenh. , D. I. hi. 74— 85, 
D.XXVll.bl.217— 222; Chalmot, Biograph. fFoordenb.,^.1, 
hi 21 en 22; Mr. J. Scheltema, Staatk. Nederl,; van Kam- 
pen, Faderl. Karakterk., D, I. bl. 483 — 486; Brieven van 
Francois van Aerssen aan Fioris II, Graaf van Kit,iten,bv,rq 
(1620—1632), medegedeeld door Mr. G. W. Vreede in Ny- 
lin IT, Bijdr. voor Faderl, Gesch. en Oudheidk., D. VIII. 
bl. 27. 

AERSSEN (Fbabcois vaji), Heer van Float, de'ondste zoon 
van Cornelia van Aerssen, Heer van Sommehdijk en L u c i a 
Walls, verdronk in den liloei zijns levens, in 1659, bij eenen 
overtogt van Engeland naar Holland, na, op eene achtjarige reis, 
onderscheidene Janden van Europa bezochC te hebben. Men heeft 
van hem: 

Foyage d'Espagne , ourieum , kistorique et politique , fail en 
I'annee 1655, Paris 1655, 4°. et 1666, 4°.; in 1666 ver- 
achcen er een vermeerderde en verbeterde drak van te Amster- 
dam in 12°, welke de voorkeur verdient boven den vorigen. Dit 
werk is ook gedrukt onder den titel van: Foyage d Espagne, 
contenant, entre plusieurs parficularites de ce royaume, trot* 
discours politiques sur leg affaires du protecteur d' 'Angleterre , 
la reine de Snide et dw due de Lorraine etc. Cologne, P. 
ffiarte.au, 1666, 12°. 

Zie van Hoogstraten en Brouerins van Nidek, Groot 
Algem. Woordetib.; Biogr. Nation., page 3. 

AERSSEN (Fiuk^ois v*jr), Heer van Chatillon en, na den 
dood van zijnen broeder, Heer van Sommelsdyk, de zoon van 
Cornelia van Aerssen, Heer van Sommelsdijh en van Mar- 
gareta dn Pny, Markiezin van St. Andre Montbrun, was Lui- 
tenant ter zee, onder het collegie ler Admiraliteit van Amsterdam, 
toen hem, dadelijk na het jammerlijk omkomen van zijnen vader, 
in 1688, het gouvernement over de kolonie Sariname werd aan- 
geboden, hetwclk hij nogthans van de hand sloeg. Hij verzocht 
echter verlof om, tot het bijeen verzamelen van de nalatenschap 
zijns vaders, eene reis derwaarts te doen, vertrok in 1689 daar 
heen met den nienwbenoemden Gouvernear van Scherpen- 
hnyzen, en bevond er zieh juist toen de kolonie door Fransche 
oorlogschepen, onder den Admiraal Pucasse, werd aangevallen, 
bij weike gelegenheid hij , het bevel over eene batterij voeren- 
de en bij gebrek van volk zelf het gesehut willende laden , on- 
gelukkig in het aangezigt en aan beide banden gewond werd, ver- 
liezende daarbij van de eene hand twee en van de andere drie vingers. 

Aersen werd in 1690 eerste Lui tenant, kort daarop Kapitein- 
Laitenant en in 1692 buitengewoon Kapitein; hij woonde, aan 
boord van den Vice- Admiraal Callenhnrgh, die hem wegens zijne 
bijzondere verdiensren hoogachlte, den ongelukkigen slag van Be- 
vezier en de zeffepraal bij La Hogne bij. In 1696 werd hij ge- 
woon Kapitein, deelde in 1703 in den aanslag op Cadix en de 
overwinning bij Vigos; hielp Barcelona innemen, aan bet hoofd 
van 700 mariniers; werkte mede tot het ontzet dier stad, door de 
Franschen belegerd; was onder de veroveraara van Carthagena, de 
beslormers van Alicante, en de Innemers van Yvica en Majorca. 
In 1709 werd hij tot Schont bij Nacht aangesteld, eene verdiende 
eer, die echter den naijver van de onderc Kaptteinen Philips 
Schrijver en Cornells Beeckman, mede hoogst verdienstelijke 
zeeofficieren , opwekte. De Luitenant Admiraal Schrijver, de zoon 
van Philips, schreef in 1766, dat zijn vader over dit teragzet- 
ten, in een dodehjk chagrijn ten grave is gedaalt, in 1711. 
Aerssen was evenwel deze onderscheiding waardig, ofschoon 
zijne bevordering werd toegeschreven aan zijne hooge geboorte en 
de toen heerschende aristocratische partij. In 1713 werd bij be* 
vnrderd tot Vice- Admiraal. Gedarende zijnen zeetogt, ala Schout 
bij Nacht aan het hoofd van een belangrijk eskader, vereenigd met 
een Engelsch, onder den Vice-Admiraal John Norris, was hij 
wel niet in de gelegenheid om veel te veri'igten, doch hij toonde 
zijne braafheid, loen Norris acht Fransche barken met 500 sol- 
daten van onder het geschnt der kasteelen van Ajaccio, werwaarts 
zij gevlugt waren, wilde weghalen. Genna, aan hetwelk Ajaccio 
behoorde, was met Engeland en Kederland in vrede, en Aerssen 
weigerde dus zijne vlool. en zijn volk te leenen tot volvocring van 
dit ontwerp, den onderlingen vrede eerbiedfgende. Later met de 



36 



Engelschen te Cet.e geland, en met den General S e y s a a ,n a , een 
FrLch uitgeweken HervoMT.de, een mval m Fr.nkr.jk ged an 
hebbende, verlielen de Engelschen Ufharhg hunnen post b.j het 
aanrnklen van den Her.og de Noaillcs me 4000 ™,n. Ove 
deze vlugt heklaagde Aerssen zich helt.g , al >et onge uk aaude 
onbek.aainl.eid en laiheid van het Engelac he luijgsvolk toeachrn- 
yende, terwijl hij er bijvoegde , in lijnen bnel inn den Gnffie 
van de Sla.en-Genera.d, dat indien do Generaal de Seyssans 
skeins iwee Hoilandsche regemenlcn onder zich had gehad, ge- 
makk-Kik drie Province., van Frankrijk baddrn kannen veroverd 
vonlen.' Hij spoorde lot eene nieuwe undwneming a«n .terwijl hi) 
aanbood, z.lf nlsvrijwilliger da.ubij le willen dienen , en daarvoor ter 
eere van God, voor de Hervormde Godsdienal, en het hod van den 
Staat 10000 franken over te hchben. Hij wendde verder aynen 
iiver nan met andere hooge Offieieren der vloot, lot verbeter.ng 
van den bouw der acbepen, docli met wein.g vmcl.t. Aan het 
pebreUiite in dien bouw was het buitcn iwijlel loe je scl.rijven, 
dat hij met zijn eskader, in 1721, zoo wcinig t.'gen dc zeeroovera 
Ion ui.voeren. Het rellde gebrek was oonaak dat h.] evemnra, _ in 
1725 en 1720, w.der naar de Middellandsche zee yezonden , lets 
van eenig belang mtriatte. oficlioon hij in de Baa. van langcr een 
Algerijnaeh achip van 50 stukken vernieide en laler een ander 
ook van 50 s.ukken, op do reede van Larache. Den S Septem- 
ber 1726, aloot hij. op redelijke voorwaarden, vrcde met Altera. 
No"een<zeildehijuit,m 1729, met eene vloot van twnalE achopen. 
bea"emd naar de MMdellandache zee , om, na iich vereenigd te heb- 
ben met de Engelsche vloot, onder den WAdmiraal ixr Char- 
les Wager, Spanje in ontzag te Louden. Dewy! de Staats- 
aangelegenheden eene goede wending namen, zond Aerssen zes 
.chepen terug en kcerde aelf met de overige spoed.g naar het ^*■ 
derland; bij waa met de vloot niel verder geweest dan e Forts- 
mouth. Deze togt schijnt zijn laatate te zun geweeal. ">J «™* 
leed te 'a Grawnhage den 19 Juiij 1740. In het jaar 1712 waa 
hij in bet huwelijk getreden met Maria van Aerssen i W 
Wemhout, bij wie hij vijf kindercn, twee zoons en dt-ie dochlere, 
verwekt had. *Zijn ge'slacht is in de mantielijke lime n.tgeslorveo. 
Hij wordt door den Luilenant Admiraal Schrijver, ecu man d.e 
er'over kon oordeelen, a!s een kandig officer geprezen 

ZieWagenaar, Faderl. Sist. 1). XVI. bl. 49 j Kok FaderL 
Woordenb., D. I. bl. 101 en 102; Mr. J. J. Harta inek, Beschr. 
-van Guiana, D. II. bl. 672-674 en 678; Teen.tr. dcland- 
btmw in de Kol. Suriname, D. 1. bl. 3^5 en 37 ; Mr. J. C de 
Jonfe, Gesckied. van het Nederl. Zeew., D. IV, at. 11, hi. 
487—500 en 567 (alwaar ook zijne bandteekeuing voorkumt) , 1). 
V, bl- 27 volg. 43 volg. en 61 volg. 

AERTGEN ^*« IEYDE1V, zie Kliaszooh (Airt). 
AESGO, zou de zoon geweest zijn van Friso, van wien *nes- 
land zijnen naatn zou onllecnd hebben. 
Zie Kok, Faderl. Woordenb. 

AESGO, twee abten van lidlum, de eene, de negentiendo Abt 
Tan dat klooster, geboren te Wuaum, eerat Pastoor en Deken in 
ziine geboorteplaata, in 1384 tot Abt rarkoan en op den 2 No- 
vember 1386 overleden, wordt geprezen om zijne zed.gheid , gods- 
vrucht en oolmoed; de anderc, ter ondersche.d.ng genocmd: 

AESGO II, de zes en twintigste Abt, geboren te bexbierum, 
was wereldlijk Priester en Pastoor te Oosterbicram , toen hij in 
1471 na het overlijden van Rofridus Roorda, bijna met een - 
paripheidvan stemmen, tot Abt werd verko Z en. Zoodra bij aan het 
bewind gekomen was, hebben de Roo rdem a a,.zijnde een hoop 
baldadige lieden, die in het vechten en oorlogen bebagen von- 
den, hem lagen gelegd. Zij kwamen behendig en onder acbijn 
vran vriendschap, met eenen grooten aleep van bedienden in het 
kWer, waar zij door den Abt op een heerlyk maal I onthaald 
werden; maar , ten gevolge van hetgeen zij te voren overlegd haddet. , 
bewnnen zij hevig tegen den Abt te twisten, over zekere land- 
.cheidin^en. Inmiddels kwamen de knechten met den degen in 
de vuist, in de kamer loopen, maakten een onstuimhj geraas, en 
roofden de zilveren kannen, koslbare kerksieraden , ja , al wat van 
hnnne Fading was, weg, zclfs de Abt weid weggevoerd en gevan- 
™n rebouden. Boeh Wybe Groves tins, een dapper en groot- 
moedif man, door die van lidlum te hulp geroepen , verzamelde 
eenen hoop uitgelezenc fcrijgers bijeen, trok daarmede tegen de 
R oo rdem a 's op, bemagfigde bun slot, stak er den brand in, 
nam alle de geroofde keikpweelen terng, en verloste den Ah tu it 
de {revangenis. Aesgo, alzoo in zijne waardigheid hersteld, blcef 
no^ veertien jaren in bet bewind, en overleed in 1484. 

Zie H. v(an) H(enaaen) en H. v(an) R(ijn), Kerkehjke 
Historic en Outheden, D. V. bl. 182 en 185. 



AFFAYTADI, (Cosmo deii.i) Baron cow Ghistelles, een der tee- 
kenaars van bet verbond der Edelen , was naar alle waarschijnlijk- 
heid een zoon van Carlo d' Afl'ay tadi, een Blilaneesch Edelman 
vanaanzienlijken huize, die, in het jaar 1545, te Antwerpen woonde 
en door koop de baronie Ghietellea, in Vlaanderen, verkreeg. Cos- 
mo bad drie docbters; de oudste Clara, door andeten verkeerde- 
lijk louiae geheelen, was gehuwd met Hugo de Prant, Heer 
van Jilaasveld, detweede, Francelina ofFrancoise, met Ot- 
to van Arkel, Heer van Ammersode , Well en Lokhorst, die 
onder de Hoilandsche Edelen behoorde, en de derde , Louise, 
met George de Montmorency, Heer van Cressi, gezegd 
Bovis, Ai fay tadi voe.de tot wapen een schild van keel, met 
eene keper van herinelijn. 

Zie Te Water, Hist, van het Ferbond der Edelen, at. II. 
bl. 143 en 144. at. III. bl. 462 en 463; en over het geslacht 
Affaytadi G. D. J. Scbotel, Jean Diodati, bl, 145 volgg. 
en de zelfde Am m e r s o d e in "S ij h o i f s Bijdr. voor Faderl. Gescfu 
en Oudheidk. , D. IV. bl. 146. 

AFFENSTE1N, bij Thuanns Hapesteinibs, was een zaakgelas- 
tigde van Will em t, Prins van Oranje, aan zijacn broeder 
Jan, en was met andere diplomatiache zendingen aan den Prins 
van Conde belast. Graaf Jan noemt hem eel.ter een ligtzinnig 
menscli, »in seinen Sachen leichtfertig, nicht verschwigen", en 
bewerkte dat de Prins, in 1575, niet hem, maar Winandt van 
Breyll naar Emdeti lot den Graaf van Oost-Friestand zond. Kort 
daarna wcrd hij met den Heer de Clervant en 2000 man 
paardenvolk het belegerde Rochelle fer halpe gezonden, maar na 
een dapper gevecht werd hij veralagen en sneuvetde, 

Zie Thuani Hint, sui temporis, Tom. Ill, p. 106, Groen 
van Prinsterer, Archives de la Maison oV Orange-Nassau, 
Tom. V, pag. 235, 277 en 328. 

AFFERDKN (Pibter van), ineer bekend onder den naam van 
Petrus Apherdianns, geboren te Wageningen, in het begin 
der zestiende eeuw, Opperregcnt van het Broederbuis en Rector 
der Latijnsche scholen te Harderwijt, laler Conrector te Amster- 
dam, was een zeer verdienstelijk Letterkundige, wiens Handlei ding 
tot de Latijnsche taal (1) zoo grooten naam verkreeg, en bleet 
behouden, dat zij , gedurende vete jaren, alom in de Ncderlandsche 
scholen gebmikt en gevolgd werd, zoodat zij xelfs nog in 1635 
herdrnkt werd. Voorls hebben van hem bet Jicl.t gezien: 

Methodus discendi formulas linguae Latinae, Col. ap. Gym- 
nicum 8°. 

Jipigmmmatum moralium libri duo, Antverp. 1560 et Col. 
1580. VVaarin ook voorkomt. Brevis Descriptio JJrhis Amste- 
lodamcnsis , in 1 If) verzen, welke Wagenaar voor zijne Be- 
schrijrAng van Amsterdam geplaalat heeft. 

Tnstitntio Puerorum, Antverp. 1560. 
' Diiticka Moralia, ibid. 1578. 8". 

Similia Erasmi et Apophthegmata, Daventr. ap. Borniam 
1577. 8°. 

Zie van Hoogstraten en Broaerins van Nidek, Groot 
Alaem. Hist. Woordenb., I). I. bl. 497; Woordenb. der Za~ 
tnenleving , bl. 82; Witaen Geyabeek, Bios,r. , Anthol. en 
Crit. Woordenb. der Dichters, D. V, bl. 85; II. ISouman Ge- 
sckied. van tie voormalige Geldersche Hoogeschool en hare 
Hoogleeraren, 1). I. bl. 11. ». II. bl. 640. 

AFHAKKER (Aigidics of Jitt.s), door sommigen ook geachre- 
ven Hafhakker, geboren te Vreeswijk, werd Hooglecraar in de 
Godgeleerdbeid te Xeulen en gaP, onder den naam van Salomo 
Theodotus, student in de Godgeleerdbeid, in 1618, te Keulen 
een bockje nit, onder den tilcl van Henoticon dissecti Belgii, 
zijnde een hislorisoh verhaal van den oorsprong en voortgang der 
geschillen tusachen de Remonstranten en Contra-Remonslranten. 

Zie van Hoogstraten en Brouerias van Nidek, Groot 
Algern. Woordenb. ; Cbalmot, Biogr. Woordenb, ; Al^emeen 
Woordenb. der Zamenleving. 

AGGE, een adellijk persoon in Frjesland, de zoon van Heer 
Pic ter, Pasloor te Wyckel, die waarschijnlijk, voor hij zich in 
den gcestelijken sland begaf, was geliuwd geweeal. Tijdens de on- 
lusten der Schieringers en Velkooperg, overvielen de eersten, aan- 
gevoerd door Wybe linnema en Beinte Rommerts, in het 
jaar 142S, onverwaclit bet dorp Wyckel, en slenpten den Pasioor, 
Heer Pieter, nit de kosterij der kerk met zich, onder het (oe- 
brcngen van onderseheidene doodelijke wonden, en aldua half zicl- 
to^ende naar bet dorp Sondel, tot voor de slins, die zijn zoon 



(1) Tyrooinium Latinae linguae, Colon ap, Gymnkum, 1545. 8°. 



37 



Agge aldaar in eigendom bezat en bezel hield. Na toonden zij 
dezen ztjnen gevangenen vader, eischten het huis op, niei bedrei- 
ging, dat, zoo hij hieiin weigeiactitig was, zij dezen loor zij rie 
oogen zouden doodsteken. Deze bedreiging zuu den zutm bijiia 
bewogeu hebben , om, niettegenstaande hem en den zijneu, bij de 
overgave een ireuiig Jot benchoren scheen , diiarin te bewilligen, 
dau de bijna siervende vader veizamelde nog eons zijne lauisie 
irachten, en r<ep zijoen zoou Agge toe, dat bij de slins niet 
moesl overgeyeven, dtwijl bij zelf loch reeds zuo veel gebden had, 
dat de dood hem nabij was. Grams! oiig, t>md;it liuu doel uiet 
gelukle, m;wL,en de Schieringers den bijria stervendeu man, in 
bet gezigt viiti zijuen zoon, op siaande vuel al', siaaUen toen burt- 
nen aausbg, en verwijderden zieb van Sondcl. Agge Irak hierop 
builrn '? lands en wierf' aldaar vreemde kiygfititccljlen aan , met 
we]i,t bij, in hei volgende jaar, naar Fiie»Iand (erugkeerde. Wu 
veivolgde hij op zijne bearl in het bijzonder de moordenaars Tan 
zijneu vader, van welke \eleu sntuveldeu , en under dezen ouk 
Wyhe Minnema, dien bij met eigen hand duodde. Hierop werd 
luj door de Schieringers op zijne slins te Sondel belegerdj dan 
deze onversaagde Edelman, deed zulk een geweldigen uitval, dat 
bij zijne vijanden voor een grool gedeelle veislueg, en de oierigen 
verstiooide. Doch hiermede was de haat nog niet veizoend , want 
in J 442 belegerden zij het hnis van Agge op nieuw, en hij zeff 
werd, na een lungdurig en dapper geveclil, overwonnen en zoodantg 
gewoud dat hij voor dood bleef hggen. Na. den af'logt des vijands 
vonden Agge's viienden hem, zwemmende in zijn bloed; bij he- 
kwam echter weder en belerde. Doch Kommerl Gabbinga en 
zijn zoon Sytze, de mare hoorende dat bij nog leefde, huurden 
eenen booswicht, die hem op zijn bed vermoordde. 

Zie Occo Scarlensi «, Cronijk van Fried.; C. Schota- 
noa, de Geschied. van Friesl, bl. 274, 24>0, 308 en 300 ; F. 
Sjoerds , Friesche Jaarb., D. V bl. 68—71 en 243 ;| £ ok , Vttderl 
Woordenb.; Cbalmot, Biogr. Woordenb.; F. W. van B re est 
Stnallenburg, Algem. Aardeijks- en Geschiedk. Woordenb. 
van de prov. Friesl, , bl. 235 — 236. 

AGGE, Abt le ilemelnm en ian bet klooster te Stavoren, had, 
in 1480, een zwaar verschil met Ige Galama en dien* bmeders 
Douwe eu Hartmaa, uit hoofdedat Ige, die de partij der Vel- 
koopera was toegedaan, bet kloosler te Uemelam \ele landen en 
renten had ontwetdigd, en die vele jaren onder zich gehonden. 
Agge, wel weteode dat hij met wereldlijte wapenen niet tegenhen 
foestandwaj, nam de toevlugt tot de geeatelijke, ensprakden ban te- 
gen zijne vijandeu uit. Doch deze zich daar nier. aaa gtorende, 
grepen naar bet zwaard. Ige verzocbt Jan van Egmond, Stad- 
houder van Holland, om eenig volt, hetwelk hem t erst on d werd 
toegezonden, aangezien vaa Egmond zijne parlij was toegedaan, 
daar de Kabehjaauwachen in Holland het met de Veikoopm jn 
Friealand hielden. Met deze balp en die van Juw Jongema, 
sloeg bij het beleg voor een sterk huis of spijker, hetwelk de Mon- 
niken, met behulp der Schieringers, tegen Galama en zijnen 
aanhang hadden doen bouwen , en nu verdedigd werd door Dieu- 
we Popkes Roorda. De Abt, nu in het naanw gebragt, 
zocht hulp bij Fieter Harinxma, die zoo spoedig mogelij.k eeni- 
ge Schieringers bijeenbragt, welke naar Uemelum trokken , maar 
daar gekomen vernamen, dat Roorda, van het ontzet niet weten- 
de, den spijker , onder beding van Ijjt en goed te bebouden, had 
overgegeven. Ige bad naaawelijka den spijker beinagiigd, of deed 
dien ten gronde toe slechten, en maakle er vele kostelijkheden buit. 
Hierop bezel le bij eene (tin* te Bakhuizen, waarnit hij den Abt 
en Minne Hillesen, Heerschap te Harich , beoorloogde. Deze 
werd te vergeefa door de Schieringers belegerd, heigeen den Abt 
zeer to het naanw bragt. 

Intuaschen werd den. 27 Febraarij 1487 te BoUward een lands- 
dag der vier verbonden steden gehonden. Hier dc«d Agge zijn 
beklag, maarziende, dat men hem met nitvlugten zocht te paaijen 
en door dubbefzinnige woorden om den tuin te leiden, nam hij 
de toevlngt weder tot de wapenen en outbood, met Minne Hil- 
lema, 300 Gelderscbe knechien. Ige, hierop verwoed geworden, 
viel onverziens op Minne en zijne helpers aan, en dreet' ze op de 
viugt. De Abt nu, met zijne Geldersche knechten en verbondene 
Schieringers , de verstrooiden weder ver^aderd hebbende , viel Ige 
zoo geweldig aan , dat bij met zijn volt moest wijken binnen de 
veste van het slot te Bakhuizen, hetwelk hij niet kon innemen. Bij 
Irok alzoo af, overal waar bij been long veel schrik aanriglende, 
en legerde zich met zijn volk te Wyckel en te Balk. Na dien tijd 
zwijgt de geschiedenis van hem. 

Zie Sc ho tan us, Geschied, van Fried.; Kok , Vaderl, 
Woordenb.; Cbalmot, Biogr. Woordenb, 



AGGEMA (Alef), een der verbonden Edelen , was oorspronkelijk 
uit een adeilijk geslachl in FriesJand, hetgeen van tijd tot tijd ver- 
bonden was met de aanzienbjke geslachlen van Aylva, Burma- 
nia, Goslinga, Harinxma, Starkenburg en andere. Hij 
hietd zich aan de zijde der Edelen, en teekende bun verbond, na 
het verdrag met de Landvoogdesse, den 23 Auguslus 1566 gemaakt. 
Bij vonnis van Alva van 10 September 1568 werd hij, met ver- 
beurdverklaring van goederen, uit 'sKoningg landen gebannen. 

Zie Te Water, tlist. van ket Per bond der Edelen, St, II. bl. 
144—145; Kok, VaderL Woordenb.; C h a 1 m o t , Biogr. Woor- 
denb. 

AGILEUS (Mr. Herdhik). Zie AGYtAEUS (Mr. Hbsmcus). 

AGK1COLA (FniHCISCDsj, geboren in een klein dorpje in de fe- 
genwoordige Prnissidche provincie Bijnland, was eeist Kanunnik en 
Pastoor te Roedingen, in diezelfde provincie, ennaderhand te Sit- 
taid, in de fflederlandsche provincie Liuiburg. Men prijst hem we- 
gens zijne geleerdheid en deugden, en bij is vermaard geworden door 
de navolgcnde geschrilten; 

De verba Dei scriplo et non scripto. 

De lectione sacrae acripturae, ej usque interpretibus. 

De Chrislo Salvatore, 

Conf alalia Anabapti&tarum 1528, 

Inslitutio de sanctissttno Savramento altarit , 1575. 

Evangeliourum demomtrationum Jibri IV. 1578. 

Speculum poenitentiae, 

De S. Itehquiis , nominatim illarutn, quas Aquisgr anenses 
possident, pia industria Caroli mvgni, ann. lajjl. 

De Piimatu Petri Apostoli, et successor urn ejus pontiji- 
cum liomanorum. 

Colloquium Theodori MalcoUi de Luthero ej usque consortia 
in causa religioms inconstantia, 1583. 

Evahtjelica demonstrate de damnaiissimo statu conoubina- 
riorum ordinis Ecclesiastici , 1603. 

Apodeixis Evangelica de pericutoso statu concubinarioTum 
iutpoenitentium, 

De aeterno el vera Deo, nee non indubitato Ckristo atque 
Messia Christianorum Jibri II£. 

De amplissimis primlegiis et certissimis signis verae Chris • 
ti in terris ecclesiae tractatus, 1606. 

De Feneratione et Imaginibus Sanctorum libri II. 1614. 

Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot 
Algem. Hist, Woordenb, 

AGHICOLA (Rddolfcs), eigenlijk Roilof Huisman , is geboren te 
Baflo, in de Groninger Ommelanden , in 1442. In zijne teederejengd 
gaf hij reeds zulke doorslaande blijken van een vlng begrip en een goed 
geheugen, en was bovendiea met zulk eenen overheerschenden lust tot 
de boeken bezield, dat men toen al voorzien kon, dat er iets grool s van 
bem te wachten was. Hij genoot het eerste onderwtjg op de bernemde St, 
Maartensschool te Groningen, van waar bij zicb naar Leuven hegaF, 
ten einde zicb aldaar in de redeneerknnst en wijsbegeerte te oefenen. 
Hij gtelde zicb. echter geheel niet met den toenmaligen schooltrant te 
vreden, maar leerde Cicero en Quintilianus kennen en be- 
minnen, Naanwelijks een-en-twintig jaren ond , werd hij te Leaven 
tot Meester in de vrije kansten bevorderd. Van daar vertrok hij 
naar Parijs om er zijne letteroefeningen voort (e zetten , en hragt 
de jaren 1476 en 1477 in Italie le Ferrara en te Padua door, 
waar toen, door de meuigie Grieken, welke, na de overweldijjing 
van Konstanlinopel , zich derwaarts badden begeven, de fraaije let- 
tered weder met blister begonnen te bloeijen. Hicr verkeerde hij 
met de beroemdste Grieken en met de fraaiste geesten van Italic, 
zoo als Guarini en anderen, onder de bescherming vandenPrins 
Hercules van Este, in het scboonste lijdstip van Italie's ont- 
wikkeling en bloei en de lierscbepping der wetenscbappen. Onder 
de leiding van Tbeodorus Gaza, eenen der gemelde vlngtelin- 
gen , oefende hij zich voornamelijk in het Grieksch. Het latijn onder 
wees bij zelf en , zoo door zijne wijigeerige knndigheden en wel' 
sprekendbeid , als door zijne bekwaamheid in het uilicggen van 
Grieksche en Latijngche schrijvers, droeg hij de bewondering weg 
van alle Italiaansche gelecrden , met vele van welke hij redefvvislte 
en zelfs openbare redevoeringen bield. In zijn vaderland terugge- 
keerd , werd bij aangesteld tut Syndicus der stad Groningen , waar 
bij uit genegenheid tot de zang- en speelkunst, een voorireffelijk 
orgel in de St. Maartenskerk vervaardigde, De regering >an Gro- 
ningen besloot, bij resolutie van 15 December 1601 , ter herinne- 
ring aan Agricola, het navolgende daar nog aaawezige opsehrift 
voor bet orgel le plaatsen : Opus Rudolpki Agri colae , 
Ante annos CCXII patriae hujus civitatis Syndici, semel 
iteruvtque auctum, ac clenuo vctu&tate et inerti refectione corrup- 

10 



38 



tum(l) (d.i-: Het werk van Rudolf Agri cola, voor twee honderd 
en Iwaalf jarea Syndicus dezer stad , eens en andermaal verbeterd , en 
eindetijk door ouderdom ea slechte herstelling bedorveo). Te Groningea 
genoot hij den gemeenzamen en leerzamen oingang van zijnen ouderen 
vriend Wessel Ganaevoort en betoonde zich allezins een groot 
Kef hebber , voorstander en bevorderaar van de keunis der talen en we- 
tenschappen. Ook wil men, dat hij, gedurende die tijd , de stad Gronia- 
gen in eene sending bij den Aartshcrtog Maxim ilia an gediend 
heeft, en dat deze te vergeefs hem zocht aan zijnhof te houden. 
Groningen mogt zich eveuwel niet lang in zijn licht verblijden, 
wantslechtszesmaanden had hij het syndicaat aldaar waargenomen , 
toen hem het opzigt over de school te Antwerpen werd opgedragen , 
en naauwelijks had hij voor dezen post bedankt, of hij werd als 
Hoogleeraar naar Heidelberg beroepen , waar hij de Gricksche Let- 
terkunde, voor Duitschland, herstelde en ongemeen veel bijdroeg tot 
opwekkiog van den smaak voor de Ouden ; tevens den ftTOnd Jeg- 
geode van de naderhand zoo beroemd gewordene boekerij te Hei- 
delberg. Het overige van zijn leven bragt hij gedeeltelijk te Hei- 
delberg, gedeeltelijk te Worms door, bij alVisseling in beide piaatsen 
onderwijs gevende in de welsprekenheid en wijsbej'eertc; terwijlhij 
ook in openbare disputen, dikwijls op verzoek, zijn gcvoelen over 
allerlei voorkomende zakeri verklaarde. Om den kring ztjner studien 
te vohnaken, leerde hij, nog ingevorderdejareii, de Hebreeuwsche 
taal van eenen tot het Christendom bekeerden Jood en gebrttikte 
die tot betere kennis der gewijde oorknnden , van wier onderzoek 
hij, in het laatst van zijn leven, veel werk maakte, evun als van 
de kennis der godgeleerdheid , ten einde de zuivere christelijke 
godsdienstleer, welke hij zag, dat jammerlijk verontreiDigd was, 
uit hare echte gronden op te delven. Hij schijot in de zelfde gevoe- 
lens gedeeld (e hebben, welke Luther naderhand voor de zijnen 
erkende, en hij maakte geen zwarigheid , in gemeenzame gesprek- 
ken, openlijk voor zijn gevoefen uit te komen. Met volkomen regt 
mag hij dus als een der voorgangers van Erasmus in het zoo 
noodige werk der Kerkhervorming beschouwd worden. De Kenr- 
vorst van den Palts gebruikte hem ook aan het hof tot de gewig- 
tigste beraadslagingen ; terwijl hij op diens verzoek , tevena een kort 
hegrip der Historie van de vier Monarchien (2) schreef. 

Na het overlijden van dezen giooten man, dat den 28 October 
1485 voorviel, sprak de beroemde Joannes Reuchlin, die 
groote vereerder der oude, vooral der Hebreeuwsche letterkunde, in 
Duitschland eene lijkrede over hem uit. De nog grootere Eras- 
mus gaf dit getuigenis van hem, » dat men aan deze zijde der 
hergen (de Alpen) nooit eenen man gevonden had, die bij Agricola 
in geleerdheid kon halen ; dat hij in het Grieksch en Latijn de meesten 
verre overtrof, in de dichtkande eejj tweede Virgtiius, in on- 
ongebonden stijl een tweede Politianus en znlk een wclsprekeud 
redenaar was , dat zelis Some hem bewonderde , als of hij geen 
uitlander maar een inboorling geweest ware; en eindelijk, dat hij 
een acherpzinnig wijsgeer en goed toonkunstenaav was." De be- 
roemde Italiaan, Faulus Jovius schreef eene lofrede op hem. 
Een ander geleerd Italiaan, Hermolaus Barbarus, maakte het 
volgende Latijnsche grafechrift op hem, dat de beroemde Wigle 
van Aytta van Swichem, door Heidelberg reizende, terlietde 
van dezen zijnen landgenoot, op zijn graf deed uithouwen: 
Iavida clauserunt hoc marmore fata Radoiphutn 

Agricolam, Frisii spemque deeusque soii. 
Scilicet hoc uno meruit Germania, Jaudis 

Quicqnid habet Latium, Gi'aecia quicquid habet. 
hetwelk vrij vertaaJd dezen zin heeft: 

In Frieslands hoop en lust, Rudolfa?, wien de dood, 
Afgunstig nedervelde en in dit marmer sloot, 
Vereende Dutischfand eens zoo groot een ietterscliat 
Als immer Griekenland of Latium bezat. 
Bij was bebalve in de wijsbegeeite , de welsprekendheid en de 
Jetteren ook zeer bedrevcn in de regtsgeleerdheid, verstond de 
fransche taal grondig, en sprak ze sierlijkj de zang- en speelkunst 
waren zijne geliefde nitspanningen , want hij bespeelde oodersehei- 
dene muzijkinslrumenten ; ook was hij niet onbedreven indeschtl- 
der- en de latijnsche dichtkunst; terwiji het spreekwoord, dat 
feleerde iieden slechte schrijvers zijn, in geenen deele door hem 
bewaarheid werd, daar hij eene zeer Fraaije hand schreef. 

In zijne jengd was Agricola een liefhebber van geestigescberts, 
doch wist, vooral bij het ktimmen zijner jaren, het betamelijke 
zoodanig in acht te nemen, dat niemand ooit door hem gehoond, 

{1 1 N. C. K i s t , Bet Kerk-orgel-gehruik , bijzonder in Nederland , me> 
degnrleeld in het drchief voor JCerk. Gesch., em. voor JVedorland , iaof N, 
G. Kist en H. J. Royaardii, 0. X. bl. 232. 

(8) Epitome de qmtuor ManarcMia* 



of het heilige met het onheilige vermengd werd. In zijne manie- 
reo was hij wel niet norsch , maar toch niet zeer gevat op hoffe* 
lijke wellevendheid , zijnde het , naar men verliaalt , wef eeos gebeard , 
dat hij , bij anderen ter maaltijd zijnde , in zulke diepe gedachten 
verviel, dat hij, het gezelschap vergetende, met de ellebogen op 
de tafel leunende, de nagels van zijne vingers afknaauwde. Hoe- 
wel niet afkeerig van de vrouwen, van welke hij meer dan eene, 
bij voorkomende gelegenheid, met vruchlen Van zijn dichtvermogen 
vereerde, kon hij evenwel er niet toe besiuiten , om een howelijk 
aan te gaan, onder anderen, aangezien hij vreesde, daardoor al te 
veel in zijne letteroefeningen te worden achteroit gezet. Bij zijn 
leven zijn ei' weinige van zijne iettervruchten in het licht versche- 
neD; na zijnen dood zijn zij echter door Allardas van Am- 
sterdam bijeenverzameld , in 1539, te Keulen, in twee dee- 
len, in 4° uitgegeven, onder den titel van: Opera Ru- 
dolphi Agricolae. Later zijn zij te Grom'ngett herdrukt. Men 
vindt daarin, behalve zijne Uneven, Gedichten en Redevoeringen , 
eene Lalijnsclie vertating van Isocrales ad Demonicum, eeni- 
ge zamenspraken van Lucianus enz. 

Zijn portret komt voor hij Schotanus, Geschied. van Friesl. t 
bl. 878, en bij Fop pens, Biblioth. Belg., Tom. II. pag. 1079. 

Zie L. Guicciardijn, Be&chryv. van alle de Nederl. , bl. 172; 
van lloogstraten enBrouerius van Nidek, Groot Algem, 
Hist. Woordenb, j Halma, Tooneel der Vereen. Nederl; 
H. v(an) H(eussen) en II. v(an R(ij n), Kerkel. Hist, en Oudh. 
der seven Vereen. Prov. , D. V. bl. 285 , 362 en 363 ; Levensbes, 
van eenige voorname meest Nederl. Matmen en Vrouwen, D. 
VI. b.4t— 51; Kok, Vaderl. Woordenb.; H. H. Brucherus, 
Gedenkb.van Stad enLande, Voorb. $57; de zelfde, Geschied, 
van de opkomst der KerkAerv. in deprov, Gron. t bl. 8—1 1, Chat- 
mot, Biogr. fVoordenb.; Saxe, Onomast. Litl, , P. II. p. 470; 
471 en 5U2; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Herv. 
kerk, D.I. bl, 42 — 44; van Kampen, Beknopte Geschied, der 
Letteren en tFetens., D. I. bl. 51 en 52; D. III. bl. 32 en 33; 
H. Baron Coltot d'Escury, Holland's Roem in Kunst. en 
fVetens., D. IV. h). 81 — 83; Biogmph* Nation.; Aanhangsel 
op het Algem. Woordenb. van Kunst. en Wetensch. van 
G. Sieuwenhuis; Algem. Noodw. Woordenb. der sa menlj 
Westendorp, Jaarb. van en voor deprov. Groning., S(. III. 
bl. 645—648; It Aade Friesche Terp met bijv. en aant, van J. 
van Leeuwen, bl. 418; Tresling, Vita et merita Rudol- 
phi Agricolae, Gron. 1830; Glasias, Godgel. Nederl. 

AGRICOLA (Woikukg) werd, niet tang na de redactie der pro- 
vince Groniugen, in 1507 , Predikant te Garslhuizen, daarna, in 
1601 te Iosdorp, en in 1611 te Bedum , waarhij tot aan zijne dood, 
in 1626, het werk der bediening waarnam, Hij schijnt in bijzondere 
achting bij de klassis van Groningen te hebben gestaan, want na 
eerst te zijn afgezonden naar de kerkvergadering weike , in 1607, op 
bevel der Algemeene Staten te 's Gravenhage is gehouden, were! 
hij mede afgevaardigd tot de Walionale Synode, welke in 1618 en 
1619 te Dordrecht is gehouden. 

Zie H. H. Brucherus, Gedenkb. van Stad en Landc , bl. 1 1 9, 
262, 264 en 266 en De zelfde, Geschied. van de opkomst der 
Kerkherv. in de prov. Gron. , bl. 371 , 377 en 383. 

AGRON (AnioiNE Nicolas) was een zeer verdiensteiijk Fransche 
kostschoolhoader te Zierilzee, die in September 1793 werd aange- 
steld tot Stads Fransche kostschoolhouder te Gorinchem en in Septem- 
ber 1796 als Rector der Latijnsche kunst- en kostschool te Elburg , 
werd beroepen, waar hij omsfreeks het begin dezer eeuw moet 
overleden zijn. Hij heei't zich vooral bekend gemaakt door zijne 
Versameling van Opstellen, om de jeugd tot de kennis der 
Fransche taal op te leiden, waarvan de achtste diuk, door den 
lleer H. Scheerder bezorgd, in 1834 het licht zag. Voorts be- 
staat er nog van hem : 

Eenvoudige leertrant voor kinderen, om bittnen weinig tzjds 
bedreeen te worden in het deelineren en conjugeren , Gron. 1 799. 

Zie Alphabetisehe Naaml. van Boeken , welke sedert 1792 
tot 1832 zijn uitgekomen ; Aanh. op het Woordenb. van Kunst. 
en Wetens. van G. Nieuwenhuis. 

AGRON (Piekre), vermoedelijk een broeder van den voor- 
gaande, was een zeer verdiensteiijk sehoolonderwijzer te Amster- 
dam, waar hij, zoo wij wel onderrigt zijn, tcvens een der Redac- 
teuren van de Stads-courant was. Hij gaf met de Heeren Lan- 
dr«5 en Weiland uit: 

Nouveau Dictionnaire portatif des langues Francaise et Hoi* 
landaise, 2 vol. waar van in 1827 een tweede druk bet licht za^. 

Ook als Wederduitsch dichter deed hij zich kennen, door een 
boekdecltje met eenige niet onbehagelijke stukjes, getiteld: 



39 



Eensaam tijdverdrijf in dichtstukjes , Amst. 1794. gr. 8°., 
waarin hij zich als een man Tan gevoel en smaak doet keonen; 
terwijl zijne gedichten, met eene losheid en natmirlijkheid behan- 
deld zijn, die den lezer intiemeu. 

iiovendien bestaat ei van hetu: 

Katechismus der Framche taal, Amst. 1811. 12°, 

Zie Atpkabetische Naaml. van Boeken, welke sedert 1792 
tot 1832 zijn uitgegevenj P. G. Wits en Geysbeek, Woor- 
denb. der Nederd. Dichters; Aanhangs. van het Woordenb. 
van Kunst, en Wetens., door 6. Nieuwenhuis. 

AGYLAEUS (Mr. Humicus) of Agilehs , een regtsgeleerde, ge- 
boren te '» Herlogenbosch , omstreeks hct jaar 1533, was een zoon 
van Antonie Agylaeus, een Italiaan van afkomst. Hij wordt 
ook wel Mr. Hendrik In den Hoorn genoemd, naar het uit- 
hangbord van het hnis te 's Hertogenbosch , waarin hij woonde. In 
zijne geboortestad nam hij de wapens op tegen den Koning ran 
Spauje, en deed er in 1579 de Uoie Tan Utrecht aannemen; doch 
moest als voorstander der vrijheid , waarschijnlijk nog in den zomer 
van dat jaar, die stad raimen, en schijnt zich toen naar Utrecht 
te hebben begeren, Hij was een sterk aanhanger Tan Leicester 
en werd, door diens beleid, bij de verandering der Regering te 
Utrecht in 1586, tot Raad en Procureur-Generaal aldaar aangestetd, 
Het is algemeen bekend , welke oneenigheden atom de Leicesteracbe 
factie veroorzaakt heeft , bijzonder te Utrecht , alwaap de Edelen 
zich bij voortdnring beklaagden over de veranderiDg in de regering 
gemaakt, en deze klagten hielden nog aan, zelfs na het vertrek 
en de dood Tan Leicester. Be Edelen eischten, dat er eene 
groote verandering in de Wethonderochap te Utrecht zon plaats 
hebben , waartoe evenwel de Regering dier stad niet wilde overgaan. 
In Jnlij 1588 leverden de Edelen een nienw verzoekschrift in bij 
de Algemeene Staten , die Elbert Leoninns, Kanselier van Gel- 
derland , en Jacob Valke, Lid van den Raad Tan Slate, naar 
Utrecht zonden, om met den Graaf van Nieuwenaar, destijds 
Stadbouder van dat gewest , middelen te beramen tot bet verefFenen 
der geschillen , onder de leden der Staten bestaande. Doch dit 
aanhonden bij de Algemeene Staten werd den misnoegden Edelen 
zoo kwalijk genomen, dat zij Agylaeus gelastten, om hen des- 
wege voor het hof te dagvaarden, zoo als hij deed. De Edelen 
verzochten uttslel, docb eer dit geding vervolgd werd, reiade 
Agylaens naar Engeland, waarschijnlijk om de belangen der 
parti) van Leicester te bevorderen, en gaf last aan zijnen Sab- 
slilunt, Willem van Nypoort , om de zaak voort te zetten j terwijl 
hg hem zijne conclusie in die zaak geleekend achterliet. Of Agy- 
laeus uit Engeland is terug gekomen, en wat hij later bedreven 
heeft , vindt men nergens geboekt. Zeker gaat het , dat den 27 
September 1589, de door hem bekleede post van Raad en Pro- 
cureur-Generaal te Utrecht aan een ander vergeven werd. 

Mcer dan als Staatkundige is hij door zijne werken bekend ; zijnde': 

Ad ea, quae in Novellis Justiniani constitutionibus Jus 
civile attingunt, liber singularis, Colon. Agripp. 1558. 

Novellarum Constitutionum supplemcnium , Colon. 1500. 8°. 

Noveliae tatinae ex versions Holoandri et Agylaei, Paris. 
1560. 4°. et Basil. 1581. 

Justiniani edieta •• Justini, Tiberii , Leonis pkilosophi coti- 
stitutiones et Zcnonis una. Par. 1560. 8°. 

Vhotii Nomocanon, cum annot. Theodorii Bahamonit, 
nunc primum Henr. Agylaei autpiciis in Laiiitm dedtic- 
tis, Basil. 1561. 

Dit laatste werk is in 1615 herdrukt, met den Griekschen tekst 
er bij, door Chris toff el Just el, en in 1661 door Hen- 
ri c n s Jnstel 

Inauguratio Philippi II , Hispan. regie , qua se juramento 
ducat ui Brabant iae , etc.) obligavit, Ulr, 1620, 8°. 

Yolgens Valerias Andreas (1), zon hij in April 1595 
overleden zijn. Zijn wapen was van good, met drie Markiezen- 
Ironen van keel. Het facsimile zijner handteetening treft men aan 
in de Bijdragen tot reglsgeleerdheid en teetgevingt D. II. 

Zie Bor, Nederl Oorlogen, B. XXI. bl. 40 (715), B. 
XXIV. bl. 9—23(160—179); van Hoogstraten en Brou- 
erius van Nidek, Groot Algem. fjToordenb. ; Luiscus, 
Alqem. Hist. Woordenb,; Wagenaar, Vaderl. Hist.-, VOL 
168 en 297 ; Mr. J. H. van H e u r n , Hist, der Stad en Meye- 
rye van '$ Hertog. , D. II. bl. 119; Kok, Vaderl. Woor- 
denb. D. II. bl. 389; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. I. bl. 
85 en 86; (A. van Gils) Kathol. Meyer. Memorieb., bl. 191; 



(1) Biblioth. Belgic.-, p, 348. 



van Kampen, Beknopte Gesckied. der Nederl letteren en we- 
tensch., D. I. bl. 104 en 105; Biogr. Nation.; Mr. C. A. den 
Tes en Mr. J. van HalJ, Bijdr. tot da Regtsa, en Wets., 
D. II. bl. 588, 589, 601—607. 

AHRE (Tbeodobicos vm). Zie THEODOBICUS II. 

A1LVA. Zie AYLVA. 

AITSEMA (Foppe vin)'. Zie AITZEMA (Foppb yab). 

AITSMA fRssK). Zie AITZEMA Rehk). 

AITTON (Hedurik Arhoid) , geboren te Leyden in 1753, werd, 
na volhragte studie, in 1775 als Predikant te Rhoon, in het Over - 
maassche heroepen. Van daar vertrot hij in 1783 naar Hien en 
Dodewaard, en in 1784 naar Zwolle. Door veelvuldig dienst- 
werk, wegens eene dubhele vakatare veroorzaakt, kreeg hij in 
1800 eene herhaalde bloedspawing, Eenige zijner vrienden *tel- 
den hem, op hunne kosten in staat, om zijne dienst door eenen 
Proponent te laten waarnemen. In 1803 verzocht hij wel 
Emeritus verklaaid te worden, maar de stedelijke regering bood 
hem, uit bij&ondere consideratie , jaarlijks 250 guld. aan, ten 
einde te continueren met eenen Proponent. In 1805 zijne toe- 
stand nog niet verbeterd zijnde, vroeg hij nogmaals aan om zijn 
Emeritaat, hetwelk hem foen ook verleend werd. Bij vestigde 
zich vervolgens met der woon te Leyden, waar zijn zoon zich in 
de godgeleerdheid oefende. Langzamerhand herstelde hij bier zoo 
zeer, dat hij in 1810 aanbood zijne dienst te Zwolle wederopte 
vatten, en meermalen te Leyden den kansel betrad. In 1815 
werd hij als Adjunct-Predikant te Scheveningen aangesteld, in 
welke betrekking hij werkzaam was van 10 Maart 1815 tot zijne 
dood, die den 29 September 1819 voor viel. Zijn zoon Rijk 
Otto Aitton, is thans Predikant te Zevenbergen. 

Hij was de eerste , die het wagen dorst de christelijke zedeleer, 
met eene regt liberate hand, voor menschen van onderscheidene 
standen te bearbeiden in een gescbrift , betwelk ten jare 1787 te 
Utrecht in het licht verscheen, onder den titel van Onderwijs in 
de Chrittelijke zedeleer, waarin hij vele belangrijke panten met 
fijne naauwkeurigheid ontwikkeld heeft. 

Nog zien van zijne band het licht : 

Kort begrip van onderwijs in de Christelyhe zedeleer , Utr. 8". 

Onderwijs in de kernel- en uardrijkskunde , Zwolle 1804. 

Tijdens zijn verblijf te Leyden hield bij zich vooral onledigmet 
de uitgave van het Novum Testamentum secundum curam Leus- 
denii et Griesbachii en de vertaling van J. F. Osterwalds Aam- 
merkingen over den Bijbel, bijzonder het Oitde Verbond, welke 
aldaar in 1809, in groot 8°, uitkwamenj terwijl de Aanmerhin- 
gen over het IVieuio Verbond reeds het jaar te voren te Zwolle 
war en in het licht verschenen. 

Zie Algem. Konst- en Letterb. voor het jaar 1819, D. II. 

bl. 290; Boeksaal der Geleerde Wereld van 1819^1. 506-609; 

Ypeij en Dermont, Gesckied. der Nederl. Herv. kerk, D. IV. 

bl. 65; Ypeij, Kerkel Gesckied. der 18 eeuw, D. VIII. bl. 

368 en 369. 

AITZEMA (Foppe vm), een zoon van Schelte van Aitzema, 
een man van edele geboorte, was Raad van den Hertog van Bruns- 
wrjk , toen hij Resident werd van den staat der Vereenigde Neder- 
landen te Hamburg. In 1630 werd hij door de Algemeene Staten 
aan Wallenstein en den Graaf van Tilly gezonden, otn een 
verdrag van wederzijdsche onzijdigheid met hen te sluiten. Ofschoon 
Wallenstein zich, reeds voor eene geruime tijd, genegen 
getoond bad , om in vriendschap met de Staten te leven , verklaarde 
hij na het leger, hetwelk hij op de been gebragt had, niet te 
kunnen afdanken. Ook de onderhandeling bij Tilly liep vrachte- 
loos af. Nog in bet zelfde jaar werd Aitzema naar Denemarken 
gezonden, ten einde den Koning te bewegen tot het afschatlen van 
den nieuwen tol , dien de Koning te Glockstad vorderde , en waar- 
door inzonderheid de Hamburgers gedrukt werden, doch ook deze 
bezending liep vruchteloos af. In 1636 reisde hij , zonder openlijke 
zending, doch op last van zijne meesters naar Weenen , om denKei- 
zer tot het bewaren eener stipte onzijdigheid te bewegen; waartoe 
zij zich van hnnnen kaut iosgelijks verbinden wilden. De Koningin 
van Bohemen had Aitzema mede gelast hare zaken in dat Rijk 
te bevorderen, Ook moest hij, van wege Frederik Hendrik, 
Prinn van Oranje, onderzoeken, of de Keizer dien Prtns met het 
graafschap Hears zon willen beleenen, en hem toestaan; dat hij 
zijne goederen, onder het Rijk gelegen, bij nitersten wil, zoowel 
aan zijne vrouwel^ke als mannelijke erfirenamen mogt nalaten. Ait- 
zema schecn in het eerst wel in zijne handeling te zullen sla- 
gen. De onzijdigheid werd hem genoegzaam. beloofd. Ook sprak 
men van Meurs, ten behoeve van den Prins van Oranje, tot een 
vorsteadooQ te willen verheffen, waarmede die Prins zich zeer ver- 



40 



eerd hield; hoewel sommigen hier te lande meenden, dat hij geene 
gunsten van het huis van Oostenrijk behoorde te ontvangen. Doch 
de Spanjaarden vrkten , ten keizerJtjken hove, eene spaak in het wiel 
te steken. De Fransche Gezant Cham ace toonde zich. inede mis- 
noegd over de handeling met den Keizer. Sommigen willen, dat 
Aitzema's rei* nog een ander oogmerk had, dan cm het hof van 
Weenen te polsen; hoe dit ook zij , gedurcnde zijn verblijf ten 
leizerlijkenhove, wrd hij , ait aanmerking van de diensten , door 
zijne voorzaten aan het rijk bewezen, dour den Keizer tot Vrijheer 
van het rijk verheven. Deze zijac reis en de danrop volgende ont- 
vangene ganistbewijzen gavea Frankrijk groote ergernis, le meer 
daar de Staten, bij het laatst gesloten verbond, beloofd hadden met 
Oostenrijk te zallen breken. De Staten maakten gebraik van dezen 
argwaan 001 Aitzema, in 1637, terug te ontbieden, onder voor- 
geven, dat hi] zich wegens de beschafdiging, ten zijnen laste, zou 
verantwoorden ; doch het ware doel was , om van de gesteldheid 
van het hof onderrigt te zijn , en om de zaak meer schijn te ge- 
ven , benoemde men Commissarissen , om hem le ondervragen. Deze 
deden verslag, dat het hun geblelen was , dat de ten zijnen 
nadeele verspreide gerachten uitgestrooid waren door zekeren Men- 
zelins, keizerlijk Commissaris le Hamburg. De Staten besloten 
hierop de verdediging van Ai tzema aan te nemen, en hem aan te 
manen otn zijne posten getrouw te blijveu bekieeden. Hierop werd hij 
naar de vergadering van den Nedersaksischen kreits gezonden, ten einde 
de leden dier vergadering tot eensgezindheid aan le manen. De 
Staten gehruiklen hem no mede om eene heiuielijke verstand bonding 
met den Keizer aan te knoopen, ten einde daardoor tot een afzoo- 
derlijk verdrag met Spanje te geraken; sommigen wilden hem zelfs 
gedarig aan dat Hof laten. 

In den zelfden zotner helastfe men hem nog met eene geheime 
zending aan den Zweedschen ianselier Oxenstiern, die zich 
destijdit te Maagdenburg bevond. Dan, hetzij hij meer wilde doen , 
dan zijn pligt hem gebood , hetzij zijne bekwaamheden hem vijan ■ 
denmaakten, hij verviel in ongenade, en moest scdert met den haat 
van alien worstelen. De Afgezanten van Spanje en Frankrijk blie- 
zen dit vunr inzonderheid te Weenen aan. Die van Zweden maakte 
zich jegens hem aan woordbreak schuldig. De Franschen, die alle 
de gangen der Zweden naspoorden, beschuldigden hem , dat hij den 
Keizer meer dienst deed dan den Staat. De Prins van Oranje, 
die zich , naar sommigen wilJen , te vroeg over zijne eigene zaken 
had uitgelaten, beschouwde hem als oorzaak, dat zijne geheimen 
ruchlbaar geworden en zijne zaken daardoor verijdeld waren , en 
trachUe alzoo al het kwaad daarvan aan hem te wijlen. Aitzema 
bad, nevcns Simon van Beaumont en Anthony Oetgens 
van Waveren, bet eiland Ameland van den Keizer ter ieen ont- 
vangen; dit wierp de verdenking op hem als of hij zich had laten 
oinkoopen en bragt hem in grootm haat bij het gemeen. Hiervan 
werd hem te Hamburg door briflven kennis gegeven , waarop hij , 
den 26 Maart 1637, aan de Staten schreef'j dat hij. bij zijne tomst 
aldaar onldelt had, dat er zeer kwade geruchten over hem waren 
uitgestrooid ; dat hij zich den i 9 Maart op reis had begeven 
ten einde hunne Hoogmogendeu van zijne verngtingen mondeling 
verslag te doen; dat hij te Oldenburg, als door eco vconderwerk, 
was onderrigt , dat zijn logement, op de voorpoort te 5 s Gravenhage 
was in gereedheid gemaakt ; dat men zeide , dat hij op twiatig ot 
dertig punten de dood verdiend had; dat zijne zachlste straf zou 
zijn in vier kwartieren te worden vaneen getrokken j waarotn hij 
verder vrijgeleide, en, wegens zijne ongesteldheid, eenig nitslel 
vroeg. De zoo veel gerucht gt'tnaiikt hebbende zaak van Aineland 
werd onderzocht en daarin niets gevonden , dat met de eerlijkheid 
van een getrouw onderdaan strijdig was. De Slalen zonden nu 
CommiKSarissen naar Hamburg, met eenen brief aan Aitzema, 
waarin hij werd aangemaand en uitgenoodigd, om ten spoedigste 
naar Holland terug le keeren; doch indieu hij daaraan niet vol- 
deed , hadden de Commissaren in last de regering van Hamburg 
te verzoeken, Aitzema te vatten en, nevens zijne papicren, aan 
Hnnne Huogmogenden over le leveren; indien hnn echter mogt ge- 
weigerd worden, om zich van zijueu persoon te verzekeren, dan 
moeeten zij trachten zijne papieren in banden te krijgen. Aitze- 
ma, in tijds gewaarschnwd dat deze bezending op weg was ( vkigtle 
naar Praag, wnar men ook legen hem was ingenomen, omdat hij 
bet werk der nentraliteit te stork gedreven had; men zeide dat hij 
zijn loon kreeg. Daar nu' alle Vorslen mede tegen hem ingenomen 
waren, ton hij nergeus veilig zijn. De Staten van Friesland waren 
inzonderheid tegen hem verbitterd, en magtigden zclfs het hof van 
Jnstilie om een reglsgeding tegen hem in te stellen, daar er ech- 
ter geen bepaaldc beschufdiging tegen hem inbwam , bleef dit sic- 
ken. De nu rondzwervende Aitzema vlugtte van Praag naar Wee- 



nen, waarhij, nade Roomsche kerkleer omhelsd tehebben, in Octo- 
ber 1037 overleed, en in dekerk der Predikheeren begraven werd. 
Zijne groote bekwaamheid, die hij veeltijds deed gelden, was hoogst- 
waarschijnlijk de voorname oorzaak van den nijd, waaraan hij ten 
doel stood. In jeugdige leeftijd was bij zeer gezien bij Hugo de 
Groot en Cornelia van der Myle, die eenen brief van aan- 
beveling aan Daniel Heinsias, welke zich in 1617 te Parijs 
bevond, schreven, waarin zeer gonstige getaigenissen van zijn ver- 
stand voorkomen (1). Hooft noemt hem in zijne brieven , n°. 209, 
een overbekwaam man. In 1607 had hij te Helms lad eenige La- 
lijmcbe gedichten uitgegeven en een paar Verhandetingen over het 
burgerhjk regt, welke Meerman in het 6' deel van zijn The- 
saurus opgenonnen heeft, 

Zie L. van Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, D. II. 
bl. 294, 312—316, 338, 410, 412, 422, 493, 499 en 501 j 
Wagenaar, Vaderl Mist. D. XL bl. 121, 129, 240 en 241; 
K o k , Faderl, Woordenb, ; C h a 1 m o t , Biogr % Woordenh. ,- 
Scheltema, Staat k. Nederl.; Alqem. ffoordenb. der Zamenl. 

AITZEMA (Uhsskl van). Zie AYSMA (Hessbl vin). 

AITZEMA (Luowe van), een Friesch Edelman, geboren le Doc- 
turn, den 19 November 1600, was de zoon van Meinardus 
van Aitzema, Burgermeester van Docknm en Secretaris van bet 
coliegie ler admiraliteit aldaar, en van Gatharina, dochter van 
Epo Juckeroa tot Sexbierum, Burgemeester van Franeker. 

Tfaauwelijks 16 jaren oud zijode, liet hij zijoe Poemata Juve- 
nilia in 1617 te Franeker in 4° drukken; doch schijnt later zich 
geh eel aan de staalkunde te hebben toegewijd; althans hij werd 
Resident van de Hanzesteden te 's Gravenhage, welke waardigbeid 
zijn oom, de bovenvermelde Foppe van Aitzema, voor hem 
verkregen had. Ook deed hij tweemalen ten behoeve der Hanze- 
steden eene reis naar Engeland, tweemalen naar Brussel en eens 
naar Brugge. Op de tertigkomst van zijne tweede reis naar Enge- 
land, werd hij door eenen Zeeuwschen taper genomen , mishandeld 
en van alles beroofd, Doch meest vermaard is Aitzema door zijn 
werk, geoaamd: 

Saken van Staet en Oorlogh in, ende omtrent de Vereenig- 
de Nederl., '$ Gravenhage 1655, 15 deelen in 4°. tweede druk 
J s Gravenhage 1669, 6 deelen in folio, bestaande het zesde deel 
2 e stuk uit zijne, ook afzonderlijk gedrnkte, Perhaal van de Ne- 
derlandsehe Vredehcmdeling en Herstelde Lneuw ofte Discours 
over het gepasseerde in de Vereenigde Nederlanden in 't jaar 
1650 en 1651. 

Het geheele werk is, naar het getuigenis van een bevoegd beoor- 
deelaar (2), neene lostbare verzame ling van Staatsstukfeen, zekerlijk 
»dnor geene pragmatische geschiedenis oE vloeijenden stijl aaneen ge- 
nschakeld (men verwijt Aitzema met reden bastaardwoorden , wijd- 
» loopigheid en courantenstijl), maar toch van zulk een belang door 
»bet gewigt der stukken, de onvermoeide vlijt, waarheidsliefde en 
nonpartijdigheid des sclirijvers, die lijdgenoot van alle verhaalde ge- 
n beurtenissen was, en door menige nntlige aanmerking, dat zonder 
» Aitzema het schitterendste tijdperk der Kederlandsche Geschiede- 
»nis (van het einde des Bestands in 1621 tot op den Alenschen 
»vrede in 1868) niet dan onvolledig bekend zon zijn." Doch Ait- 
zema had ook, door het ambt dat bij bekleedde, (oegang tot de 
voornaamste Staatslicden, waardoor bij in de gelegenheid was zaken 
le weten te kooien, die voor anderen geheim bleven, terwijl hij 
ook niets oubepwefd liet, om meester te worden van acten, reso-; 
lutieu , beraadslagingen zoo van de Staten-Generaal , als van de Staten 
van Holland en die der overige provincien ; zelfs geeft men hem 
na , dat hij niet altijd even kiesche en zclfo wel ong;eoorloofde mid- 
delen heeft in het werk gesleld om sommige stukken magtig te 
worden. Ontegenzeggelijk hezat hij groote bekwaamheden, en men 
wil , dat hij bijna alle levende talen kende. Bij overleed te 's Gra- 
venhage den 23 Februarij 1669. Ztjne afbeelding vindt men voor 
den folio-drak van zijn werk. Ztjne zingpreak was : Pax et Li- 
bertas (vrcde en vrijheid), ook wel: Cedant arma toqae (de 
wapenen mocten voor den tabbaard wijken). 

Zie Aitzema, Salen van Staet en Oorlogh, D. I. bf. 168, 
1027 en 1086. D. II. bl. 296—298, 499 en 1004, D. III. bl. 
189, 190, 216, 380, 387, 388, 409, 411, 721, 730—745, 
786, 878, 879, 885. D. IV. 71, 77, 195, 247, 315, 716, 
809, 844, 950 en 95$; J. Le Clerc, Geschied. derVer.Ned. 
D. III. bl. 149 en 150; Pars, Naamrol van de Batavische en, 
Hollandsche Schryvers, bl. 113, 114, 324, 416 en 417; van 



fl) Te vindim in Buruian , Syll. Epist, Tom. II, p. 439. 
fi) N. &, van K am pen, Geschiedenis der Letteren en Wetcnsclutppe* 
in de IVederla/uten , D. 1. bl. 397. 



41 



Hoogstraten en Broaerius van Nidek, Groot Algemeen 
Histor. Woordenb. j Wagenaar, Faderl. Hist,, D. XI. 71. 
D. XIII; Kok Faderl. Woordenb. y Saxe, Onomast. Liter. 
Pars IV. pag. 265 en 266 ; Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Biogr. 
Nation.; Aankangsel opG. Nieuwenhuis, Woordenb.van Kun- 
sten en Wetenschappen ; Algem. Woordenb. der Zamenleving ; 
Biogr. Univ. 

A1TZEMA (Rihk of Risnk), ook wel A ism a gespeld , Burge- 
mecster ran Leeu warden en wegens Friesland Gecommitteerde ter 
vergadering van Hunne Hoogmogenden was een der vier en twinlig 
Renters van Oldenbarneveld, Hogerbcets en de Groot. 

Zie J. Le CI ere, Geschied. der Ver. Ned. D. II. bl. 324; 
Wagenaar, Faderl. Hist., D. X. bl. 341. 

AKEN (Abboidcs tab) geboren te 's Hertogenbosch vras een zeer 
godvreezend Priester, die tijdens het beleg van 1429, in zijne ge- 
boortestad, veel dienst deed door zijne prieslerlijke bediening , en 
een week van Christelijke zedeleer sehreef , getiteld : 

Den Spiegel der Liefde. 

Ha het overgaan der slad aan de Staalschen , begaf hij zich naar 
Antwerpen, waar hij eenige jaren later overleed. 

Hij had tot wapen een doorsneden veld, het bovendeel van sti- 
ver, met een spoorrad van keel en het onderdeel van sinopel met 
3 loopende honden van zilver. 

Zie (A. van G i 1 s) Katholyi Meyerysch Memorieboek. bl, 185. 

AKEM" (Hekdkik of Hun vak) , ook wel Hendrik van Ha- 
ke n genoemd , Pastoor te Corbeke , tusschen Leaven en Brnesel , 
was geboren te Brussel, waarschijnlijk in de derliende eeuw. Hij 
bragt den Roman de la Rose van Guillaume de lorris en 
Jean de Meting in Nederlandsche dichlmaat over, onder den 
tifel van Het hour, van der Rosen , en is waarschijnlijk ook de 
dichlcr van de Historie van Saladtjn, Met minder grond wordt 
door sommigen ook de Natuurkunde van het Geheel-al aan hem 
toegeschreven , doch in het Comburger MS. moet van hem een ge- 
dicht voorhanden zijn. In den Leeckenspiegel is werk van hem 
ingevlochten , onder anderen zijne beiijaode verliandeling Over de 
Dicktkunst, welke wegen* het gezond verstand , dat er in heerscht, 
door bevoegde beoordeelaars merkwaardig genoemd wordt. 

Zie Wit sen Geysbeek, Woordenb. der Dichters, D. III. 
bl. 47 en 48; Mr. W. Bilderdijk, Taal- en Dichth. Ferscheid. 
D.I. hi. 146; F. A. Snellaert, Ferk. van de Nederl. Dichth., 
hi. 61, 67 en 195; J. Clarisse, Inleiding op de Natuurkun- 
de van het Geheel-al in de Nieuwe reeks van Werken der 
Maatsch. van Nederl. Letterk., D. IV. bl. 34. 

AKEN (Jim tab), is ale een bekwaam teekenaar van Jandschap- 
pen, met jbeelden en dieren gestoffeerd , en als verdienslelijk plaat- 
etser bij de kunstminnaars bekend. Zijne met de pen geleekende, 
in Oost-Indische inkt opgewassen landschappen en zijne 21 geetste 
prentjes met paarden, land- en Rijngezigten, waaronder 4 naar S a f t- 
leven, zijn zecr gezocht en worden in de prentverzamelingen ge- 
plaatst. Volgeng Hon bra ken zon hij ook paarden geschiiderd 
hebben. Levensbijzonderheden zijn niet van hem bekend: alleen 
weet men dat hij in de zeventiende eeuw geboren is. 

Zie Houbraken, Sckouburgh der Schilders en Schilderes- 
sen, D. III. bl. 183; van Eynden en van der Willigen 
Geschied. der Faderl. Schild,, D. I, bl. 214; Immerzeel, 
Levens en Werken der Kunstsekilders , enz. 

AKERBOOH, een Hollander ait de eersie helft der zeventiende 
eeuw, schilderde zeer uitvocrig en op eene niet onverdienstelijle 
wijze gezigten van steden , dorpen en buurten. 

Zie Immerzeel, Levens en Werken der Kunstsekilders, enz. 

AKERLAECKEN (Mr. Bartiiold vah), Sellout van Dordrecht en 
Raadshecr van Graaf Lodewijk van Egmond, was een zoon 
van Joan Storm van Akerlaecken en Maria van Alte- 
ren, beide van hooge geboorle, en blijkens twee, in 1567, ver- 
Taardigde wapenborden , aan de huizen Groenendael, Leeu- 
werwaert, Blijenbn rgh,Snouck, Utenengh en Bijwegen 
vcrbonden. Bart ho Id was een der minst bekende, doch meest 
voortreffelijkR geslaelit- en wapenlandigen zijoer eenw, Ua zijn 
overlijden, dat in 1646 plaats had, gaf zijne dochter Maria Mar- 
garcta een werk van hem in het licht, getiteld: 

Geslachts-afkomsten der Hertogen van Guelre, Gulick, Cle- 
ve, Bergh, en der Graven van der Marck, mitsgaders van ver- 
scheyde andcre Forsten. 

Ook hecft bij geschreven van het recht der Graven van Eg- 
mond op het Hertogdom van Gelderland, een opslel dat echtcr 
het licht niet heeft gezien. Er moet mede eene Genealogieche Be- 
schrijving van den Hut'se van Egmond, door hem vervaardigd, 
bij de familie van Force si le Alkmaar Lerusl hebben. Bij zijne 



echtgenoote Elizabeth van Ghesel liet hij zes tinderen, \ier 
zonen en twee dochters, na. 

Zie: M. Balen, Beschrijv. van Dordrecht, bl. 215; G. D.J. 
Schotel, Letter- en Oudheidk. Avondst, bl. 152 on 153; De- 
zelfde Aanteek. betreffende drie Faderlandsche Dichteressen -nit 
de XVII eeuw , medegedeeld in de Algemeene Konst en Letterbode 
voor het jaar 1843. Dl. I. bl. 290 en 291. 

AKERLAECKEN (Maria Marbabeta vah), de dochter van den 
voorgaande, heeft als dichteres roem verworven door haren: 

Cleefschen Pegasus, inhoudende denloff van hare Keurvorste- 
lijc&e Dootiuchtichheden. Mede Haere Hoogheyt Princesse van 
Orangien. Mitsgaders een Clachte over den Doodt van syne 
Hooqheyt Wilhelinus, Prince van Oranien. Als oock den 
Loff van Prince Johan Mavrits enz. Kieu-megen 1654. kl. 8°. 

Ofschoon dit hoogst zeldzaam bnndeltje niet zonder historisoh be- 
lang is, schijnt zij haren rang onder de vermaarde vroawen meer 
le hebben le danten gehad aan hare Geslachtkundrge dan aan hare 
dichtwerken. — Zij was toch eene groole beminnares van de wapen- 
kunde en behalve dat zij het in het voorgaande art. vermelde werk 
van haren vader in het licht zond, vermeerderde zij de Hoog 
Forslelycke Genealogie van Gelre, Cleve, Gulyck, Bergen en 
Marck, door haer Faeder met seer groote kosten ende swarc 
studien met hare Wapens ende Coleuren te samen gevoeght 
ende in eene forme van een Caert gestelt ofte een Boeck en 
gaf die in het licht. 

Zie G. D. J. Schotel, Letter- en Oudheid-kundige Avond- 
stonden, bl. 152 en 153; Dezelfde Aanteek. betreffende drie 
Faderlandsche Dichteressen uit de XVII eeuw, medegedeeld in 
de Algemeene Konst- en Letterbode voor het jaar 1843. D 1. 
bl. 290—293. 

AKERSL00T (Willm), een plaatsnijder', was waar&chijnlijk 
een leerling van Jan van der Velde, in wiens manier hij ook 
werkte. Zijne meest bekende werken zijn: Amelia van Solms 
met hare twee dochters, ten voeten uit; St. Catharina; de 
Godin Ceres; de Liedjeszangers ; de gevangenneming van 
den Heiland, en Petrus verloochening j de Jaatste naar Pie- 
ter Molyn; ook onder de platen in Ampzings Beschrijvinge 
ende Lof der Stad Haer km zijn eenige van zijne hand, Hij was 
een Haarlemmer, doch in welk jaar hij aldaar geboren is, lunnen 
wij niet opgeven, want daar er platen van hem bestaan met het 
jaartal 1608 en andere met dat van 1628, zoo is het niet mo- 
gelijk, dat hij, zoo als Immerzeel (1) zegt , in het jaar 1600 
of, zoo als Basan (2) opgeefl, in 1624 geboren is. 

Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied, der 
Faderl. Schilderkunst. 

AKKER.MAW (IhNnnre. J anszoos) , Oud Schepen en Raad der 
Stad Amsterdam, trok in 1474, als Hoofdman der Amsterdamsche 
Poorters, met dezen naar Nuis, ter hnlp van Karel den Stoute, 
welke desfijds die stad belegerde. Niettegenstaande zij bij menigen 
uitval van de belegerden hunncn moed en bekwaamheid toonden, 
moest het beleg ten laatste worden opgebroken. 

Zie Wagenaar, Beschrijv. van Amsterdam, D. II. bl. 269; 
Chalmot Biograph. Woord. 

ALAND. Zie ALOUD. 

ALARBUS. Zie ALLARD. 

ALBA (FEimiffAKDus A lvahbz de Toledo Hertog tab). Zie ALVA 
(FEP.iiiNA.KDus Alvarez de Toledo Hertog Tin). 

ALBABA (Ac&aegs of Agge), was de zoon van Aesge A lb a da. 
Het jaar zijner geboorfe is evenmin als zijn sterfjaar bekend, schoon 
het laatste tusschen 1586 en 1588 schijnt le moeten gcsteld wor- 
den. Na te Rourges de reglen hestudeerd, en zelfs, na het over- 
lijden van zijnen leeraar Eginarins Baronius, openbare lessen 
met lof gegeven te hebben, werd hij door den roem zijner be- 
kwaamheid en den invloed van den oom zijner eerste vronw; Jets 
Aytta, den bekenden Viglius Zuichemins ab Aytta, in 
het Hof van Friesland gcplaatst. Als Raad in dat Hof was hij 
een der Friesche Afgevaardigden, die in 1555, den eed aan Phi- 
lips staande deden, schoon de afgevaardigden der andcre landen j 
aan het Oostenrijkschc huis behoorende, dien knielende aflegden. 
Men wil dat A lb ad a, bij die gelegenheid, zou gezegd hebben : By 
Friesen knielje linne for God (de Friezen knielen alleen voor 
God), doch door anderen wordt dit gezegde aan Gemme van Bur- 
mania toegeschreven. Ook wordt het slaande zweeren als een oud 
voorrcgt der Friezen opgegeven door Schotanus. In 1559 werd hij 



( t) Levens en werken der Schiltlers , D. I, hi. 
(3) LHctiannaiTe des Graveurt. 



11 



42 



Assessor in net kamergerigt te Spiers (1) , van welk ambt hij in 1570 
afstaod deed, dewijl hij do vervolging der Jesuiten had te vree- 
zen , die van zijoe hervorrode gevoeiens de lucbt hadden gekre- 
gen, wetke hij reeds sedert 1552 gekoesterd had, maar had weten 
verborgen te houden. Viglius evenwel kende zijne gevoelens, en 
het is waarscbijnlijk aan den raad en de goede diensten van dezen 
te wijten, dat Alba da ongeschonden oiitkwam , hoewel zijne goe- 
deren werden in beslag genomeu, Jlij ireeg menigvuldige aanzoe- 
ten van den Koning van Denemarkcn en andere Duitsche Vorsten 
om zich in hunne dienst te begeven , maar werd Raad bij den 
Bisschopvan Wurzburg, alhoewel ook deze post vrij wat moeijelijk- 
heden vuor hem opleverde, dewijl hij en de zijuen zich van de 
kerkelijke gemeensobap met den Bisschop onthielden. Hoe lang hij 
dezen post bekleedde is niet zeker, maar in Oct. 1573 was hij nog 
te Wurzbnrg, zooals uit cen zijner brieven, van daar geschreven, 
blijkt, ja hij moet t:v tot in 1576 zijne woonplaats hebben gehad , 
volgens hetgene hij den 27 Junij 1 577 aan Adriaan v. d. Myle 
schreef, dat het bijna een jaar was, dat luj ait Wurzburg was ver- 
trokken. (Epistt. Clar. Fir, Selectae , p. 739). Van toen af hield 
hi} zijn veiblijfte Keulen, o&eboon hij dan eena te Anlwerpen , dan 
weder te Frankfort oftcEmden vertoefde. Bij de vrede-han deling te 
Keulen, in 1579 was bij een der Gedepuleerden van de JJederlan- 
den tot die vredehandeling, en in het hijzonder de spreker (orator) 
der Nederlaodsche gezanten. Vandaar meent men dat Albada de 
schrijver is der Acta Pacificationis quae coram saer. caesar, 
Magist. Commissartis , inter seren. Regis Hispaniamm et Prin- 
ciple Matthiae Arckiducis Austriae Gubernatoris etc. Ordi- 
numque Belgii Legatos, Coloniae kabita sunt, fideliter ess Pro- 
tocols Legatorum Ordinum descripta etc. , en wel van de Leid- 
sche editie in 1560 uitgegeven, volgens het vennoeden van Ger- 
des in zijn Scrinmm A^tiquarium, T. III. P. II. p. 261, 
die even zoo vermoedt dat Albada de ops teller is van de zoo 
wetnig bekende Oratio de pacanda et eomponenda Republica , 
ad Belsas, etc. onder den verdichlen naam van Balaeus Car- 
fenna Hylander; eene redevoering die wegens hare scberpe af- 
rading van denvrede, en harenbelangrijken inhond meer verdiende 
hekeudte zijn. Bniten dat, niettegenslaande hij aan openbare bedie- 
ningen, hoe dikwijls ertoe geroepen , geene lust gevoelde, was hij 
werkzaam lot heil zijns Yaderlands, en werd door Parma zeer 
gevaarlijk geacht, die alle moeite had aaDgewend, dat men hem ait 
Keulen zou weeren. Beslniteloosheid en eene zekere vreesachtig- 
heid echijnen den anders zoo voortreffeJijken en bekwamen man te 
Kebben gekweld. Tot gezant op den Rijksdag te Augsburg benoemd 
in 1582, verschoonde hij zich met zijne onbekwaamheid en zwakke 
gezondheid, Epistt, Clar. Fir. p. 903 sqq,; hoewel hij later, in 
1584. (p. 957 sqq.) zegt, dat hij die krankheid slechts had voorge- 
wend , die wel bestond maar niet hevig was. Ongewone denkbeel- 
den omtrent de zaken des Christelijken geloofs moeten hem desge- 
lijks hebben weerhouden, gelijk zijne brieven aan v. d. Myle en 
Ma mix getuigen. Hij was niet vreemd aan de gevoelens van 
Schwenkfeld, en wij vinden van hem daaromtrent eene corres- 
pondent! 8 met Mar nix, die van beider uitmuntend karakter en 
Christelijke lielde getuigt. Onwaarschijniijk is het niet dat Marnix 
hem van zijoe gevoelens heeft teru^ebragt. Hij was cen vjjjtig 
onderzoeker der heilige Schrift , en wat hij zelf schreef getuigt op 
vele plaafsen van zijn donker iDzigt in de dagen die hij beleefde. 
Men heeft daarmede gespot, maar zijne voorspellingen lagen zoo 
geheel in zijnen Geest. Hopperus schrijft van hem, dat Albada 
de studien en de overige menschelijke zaken had vaarwel gezegd , 
en menigmalen met den geest sprak, die aankondigde dat het eind 
der rampen er nog niet was, maar andere niet iigtere bezwaren 
ons boven het hoofd hingen. Viij van eene zekere dweeperij was 
hij vroeger niet, maar zijue godsvrncht was ongeveinsd, zijn ge- 
loof krachtig , hartelijk zijne Jiefde. Tot alle hooge en moeilijke 
posten bekwaam, werd hij echter niet, naar verdiensten bevorderd, 
en durfdc Viglius hem niet lot het Piesidentachap van het Hof 
van Friesland, noch tot het Pensionarisschap van Gelderland aan- 
hevclen. Viglius loopt anders hoog met hem , bij alien die hem 
kenden stond hij in groote achling. Bor noemt hem een kloek, 
ervaren en dapper man die vrijmoedig sprekvn dorst. 

Zijne eerste vrouw Jets Aytta was in 1567 overleden en had 
hem acht kinderen geschonken, waarvan echter slechts twee ge- 



{1) Volgens het Groninger Archief weri in 1559 aan Albada, den post 
van Synlicns der Ommelanden opgedragen, dnch hij moet die niet hebben 
oangenoilien. Zijne aanstellin^ hij den Landraad te Brnssel echijnt eveumiii 
door hem te ajn aanvaard. Hij was aanWdend u Kenlen too als ait zijne 
brieven blijkt. Zie ook Archives ou corresp. de la Maison d'Ortmge , par 
Groeu van Frinslerer, Tom. VII. p, 338, 



noemd worden, Seerp, gestorven 1573, en Aggaeus, die hem 
overleefde. Bij zijne tweede vrouw Anna Mockema, weduwe 
van Werp Juckema, hem in of iia 1586 oiUvalJen, liet hij 
geene kinderen na. Even zoo stierf ook zijn zoon Aggaens kin- 
derloos in 1610. 

Zie, behalve de reeds genoemde Epist. Clar. Fir. Selectae 
1616, Hooft, Nederl. Hist., bl. 631 en 671; P. Bor, Nederl. 
OorL, B. XIII. bl. 52 (103) en 108 (143); G. Brandt, Hist, 
der Reform,, D. I. bl. 64S; Wagenaar, Fader I. Historie , 
B. VII. bl. 279, 315 en 316; Scbeltema, Staaik, Nederl., 
B. I. bl. 14, 15, 194 en 195; Chalmot, Riograph. Woord, ; 
S. de Wind, Riblioth. der Nederl. Geschieds. B. I. bl. 198—201 , 
550 — 551; Be Wal, de Claris Frisiae Jure Consuhis , p. 22 
de Epistt. van Figlius aan Hopperus, en van Hopperus aan 
Figlius, in de Analecta Belgica van Hoynck van Papen 
drecht, Tom. 1. Pars II. en Joach. Hopperi Epistolae ad 
glium. Trajecti ad Rkenum apud TFild et Attkeer, 1802} De 
Frije Fries, D. V. p. 313. volgg, 

ALBADA. (Heitb v*h), Grtelman van Rauwerderhem, was een 
zoon van Lieuwe van Albada, wien hij in 1543 als Griettnan 
opvolgde, en van Frouk Roorda van Genum. Baar hij de 
zijde der Spaansche regering niet wilde verlaten , werd hij in het 
jaar 1578 afgezet. In het volgende jaar was hij een dergenen , die 
bij dea Graaf van Rennenberg, Stadhonder van Friesland, 
een verzoekschrift inleverden, ten einde de Unie van Utrecht te 
verhinderen. liij stierf in ballingschap te Steenwijk, in een-en-ze- 
ventigjarigen ouderdom, en werd aldaar in de kerk begraven, doch 
naderhand naar Friesland overgebragt, en in het voorouderlijk graf 
te Poppingawier bijgezet. 

Zie Mr. H. Baerdt van Sminia, Nieutoe JVaamhjst van 
Grietmannen, bl. 161. 

ALBALDUS. Zie ADELBOLBU8. 

AlBEMARLE, Zie KEPPEL (Awrouo Joost vah). 

ALBERBA (Edzabt Revnt vaiv), Heer van Bloemersma en 
Fa an, geboren den 8 Februarij 1708, was de zoon van Onno Tam- 
minga van Alberda en Josina Petronella van Clant. 
Bij genoot eene geleerde opvoeding, reisde vervolgens buitenslands, 
en kwam, hiervan teruggekeerd , in bet bewind, waarin hij tot aan* 
zienlijke ambten en waardigheden geraakte, zoo dat hij een groot 
aandeel in het bestuur van zaken had, en in 1743 het vert rouwen van 
den Stadhouder genoot. Ook was hij Curator van de Groninger Hooge- 
schoot , jegens welle hij zich bijzonder verdienstelijk gemaakt heeCt. 

Bij zijn overlijden den 8 Januarij 1775 liet bij zes kinderen na , ver- 
wekt bij Adrian a Sophia Gockinga. Zoo om zijne zedelijkehoeda- 
nigheden, als om zijnen ijver voorde regten en belangen der ingeze- 
tenen van de Omtaelanden, was zijne nagedachlenis bij veten in 
zegening. Hij voerde lot wapen een veld van azuar met drie le- 
lien , vergezeld in het midden van eene zespuntige ster alles van goud. 

Zie Mr. J. Scheltema, Sfaatkundig Nederl., B.IL bl. 528; 
Jac. de Rhoer, Laudatio funebris in obitum viri nob. atque 
illustris, E. R. Alberda, Gron. 1775. 

ALBERDA (Egbert), geboren te Groningen in 1566, was de 
zoon van Reynt, diftvolgt.en van Willemina Coenders. Hij 
moest reeds in zijn eerste jeugd met zijnen vader in ballingschap 
trekken. Onderwezen zoo door zijnen vader als door zijnen ooui Fre- 
derik Coenders van Helpen, deed hij in de school des te- 
genspoeds veel wijsheid en ondervinding op. Ook had hij zich zon- 
danig de achting zijner medebnrgers verworven , dat men hem in 
1594, dadelijk na de hereentging van Groningen met het bondge- 
nootschap der Vereenigde Nederlanden , tot een der vier eerste 
Staatsjezinde Burgemeeslers benoemden. Weldra werd hij afge- 
vaardigd tot de verfradering der Algemeene Staten , en in 1600 trok hij 
namensdeze, met Maurits, Prins van Oranje, ter bevordering 
van de krijgszaken naar Vlaanderen; vermoedelijk heeft hij nog 
meerdere zendingen bekleed. Hij overleed den 16 September 
1604, den roem nalatende van door de voortreffelijksie gaven van 
ligchaam en geest te hebben uitgemunt. Bij zijne tweede echt- 
genoote, Gepke Beninga tot Grimersum, liet hij eenen 
zoon na, Snelger genaamd, die zich in Oost-Frieslaod vestigde. 

Zie Brucherus, Gesch. Van de Kerkherv. in deprov. Gron., 
bl. 267; Scheltema, StaatL Nederl,, D. II. bl. 528— 529. 

ALBERDA (Reynt), de vader van den voorgaande, was in het 
begin van den opstand tegeu Spanje Burgemeester te Groningen. 
Reeds vroeg de leer der Hervormden toegedaan, was hij hicrdoor 
aan de vervolgiDg van den bloedraad bloolgesteld, waarom hij in 
1567 met zijn gezin naar Steinfurth v)ugl(e. In 1569 ingedaagd 
en niet verschenen zijnde , werd hij, in bet vol gende jaar, bij von- 
nis van den bloedraad, nit 'sKoniugs landen verjaagd en geban- 



43 



nen, ferwijl zijne goederen in beslag genomen werden. Toen, na 
de Gentsche bevrediging, op het einde Tan 1570, George de 
Lalaing, naderhand bekend onder den naam van Graaf van Ren- 
nen berg, door de Algemeene Staten was aangenomen tot Stad- 
hoadcr van Friesland, Groningen en Drenlhe, keerde hij naar Gro^- 
ningen terng, en werd spoedig weder in anibten gesleld. Hi) had 
ook groot gezag in de stad en een vooraaain aandeel in het aan- 
houden van de Ommelander Regenlen den 4 November 1577' 
Toen Bart ho Id Entes, in het volgende jaar , pogingen aanwend- 
deom die Heeren te verlossen, deed Alberda eene aanspraak aan 
de vergaderde menigle in de mad, die de drift en nog meer gaande 
maakte. Bnrgemeester zijnde, toen Rennenberg, in 1580, Gronin- 
gen door verraad aan de Spaansche zijde overbragl, werd hij met 
eenige der voornaamste Hervormden gevangen genomen (1) en in 
leelijke, stinkende gaten geplaatst. Den 8 Mei 1582 uit deze ge- 
vangenis ontslagen, heeft hij weder in ballingschap gezworven tot 
hij, den 13 February 1589, te Leer in Oost-Frieeland overfeed. 
Bij zijne vrouw Willemina Coender*, die reeds in 1582 over- 
laden was, had hij onderscheidene kiuderen verwelt. 

Hij werd geroemd als een man van zeer groot aanzien, zoo we- 
gen* zijn geslacht als «m zijne geteerdheid, dengdzaamheid , gezag 
en eerambten. Hij was met een zeer groot vernuft begaafd en 
zeer ervaren in de letteren. De Godgefeerden , Regtsgeleerden , 
Wijsgeeren , Redenaars en Geschiedschrijvers las hij in de zelfde ta- 
]en waarin zij gescbreven hadden, hetzij in het Latijn of zelfs in 
het Grieksch, waarin hij zeer bedreven was, zoodat hij zonder twij- 
fel den Ade) van zijn vaderland in tennis overtrof en onder het 
getal der Geleerden van zijnen tljd kon gerekend worden, 

Zie Bor, Nederl. Oorloghen, B. X, bl. 752 (198), B. XIII, 
bl. 169 (187); Tegenw. St aat van St ad en Lande, D.I. bl. 421, 
457 en 492; Brucherus, Gedenkb. van Stud en Lande, bl. 
6, 28 en 251; De zelfde, Geschied. van de Kerkherv. in de 
prov. Groningen, bl. 149, 204, 220, 222, 226 en 238; Mr. 
J. Scheltema, Staatk. Piederl, D. II, bl. 530—531; J. H u- 
ningae, Oral, inobitum D. F. Coenders ab Belpen, habita 
anno 1618, p. 22 et 23; J. de Rhoer, Laud, funebr. in obi- 
tum E, A. Aberda, p. 6; H. E mini us, in dedic. libri 41 
Hist. Rer. Fris. 
ALBERICUS. Zie ALBRICUS. 

ALBERT of AALBERT, Hertog van Saksen, bijgenaamd de 
Kloekmoedige en door Paus Innocentius VIII de regterhaud 
des Rijks genoemd, was de jongsie zoon van Frederik 11, bij- 
geoaamd de Zachtmoedige , Keurvorst van Saksen, en van lar- 
garetba van Oostenrijk, wie hij den 27 Julij 1443 geboren 
werd. Noggeen twaalf jaren ond zijnde werd hij nevens zijnen ond- 
sten breeder Ernest, doorKunz von Kauffungen een Meis- 
sensch Edelman , die door den Keurvorst ait het land vej'bannen was , 
en zich daarop in Bohemen gevestigd had, uit het kasteet Al ten- 
burg opgeligt. Kauffungen had namelijk, door eenen keuben- 
jongen uit Bohemen, HansSwalbe, die zich in keurvorstelijke 
dienst had begeven om den Meissengcher Edelman als spion te dienen , 
vernomen, dat de Keurvorst naar Leipzig vertrokken was. Hierop nam 
hij, met twee andere Edelen uit Meissen, Willi elm von Mosen en 
Wilhelm von Schonfels, die gelegenheid waar, kwam in den 
imeht van 7 Julij 1455, nevens 36 rollers, voor het gezegde feas- 
teel , en bektom het in stilte met eenige ladders, wnartoe hem door 
Schwalbe gelegenheid verschaft was. Als zij nu in het slot waren, 
bezetteden zij de vertrekfeen van de Keurvoralin en van de hofbe- 
dienden , en giDgen naar dekamer der be ide Prinsen. Kauffungen 
nam Frins Ernest mede, enbragtdien door het venster naar be- 
neden; doch M risen kreeg, in plaats van Prins Albert, die on- 
der het bed gekropen was, den jongen Graaf von Barby. Kauf- 
fungen dit vernomen hebbende, gaf Prins Ernest aan Mosen, 
ging weder in het slot en nam Prins Albert mede. De Keur- 
vorstin, inmiddels wakker geworden zijnde, doch niet uit bare ka- 
mer kunnende iomeo, riep Kauffungen uit het venster toe: hij 
kon, indien bij de Prinsen verachoonde , bekomen wat hij begeerde. 
Kauffnngen begaf zich met Prins Albert naar Bohemen, doch 
Mosen en Schonfels vlugtten met Prins Ernest naar Fran- 
kenland , ten efnde zij , als de eene gevat werd , door den anderen 
vergiffenis mogten verwerven, Waauwelijks was de Keurvorst van 
het gebeurde onderrigt, of de vlugtelingen werden nagezet en de 
slormklokken op de dorpen geluid. Op Let hooren van dat 



(1) De Heer Mr. J. S c Ji e 1 1 e m a iept (Staatk. Tfederl. T\, It. hi. 530 in de 
nnnt) dat de namcti dezrr tjcvan^eiK-ii hem in Reen gedrulit werfe zijn voor- 
gekomen. Men »indt erliter eene meer -roiledisc lijst dan de door hem rm- 
gegevene in deu Tegemcoardige Staut van Stad en Lande , D. I. bl. 492, 



gelm spoedde Kauffungen zich langs omwegen voort, en was 
reeds de Boheemsche grenzen tot op een halve mijl genaderd, 
toen Prins Albert veinsde van honger en dorst ziek te zijn. 
Xantfungen zond nu zijne medgezellen vooro.it, en klom, met 
nugtwee anderen, van hetpaard, om voor den Prins aardbezien (e 
plukken. By geval werd een kolenbrander, Schmidt genaamd , 
die, met zijnen bond bij zich, een middagslaapje hield, door het le- 
ven wakber. Deze, aan Kauffungen gevraagd hebbende waar hij 
met dien jongen been wilde, bekwam tot antwoord, dat het een 
ondeugende jongen was, die van zijnen heer waa weggeloopen, en dien 
hij weder teregt wilde helpen. lntusschen geraakte Kauffungen 
metzijnesporen.zoodanig in de struiken verward, dat hij niet spoe- 
dig kon Jos komen. Deie gelegenheid nam de Prins te baat, om den 
kolenbrander sUl te zeggen, dat hij de zoon van den Keurvorst was, 
dien men had weggevoeid, waarop een der miters, die bij Kauf- 
fungen waren, eenen houw naar den Prins deed, maar hem 
ntet trof. De kolenhrander bragt den ruiter nn eenen slap met 
zijnen handboom toe; ook sloeg hij Kauffungen, en zou'dezen 
om het leven gebragt hebben, had de Prins niet voor hem gehe- 
den. lntusschen kwam de vionw des kolenbranders op het blaffen 
van zijnen hond toeschieten, en gaf een teeken aan de andere ko- 
lenbranders, die terslond te hulp kwamen, Kauffungen gevan- 
gen namen, en den Prins, met de gevangenen, bij den Abt 
Liborius, in het klooster Grunhayn bragten. Ook werdrn er 
zes makkera van Mosen gevat, en door dien de overige be- 
speurden, dat men hen sterk nazette, bleven zij drie da F en lanjr 
ruetver van bet slot Sleina, in een hoi, baden Prins Ernest om 
genade, schreven vervolgens aan Frederik T on Schonborfr, 
Ambts-hoofdman te Zwickau, en beloofden den Prins over tegeven, 
bijaldien zij vergiffenis mogten eilangen; en toen hun zulks be- 
loofd werd, leverden zij den Prins naar Hartenstein nit. Als de 
Pnnsen nu bij hunne ouders tcing waren, begaf zich het gebeele 
hof naar Ebersdorf, waar een biddag was ingesteld om God te dan- 
ken; terwijl ter gedaehienis van deze verlossing des kolenbranders 
bleederen in de kerk werden opgehangen. Knnz von Kauffun- 
gen werd den 14 Julij te Freiberg on thoofd, Hanz Schwalbe 
en drie der tnechten van Kunz te Zwickau gevierendeeld 

Albert trouwde, in 1464, Zedena, eene dochtrr v.n 
George Podiebrad, Koning van Bohemen, na wiens over- 
Jijden hi), in 1471, door de voornaamsle stenden -van Bohe- 
men tot Koning werd uitgeroepen. Met 5000 man begaf hij zich 
naar Praag, doch daar de Bohemers intusschen van gedachlen 
v.randerd waren en eenigen het oog op den Koning van Polen 
sloegen, waren zij gaarne van Hertog Albert ontslagen geweest. 
Aangezien bij gewaarscbuwd werd, dat men heimelijk zocht hem en de 
zijnen van kant te maken, hield hij zich als of Mj zijne ruilers, op 
de gewone wi,ze, buiten de slad wilde oefenen , en Het elk te paard 
stijgen. Op de monsterplaals gekomen, gal hij te kennen dat hij 
ten spoedigste, wegens gewiglige zakennaar Meissen moest vertrek- 
ken, begat z,ch daarop met zijn volk op weg, en kwam binnen 16 
uren te Meissen aan. Vervolgens eene reis naar het Ileitis land 
gedaan hebbende, bezocht hij de bergwerken in zijn vaderland; 
stond zijns breeders zoon Ernest, Aartsbisschop van Maagdenbnrji, 
tegen de wederspannige stad Halle , als ook tegen die van Halber- 
Stad en Erfurt bij ; verdreef den Keurvorst van Keulen en Karel 
den £>toute hVlog van Bourgondiij, Tan voor destad Nuis, welke 
zg belepid hadden ;deelde, in 1485, met zijnen breeder te Leip- 
zig de landen, wetke zij tot dus verre gezamenlijk hesfuard had- 
den, waarblj hem het Meissensche deel te beurt viel ; werd Ridder 
van het gulden vlies; hielp Keizer Frederik III in Hongarije 
egen Konmg Matthias, en verwierf zelfs bij zijne vijanden den 
Jot van een dapper knjgsheld te zijn. 

Inzonderheid evenwet heeft hij 'zich vermaard gemaakt in de 
IVederlandsche oorlogen, en het is ook ora die rede, dat wij hem 
eene plaals in dit werk inruimen. Na de deeling der Saksische 
landen kwam Albert in de Hederlanden , waar hij het bevel over 
het leizerlijke leger aanvaarde en in 148S door den Roomsr>h Ko- 
ning Maiimiliaan, deslijds, als voogd van zijnen zoon Filips 
de Schoone, het gebiedover deze landen voerende, tot Al^meen 
Stedehouder over de Nederlanden werd aangesteld. in 1490 he^ 
legerdehijMontfoort, dat, benevens Woerden en Sluis in Vlaande- 
ren, nog de eenigste toevlugt der Hoekschen was, en nam dit, na 
een belcg van vier maanden, bij verdrag in, waarbij ook de over- 
gave van Woerden bednngen werd. Toen, in 1492, der hoeren 
oproer, het kaas- en broodsspel genaamd, in Noord- Holland Pe- 
weldige vcrwarringen veroorzoakle, zond de Stadhouder om eem> 
knjgsvolk bij Hertog Albert, die in alkrijl eenige Duitsehe ben- 
den derwaarts zond. Dit krijgsvolk, in Holland gekomen, muak- 



44 



te het ten platten lande erger dan de hoeren; bet planderde PToord- 
v \ik Zandvoort, Velsen en andere dorpcn, en bemagtigde, na 
eeni ? 'en tegenstand, Beverwijk, waar zich de Dmtsche knech- 
ten verschanslen, en, zoo daw all in den omtrek, zeer deer- 
liik huishielden, met rooven, moorden en vrouwenschenden , bran- 
dende tot voor de poorten der atad Haarlem toe; terwijl zij het 
T ee nit het veld wegdreven en het voor eenen geringen pnjs ver- I 
kochten De Hertog, met cere binnen Haarlem ontvangen, nadat 
de opro'eripen de Stad hadden verlalen, deed er , terstond na zijne 
aankomst, eeuegalg op het Zand of inarktveld oprigten, meat om 
tohrik te veroorzaken, hoewel er ook eenigen, die het kaaa- en 
broodsvolk allereerst ingelaten hadden, ter dood gebragt werden. 
Albert le K de voorts den burgeren eene boete op van .54000 gou- 
den Andriesgulden, dadelijk te betalen, waarloe elk, hoold voor 
hoofd, naar zijne middelen geschat werd, en daar v el en het geld 
niet hadden, waaropzij geschat waren, zag men de gegoede lieden, 
die voor het meeste deel onsohuSdig waren, hunue zilveren scha- 
len lepels, koppen en andere kleinoodien op het sladhuis bren- 
pen' De Hertop deed er daarenboven een blokhuis opsJaan, ten 
einde de stad in bcdwang lehouden, wie hij ook haro handvesten 
ontnara, onder voorwendsel, dat zij die door het oproer aan den 
Vorst verbeurd badden. . . , , , , 

Terwiil de Hcrloir zich na te Haarlem onlhield, kwamen de ge- 
maalWen <3er Keonemeren, West-Friesen en Walerlanden van 
.lie kmten tot hem, om vergiffenis van den opstand te verzoe- 
]tea Hii liet zich niet dan met vcel moeite verbidden , doch, de 
Kennemers moesten dadelijk 6000, het plalte land van West- 
Friesland 6000, de stad Alkmaar 2600, HoornlOOO, Edam 800, 
Monnickendam 400, Medemblik 300, Texel 1000 en Wieringen 
200-onden AndriesguldenS opbrengen, hetgeen velcu zoo bezwaar- 
liik "iel dat zij om hun aandeel te hetaten, bed en bulster moes- 
ten Tcrkoonm. Daarenboven moesten die van Alkmaar in Iianden 
van den Hertog hunne banier en handvesten komen overleverec , 
alsmcile op hunne eigene kosten hunne mnren athreken en limine 
prachten vullcn; terwijl hij die van Schager- en Niedorperkugge en 
van het Nieuweiand gelaslte, tot boete voor hunne misdaad, Iner- 
aan mede zondev loon te komen arbeiden. Het andere landvo.k 
Tan "West-Friesland moest komen werken aan de blokhuizen, die 
hii te Haarlem, Hoorn en Alkmaar liet opbonwen, ten emde het 
land in bedwang te houden. Aangezien die van Texel te ver af- 
petepea waren om hieraan mede te komen werken, legde Jjij hen 
op om f-edurende twee maanden, ten dienste van den Sellout, 
te hunnen koste te houden, 25 man van wapenen, om de oproe- 
ri ? en op te zoeken en in ontzag te houden. Nog moesten Jjtlm- 
JLerland binnen Haarlem voor den Hertog versehynen 100 van 
de voornaamste ingezetenen, nit West-Friend 150 u.t Alkmaar 
25 uit Texel 20 en uit Medemblik 10, enaldaar biootshoofds en 
barrevoets, met een'atokje in de hand en op hunne knieen, voor 
de geheele gemeente om Tergif&nu weaken, we ke hun ««id toc- 
pntaan met ni.sluiting van 100 inwonera van Wwl-Frieiland, 60 
nit Kennemerland en 25 burgers van Alkmaar ter keuze van den 
Hertop die zich voorbehield met hen naar welgevallen te hande- 
len Onder hen waren evenwel nog niet begrepen zy , die zich 
sch'uldir hadden gemaakt aan de begane doodslag.n die de poor- 
ten hadden help™ openslaan , die de hmzen hadden berootd en 
.eplnnderd, of met raad en daad het oproer hadden aangczet. 

Herlop- Albert, alzoo het Kaas- en Uioodsvolk hebbende te on- 
der eebraet, «tak, in het Jaatst van Junij 141)2, met zijn krygs- 
Tolk nit Holland naar Zeeland over, en maakte z.eh by verra^ng 
meester van de stad Zierikzee, welker ingezetenen die van bluis 
zeer be^rartigd hadden. Nu echter zich overmeesterd ziende ver- 
zoenden zii zich met den Hertog , op gelijke voorwaarden ak de Hol- 
landers. »Die van de regering en nog 60 ingezetenen moesten hem 
* biootshoofds en knielende om vergiffenis smeeken. llonderd pon- 
„den welke zij jaarlijks uit ; s Graven domeinen trokken, werden 
„ verbeurd verkiaard. Ook moesten zij 24000 gouden Andneigulden 
» in eens en twee stuivers van iedere haardstede jaarlijks opbrengen. 

Holland en Zeeland dus lot onderwerjiing gcbragt hebbende, 
leerde de Hertog van Saksen naar Vlaanderen, om Slim, de eenige 
stad in welke zich nog eenige voorname Hoekachen oplueldcn , 
door'belegerinfx te bedwingen. De stad, welke door Fill pa van 
Kleef dapper vcrdedigd werd, stond een beleg, te water en te 
land'e van meer dan twee maanden door, doch toeu sloeg de brand 
ill het buskruid, waardoor zulk eene groole schade werd aange- 
ri?t dat Filips van Kleef tot de overgave hesloot. Ihj bedong 
den vrijen niftogt voor zich en de zijnen en 30,000 gnlden voor 
betgene hem Max imiliaa n en Filips schuldig waren. Het ver- 
drag werd den 13 October geteekend. 



Be Friezen, die den naam hadden van oproerig te zijn, omdat 
zij zich van hunne vrijheden niet wildenlaten berooven, hadden Iang 
hij Maiirailiaan in een halelijk licht gestaan , en waren in 
zijne gedachten reeds lang gevonuisd om door hem te worden on- 
derwurricn; daar hij dit echter niet wel doenlljk achtle en, mis- 
schien ook, sedert het bekomen der Room sch-koninklijke waardigheid, 
daarloe minder genegen was, beleende hij Hertog Albert met 
het erfstadhouderaehap over dit gewent, die daarop den Priezen in 
Junij 1492 eer»t uit zijuen eigeu en daarna uit 'a Keiiers naam , 
schalting afvorderde. De Friezen antwoordden , — iidat zij noch 
» hem noch den Keizer eenige suhatting schuldig waren, Doch be- 
» freep men het anders , zij wilden naar reden hooren , en er de 
a hunnen tegen zeggen." Hierbij bleef het voor dien tijd. Wat la- 
ter raadde de Keizer den Friezen, die gednrig onderling overhoop 
lagen , eenen Potestaat te kiezen; tot welke waardigheid hij onder 
anderen den Hertog van Saksen voorsioeg. De Friezen volgden 
's Keizers raad in het kiezen van eenen Polestaat ; doch zij droe- 
fen deze waardigheid op aan Juw Dekama, een uit den Frie- 
jichen adel. Oe llerlog van Saksen zeer ontevreden , dat het hem 
niet gelukt was tot Pote&taat te worden verkozen, voedde onder 
de hand den Frieschen tweespalt , door de Schieringers te helpea 
met eenig kiijgsvolk, hetwelk hij in Holland afgedankt had en 
door zijne Friesche vrienden in dienst werd genomen. Jfittert 
Fox en Goslik Jawinga liepen , met dit volk , het platte 
land van Friesland af, en hielden hunne Iandslieden in gedurige 
bekornmering. Dit dunrde tot in het jaar 1497, toen Albert 
cenigen naar Friesland afvaardigde , ten einde te beproeven , of 
men nu meer genegenheid betoonen zou , om hem voor Potestaat 
aan te nemen. Doch de Friezen , te Franeker bijeengekomen , 
hadden geene oorcn naar '» Hertogs vooralag. Hij zond na in 
het geheim meer knechten naar Friesland , die, zich gelatende 
als of 2y geen dienst hadden, onder begunstiging van eenige Schie- 
ringers, leefden van hetgeen zij den landlieden onlroofden. De 
baldaddigheid van dit kiijgsvolk verdroot echter eerlang de Friezen 
van Westergoo, waarom zij in Maart 1498 eenige Afvaardigden 
naar Medemblik zonden, waar Albert zich toen bevond , ten einde 
met hem wegens de ovcrdragt der regering van Friesland overeen te 
komen. Toen de Friesche GeiiiagLigden hunnen last geopenbaard had- 
den, hield hij zich, ten einde betere voorwaarden te kunnen be- 
dingen, als of hij weinig lust had om het bewind over dat land 
te voeren. Men kwain eindelijk, den 30 April, overeen, om den 
Hertog tot een erfelijk Besehermheer en keizcrlijk Stadhouder van 
de laudstreek Westergoo aan te ncmen. »Men beloofde alle ste- 
nden en sloten , ten alien lyde, voor hem open te zullen houden. 
» Men gaf hem regt , om nieuwe sloten en vaaligheden te stichfen. 
u Men stond hem onderscheidene aecynsen toe, lot beter onderhoud 
» van zijnen Vorslelijken staat. Hij bedong de magt om regt te doen , de 
» geregten alom te zetten , en geld te munten naar zijn welgevallen {1); 
» ook dat alle leenen voor hem moeaten verhcergewaad worden." 

Niet lang hiernastelde Albert Witlihrord van Schomberg 
tot zijnen Sledehouder aan, en deze bragt het overige gedeelte van 
Friesland weldra tot onderwerping. Maxim ilia an beval den 
Friezen en Grouingers in het algemeen , den Hertog voor hunnen 
Gouvcrneur te erkemien. Leeuwarden, door Groningen geholpen , 
wederstreefde eenrgen lijdhet keizerlijk bevel, doch werd eerlang tot 
onderwerping gebragt, doch Groningen hleef weigerachtig, en wierp 
zich in de armen van Frederik van Baden, den ze« en Tijf- 
tiirslen Bisschop van Utrecht , die verstoord was op den Hertog van 
Saksen , wiens stropend leger, kort, te voren , in Overijssel geval- 
len , doch door de Gelderschen en Stichtschen , onder het beleid 
van Hertog Karel, weder verdreven was, 

Hertog Albert verlrok in het voorjaar van 1499 naar Daitsch- 
land, en liet het bewind over Friesland zijnen zoon , Hendrik , 
aanbevolen, die, in Maart, den Friezen eene nieuwe en zware 
schatling afvorderde, waardoor hij de gemoederen der landzaten 
zoo tegen hem in het harnas joeg, dat zij in grooten gelale zamen 
trokken, en hem binnen Franeker belegcrden. Albert had dit 
naauwelijks vernomen, of hij bewoog Erik, Hertog van Branswijk, 
Ednard, Graaf van Oost-Friesland, en Frederik van Egmond, 
Heer van IJsselstein , om zijnen zoon te ontzetten; terwijl hij later 
zelf in Friesland kwam en het bekg voor Groningen sloeg. Hij 



(1) Het door hem in Friesland ^emnrite geld, gedeeltelijk in af bedding 
nilgegeven door Mr. J. Dirks, in liet Tijdschrift de Vrije Fries, sal ge- 
lamenlijk worsen beschreveri en. nfgeheeld in de Afdeeling Friesland, van 
het Mnntwerk van den Hoogleeraar V. O. van der Chijs, waarvan tot 
dus verre Braband en Lim'burg het liclit zag (Haarlem 1851) en Gelderland 
(Graven en Uertogen) in dil jaar (1S52) Tcrsrliijp.cn £dl, Zijne laitUte mant 
Toert het jaartal 1S00 , doch is leer xeldsaaro. 



45 



bevrijdde zijncn zoon en teroverde den ketting, waafmede de Frie- 
len dezen wiiden ophangen , en die nog te Dresden bewaard wordt. 
Hij overfeed, den 12 September 1500, te Emden, werwaarts hij 
zich had lalen vervoeren van Appingedam, waar hij ziek geworden 
waa. Bij zijne gemalin, die in 1510 overleed, had hij onderschei- 
dene kinderen, onder anderen drie zonen George, Hcndrik 
en Frederik. Hij was loo* en voorzigtig, ongemeen geldgierig, 
trachtende, evenals vele Duitschers steeds in Nederland deden, boven 
alles geld brjeen te schrapen. Zijne regering is evenwel voor Fries- 
land zeer weldadig geweest , daar bij niet slechta een einde maAto 
aan de regering loosheid, maar ook vooral het jnatiliewezen krachtig 
herstelde. 

Zijne beeldlenis iomt voor bij Schatanua, de Geschied, van 
Friesl, en bij A rend, Algem. Geschied. des Faderl 

Zie Occo Scarlensis, Cron. van Friesland ; W. van 
Gouthoeven, d'Oude Cron. ende Hist, van Soil, van Zeel. 
ende van Utr., bl. 545, 546, 549—557 en 563; C. Scho- 
tanns, de Gesehied. van Friesl, bl. 338, 435, 438, 431, 
442, 459, 468, 470 en 472; Bor, faderl. Oorl., Boek X, bl. 
198; Heemskerk, Batav. Arcadia , bl. 263, 265, 272—275, 
Th. Velius, Chron. van Boom, bl. 155 — 160; dolma, 
Tooneel der Fereen. Nederl; van Hoogatraten en E ro ti- 
er i us van Nidek, Groot Algem. Hist, Woordenb.; Wage- 
naar, Faderl. Hist, D. IV. hi. 243, 259, 263, 266, 281, 
288, 290, 291, 310, 311, 317 en 318; Kok, Faderl. Woor. 
denb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Tegente. Stoat der Fer- 
een, Nederl, D. XX. 421, 457, 402; F. A. van Langenau, 
Herzog Albrecht der Bekerzte, Stammvater des Koniglichen 
Houses Sachsen, Leipzig 1838, Bilderdijk, Geschied. des 
Faderl, D. IV. M.284, 301—304, 315—318; Algem, Woor- 
denb. der Zamenl; A rend, Algem, Gesch. des Faderl, D. 
II. St. III. bl.258, 268, 273— 276 en 441—507; Jiiogr. Univ., 
Tom. I. pag. 104. 

ALBERT, Graaf van 'Nassau, was een zoon van George, 
Graaf van Naasau-Dillenburg, bij diena eerate Gemalin Anna 
Amelia van Nassau-Saarbruck. Hij werd geboren te Dillen- 
borg den 1 November 1596. Na zijne lelteroefeniugen te hebben 
voleindigd begaf hij zich in Nederlandache krijgadienat en werd in 
1626 door eenen moaketkogel gedood. 

Zie Tan Hoogstraten en Broueriua van Nidek, Groot 
Algem. Bist, Woordenb.; Kok, Faderl Woordenb.; Chal- 
mot, Biogr. Woordenb.; Dr. E. Munch, Gesckickte desBau- 
ses Nassau-Oranien , Band. III. Tab. XII; Biogr. Univ. 

ALBERT, of Albrecht, Graaf van Nassau- Weihurg, een 
zoon van Philip, Graaf van Nassau-Weilburg, en van 
diena tweede geraafin Anna, Gravin van Mansfeld, geboren in 
1537, erfde in 1574 met zijnen broeder Philip, Saarbruck en 
half Saarwerden , waarom hij meestal onder den naatn van Albert, 
Graaf van Naasau-Saarbruck voovkomt. Hij waa in 1568 een 
aanvoerder van het leger van Willem I, Prins van Oranje, 
met wiena zualer Anna hij in 1569 huwde. Bij Johan Caai- 
mir van den Paltz waa hij zeer gezien. Hij overleed in 1616. 

ZieGroen van Prinaterer, Arckiv. de la Mauond 1 Orange- 
Nassau, Tom. I. p. 270, Tom. III. p. 291; Dr. E. Munch, 
Geschivkte des Houses Nassau~Oranien , Band III. Tab. VI. 

ALBERT (J*n), ouk wel Aieert Janszooh of Alsektus Javso- 
iiis geheeten, geboren te Haarlem, waa in de vijftiende eeuw eeu 
Karmelieter Monnik en Doctor te Leuven, die onderscheidene wer- 
ken heeft geschreven, ata: 

Uiileggingen over de eerste Brief van Johannes. 

Leerredenen. 

Questioner in Magislrum sententiarum, 

Lectura in Ecclesiasticum elc. 

Hij overleed te Mechelen in 1496. 

Zie Halma, Tooneel der Fereen. Nederl; van Hoogstra- 
ten en Broueriua van Nidek, Groot Algem, Hist, Woordenb,; 
Chalmot, Biogr. Woordenb, ; Biogr. Univ. 

ALBERT (Sjmonsz). Zie SIMONSZ. (Albeht). 

ALBERT van Beijeren. Zie A ALBRECHT, 

ALBERT van Oostenrijk. Zie ALBERTUS. 

ALBERTHOMA (AtreustiaDA), geboren Ilbesi. Zie ILBERI 
(Adbiovuda), 

ALBERTHOMA (Aiavatua), geboren te Groningen den 23 Nov. 
1644, waa een zoon van Alberlus Thotnae, een Fries, die 
van 1635 — 1660 te Groningen Predikant waa, en door wiena elf 
kinderen het geslacht van Alberthoma is voortgeplant. Alber- 
tua Alberthoma werd in 1672 Predikant te Appingedam, en 
van daar in 1683 naar Emden vertrokken, werd hij aldaar den 



11 February van dat jaar bevestigd. Van Emden werd hij den 

12 November 1693 naar Groningen beroepeo , waar hij in 1 720 
overleed. Hij waa een goed Dichter, hoewel nicta van hem be- 
kend ia dan het Fraaije veraje op den eerepenning, in 1889, op het 
eeuwfeest van het Etnder collegia der Veertigen. gestagen en door 
ona medegedeeld in het Nieuw Biogr. Anthol. en CritischWoor- 
denb. van Nederlandsche Dichters. 

Zie voorta: van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, 
Groot Algem. Bist. Woordenb.; Kok, Faderl. Woordenb.; ChaU 
mot, Biogr. Woordenb.; Brue herns, Gedenkb. van St ad en 
Lande, bl. II, 12, 14 en 52; Mr. H. 0. Feith, Levemsckets 
van Mr. R. K. Dries sen, bl. 14; Algem. Woordenb. der 
Zamenl. 

ALBERTHOMA (Albehtits), geboren te Groningen den 2 5 December 
1687, was een neef van den voorgaande, zijnde een zoon van diena broe- 
derPetrua Alberthoma, die van 1678— 1711 Predikant te Gro- 
ningen waa. Nadat onze Albertns zich aan de hoogescholen te 
Groningen en teLeyden tot het predikambt had bekwaam gemaakt, 
en daarvan reeda in 1711 het bewija afgelegd, werd hij eerst in 
1713 Predikant te Midwolde-en-de-Leek, van waar hij in 1728 
naar Emden werd verplaatat; hier vijf jaren geleeraard hebbende, 
werd hij te Leeuwarden beraepen, waar hij alechts vier jaren in 
de dienat des Heeren werkzaam was, doordien de gemeente van 
zijne vaderatad hem in 1737 tot haren Predikant verlangde. 
Hij overleed aldaar den 11 Mei 1758, betrenrd door alien die 
wijsheid, geleerdheid, waarheidaliefde en ongeveinsde godsviacht op 
hare regte waarde wisten te schatten. 

Het zijne echlgenoote, Adelgonda Ilberi, beoefendc hij ge- 
meenschappelijk de dichtkucst, maar hanne verzenzijn meer atich- 
telijk dan dichterlijk. In proza ia van hem in het licht verschenen : 

Uitbreiding van de Leere der Waarheit, waarvan de tweede 
druk in 1765 te Groningen, in 8°, het licht zag. 

Zie Chalmot, Biogr. Woordenb.; Br uch eru a , Gedenkb. van 
Stad en Lande, bl. 16, 17 en 189; ^/^ew. Woordenb. der za- 
menleving. 

ALBERTHOMA (RoiBMoa), geboren te Groningen in 1690, 
was een broeder van den voorgaande. Na zijnen akademiachea 
loop voleindigd te hebben, werd hij in 1715 Predikant te Eelde, 
in Drenthe, en werd in 1721 naar zijne geboortestad beroepen , 
waar hij , niettegenataande hij in 1730 eene beroeping naar Am- 
sterdam ontving, de dienat getrouw bleef waarnemen tot in 1769, 
toen hij Emeritna werd. Hij bespeelde mede de Nederduitachelier, 
doch zijne verzen onderscheiden zich meer door gemoedelijken ernst , 
dan door dichterlijk genie. Hij overleed den 12 January 1772, 
en was, door zijn eerlijk karakter , vriendelijk en gezellig verkeer, 
liefdadigheid en naauwkeurige waarneming van de onderscheidene 
pliglen tot zijn dienatwerk beboorende, bij alien, die hem ken~ 
den , geacht en bemind. Ook heefl hij de onderzoekers en weet- 
gterige bijbeloefenaars ten duurste aan zich verpligt door het uit' 
geven van : 

Elia de Profeet , Gron. 1734 , 4°. , waarvan de Iweede druk 
in 1758 het licht zag, en 

Eliza de Profeet, Gron, 1741, 4°. 

Voorta heeft hij nog in het licht gezonden : 

Leere der toaarheid, Gron. 1729, 8°- waarvan in 1770 de 
aehtste druk veracbeen. 

Intrede van W. K, H. Friso , Prime van Oranje , Gron. 
1729, 4". 

Zonne der Gerechtigheid , Gron. 1730, 4°. 

IVederlandsch- en Groningsohe Frijheid, Gron, 1730 , 8°. 

Bijbclpoczij , Gron. 1730 , 8°. 

Over de Geboorteen Besntjdenis van Ckrirtus , Gron. 1730,8°. 

Ondermjs-Liederen van des Heeren Weegen, vervattende 
de korte inkoud van de stellingen, zinnebeelden en voorbeel- 
dige Godgeleerdheit , Gron. 1754, 8°. tweede druk. 

Mengeldiokten, Gron. 1754, 8°. 

Uittreksels, Gron. 1769, zeade druk. 

Zie van Abkoude en Arrenberg, Waamreg. van IVe- 
derd. Boeken; Brucherna, Gedenkb. van Stad en Lande 
bl. 15, Chalmot, Biogr. Woordenb.; Witsen Geyabeek 
Woordenb. der Nederd. Dichters; Mr. H. O. Feith, Levens- 
schets van Mr. R. K. Dries sen , bl.14 en 15. 

ALBERT! (Jodamkes) , geboren te Aa8en den 6. Maart 1698, 
waa de zoon van eenen Korenmolenaar , en kon, nithoofde van den 
afatand tnaachen het huis zijner ouders en de school , deze laalate 
niet wel bezoeken. Ook achijnen de ouders in den beginne 
zich weinig aan de vorming van hun kind te hebben laten gelegen 
leggen. Gelukkig dat de moleaaarakaecht , Jan Mulder gehee- 

12 



46 



ten, opgewektbeid gevoelde, om het knaapje te leeren Jezen. De 
leerling maakte snelle vorderingen } en weldra nam de onderwijzer 
zijnen leerling mede ter kerk. Tot zijne verbazing bespeurde liij , 
dat het jongske onverpoOBd bet 005 op den Leeraar gevestigd had. 
Thuis komende en door zijne moeder gevraagd , of hij 00k iets van 
het gehoorde onthonden had, klom hij op eene hDuten kist, die 
in het woonvertrek stond , las den tekst der gehoorde leerrede 
voor, en droeg met eenvoudigheid een gedeelte daarvan op zulk 
eene wijze voor, dat net moederoog de tranen met kon bedwin- 
gen. Van toen af schijnen de ouders de hoop te hebben opge- 
Tat, dat htm kind, tot iets hoogers dan bet ouderhjk heroep be- 
Stemd was. En hij heeftdie dan 00k niet tcleurgesleld; want, na 
op de Latijnsche school bDven zijne medeleerlingen te hebben nit- 
gemunt(l), werd hij in 1718 naar de Hoogeschool te Franeker 
gezonden , waar hij, onder Lambertus B s en Campegias 
Vitringa, met het merg der ondheid werd doorvoed: terwiji de 
Jaatstgenoemde eena grondigo kennis der godgeleerde wetenschap- 
pen in den jongeling aankweette , zootlat hij , toen hij, na een zes- 
jarigverblijF te Franeker, zijne studien volbragt had, 00k reeds bui. 
ten de plaats zijner inwoning bekend was, als iemand van uitste- 
kendebekwaamheden , die vour Yaderland en Wetenschap veel beloof- 
de. Den 26 January 1721 werd hij te Hoogwoud , in Noord-HoI-land , 
als Predikant bevestjgd , terwiji lnj hier stond , verzamelde hij , op het 
-voetspoor van Eisner, R. a p h e 1 i us , zijnen leerineester Bos en 
eenige andere Godgeleerden , in ongewijde schrijvers , alle de 
gelijktuidende plaatsen , welke de in het Meuwe Testament voorkomen- 
de Grieksche spreekwijzen konden regtvaardigen en den stijl der 
Evangelisten en Apostelen verdedigen tegen tea , welte dien stijl 
gebrekkig en vol Hebreeuwsche uildrukkingen vonden. De uitkom- 
sten , welke dit naauwgezet onderzoek Tan den tekst des Nieuwen 
Verbonds bij hem had opgeleverd , bragt Alberti in 1725 aan 
den dog in zijne Letterkundige Aanteekeningen op de getoijde 
Schriften des Nieutoen Ferbonds (2). Bit werk bevat geen door- 
loopende verklaring , maar heldert een aantal plaatsen nit de ge- 
wijde boeken op, nit vergelijking met andere Grieksche schrij- 
-vers, en, waar het noodig is, de taal de* Ouden Verbonds toe- 
lichtende , terwiji Alberti tevens de naar zijn oordeel teste 
Jezing voorstelt ea de nitlegging van andere sehriftverilaarders , 
niet veronachfzaamt. Ofschoon door velen toegejuicht , werden deze 
aanteekeningen in de Bandelingen der Geleerden, (3), een kritiscb. 
tijdschrift, dat destijds te Leipzig in het Latijn werd oitgegeven, 
sterk gehekeld en de jonge Geleerde vooral van letterdieverij be- 
schuldigd. Alberti gaf hierop in 1727 een nieuw geschrift nit, 
onder den zedigen titel van Kriti&che Proeve (4) , in welks voor- 
rede hij zich hreedvoerig ten opzigte van zijne vroegere Aanteekenin- 
gen regtvaardigde, eu in welk werk Alberti eeue buitengewone 
bekendheid met de Grieksche woordenboeken en spraakkcmsten 
aan den dag legde. Deze grondige kennis, ontwikkeld in een slechla 
mi en honderd bladzijden teileud geschrift, deed den Onat'hankeltjken 
schrijver gefijttijdig a!s warms voorstander der bijbeJsche waar- 
heid kennen en bragt zijne vijanden tot zwijgen. 

Kort daarna maakte hij eeneProeve van Aritische aanmerkin- 
gen nopens Besy chins (5) bekend; welke achtervolgd werd door 
etleiijke Letter kundige aanteekeningen tot opheldering van som- 
mige plaatsen van het Nieuwe Testament uit Philo Judaew (6). 
Beide deze verhandelingen zijn echter niet- afzondeiltjk uitgegeven, 
maar in baitenlandsche tijdschriften opgeoomen (7). 

Daar Alberti zich met ijver op alle veelsoorLige kundigheden 
toelegde , die een waardig Predikant en Bedienaar des Goddelijkeu 
Woords niet alleen noodig , maar 00k nuttig zijn , breidde z/eli zijn 
roem als kanselredenaar al meer en meer uit , en van Hoogwoud 
werd hij , na een kort verblijf, achtervolgens in het jaar 1726 , 
naar Krommenie en in 1728 naar Haarlem bcroepen. 

Gedurende zijn verblijf ter laatstgemelde plaatse, vatte Al- 
berti het plan op , om eene nieuwe uitgave van het woorden- 



(1) D. Wyttenbach, Opuscula varii argwmcnti uraturia, historica 
eritica, vol. It. p. B39. 

(8) Oiscrvatitmes Pkiloloyicae in sacros Kovi Foederis libros , Lugd 
Bat. 1725. 8c 

(3) Acta. Eruditorum, Lips. 1735. Mens. Jul. p. 303—308, Supplement. 
Tom. IX, Sect. I, p. 7-30. 

(4) PcricuhtM criticum , i'/i quo loca quctedam cum Veteris ac Novi Foe- 
deris turn , Hesycliii Ct atiorum iMustrantur , iiindicantur , efitendantur 
1„ B. 17S7. 8°. 

(5) Oiservettionum eriticarum in Ifssijcliinm specimen. 

(6) Armatatitmuin Philologicaram in A'ovvm Testamentum , e.v Philene 
Jiuiaei> collecturum specimen. 

(7) De eerste in Bibliatheca Bretaensi , CI. VIII, fasc. I, p. 149; de 
tweefle in Bioiiothcca Bremsnsi , Vol. I. T. I, p. 104. 



boek, ranHesychius te bewerken, ten einde aan dezen ar 
beid de grootste volledigheid te geven , getroostte hij zich de on- 
vermoeide nasporingen en zamelde hij overal nieuwe boawstoffen op. 
Onder de papieren, hem door den Hamburgsche Hoogleeiaar J oh an 
Albert Tabricias (en dien einde medegcdeetd, was een oud 
onnitgegeven Grieksch woordenboek op het Jiieuwe Testament. Door 
de vergelijking van dit alschrift met een ander, dat hij later in 
de boeierij der Leydsche Hoogeschool vond en met een zeer oud 
handschritt, hetwelk hem door zijnen vriend, den geleerden Ti- 
berius H ems ler huis was verstrekt, gelukte het Alberti de 
Grieksche tetlerkunde met een nienw Grieksch woordenboek op 
het Nieuwe Testament te verrijken , waarachter hij eene zeer uit- 
voerige tijst voegde van alle de oude Grieksche Schrijvers, welke 
in het Lexicon van den taalkundigen Photius worden aange- 
haald (1). 

Ma in het jaar 1740 van eene groote reis door naburige landen 
te zijn teruggekeerd, werd Alberti het hoogleeraarsambt in de 
godgeieerdheid aan de Hoogeschool te Leyden aangeboden, welfcen 
post hij den 5 October aanvaardde met eene redevoering over de 
Fereeniging van Godgeleerdheid en Oordeelkunde (2). Van 
het oogenblik dat hij het hoogleeraarsambt had aanvaard, trachtte 
hij, bij zijne leerlingen eene vrije en oordeelkundige uitlegging 
des Bijbels te bevorderen en op te wekken. Dit bragt echter te 
weeg dat hij mede betrokken werd in de onaangenaamheden en 
-vervolgingen , welke een zijner ijverigste leerlingen, den Zwolschen 
leeraar Antony van der Os werden aangedaan. De legenstan- 
ders van dezen laatste verweten hem niet stechts, dat hij de on- 
regfzinnige gevoelens, welke men hem loedichtte, van Alberti 
had ingezogen, die, zoo zij voorgaven, zich achter hetschertn hield 
en bloodaardig het slilzwijgen bfwaarde, maar verklaarde opeQlijk, 
dat door Alberti's leer de znivere Hervormde ierkleer aan de 
Hoogeschool te Leyden moest te gronde gaan. De zachte, bedaar- 
de Alberti, die eenmaal, in een zijner eerste werken, gezegd 
had, dat alleen een kwalijk verstand der bij bel boeken tot tweespalt 
in de kerk aanleiding kon geven, was voorzigtig en verstandig ge- 
noeg, zich niet aan de aanvallen zijner vijanden te storen, of- 
schoon hij zeer goed bespenrde, dat men bijzonder tegen hem de 
wapenen rigtfe, daarom moesten zijne ongedrukte akademische les- 
sen openlijk aan de kaak werden gesteld, zoo als men deed in 
een nameloos geschrift, dat den titel voerde: Examen van het 
onderwerp van tolerantie, om de leer, in de Dordreehtsche 
Synods, ten jare 1619, vastgesteld, met de veroordeelde leer 
der Remonstranten te vereenigen, door een genootschap tan 
voorstanders der Nederlandsche formulieren van eenigkeid, 
waarin Alberti onder den naarn van Enraodius (d. i. breeden 
weghoader) werd ingevoerd. Met verachting beantwoordde de waar* 
dige man de onbesnisde taal zijner doldriftige, ofschoon doorkun- 
dige vijanden, doch met warmte werd hij en het onderwijs door 
hem gegeven , door zijnen ambtgenoot Schnltens verdedigd. 
Gedurende den tijd dat hij het hoogleeraarambt aan leydens Hoo- 
geschool bekleedde, heeft Alberti eenmaal het Hectoraat waar- 
genomen , welke betrekking hij den 8 Februarij 1749 nederlegde 
met eene redevoering Over het Nuf der po'i&y voor de Gotig'e- 
leerden (3) welk stuk doorden kundigen Nozeman in het Neder- 
duitsch werd overgebragt, terwiji Pie ter Merkman deze verta- 
ling in vloeijende verzen overhragt. 

Intusschcn zette Alberti zijne geliefkoosde letteroefeningen 
voort en gaf in 174(5, te Leyden, het eerste dee! van het woor- 
denboek van lies y chilis nit (4). De verwachting der geleerden 
werd bij de verschijning niet te lenr gesteld, want deze uitgave 
scheen geheel aan den grooten roem van Alberti te beantwoor- 
den. Reeds was hij zeer vcr in het tweede deel gevorderd , toen in 
1749 de Jongtering zich bij hem openbaarde. De wateren van Aken en 
Spa, werwaarfs hij zich begaf om zijn heil in de badente zoeken, 
onderdrnkten zijne kwaal wel , maar gedurende driejaren zag hij zich 
genoodzaakt den arbeid te slakon, en Alberti herstelde zeer laog- 
zaam. Eene binderlijke kwaal bleef hem echter uit zijne ziekteover, 
het was eene gedeeltelijke verlamming zijner handen, zoadat hij 
naauwelijke de bladzijden der boeken kon openslaan en niet dan 
hoogst moeijelijk de pen kon voeren. Desniettegenstaande bleef hij 



(I) Hcl gclieele werk heeft tnt titel: GZossarivm Graecum in sacros Novi 
Foederis libros. Ex Mss. primus edidit , notisone illustratit Johannes 
Alhert i. j&ccedunt Miscellanea critica in Gtossas Nomicas , Suidam ? 
Hesychmm , et index auctoittm ex Phatii lexico i-nedito , L, B. 1735. 

(£) De Theclogiae et Vritices conmibio , L, B, 1 740. 

(3) Oratio pro Poesi Tlieofrgis wtili , L. B. 1749. 4P. 

(4J Hesychii lexicon, cum notis variorum, L. B. 1748, 



47 



zich geweld aandoea om den geliefkoosden letlerarbeid voort te 
zetten. Zoo verliepen een tiental jaren, en reeds had bij, op een 
paar letters 11a, het geheele alphabeth van Hesychius afgewerkt 
toen hij den 13 Augustus 1762, aan het roodvonk bezweek. Het 
tweede deel van Hesychius verscheen door de zorg van Ruhn- 
ken i us te leyden in 1762. Hi) had bij zijne echtgenoote , eene 
dochter van Mr. Philips van Ravestein, een man van veet- 
zijdige geleerdheid, geene kinderen verwekt. 

Bijna tweeeutwintig jaren had A 1 b e r t i der Leydsche Hooge- 
school tot sieraad verstrekten niet weinig beei't bij er, door zijn on- 
derwijs, toe bijgedragen, om de beoefening der gewijde uitlegkunde 
op eene meer naauwkeurige kennis der taal gegrond aan te moe- 
digen en te bevorderen. Ook moet ieder, die zijne menigvuldige 
geschriften inziet, de veelzijdigheid zijner kennis hewonderen. 
Uitstekend toch als Godgeleerde en in de gewijde uitlegkunde een 
der voortreffelijkste mannen van zijnen tijd, was hij (evens van 
den geest der Grieksche letterkunde doordrongen, en vooral met 
den prondslag van de taal der Hellenen vertronwd. Saarenboven 
was bij ook geen vreemdeling in de taal- en letterkunde des Va- 
derlands, en wist hij ook deze. kennis aan zijne eigenlijke boofd- 
studien dienstbaar te ma ken; tcrwijl men in f s mans schritten me- 
nigvnldige sporen van vergelijkende taalkunde aantreft, die van 
zijne studic der Nederlandsche taal gunstig getuigen; zelfs tokkelde 
hij niet ongelukkig de Nederlandsche lier (1). Ook was bij niet 
onbedreven in de Noordsche Geschiedenis en Letterkunde. Aan 
alle dcze verdiensten als Geleerde, wist Alberti de beminnelijk- 
ste deugden te paren. Daaronder zij bet genoeg te wijzen op de 
dankbare vereering, waarmede hij in zijne gesebntten op vele plaat- 
sen aan zijne leermeester Lamhertus Bos herdenkt; op de ne- 
derige bescheidenheid , die dikwijls in zijne werken doorstraalt; op 
zijne door alien erkende zedigheid en op zijne dienstvaardigheid 
icgens andere Geleerden, waardoor de handsobriften die hij bezat 
alien Jetlerkundigen ten dienste stonden. Van dit laatste strekke 
het volgende ten bewijze. Als de Friesehe Geleerde Gijsbert 
Koen aan eene uitgave van Gregorias den Carintbier arbeidde, 
was het Alberti, door wiens tusschenkomst hij een belangrijk 
handschrift van diens taalkundig werk uit Bazel erlangde; en naau- 
welijks had bij vernonien dat de leeuwarder Rector Johannes 
Pierson zich met eene uitgave van Moeris Alticista bezig 
hield, of hij zond dezen , zonder daartoe uitgenoodigd te zijn, 
eene, door bem zelven in schrift gebragte, zeer naauwkearige ver- 
gelijking van het Leydsche handschrift, dat Vossius vroeger had 
bezeten. Het portret van Alberti is gegraveerd door Houbra- 
k e n en men treft het mede aan in de Drentsche Folksalma- 
■ nak voor het jaar 1844. 

Zie Saxii, Onom. liter. Pars VI. p. 387; Chalmot, Biogr. 
Woordenb,; Van Kampen, Beknopte Geschied, der Letteren 
en Wetens. in de Nederl. , D. II. bl. 286 en 287 en D. III. 
bl. 183; Biogr. Nation.; Ypeij en Derm out, Gesch. der Ne- 
derl. Herv.Kerk.T). HI. bl. 487; Aanhangselop Hieuwenbuis 
Woordenb. van Kunst. en Wetensck. ; Algem. Woordenb. der 
Zamenl; Siegenboek, Geschied. der Leidsche JIoogesch.D. I. 
bl. 271, 282,291. D.II. T enB. bl. 194 en 195; Biogr. Univ.; 
Glasius, Godgel. Nederl. en vooral Mr. J.de Wal, Levenssch, 
van Johannes Alberti medegedeeld in de Drentsche Folks 
ahnanak voor de jaren 1844 en 1845, wetk laatste werkje wij hier 
hoofdzakelijk gevolgd hebben. 

ALBERTI (J. E.), een schildcr, geboren te Maastricht, waar 
zijn vader, een ltaliaan , advokaat was, woonde in zijne jonge- 
lingsjaren te Amsterdam, beoefende de kuust aldaar als leerling, 
en behaalde, in 1805 en 1806, den gonden eerepenning bij de 
Maatschappij Felix Mentis. Onder de regering van KoniDg Lo- 
dewijk Napoleon verlrok Alberti als leerling naar Parijs en 
Rome, en zond als proeven zijner vorderingen, naar de Amster- 
damsche tentoonstelling van 1810 drie schilderijen, zijnde een 
Ecce Homo, naar Guido Reni, Cleopatra, door Proculeus 
weerhouden toordende zich te doorsteken en een doode Chris- 
tus in den school van Maria, naar Anthonie van JDijck. 
Hij bezocht te Rome gezet de Akademie en was voorbeeldeloos 
naarstig; daar bij zich ecbter niet tot een enkel kunstvak kon be- 
palen, maar nn bet eene dan bet andere beoefende, beleinmerde 
liem drt zeer in zijne vorderingen. Van Home keerde bij naar Pa- 
rijs terug, waar hij sedert wcinige jaren moet overleden zijn. 



(1) Eene proeve flaaryan neft men aati in de Drenthsche volhs Alitianah 
Toor let jaar 1838. bl. 141 , aiw&ar ook nog veimeld waidt , dat Alber- 
ti naar eene der Uniirersiuitea iu Denemarken als Hoogleeraar is berutpen 



Zie van Eynden en van der Willigen, Ceschied. der 
f'aderl. Sehilderh., D. III. bl. 366 en 367; Immerzeel, Le- 
vena en Werken der Kunifs. enz. 

ALBERTIWA AGNES, Prinses van Or an je, dochter van Ere 
derik Hendrik, Prins van Oranje en Amalia Gravin van 
Solms, geboren te 's Gra ventage den 29 April 1634, was de 
derde dochter uit dit buwelijk. Zij werd van hare prilste jeogd 
af in alle Christelijke deugden en godvrucht onderwezen; en zij 
zelf vergat niet , bij de loenenring barer jaren , naar gelang haar daar- 
toe de kracbt en gelegenheid gegeven werd, zich op de gronden 
der staalkunde, de kennis van onderscheidene talen, hislorie en 
volken toe te leggen, de gemoedsaard van onderscheiden natie'rc 
te leeren kenncn, de bekwaambeid te verwerven om met mannen 
van verachiliende studie, kunsten en wetenschappen , in openbare 
en bijzondere zamenspraken om te gaan en over zaken van groot 
aanbelang te oordeelen ; welke aitmuntende gaven voornamelijk 
door het goede voorbeeld, de vorstelijke opvoeding en naarslige 
onderwijzing van hare versfandige en godvreezende moeder voort- 
gezet en aangekweekt werden; terwijl zij die in rijperen ouderdom 
nog tot verdere volkomenheid bragt. Ka haren vader in 1647 eu 
haren eenigen broeder, Willem II, in 1650 te hebben verloren , 
geraakte zij op dertienjarigen ouderdom, onder voogdij van hare 
moeder, en buwde den 2 Mei 1652 met Willem Frederik 
Graal van Kassau, Stadhouder van Fries] and (1), die haar bij zijn 
OTeriijden, den 21 October 1664, drie kinderen acbterlict ; na- 
melijk: Amelia, Hendrik Kazimir en Sophia Wilhel- 
mina. Aangezien haar zoon, bij den dood zijns vaders nog gcen 
achttien jaren oud was , werd zij voogdes over hem en bleef 
zulks tot in 1677, tocn deze zelf het bewind werkelijk aanvaard- 
de, ofachoon hij in 1672 reeds den eed had gedaan. Gedurendc 
deze voogdijscbiip had zij veel gezag in Friesland verworven, en 
handelde toen ook met den Franschen Gezant, den Graaf d'Es- 
trades, wien zij om den tuin leidde, ten einde te ligter te ge- 
raken aan eene oude schnld van 100,000 gulden, welke zij van 
de kroon van Frankrijk te vorderen had, doch toen zij zag, dat 
hiertoe geen kans was, veranderde zij van gedrag en deed de Sta- 
ler van Friesland hesluiten nemen, die vierkant streden met Frank- 
rijks belang. Zij was destijds met hare moeder in onmin en leed 
hierdoor in bare inkomsten. Om zicb te redden en tevens Fries- 
land en Groningen bij te slaan, verkocbt zij hare paarlen en edele 
gesteenten te Amsterdam en verpandde haar zilverwerk. 

Hare voogdijschap is bijzonder vermaard geworden door hare 
buitengewone kloekmoedigheid en voorzigtigheid in die duistere da- 
gen, toen ons vaderland door Frankrijk, Engeland, Keuleu en 
Manster te getijk onverziens aangevallen en bijna op bet niterste 
was gebragt; als wanneer zij Diet aarzelde, om op verzoek der Sfaten 
van Friesland haren vijftienjaren eenigen zoon als Kapitein Gene- 
raal naar bet leger te zenden, ten einde zijn leven voor het va- 
derland te wagen en door zijn voorbeeld den krijgslieden moed in 
te boezemen; terwijl zij hem niet alleen met raad en daad hij- 
stolid, maar zelve nacht noch dag eenige moeite of middcten 
spaarde, om den vijand af te leeren en het land te be^ciligen. 

Sfa 1679 leefde zij meest in Duilschland op Orangestein, een 
kasteel ten haren genoegen verbouwd, en later op het Oranjewoud, 
in Friesland, waar zij den 24 Mei 1696 overleed. Haar stoffelijb 
overschot werd naar Leeuwarden vervoerd, en aldaar, zonder eeni- 
ge praal, in den grafketder der Stadhouders bijgezet. 

Zij was eene verstandige , beminnelijke en zeer godsdienstige vrouw , 
eene voortreffelijke echtgenoote en eeneV waardige en zorgvuldige 
moeder voor hare kinderen, welke zij alien voor zich ten grave 
zag dalen. 

Zie: d'Estrades; Zeltres , Memoires et Negotiations, Tom. 

III, pag.418— 422, 436, 441, 442; Hoogstraten en Brou- 
erins van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Lniscins, 
Algem. Hist. Woordenb. j G. van Loon, Nederl. Historip. D. 

IV. bl. 170; Kok, Faderl. Woordenb.; Scheltema, Slautk. 
Nederl; Wagenaar, Faderl. Hist. D. IX. 179—182; It 
aade Friesehe terp, met Bijv. en Aant. van 3. van Leeu- 
wen, bl. 456. 

ALBERTUS, Aibkkt of ALBRsenr, Aarlshertog van Oostenrijk, 
was de derde zoon van Keizer Masimi liaan II en van Maria van 
Oostenrijk. Hij werd geboren den 13 November 1559 te Neu- 
stad in Oostenrijk. onder het opzigt van den geleerden Busbcc 
opgevoed, en in 1570 naar Spanje gezortden, waar bij zicb zoo 



(1) Het t«{jcnwoftrdig lioninklijk tnis der Nederlantlen 6lnmt in de mao- 
nelijke Unit regUlreeks van deze voisteUjke ectitgenooten id. 



48 



wel gedroeg dat de koning, lilips II, die zijn own was, groote 
Kenegenheid voor hem opvalte. In <lea geestehjken staat mge- 
wijd zijnde, werd hi] in 1S77, dus op aohuimjarige leahijd, door 
PausGregorine XIII tot Kardinad en door den Komog van Span] e 
tot Aarstbisschop van Toledo verheven. In 1583 zond Filip* II hem 
naar Portugal, als Onderkoning over dot pas veroverde kaningrnk. 
Hier eaf hij zulke goede bhjken van bekwaamheid in krygs- en 
staatsbewind, dat de Koning, na hem in 1594 lot Coadjutor van 
hat aartsbisdom Toledo en Primar van Spanje met een jaarhjksch 
inkomen van 20000 Dukatcn verheven te liebben, hem in net vol- 
F end iaar, tot Gouverneur der Nederlanden beuoemde. Voor dat 
hij Spanje verliet, verzocht en verkreeg hij, dat vele Kederland- 
Ae whisper* , die in de Spaansche havens i in beslag wareu 
penomen, ontelagen werden en dat Fihps Willem de oud- 
ste zoon van Will em I, Prins van Oranje, in vryheid geateld 
en in zijne goederen hersteld werd , zich overtmgd houdende, 
dat dew daad van welwillendheid hem de achting der Nederlan- 
ders zon doen verwerven en nuttig aan de zaak des Konings 
zijn. Daaropreisde hij over Italic naar de Nederlanden en kwain den 
29 Januarii 1598 te Luxemburg, met geld en oogeraunt zilver in 
t »oede hoeveelheid en 3000 Spanjaarden. lutas»ci>en bestoten 
hebbende de staatkunde en de wapenen te gelijk te gebrui- 
ken bragt hij dadelijk na zijne aankumst le Brussel, den 11 Fe- 
bruary 1596, het krijgsvolk btjeen, nam Calais en Ardres en nog 
in hetzelide jaar Halit in. Doch in het begin van 1597 werden 
de zijnen bij Tnrnhout door Prins Mauri ts geslagen; daarente- 
r en namen zij Amiens, doch de Franschen ontiuimen het hun nog 
in het zelfde'jaar, pogende de Kardinaal te vergeefs de stad te 
onUetten, waarmcde de zomer vcrliepj terwijl Maurits intusschen 
jrelefcnheid kreeg, om vele vaste plaatsen, zonder eemg beletsel , 
te benwiigen. Inlusschen werd in J50S de vrede tusacben Spanje 
en Frankrijk gesloten, waardoor Albertus van die zijde de han- 
den niim kreeg, en kort daarna veiluofde Filips II zijne dochter 
Isabella Clara Eugenia aan Albertus. Daar zijne vrouw 
alle de NcderLnden als een huwelijksgoed medekreeg, besehouwde 
men van toen af de beide echfgenooten als Souvercine Vorsten 
der Kalholijke Nederlanden, doch deze heerschappij was alleen in 
achijn, want in het vervolg Week het, dat alles nog door Spanje 
peregeerd werd; en dat de afstand ook zoodatiig gedaan wa», dat 
men wel kon bespeuren , dat de Spanjuai-den overal meester ble- 
ven. Albert werd in 1599 met veel plegtigheid le Brassel ge- 
huldigd, legde den geestelijken stand bij onze Lieva Vrouw te 
Halle af, even als het aartsbisdoin Toledo, waarvan hij alleen 
50000 dukaten aan inkomsten voor zich behield, en vertrok, na 
den Kardinaal Andreas van Ooatenrijk tot Regent gedurende 
zijn atwezen te hebhen aangesteld, naar Spanje, om het huwelijk 
te voltrekken. Te Ferrara trouwde hij, namens Filips III, to- 
iiinf van Spanje, met de Aartshertogiu Wargareta en geleidde 
h;iar naar Spanje, waar hij den 13 April 1599 in den echt Irad. 
In Sepfember van dat zellde jaar kwam hij met zijne geinaliQ te 
Urussel aan, en daar deJVoord Nederlanders geen genegenheid betoonde 
om onder het gezag van het Oostenrijksche huis terug te keeren, werd 
de oorlog met kracht doorgezet, wordende de Aartsherlog in het 
isar 1600 door Prins Maurits, bij Nieuwpooit met groot verlies 
nit het veld gestagen, nadat de overwinnmg zich, in het begin 
van den slag, voor hem had sehijoen te veiklaren. De Aartsher- 
log had zich hier zoozeer blootgeateld dat hij gewond werd en 
bijna werd gevangen genomen. fiij hi eld intusschen het veld nog 
met een sterk leger en sloeg in het volgeude jaar het beleg voor 
Ostende, hetwelk drie jaren dlie maanden en drie dagen dunrde. 
Deze ondcrneming werd voor de Spanjaarden eece zaak van eer en. 
volharding; zij kostte hnn 100000 man en onnoemelijke sommen 
en bragt haar slechts in hetbezit van eenen painhoop. Prins Mau. 
rits had hierdoor inmiddela de handen vrijer en nam onder an- 
deren Rijnberk, Grave en SInis in en bragt Albertus in eene 
zeer gevaarlijke stelling, doordien de morrende en kwalijk betaalde 
soldaten eindelijk tot muiten oversloegen , zoodat eenige daizenden zich 
bijeen voegden, eenige vaste plaatsen, onder anderen het kasteel te Hoog- 
straten, innamen en van daar op het platte land stroopten , en toen A I- 
bertoshen met gewelddreigde en hen voorschelmen verklaarde, zich 
bij Prins Man rits voegden, zoodat de Aartshertog zich genoodzaakt zag, 
in 1604 , met hen een verdrag aan te gaan. In het jaar 1606 kwam de 
Spaansche veldlieer Ambrosius Spinola met zulk eene groole 
ma"t uit Spanje naar de Nederlanden dat de Aartshertog ze!f er 
eem^ermate nai)verig over waH. Doch behatve dat de Spanjaarden 
Groenlo en Rijnberk innamen, viel er niets bijzonders voor, de- 
wijl het kwalijk betaalde krijgsvolk weder zeer misnoegd was. Na 
den oorlog alzoo met eenigen roem doch met weinig voordeel ge- 



voerd te hebben, achtte Albertus het geraden, Afgezanten naar 
'» Gravenhage te zenden , ten einde met de Vereeoigde Nederlan- 
den, als met eenen onafhankelijken staat te onderhandeien ; en 
stoot eerst een bestand van eenige maanden en vervolgens een van 
twaalf jaren. Albertus gebruikte deze tijd van rust om de huis- 
hoodeiijke zaken der Kalholijke gewesten te regelen, en zich door 
een zacht en billijk besluur bij het volk bemind te maken. Wei* 
nig tijds na het eindigen van het twaalfjarig bestand, overleed bij, 
te Brussel den 12 Julij 1621 , zonder kinderen na te laten. 

De langzaamheid, ja traagheid en weiielmoedigheid zijner bealui- 
ten en zijne ijverige werbzaambeden in het kabinet , toondea ge- 
noegzaam, dat hij beter voor de vrede, dan voor den oorlog ge- 
schikt was, en de Vlamingen zagen met leedwezen, dat hij niets 
bezat van de levendige, vlugge en heusche geaardheid zijns oud- 
ooma en grootvaders Karel V, die zoowel strookte met ban ka- 
rakter. Zij bemindeo hem das niet zoo als zij hem eerbicdigden , 
en deze eerbied waren zij aan zijne vele deagden verschuldigd; 
terwijl zijne verstandige zacht tot vrede, zijn eerste aanzoek daar- 
toe, met veiachting van alle valsche sehaamlc , de achting, die 
hij zich bij alien zijne onderdanen wist tc verwerven, de nooit 
gestoorde eendracht en overeenstemming met zijne vrouw en me- 
de regentes Isabella, zijne zacht tot regt en billijkheid en te- 
vens gematigheid, hem in de harten zijner onderdanen eene duur- 
zame eerzuil gesticht hebben, zoodat na nog door de Belgen het 
tijdvak van Albertus en Isabella als een der gelukkigste hnn- 
ner geschiedenis wordt geprezen , waarin landbonw, zeden, kun- 
sten en wetenschappen hecleefden. 

Zie Van Mete ren, Hist, van de Oorl. en Gesckied. der 
Nederl.; Bor, Nederl. Oorlogen; de Groot, Nederl. Jaerb. 
en Hitter.; van Loon, Beaehrijv. der Nederl. Hislorip.j 
van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, G root. Algem, 
Hist, Woordenb.; Wagenaar, Vaderl. Hist.; van Heurn, 
Histor. der Stad en Meijerij van 'a Hertogenb.; Kok, Fa- 
dert. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Kampen, 
Verkorte Gesch. der Nederl.; dezelfde Vaderl. karakterkunde , 
D. II. bl. 176—177 en 180. Bilderdijk, Getok. det Vaderl.} 
Biogr. Univers. 

ALBINDS (BeamuRDcs), een der vermaardste geneeskundigen 
van zijnen tijd , werd geboren den 7 Jannarij 1653 , te Dessau , 
in het Vorslendom Anhalt, waar zijn vader, Chris to for us Al- 
binns, de burgemeesterlijke waardigheid bekleedde. Zijn eigen- 
lijke geslachtnaam , Weiss, waa door een zijner voorvaderen 
uit de zestiende eetiw, den Dichter en Geschiedschrijver Petrns 
Weiss, naar de gewoonte van dien tijd, in dlen van Albinos 
veranderd. In zijne jeugd paarde hij een zwak ligchaam aan eenen 
prooten geest , waarom zijn vader hem eerst in zijn hnis door eenen 
bekwamen leermeester , en niet dan toen hij meer in krachten was 
toegenomen , in de openbare school zijner woonplaats deed onder- 
wijzen. Als echler de geleerde Hendr'ik Alers, die destijds 
aan het hoofd dier school stond , in 1669 , naar de doorltichtige 
school te Bremen geroepen werd , vertrok A 1 b i n u s mede der- 
waarts , en oefende er zich met ongemeene vlijt in talen en we- 
tenschappen , vooral echler in de natunrknnde en wijsbegeerte. Van 
Bremen begaf hij zich naar de hoogeschool te Leyden, waar hij 
zich onder Carol no Drelincourt, Local Schachten 
Theodoras Cranen aan de studie der geneeskande wijdde. 
In 1676 keerde hij naar Dessau teiug , en deed vervolgens eene 
reis door de Nederlanden, Braband en Frankrijk, alwaar hij eenen 
prooten schat van geleerdheid, vooral in de genees-, ontleed- en 
heelknnde , opzamelde , en kwam door Lotharingen , langs den Rijn 
en over Holland, in het midden van den zomer van 1680 naar 
Dessau terug. Nog in het zellde jaar werd hij tot Hoogleeraar in 
de Geneeskunde aan de hoogeschool te Frankfort aan den Oder 
beroepen , welke bediening hij den 13 Jannarij 1681 aanvaardde , 
hoi.'wel hij eerst den 16 April des volgende jaars den graad van 
Doctor bekwam Vervolgens werd hij door Frederik Willem 
den Groote , Keurvorst van Brandenbarg , tot diens Lijfarts en 
Gehehnraad benoemd , welke eerambten hij met grooten lof tot de 
dood van dien Vorst, den 29 April 1688, bekleedde, waarna bij 
zich weder naar Frankfort begaf, om den hoogleeraarsstoet te be- 
kleeden. Zes jaren later werd hem door de Bezorgers der Gro- 
ningsche Hoogeschool de waardigheid van Provinciale Doctor en 
Hoogleeraar in de Geneeskande op eene wedde van 1200 gulden 
aangeboden. Ofschoon hij niet ongenegen was om die ambten te 
aanvaarden, werd hij daarvan echter wederhonden , door de welda- 
den en beloften van Keurvorst Frederik, den zoon en opvol- 
p-er van Frederik Willem, die zijn jaarlijksch inkomen met 
600 guld. vermeerderde en hem in 1697 niet slechts de waardig- 



49 



heid Tan Lij (arts opdroeg, maar hem bovendien nog eene openge- 
vallen kanunnikdij te Maagdenburg bezorgde, welt eerambt Albi- 
nos echter , alzoo hij hef niet in persoon ion waarnemen , met 
voorfcennis van den Vcrst, nan een ander verkocht. 

Nadat A 1 bin us nu vijf jaren Lijfarts van den Keurvorst Fre- 
derik, later Koning van Prnissen, geweestwas, werd hij iu 1702 
door de bczorgers der hoogeschool te Leyden, op voordeelige en 
vereerende voorwaarden , nitgenoodigd om den post van gewoon 
Hoogleeraar der Theoretische en Practische geneesknnde te aan- 
vaarden; aan welke uitnoodiging hij, onder gunstige, doch niet 
wonder moeite verkregene toestemming van zijnen Vorst voideed. 
A 1 b i n u s vertrok dan , door den Koning beschonken met eenen 
gouden penning van groote waarde , waarop diecs afbeelding stond , 
met zijn gezin naar Holland, werwaarts hij door een groot getal 
studenten nit Duitschland gevolgd werd. Met eene redevoering 
Over den oortprong en voortgang der Gcneeskunde (1) aan- 
vaardde bij, den 19 October van bet gezegde jaar eenn post , dien 
hij tot nut en luister der boogeschool met ijver en getrouwheid 
waarnam , tot aan zijn overiijden den 7 September 1721. 

Hij was in 1696 gehowd met Susanna Catharina Rings, 
eene dochter van Thomas Siegfried Rings, Hoogteeraar in de 
Regten te Frankfort aan den Oder, bij welke hij elf kinderen ver- 
wekte, vier zonen en zeven doehters. Van de zonen hebben twee 
te Leyden en een te Utrecht , met veel roem , den hoogleeraarstoel 
bekleed. De groote Boerhaave vereerde zijne nagedachtenis met 
eene lijfcrede, welke, onder den titel van: B, fioerhaavii Ora~ 
tio Academics de vita et obitu B. Alb in i, gedrnkt en on- 
der diens Opuscula omnia geplaatst is, Zijne beeld tenia ia onder 
de Effigies bij P. van der A a. 

Onder de schrttten, door hem nagelaten, zijn: 
De eorpusculis sanguine contentis. 
De Tarantulae mira vi. 
De saero Freisentaaldensium fonte, 

Zie Vsn Hoogstraten en Bronerius van Kidel, 
Groot Algem. Hist. Woerdenb. ; Kok, FaderL Woordenb.; 
C h a 1 m o t , Biogr. Woordenb-; van K. a ru p e n , Gese&ied. 
der ISederl. Letteren en Wetens. , D. 1L bl. 332 ; S i e g e n- 
b e e k , Geschied. der Leydsche Hooges. , D. I. bl. 253 , 294 , 
11. T. en B. bl. 166—167; Atgem, Woordenb. der Zatnenl.; 
Biogr. Unifiers. 

ALBINUS (JJerkhard Sie»fmiu>), de ondste zoon van den voor- 
gaande, werd den 24 February 1697 te Frankfort aan den Oder 
geboren. Onderwezen door zijnen kundigen vader en andere he- 
roemde Hoogleeraren asm Leydens nkademie , Johannes Jaco- 
bus Rati, Godefridns Bidloo en HeiDtaaaoi Boer- 
haave, maakte hij door eenen gelukkigen aanlegder natuur, ge- 
paard aan eene ongemeene vlijt en leergierigheid in onderscheidene 
wetenschappen , voornamelijk die, welko tot den wijden omvangder 
Geneeslunde behooren , even snelle al* nitstekende vorderingen , eti 
werd de bijzondere lieveling van alle zijne leermeesters , inionder- 
heid van Boerhaave en Han. In 1718 deed hij eeoereisnaar 
Frankrijk, waar bij met Winslow en Senac hekend geraakte , 
met wien hij nadeihand brielwisseling over de Ontleedkunde hield. 
If a zijne terugkomst beval zijn leermeesler Ran, door ziekte ver- 
hinderd de pligten van zijn ambt waar te nemen, hem aan de Be- 
zorgers van Leydens hoogeschool aan , zoodat deze be»kttea hem onder 
den titel van Lector in de Ontleed- en Heelkunde, aan diea lioog- 
leeraar toe te voegen. Hij aauvaardde dien pest den 2 October 17 19 
met eene redevoering over de vergelijkende Ontleedkunde (2) t een 
loen nog zeer weinrg bebandeld enoderwet7>. Hij beval zieh weldra 
door uja onder wip zoozeer aan, dat CnFataa-en, reeds in 1721 T 
zijne jaarwedde, nit eigene beweging, verhoogde. Sog in het zetf- 
de jaar, na den dood zgaa vaders verving hij dezen alt Boogleer- 
aar in de Heel- en Ontleedkunde , welke post hi} den 19 Novem- 
ber aanvaarde met eene Redevoering, behelzende: een ondersoei 
naar den tearen weg, die tot de kennis van het menschelijk 
xamenstel leidt (3). Tot zrjne bemoeming voor dezen post had 
niet weinig bijgedragen de groote lofspraak, waarmede de geleerde 
Boerhaave hem, in de lijkrede op zijnen vader, openhjk ver- 
eerd had. Kort na zijne vertieffing tot Hoogleeraar, in 1725, gal 
hij de Beschrijving van het Kabinet van Raw (4) , door deze 
aan de Hoogeschool gemaakt, benevens eene lofrede op dien Heel- 



{I) De crtu et progrestu Medidnae. 
(3) De Anatmaia comparata. 

(3) Oratie , qua in veram , quae ad /alricae humanae indticit cognitif,- 
item , inquiritur viam. 

(4) Judex Suppelkctilis Anattmicae , quam Atad, Lugd. Batav. legavit J. J. 
Ran, e. Tab. L. B. 1735. #>. 



tandige uit, iahetzelfde jaar, met Boerhaave, AeWerkentan 
Fesalius (1), in het volgende de beroemde verhandeling Over de 
beenderen van het mensehehji ligchaam (2), waar slij] en at beeldin- 
gen met elkander om de voortretfelijkheidals in wedstri^ zijo; in 1734 
De Geschiedenis derspieren van den memch (3), welke gehouden 
wordt aJa een der beste voortbrengseJen in het vakjin 1737 deBeschnj* 
ving der aderen en sktyaderen von de bviksingetoanden van den 
mensek (4) , de Beschrijving der itigewanden (5), en ee»e Verhan- 
deiing ever de kieur der Negers (6). Zijne meer en meer toenemende 
vermaardbeid was oorzaak, dat de Regering van Halle hem fn he! jaar 
17^3, aan hare hoogeschool zocht te verbinden ; doch hij wees dit aan- 
toek beleefdelijk van de hand, waarvooi- deBezorger* der Leydsche 
Roogeschool zich door eene aanzienlijke verhoogingzgner jaarwedde, 
op een pligtmatige wijze erkenlelijk tooaden. In 1744 gal Albi- 
nos eene nieuwe nilgave en Beschrijving der Anatomische 
platen van den Italiaanschen Geneesheer Bartholomews 
Eustachius (7), nit de zestiende eeuw, eerst in 1712 wedei- 
gevonden en door Lancisi (doch gebrekkig) uitgegeven. Daar deze 
hem echter in de u&voering zelve niet geheel ievielen , begon hij 
met den bcroemden kunstgraveor Wandelaarin 1747 zijne nog 
niet overtroffen Platen van hetgeraamte en de spieren des mensche- 
Ujken ligekaams (8) ia het licht te zenden, welke zoowel als de haar 
vergezellende beichrijving nog als meesterstukken beschouwd wor- 
den, die Neerlands kanst en wetenschap tot luister verstrekken. 
Albinnsdroegzelfdekosten dor uitgave van dit work, het well niet 
minder dan 30,000 gulden bedroegen. De grootste zorgvuidigheid 
en naanwkcurigheid , hettaaiste gedald en eene bijkans (e ver gedre- 
vene ontevredenheid met zich zelven , deed hem geen plaat goed- 
keoien, waarin oolt slecbts de kleinste misslag was ingeslopen. 
Als een blijk van zijn onuitputtelijk geduld dient, dat bij, om de 
beenwoiding te veiklareo , eens acht uren bezig was om een foe- 
tus , niet grooter dan een duim, met eene naald te ontJeden. Toen 
zijne oogen eindelijk begonnen te schemeren , staabte hij het werk 
tot 'sanderen daags, maar toen was zijne hand te zwaar geworden, 
hij bewaarde dus bet btjoa ontleedde kleine geraamte. Men heeft 
de mikroskoop noodig om de verschillende deeltjes te beschoowen. 
l»middels hadden Curatoren hem, lot verl'tgting zijner werkzaam- 
heden, zijnen jongeren breeder in 1745, onder den titel van Lec- 
tor in de Ontleed- en Heelkunde, en in 1748, onder dien van Hoog- 
leeraar in de zelfde vakken, toegevoegd, terwijlzij hem zelven tot 
Hoogleeraar in de Geneesiunde benoemden. 

In 1748 gaf Albinos in het zelfde groote formaat als zijne 
vorige onlleedkundige platen, de Afbeelding van de Baarmoc- 
der eener zwangere vromo (9) , in 1751 die van de Beenderen 
ran de menschehjke true At (10), en in 1753 de Afbeelding der 
beenderen (11) , even zoo keurig en doordenzelfden kunstenaar be- 
zorgd als de andere platen. Van 1754 tot 1768 gaf hij nog acht 
boeien, Aeademische Ferhandelingen (12) uit , met beschriivingen 
zijner praeparaten, en in 1757 eene Afbeelding der Chyl- 
buis (13) Zoo bleeF hij steeds, lot not der wetenschap en tot 
luister der hoogeschool werkzaam lot hij , den 9 September 1770, 
nit het leven scheidde, hebbende tot op het laatst zijns 1 evens 
zijne lessen gehouden. 

Hij beeft zich als Ontleedkundige eenen onsterfelijken naam ver- 
worven, en was, in weerwil van zijne veelvuldige werkjaamhe- 
den, voor de Ontleed- en Heelkunde eene bijltaus even groote en 
algenieene vraagbaak als Boerhaave, wiens eenvoudige beginselen 
hij volkomen huidigde , voor de Geneeskunde. Van alio kanten 
stroomden hem zieken of brieven om geneeskundige hulp toe. Zij- 
ne gehoorzaal werd niet alleen door leerlingen, maar ook door Ge- 
neeshceren uit onderscheidene landen van £uropa drak bezocht. Hij was 
een vredelievend man, vanwien menslechts twee minder belangrij- 
ke geschillen kent, met twee mannen, niet minder groot dan hij, 
llatler en Camper, over onderwerpen van wetenschap, doch 
zotidcL' bitterheid gevoerd. 



(1) A. Tesalii, Opera emnia Anatomica et Chimrgica cur, Rocr- 
laave et Albino, cum Jig. L. B. 8 vol. pi. 
(S) l)e Qssibtts corporis kumani. L. B. 1736. 49. 
(3) ffistoria musculorum h-ominis, L. B. 1734. 4°. 

1 4,1 De arienin et tifinii- intestinorwn hominis , cum iton. col. L. B. 1737. 4". 
(fij Descriptio iatestimrum kmninis , cum icon. L, B. 1737! 4o. 
(8J De sede et causa ceteris ^ethiopunt cum icon. coll. L. B. 1737. 4". 
(7) ExpUcatioTalularumanatomicarumS. Eustachii. L. B. 1701. fob 
{&)• Tabulae sceleti et musculorum corporis httmani. L. B. 1747. i'nl. 
(0) Tabulae VII uteri mulisris gravidas cum appendice. L. B. 1751. fol. 
(10) Icones ostium foetus kumani. h. B. 1751. Sol. 
jll] Tabulae ostium humanorum L. B. 1753. fol. 
(ia) Anaotationes Aeademicae. L. B. 1754—1798. Tilt vol, 4o. 
(13) Tabulae vasis Chylq/eri cum exphcaUone. L. B, 1757. fol. 

13 



50 



Zijne nagelatene , doorgeheel Europa vermaarde, verzameling van 
praeparaten kwam door aankoop aan de Leydsche hoogeschool , niet- 
tegenstaande de Keizerin van Rutland, Catherina II, die gaar- 
ne txm aaogekocht hebben ; want 's mans weduwe had de edeloaoe- 
digheid, om den nagelaten sohat der hoogeschool in handen te 
stellen en zoo van hat voordeel af te zieti, dat haar zou (en 
deel gcvallen zijn, wanoeer zij de Keizeriu de voorkeur had 
gegeven. Zijne beeldtenis is onder de Effigies van P. van der Aa; 
terwijl oot J. Houbraken hem met zorg in plaat gebragt heeft. 
Zie C. Saxi, Onom. Liter,, Para VI. pag. 306; Chalmot, 
Biogr, Woordenb ; van Kampen, Geschied. der Nederl. Let- 
ter en en 7? etens. , D.1L bl. 332— 336; Nieuwenhuis, Woor- 
denb. van Kunsten en Wetens.j Algetn. Woordenb. der Zantenl. 
Siegenbeek, Geschied. der Leydsche Hooges. , D. I. bl. 
261, 262, 275, 285, 298; D.1I. bt. 100, 102, T. en B. 183, 
185 en 203 ; H. Collot d'Escary, Hollands Roem in Kunsten 
en Wetens., D. VI L bl. 477—479; Biogr. Univers, 

ALBINUS (CHRisTiiAS Bebbabd) , een broeder van den voorgaan- 
de, geboren te Berlijn werd in 1723 tot builengewoon Hoogleeraar 
in de Ontleed- Heel- en Geneeskunde te Ulrecht aangesteld. In 
1724 werd hij gewoon Hoogleeraar en in 1729 Hoogleeraar in de 
practische geneeskunde, Bij het nederleggen van bet rectoraat in 
1741 hield hij eene redevoering: Over de Menschehjke Natuur 
en hare oorzaken. Toen bij echter in 1747 tot lid van den Ste- 
delijken Raad werd gekozen, legde hij zijn professoraat neder. Hij 
overfeed den 5 April 1752. 
Van hem ziet bet licht: 

Specimen Anatotnicum etc. Leyd. 1722. 4". 1724. 8°. 
De Anatome errores detegente in medicina etc. Utr. 1723. 4°. 
Zie Algem. Woordenb. der Zatnenlev.; Biogr. Univers.; Meyer 
Conversations Lexicon. 

ALBINUS (Fredeuik Bebnhibd), een broeder van de beidevoor- 
gaanden, was geboren te Leyden den 20 Junij 1715, en een der 
uitmuntendste kweekelingen van die hoogeschool. Na eerst eenige 
iaren te Amsterdam met (of de Geneeskunde beoefend te hebben, 
werd hij in het jaar 1745 tot lector in de Ontleed- en Heelkun- 
de aangesteld; welken post hij den 20 October aanvaardde met 
eene redevoering Over de vertnakelyhheden der Ontteedkunde (1). 
In het jaar 1748 zag hij zich tot gewoon Hoogleeraar in die zelfde 
wetenschappen bevorderd ; bij welfee gelegenheid hij eene redevoering 
hield Over de oorzaken der geschillen tusschen de beoefenaars 
der Ontteedkunde (2). Na bet overlijden van zijnen beroemden 
broeder, in 1771, volgde hij dien als Hoogleeraar in de Genees- 
kunde op. Bij zijne huldigiagsrede te dier gelegenheid , den 30 
April gehouden, sprak hij Over het wandelen, ende nuttigheid, 
noodsakelijkheid en aangenaamheid daarvan (3). De zoaderling- 
heid derslofgaf aanleidiag lot het volgende luimig Latijnsch gedicht, 
dat aan Barman of aaci I. van Santen werd loegeschreven : 

In 
V. B, Albinum, 
Ambulatorem Clarissimum, 
Inclyta nnper eras Albinis , leida, duobus, 

Nunc libi \ix tanti nominis umbra ma net. 
Lumiae ut a Phoebi Lalonia lumen adoptat , 

Sic eadem in tenebris, Fratre cadente, micat. 
Ule per innurneros deitrae calamique Jabores 

Lustravit fama solis utrumqae latus. 
nic Batavnm gyro breviore perambutat orbem , 

Et pedibus, F rater quod talit arte, petit. 
Atqae utinam hie Pollux revocaret castora coelo! 
Posset ut aethereas ire redire vias. 
HeLwelk dezen zin heeft : 

Op 
F. B. Albinus, 
den Vermaarden Wandelaar. 
Nog onlangs, leyden, blonk uw glans in twee Albynen I 

Hu blijft van al dien roem u naauw een schaduw meer. 
De een was der zon gelijk, en de ander bij 't verdwijnen. 

Van Phebus, zond, als inaan , zijn licht in 't doister neer. 
De een heeft door hand en pen onlelbre vrueht gegeven, 

En wierp door Oost en West zijn hetdre siraien af. 

Maar Aezo, in kleiner kring, doorwandelt Bato's dreven 

En zoekt te voet wat eens zijns hroeders kennis gaf. 

Ofih ! riep die Pollui we^r zijn Castor uit zijn sfeeren , 

Zoo mogt hij op den weg der heemlen gaan en keeren ! 

(1) De jtmoenitatibus jinatamicis. 

(8) De cousin dissensiomtm inter Anatamicos. 

(3) De atnbulatione , ffajae utili t et necessaria et JHcunda, 



Albinus overfeed den 23 Met 1778. Niettegenataande hij niet 
zoo vermaard was als zijn broeder, bewees hij echter aan de we- 
tenschap gewigtige diensten en waa, even als zijn vader en broeder, 
een nuttig sieraad van de Leydsche Hoogeschool, van zijn Vaderland 
en van het gebied der wetenschappen. Inzonderheid heeft hij 
zich verdienstelijk gemaakt omtrent de Natanrkunde van den mensch. 
door eene nitstekend korte en volledige Beschrijving van 's men- 
schen natuur. (1). Hij liet der Hoogeschool een dierbaar aandenken 
zijner genegenheid na door haar zijne aanzienlijke verzameting van 
uitmnntende werktaigen tot uitoefening der heelkande te vermaken. 

Zie: van Kampen, Gesch. der Letteren en Wetensch. D. 
II. bl. 336 en 337; Siegenbeek, Gesch. der Leidsche Hoo- 
gesch. D. 1. bl. 274, 275, 285, 298, 314, 315. D. 11. 175, 
405 T en B. bl. 202 en 203; Collot d' E a c u r y , Holland's 
Roem in Kunsten en Wetensch., D. VII. bl. 478 en 479. 

ALBLAS (Willeh vab) Ambachtsheer van den Mijl, Dubbel- 
dam enz., was de zoon van Jan van Alblas en Maria Hal- 
linck. Hij werd Schepen zijner geboortestad Dordrecht in 1484, 
was Burgemeester in 1494 en 1502 en moet een man van veel 
invloed geweest zijn. In 1502 werd hij op straat vermoord door 
zekeren Priester, Simon van der Does. Hij had bij zijne 
vrouw Maria van Drenkwaart twaalf kinderen verwekt , on- 
der weike vijfsonen, namelijk: Mr. Kornelis van Alblas, 
Deken ter Groote Kerk; Willem van Alblas, Schepen; Jan 
van Alblas, Burgemeester; Adriaan van Alblas, en Mr. 
Frans van Alblas, Kanunnik ter Groote Kerk te Dordreeht, 
van zijne dochters waren drie Nonnen in het St. Aagten Klooster te 
Detft en eene in het Klarissen Klooster te Hoogstraten. Zijn wapen 
was van gondmet vijf schuine raiten van sabel, gtaaode drie en twee. 

Zie: Balen, Beschrijv. van Dordrecht, bl. 805, 920 en 
921 en Mr. J. Scbeltema, Staatk. Nederl. D. 11. bl. 531. 

ALBRECET zie A^lbgkcst, Aibeet en Aibertus, 

ALBK1GUS, Ablisbicus, Aiberik of Adshmcds, de vierde Bi*- 
schop van Utrecht, was volgens sommigen een Eagelschman, an- 
deren spreken dit echter tegen op grond , dat hij een neef van zijn 
voorganger Gregorius was en alzoo den Franktschen koning in 
den bloede bestond. Hij had zich eenigen tijd in Italic opgehou- 
den toen bij te Utrecht aaokwam, waar bij door Gregorins tot 
Kanunnik der Utrechtsche Kerk werd verkoren. Hij stood zijnen 
com in diens onde dagen getrouwelijk bij , en werd na diens dood 
in 776 tot Bisschop verkoren. Den Diaken Ludgerus zoud hij 
met anderen naar Friesland, ten einde de tempels der afgoden af 
te breken en de afgoderij ait te roeijen. Na 8 jaren den bisschopg- 
zetel te hebben bekleed is bij den 21 Augustus 784 overleden. 
Men schrijft het traktaatje De Deorum imaginibus aan hem toe. 

Zie: G. van Loon, Aloude Boll. Jiist. D. II. bl. 4 en 15; 
H. v(an)H(eus8en) en H. v(an) R(hijn), Kerk, Hist, en Oudh. 
D. I. bl. 107 en 108; Kok, Faderl. Woordenb.; (A. van 
Gila), Kath. Meyer. Memorieb., bl. 62; Chalmot, Biogr. 
Woordenb. ; Biogr. Univ.; H. J. Royaards, Gesch. der In- 
voer. en Vestig. fan het Christend. in Nederl, , bl. 283. 

ALBRUCX (Crisptkos van), ook Krispinds vin Albhug, lis 
S0LBRUGGE (Cbispikus vim). 

ALCKMAAR (Mr. Hirkick vah) of Hehric van Alczuik, meestal voor- 
komende als Hebdrik van Alkmaar en alzoo genoemd naar destad, waar 
hij hoogstwaarschijnlijk het eerste licht had gezien , was in het jaar 
1477 Raad van David van Bourgondie, den vijfenvijftigsten 
Bisschop van Utrecht, toen hij, beneveng zeven andere Raden, ge- 
lasi werd buiten de stad Utrecht te blijven tot dat de Bisschop de 
zaak zou hebben onderzocht , zonder dat men vermeld viodt, van 
welk misdrijf hij beschntdigd werd. Zijne ballingschap dunrde tot 
in 1481 als wanneer hij weder vrijheid kreeg om in de stad te 
komen. Naderhand , toen in 1 485 P h i 1 i p p i n a , docb ter van Adolf 
Hertog van Gclder met llene II Hertog van Lotharingen 
gebuwd was , bestuurde hij de opvoeding van hare kinderen. 

Hij schreef in eene hier te lande aangenomen taa! , het Seder Sak- 
sisch , met veel oordeel en levendigheid den Reinaart of Reintje 
de Vos, zijnde een satyrisch heldendicht waar van de Vos de held 
en de zegepraal der loosheid het onderwerp is. De eerste druk 
daarvan verscheen te Lubeck in 1498. De geleerde Mr. Jacobus 
Scheltema heelt van Reintje de Vos eene nieuwe vertaling be- 
zorgd, in 1826 te Uaarlem gedrnkt. Voor dit werk vindt men een 
geschiedkandig betoog, waarin votdingend vordtbewezen. datHen- 
drik van Alkrnaar de oorspionktlijku schrijver dezer geestige 
satyre geweest is. Hij had tot wapen een veld van goad met drie 
keperB van sabel. 



(I) Libellus de natura haminis. L, B. 1776. 



51 



Zie: K. Barman, tltrechtsche Jaarb., D. III. bl. 184 en 
474; Chalmot, Biogr. Woordenb. ; H. Baron ColJot dEs- 
cory, Holland 1 a Roem in Kunsten en Wetena. , D. IV. St I. 
bl. 68 en 69 A. bl. 308—1310; Aanh. op kei Woordenb. van 
Kunst. en Wetens. van G, Nieuwenhuisj Algem. Woordenb. 
der Zamenl.; Biogr, Univ. 

ALDEGILLUS. Zie ADGILT. 

ALDEGONDE (Philips yah Mahwix, Heer van St.). Zie MAR- 
NIX (Philips vak). 

ALDERKERK (Joeahhes), geboren te Leyden, in of omstreeks 
1697, werd in 1723 Predikant te Kwadijk , en in het jaar 1725 
te Beverwijk , waar hij den 5 Mei 1742 ovcrleed; terwijt hij ter 
laatstgemelde plaats stond, zond hij in 1729 te Leyden in het licht; 

De Wonder -daden des Allerhoogsten Gcdts, Doorlucktig ge~ 
zien in de grontlegginge en voortzeltinqe van JYederlants vry- 
heyt; inxonderkeit kragtdadig gebleken in het vermaarde he- 
leg ende ontset der Stadt Leyden, voorgevallen in den j are 
1573, ende 1574, nit de gedenk- en geloofwaardigste gesckiedf- 
tehriften opgestelt. 

Van dat werkje verscheen een tweede drak in 1730, de derde 
in 1734 en de vierde in 1756. 

Zie J. Alderkerk, de Wonderdaden des AUerhoogsien, in 
de Yoorrede. 

ALDER WERELT (Mr. JoabCabel vah), geboren te Delft, in h«t 
jaar 1726, heeft onderscheidene regeringsposten in de stad zijner 
geboorte belleed, en was een man van groote bedrijvigheid. Hij was 
Ond-Burgemcester en Raad, Gecommilteerde Raad der Administra* 
tie op de Maas , Bewindhebber van de generate geoctroijeerde Ooat- 
Indisehe Compagnie, Hoogheomraad van DeJfland enz., toen hij 
in 1785 met Nicolaas van Leeuwen Raad en Oud-Sebe- 
pen der Slad Leyden, en den Controleur-Generaal der HoNandsche 
fortificatie de Bock, van wege de province Holland naar Utrecht 
werd gezonden, ten einde deel te nemen aan de onderhandeling en 
overeenkomst van Holland en Utrecht, tot verdediging dier beide 
gewesten, welke onderhandeling ten gevolge had dat de waterlinie 
aan de Greb in staat van tegenweer gebragt, en te dien einde de 
noodige magazijnen te Amersfoort en te Rhenen werden aangetegd. 
In 1786 was hij een der Commissariasen Politiek van de Zuid- 
Hollandsche Synode dat te Delft bijeen kwam. Den 21 Augustus 
1787 werd hij , nevens lien andere Heeren , door hel collegie ge- 
constitueerden van de bnrgerij der stad, van zijnen post als Raad 
der stad ontzet, bij welke gelegenheid hij den geconstitneerdcn op 
eene waardige wijze ten antwoord gaf: »dat hij niet wist, wat hij 
der goede bnrgerij misdaan had; dat hij haar ahijd had voorgestaan, 
en zijn post volgens eed en pligt had waargenomen; doch dat hij 
die gaarne wilde afstaan, en liever zelf het slagtoffer zijn, zoo de 
rest der slad er door kon bevorderd worden," welke taal zelfs de 
goedkeuring van Wybo Fynje, den Secretaris der Geconslitueer- 
den wegdroeg. Naanwelijks was hij eene maand van zijnen post 
ontslagen geweest, of hij werd, ten gevolge van de omwenteiing op 
bet laatst van 1787 voorgevallen, weder daarin hersteld. 

Bij zijne ecbtgenoote, Alida de Roo van Rooaenburg, 
liet bij kinderen na , onder welke Mr. Casper van Alder- 
werelt en Mr. Willem Pieter van Alderweielt. Hij 
voerde tot wapen een schild van keel met drie papegaaijen van 
silver. 

Zie Fervolg op de Faderl. Hist, van Wagenaar, D. IX. 
bl. 208, D. XII. bl. 61 en D. XVI. bl. 195, 203 en 204. 

ALE1D. Zie ADELHEIDE. 

ALEN (Jaw vah), geboren te Amsterdam in 1651, was een 
zeer bekwaam schilder van land*chappen , gevogelte en stillevens, 
die zijn penseel zoodanig tot zijnen wil had, dat hij allerlei slag 
van schilderen wist na te bootsen, inzonderheid deed hij dit de 
stukken van Melchior Hondekoeter zoo naaawkenrig, dat de 
fijnste lennere het mocijclijk vonden, om te beslissen, of een 
xtuk, door van Alen geschilderd , niet eene echle schildenj van 
Hondekoeter was. Bij verkreeg daardoor meer geld dan roem, 
want er worden in onderscheidene verzamelingen stukken van zijne 
hand ge vonden, welke onder den naam van Rondekoeter door- 
gaan. Hij overleed in 1698. 

Zie A. Honbraken, Schoub. der JVederl. Konstsck., D. Ill 
bl. 320; van Hoogstraten en Bronerius van Nidek, Groat 
Algem. Hist. Woordenh. ; Chalmot, Biogr. Woorderib.; Im- 
merse el, He Zeventt en Werken der Kunstschilders ; Biogr. 
Univ. 

ALEUT (Mr. Vavl van) , geboren te Utrecht , was Advokaat te 
Grave, waar hij zich reeds v66r 1717 bad nedergezet, toen hij in 
1752 te Utrecht in 4° met aanteekeningen vermeerdei'd nitgaf ; 



Memoriaal of Beschryving van de stad Grave en den Lan- 
de van Ctiyk, derseher tydelijke Heeren, hunne Rcgerinqe , 
wedervaaren , rechten , pritiilegien , coitumen en usnniien te 
samen gebrackt en in gesckrift nagelaten door den Heer Di- 
derih Paringet, 

Zie: Het vers van N. Versteeg voor Paringet en van 
Alen, Beschttjv. der stad Grave, en dat wetk zelf , bl. 179. 

ALEMCON (Framcois ms Valois, Hcrtog van), een zoon van 
Hendrikll, Koning van Frankrijk, en van Catharina de M e- 
dicis, werd geboren in 1554, en in 1573 met zijnen bree- 
der den Hertog van Anjou (later, onder den naam van Hcndrik 
III, Koning van FraDkrijk) naar het beleg van Rochelie gezonden, 
Na het overlijden van den Franscben koning Karel IX wilde eene 
magtige pariij de terugkomst van Hendrik 111, toen Koning van 
Polen, naar Frankrijk belellen, en de fcroon aan den Herlog van 
A I en 50 n verzekeren; maar het hof venjdelde het ten uitvoer bren- 
genvandit onderwerp, door Alen9on en den Koning van Kavarre, 
later Hendrik IV, te doen in hechtenis nemen en naar Viocenncs 
brengen. II en d r i k III , tot Koning erkend zijnde. deed zijnen breeder 
in vrijheid stellen ; maar drie jaren later verwijderde de Herlog 
zich van het hof, omdat men geweigerd had hem Luitenant-Gene- 
raal van het Koninkrijk te maken. Hij werd dadelijk door al den 
Protestantschen ade) gevolgd, en de Prin* van Conde bragt hem 
20000 man nit Duitschland aan. Naijverig op den Koning van 
Navarre en den Prins van Cond^, maakte hij, om zijn persoonlijk 
belang te bevorderen, weldra vrede met het hof, en kwam in het 
bezit van Berri, Touraine en Anjou, naar welke laatste provineie, 
die toen tot Hertogdom verbeven werd, bij den naam van Her- 
tog van Anjou aannam, onder welken hij dan 00k meest in de 
geschiedenis voorkomt. Toen de burgeroorlog in 1570 weder be- 
gon te onlbranden , was deze zelfde Vorst die in den vorigen oorlog 
aan het hoold der Hngenooten gestaan had, in dezen de aanvoerder dor 
Katholijke pariij. In het volgende jaar bood hij zijne dienst den te- 
gen FilipslI, Koning van Spanje, in opstand zijnde Nederlandtrs 
aan, die met hem in onderhandeling traden, waarop hij den 12 
Julij 1578 te Bergen in Henegonwen aankwam, vanwaar hij eenige 
Heeren naar Anlwerpen afzond , om de voorwaarden te belpen bera- 
men, op welke hij de bcselierming der Landen zou op zich ne- 
men. Ret gevolg daarvan was, dat men den 13 Augustus met die 
Gemagligden een verdrag sloot, betwelk den 20 dier maand , te 
Bergen , door den Herlog bekrachtigd werd en waarbtj , onder meer 
andere voorwaarden bepaald werd; »dat bij voor Beschermer der 
n Nederlandsche Vrijheid zoa worden uilgeroepen , mils op zijne 
»kosten den Slaten bijsiaande met 10000 krijgsknechten en 2000 
>ipaarden, driemaanden lang; en zoo de vrcde dan nog niet gesdo- 
»ten was, alleep met 1300 knechten en 500 miters." Hierop vcr- 
klaarde de Hertog den oorlog aan Don Jan van Oostenrijk , 
deslijds van wege Spanje Latidvoogd der Nederlanden, en belegerde 
Binehe, welke stad den 7 October aan hem overging. Ook nam 
hij daarna Manbeuge bij verdrag in , doch ongenoegen opgevat beb- 
bende, dankte hij zijn Jeger af, en keerde naar Frankrijk tcnig , 
waar Hendrik 111, die zijne bemoeijing met de Nederlandsche 
zaken afkenrde, hem deed in hechtenis nemen; doch de Hcrtog, 
aan zijne bewakers ontsnapt zijnde , werd door zijnen gnnsteling 
Boissy d' Amboise naar dcabdij van Saint-Germain geleid, van 
waar bij Parys verliet door een gat, dat in de stadsmnur gemaakt 
was. Zijne zoster, de Koningin van Navarre, bad inmiddels de 
gemoederen in de JNederlanden zflodanig ter zijner gunste gestemd, 
dat men den 19 September 1580 weder een verdrag met hem aan- 
ging, wnarbij bij tot Landsheer werd aangesteld, terwijl hem den 
13 Januarij 1581 een Raad van eenenderlig personen, alle inhoor- 
lingen, werd loegevoegd. Hierop begaf hij zich naar Gnyenne om 
eenen vrede met de Protestanten teslailen,en kwam vervolgens met 
een leger van 10000 voetknechten en 4000 ruiters behalve nog 
eenige benden , die in 's Konings soldij sfonden , op de Neder- 
landsche grenzen. Hij opende zijne krijgsbedrijven met het ontzet 
van Kamerijk, welke stad gedurende omtrent een jaar door Parma 
belegerd werd en door hongersnood op het oiterste gebragt was. 
Vervolgens verdreef bij de Spanjaarden nit Orlenx, l'Eclnse en ver- 
overde Catean-Cambresis. De Slaten en de Prins van Oranje 
maanden hem aan, om zijne overwinningen voort te zetten, en 
Artois in te rnkken , docb een onlijdig getchil onder de IVansche 
Legerhoofden , die de een na den ander weigerden dieper land- 
waarls in te Irekken, noodzaakte hem zijn leger te doen uitccu- 
gaan; de vrijwilligers begaven zich naar hnist en de bezoldigden 
trokken over Calais, langs bet zeeslrand, naar frankrijL 

Terstond na het uiteeogaan van zijn leger begaf Anjou zich 
naar Engeland, ten einde zijn buwelijk te slnitcn met de Koningin 



52 



Elizabeth, waarover het Fransche lioF de onderhandelingen had 
aangeknoopt. Zoover was hij daarmede reeds gevorderd, dat de 
Koningin hem, in hare brieven, Man ooeur (utija hart) in plaats 
van Monsieur (Wijn heer) noemde. Zelfs waren sedert eenigen lijd 
de huwelijksche voorwaarden reed* ontworpen. De Herlog werd op 
zijnen togt naar Etigcland vergezeld van verscheidene Nederlan- 
ders, oader welke J as tin us ian Nassau, de natuurlijke zoon 
■van WiliernI, Prin* van Oranje, en Marnis Tan St. Aide- 
good e, waren. Bij zijne aankomst den 1 November werd hij met 
groot beioon van hoogachting ten Hove ontvangen, zoodat velen 
het huwelijk als voltrokken beschouwden, en zulks te meer nadat 
de Koningin den 22 November den Hertog eeneu kostbaren ring 
np troaw gegeven had. Eenige Eogelsche grooten en onder deze 
de Graaf van Leicester, die de jufferschap op zijne zijde had, 
wisten door deze, het huwelijk, dat reeds gesloten scheen, te doen 
aispringen, De Koningin liet zich door het schreijen en de voor- 
stellingen harer Hovelingen bewegen en trok in een geheim gesprek 
met den Hertog baar gegeven woord terug. Alengon ontstak 
hierop in toorn, vefbrak den ring, welken Elizabeth hem gege- 
ven had, en wilde versrekken. Elizabeth bieid hem echfer nog 
drie noaanden bij zich, welke in feestelijkheden werden doorge- 
hragt, terwijl de Koningin niet ophield hem bewijzen van vertrou- 
wen en vriettdschap te geven j zij begeleidde hem tot Canterbury , 
overlaadde hem met aanzienltjke geschenken en deed hem door 
eenen aanzienlijken sleep van Engelsehe Grooten, en 15 onrlogsehe- 
pen vergezellen , door wie zij hem in baren naam den Staten deed 
aanbe velen. 

Des anderen daags deed hij zijne intrede biunen Middelburg , en 
vertrok den 17, met zijo talrijk gczelschap, in 54 schepen uaar 
Antwerpen, waar hij twee dagen later, op het prachligst ingehaald, 
en tot Hertog van Braband en Markgraaf des lleiligen Roomschen 
Jlijks gehuldigd werd; wordende hem hij deze plegtigheid, door 
den Prins van Oranje, de Hertoglijke mantel omhangcn en 
de Hertoglijke hoed opgezet. Vervolgens deed de nieuwe Herlog 
zijne intrede in de stad, aan welke hij den 22 nog eenen bijzon- 
deren ee<l deed. De Gemagtigden der andere gcwesten, die van 
ttjd tot lijd te Antwerpen kwamen, werden nu ook aangezocht oi» 
hem hulde te doen. Die van Gelderland, ofschoon vroeger niet in 
den handel met hem hebbende willen bewilligen, namen hem 
mede tot Hertog van G elder en Graaf van Zutphen aan. Insgelijks 
buldigden hem de Groninger Ommelanden tot Heer en Vlaanderen 
tot Graaf. Doeh de Gemagtigden van Holland, Zeeland en Utrecht, 
hoewel daartoe aangezocht, vonden rwarigheid hem hulde te doen, 
als hebbende geen last van hunne meesters. 

De oortog werd in het begin van 1582 flaauwelijk voorfgezet, 
bij gpbrek aan krijgsvolk ter wedemjde. Lens in Artois werd door 
de Franschen verrast , dooh op den 1 April wederom overgegeven 
aan den Heer van Montigny. Onk mislnkten de aansla- 
jjnn om Namen, Kortrrjk , Aarschot en later ook om Leuven te 
verrassen. Maar Aalst werd des nachts na den 23 April beklom- 
men en veroverd, met verlies van 8 lech is 25 man , terwijl er van 
'svijands zijde omtrcnt 200 gedood en 100 gevangen genomen wer- 
den. Den 29 Augustus werd het leger van den Hertog, dat door bet 
verloopen van vele Engelschen en andere toevatlen zeer gednnd wag , 
te St. Lievensbont, 2 nren van Gent, onvoorziens door den Her- 
tog van Parma aangevallen. De Franschen waren echter op httnne 
hoede ; doch aanmerkelijk minder in getal zijnde dan de vij- 
and weken zij , in zeer goede orde , tot onder het geschnt van 
Gent. Hier vie! een vinnig gevecht voor , tnsschen de Engelschen 
onder Norrits en de vijandelijke voorhoede, die ook hevig be- 
schoten werd nit de stad. Terwijl de Herlog en de Prinsen van 
Oranje en Espinoi onder de mnren zaten, om het gevecht 
le aanschonwen , doodde een kogel , op geringen afstand van A n- 
jou en Oranje, eenen sergeant, hetwelk hen deed ter zijde 
treden. Meer dan eens werd de strjjd hervat, die tot den avond 
duurde , toen Parma aftrok, begravende omtrent 200 dooden , 
terwijl hij de vooraaamsten , nevens de gekwesten met zich voerde. 
De onzen hadden ook vrij wat geleden. De Hertog en de Prins 
begaven zich , met al het krijgsvoik , over de Schelde naar Den- 
dertnonde, en van daar, in het begin van September, naar Antwer- 
pen , alwoar het leger eenigen lijd nitrustte. 

In Julij le voren , terwijl A nj o a en Oranje zich te Brngge 
ophielden , was er een aanslag ontdekt van zckeren Nikolaas 
Salseda, een zoon van Pie ter Salseda, die op de Parij- 
sche Brniloft , om het voeren van wapenen tegen die van G u i g e , 
omgebragt was. Deze had eeriige tjjd geleden , te Roa.ian , van 
valsche mont betigt , van den TConing van Frankrijk vergiffenis ver- 
wnrven , door voorbede van den Hertog van Lotliaringen , wieas 



zijde hij, na bet omkomen van zijnen vader, gekozen had. Hij 
begaf zich eersl naar den Hertog van Parma, en toen naar An- 
j o u , wien bij zijne dienst aanbood , om een slerlc regiment knech' 
ten aan te werven. A n j o u liet zich met hem in , niet kunnende 
denken , dat iemand , wiens vader door die van Guise vermoord was , 
iets ten vooideete van dat liuis zon willen ondernemen. Maar Oranje 
kreeg kwaad vermoeden op den valschen munter en ontdekte 
weldra dat bij met Parma in verstandhonding gestaan had, die 
hem zekere Fransisco Basan en Nicolas Hugot, bijge- 
naamd la Borde, had medegegeven. Oranje raadde nu deze 
beide in hechteni* te nemen. Anjou, sedert ook vernomen heb- 
bende, dat Salseda met die van Lotbaringen verzoend was, 
deed hem ten hove in atilte vatten , terwijl zijne makkers hem 
buiten stonden te wachten , doch deze achterdoclit krijgende pak- 
ten zieh weg. Baa an werd nogthans achterhaald en beleed , ge- 
pijnigd zijnde, dat zij, ter begeerte van Parma, aan genomen 
hadden , den Hertog en den Prins , door vergif of eenig ander mid- 
del , van kant te helpen. Salseda loochende echter iets tegen 
den Hertog voorgebad te hebben, doch beleed, dat hij zich in zijne 
dienst had begeven , op hoop van , met behulp van zijn regement 
en eenige anderen , Kamerrijk en Dninkerken aan den vijand te 
kunneu overleveren. Voorts hud hij het voornemen gebad , van al 
wat er omgtng berigt te geven aan die van Guise, die er den Hertog 
van Parma en door dezen den Koning van Spanje van verwittigen 
zoaden. Tevens openbaarde bij een geweldig eedgenootschap , gc- 
smeed door die van Guise, om Frankrijk onder Spanje te brengen. 
Zijne bekentenis werd den Koning van Frankrijk toegezonden, die 
hem opeischte. In Frankrijk gekomen herriep Salseda wel zijne 
bekentenis , doch werd evenwet verwezen , om met vier paarden te 
worden van een geschenrd. Basan had zich inmiddels in de ge- 
vangents bet hart afgestoken. 

In den nacht van den 8 January 1585 werd Eindhoven verrast 
door een hoop Franschen, onder den Heer de Bonnivet, flel- 
mond en andere sterkten in dien oo rd gingen mede aan de Staatschen 
over, doch dit guns tig begin des ntenwen jaars werd gevolgd van 
eene gebenrtenis, welke Anjou op eetis al zijne eer benam, en 
deze landen op het punt van hon verderfbragt, De Hertog van A n- 
jou vatte namelijk weldra bet ontwerp op om eene onafhankelijke 
magt in handen te krijgen, en de privilegien te schenden van een 
volk, dat hem zijne verdediging had toeverlrouwd. Hij zocht zich 
van alle sterke steden , van de gemagtigden der Aigemeene Staten 
en van den Prins van Oranje meester te maken, welke laatsten 
bij dwingen wilde tot het uitleveren der renversalen wegens Hol- 
land, Zeeland en Utrecht, opdat hij aan het geheele bewind over 
alle de landen geraken en de Roomscbe Godsdienst herstellen mogt, 
De Hertog had bepaald, dat de toeieg den 17 January rou worden 
ten nitvoer gebragt, doch te Dninkerken scheen men er twee dagen 
te voren reeds eenen aanvang mede te maken, aangezien twee Ne- 
derlandsche vaandels aldaar, ter gelegentieid van zeker verschil 
over de zcebuiten, tusschen de Franschen en de burgers, door ze- 
ven Fransche vaandels, onder den Heer de Chamois ter stad nit- 
gedreven werden. Dit opende Ilopman Uitenregt de oogen, en 
deed hem, met zijn Vlaamach vaandel, het Fransche, dat nevens 
hem te Oostende lag, ontwapenen en wegjagen. Te Ni«jwpoort 
dreven de burgers de Fransche bezel ting nit, doch van Dixmaiden 
en Dendermonde maakten de Franschen zich met geweld meester. 
In Vilvoorde, Aalst, Meenen en Wijnoxbergen waren zij reeds 
de sterkste. Te Brogge echter mislukie het den Franschen van 
Meenen en Dixmuiden, die reeds in de stad waren, er meester 
van te worden, doordien de Hoogbaljnw Grijze de borgerij in de 
wapenen bragt, de Hoofden der Franschen op het stadhais in ver- 
zekering liield en door de Hoplieden der burgerij met eenen wree- 
den dood liet bedreigen, all zij hnn volk niet ter stad nitzonden , 
waartoe zij eindelijk besfoiten moesten. Te Antwerpen, waar de 
aanslag op den zelfden tijd ondernomen werd, en de Hertog zelf het 
beletd der zaak op zich genomen bad , slaagde hij nog minder dan el- 
ders. Onder snhijn van een aantal Franschen en Zwitsers te mon- 
ftteren, begeeft zich de Hertog buiten de stad, vermaant zijne ben- 
den de poort te overweldigen en dus , maar zonder plundering , de 
stad in te nemen, Beeds is de sotdaat, door het dralen van eenen 
Edelman, de poort weder bicnen; reeds weergalmt de moordkreet: 
de stad is ons! leee de Mis! sla dood! sla dood! toen alle 
burgers, Roomsch en Onroomsch, op de been komen , en voor 
vronwen, kinderen, godsdienst en vaderland, met bet eerste wat 
hnn voorkomt gewapend , een nieuw bewijs geven , dat een volk on- 
verwinnelijk is , hetwelk voor haardstede en altaren vecht. De reeds 
zegevierende Franschen, aan alle kant en bestookt, bescboten en 
omringd, zien om naar een goed heenkomen; vergeefsl de poorten 



53 



zijn gesloten, de stads muren bezel ; een bagel bui van kogels , stee- 
nen en dakpannen velt de verraders neder. Vijftien hooderd wer- 
den er gedood en 1500 gevangen, van de burgers hadden er 
tachtig net leven bij verloren. 

A n j o n , zich naar het leger te Berchem begeven hebbende , 
schreef van daar terstond aan de Regering van Antwerpen, om 
zijne pakkaadje en papieren, om de pakkaadje van eenige andere 
UeereDj en om het ontslag van eenige gevangenen. Van het ge- 
heurde gaf bij de schuld voornamelijk aan de minachting, waarme- 
de men hem sedert eenigen tijd, en inzonderheid nog dicn dag 
hejegend had, lalende voorts vragen wat men van hem begeerde? 
In dien zelfden zin schreef hij ook aan de Algemeene Staten en 
aan den Prins van Oranje. Doch die van Antwerpen en de Prins 
zonden hem geen antwoord. De Algemeene Slaten schreven hem 
den volgenden dag om vrijgeleide voor hunne Gemagtigden. Dit 
scheen hem te veel mistrouwen aan den dag te ieggeo. Intusschen 
]eed het Jeger groot gebrek aan mondbehoeften , die bij, metschrij- 
ven en herschrijven , aan Staten , aan Steden en aan Orerheden 
nict wist (e bekomen. Hij zelf had er zijn dee! aan en men zag 
hem te DulFel, waarheen hij gelrokken was, raanwe rapen eten , 
en met een tarwenbrood en wat melk zijnen maallijd Louden. Ge- 
prest door honger en kommer, zette bij het van Duffel over de 
Jlethe naar Rymenam, waar hij de Dyle zoo gezwollen vond , dat 
er geen brng over te leggen was, Zijn (oeleg was, over Vilvoor- 
de naar Deridermonde te komen, waar de zijnen meester waren. 
Hierom hegaf de soldaat zich te water, door de voile Dyle, die 
omtrent 1000 man wegsleepte. De Hertog zelf waadde tot aan 
de schoaders door den stroom-, en kwain atzoo te Vilvoorde aan. 

Ofschoon de Staten, op aandrang van den Koning van Frankrijk 
zich tot het aangaan van een verdrag met Alenr^on inlieten, 
ging het echter zeer langzaam in zijn werk, zells wilden sommigen, 
zoo als onder anderen Vlaanderen, in het gebeel van geen verdi'ag 
met hem hooren , terwijl voorts alle verdere onderbandelingen door 
zijnen dood werden afgebroken. Door de op zijne vlugt van Ant- 
werpen uitgesfane ongemakken had hij zicli eene ongezondheid 
op den hals gehaald, die hem sedert bijbleef, en op den 1 
Mei 1584 werd hij overvallen van eene zware kwaal, bij welke 
hem bet bleed uit alle de openingen des Iigchaams vloeide; daar 
zich hierbij een gebrek aan cetlust paarde, verzwakle hi} zoodanig, 
dat hij, na zes weken gesukkeld te hebben; den 6 Jutiij, te Cha- 
teau Thierry overfeed. Bij het openen van zijn hjk vond men in 
bet hart eenige plekken van knaging, zoodat er vermoeden rees 
of hij soins mogt vcrgeven zijn; sommigen hielden de Spanjaards 
verdacht van deze wandaad. Hij liet 300000 kroonen schuld ach- 
ter, en de Koning van Frankrijk wilde Jiever 200000 aan zijne 
uitvaart verkwisten, dan eene uilgeven om zijne sehulden te betalen , 
waarom men zeide dat de Hertog door niemand beweend werd dan 
door zijne schuldeischers. 

Als men zijn karakter afmeet naar zijne daden, dan levert bet 
geen gunstig gevolg op. Evenwel is bij meer onder de zwatke 
dan onder de slechte Vorsten te (el leu. Eerzuchtig van aard, 
doch onbekwaam om den waren roem van den vulscnen te onder- 
scheiden, leende hij gretig het oor aan vleijende vrienden, Siceds 
verwarde hij de zuclit om van zich te doen spi'eken met ware held- 
haftigheid. 

Zijne sprenk was: Fovet et discut.it (zij koesfert en verdnjfi), 
zinspelende op zijn blasoen, zijnde eene heldere zon, die na het 
verstrooijen der wolken het aardrijk koestert 

Zijne aEbeelding komt voor bij Bor, Nederl. Oorl., B. XVII, 
bl. 3; de Groot, Nederl. Jaarb. , bl. 76; Kok, Vaderl. Woor- 
denb. en Chalmot, Biogr. Woordenb, 

Zie, bebalve de gemelde seVirijvere, van Meteren, Hist, 
van de Oorl. en Ge&chied. der Nederl. , D. III. bl. 145 — 533, 

D. IV. bl. 4—172; Hooft, Nederl. Hist. bl. 562—690; 

E, van Reyd, Hist, der Nederl Oorl. , bl, 18 — 40; i. van den 
Sande, Nederl. Hist., bl. 13 en 14; Le Clero, Gesokied.der 
Vereen. Nederl., D.I. bl. 113—253; Cerisier, Gexchied. der 
Nederl., D. III. bl. 540 — 597; van Loon, Nederl, Historip., 
D. I, bl. 285—341; Wagenaar, VaderL Hist, D. VII. bl. 
199—502; Scheftema, Staatk. Nederl., D. II. bl. 384—386; 
van Kampen, Vcrkorte Geschied. des Vaderl. , D.I. bl. 352 — 
364; Biogr. Univ., Tom, I. p. 241 et 242; Algem. Konst- en 
Letterbode voor 1847, D. I. bl. 370. 

A1EJVD0RP (LuBBinT vak) , Heer van Bleijenburg en 
Abelschoten, een zoon van Willem van Alendorp en van 
Lubbert Bollen met de Roozen, wordt in het jaar 1434 
als Kalenderbroeder te Utrecht vermeld, en was in 1441 en 1455 
aldaar Raad en in 1446, 1451 en 1453 Schepen, In 1455 werd 



hij, beuevens eenige andere poorfers, van zijn iargersehap ontzct, 
omdat zij, met stads baniere gewapend, op de plaats waren geko- 
men, welke hair gezette stede niet en was, ten einde de ge- 
meene sladsweiden, die in 1433 verkocht waren, aan de Gilden 
terug gegeven werden. In 1457 werd zijne (weede vronw, Geer- 
trnid Grawert, nevens onderscheidenc anderen, de stad ont- 
zegd; terwijl hnn opgelegd werd, voor dat zij de stad verlieten, 
oirvede te doen en te beloveu, niet gednrende hnn afzijn met stads- 
ballingen te spreken of te Amersfoort of te Rhcnen te kornen, 
zullende bun , indien zij zieh wijsselijk gedroegen, toegelaten wor- 
den , na verloop van een half jaar terag te keercn, VYaarin bun- 
ne misdaad bestaan hebbe, wordt niet gcmeJd, alfecn slaat er, dat 
zulks om bestwil geschiedde. Alendorp ovetleedin het jaar 1468 , 
latende nit zijn eerste huwelijk met Elizabeth Preis van 
Dolre, drie zonen en eene dochter na. Zijn wapen was van z\l- 
ver met drie leeuwenkoppen, getand en getongd van goud. 

Zie K. Burman, Vtr. Jaarh., D. II. bl. 2, 97, 116, 182, 
223, 264, 291, 348; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, 
Biogr. Woordenb. 

AIEKSOON {.hie) was een der burgers van Leyden, die 
in bet vege jaar 1672 uitfrok om de Gondsche sluis te bezetten, 
en was Vaandrig onder Kapitein Andries van Groenendijk. 
Toen echter die burgers met zeker daggeld beloond werden, wildc 
Alenaoon dit niet aannemen. Ten loon van deze edelmoedig- 
heid beschonken Burgeoieesfers hem met een goaden gesneden pen- 
ning , op welks voorzijde men boven de afbeelding van de Goud- 
sche sluis eenen vliegenden engel ziet, die in zijne regter hand 
eene bazuin hondt, waarop hij den Jof der wakende burgers nit- 
blaast, en in zijne andere de zaamgevoegde wapenschilden der pro- 
vincie Holland, van den Prins van Oranje en van de stad ley- 
den; onder aan leest men 

V,, 167a v 28 

beteekenende van 11 tot 28 Jnlij 1672, zijnde buiten twijfel de 
tijd die genoemde A 1 en soon aldaar verbleven is. De tegenzijde 
heefl tot randschrifr. : Penning voor gagie van J. Alensoon , 
Vendrig onder Capit. An dr. van Groenendijk. Vuorts 
leest men er boven een vaandel en eenige oorlogswapenen de vol- 
gende dichtregelen; 

Soo IoiilL Gouwsluis met qoul, 

Voor Borgerfrouw en wagten , 

Tot welsfant en behout, 

Gevaers-gewsek veel nachten. 

Hij had lot wapen een sehild van goud, met eene keper van 
kee! , vergezeld van vijf eikels van sinopel, twee en cite/ en drie 
en pointe, de laatsle geplaatst een en twee. 

Zie Severinus, Besck. van de Beleger. en het Ontzet der 
Stad Leyden, bl. 149 en 150. 

ALENSON (Hihs) was, in de zeventiende eenw Leeraar bij de 
Doopsgezinden , eerst teDelli en vervolgens te Haarlem. Hij heeft 
zich bekend gemaakt door zijne geleerdheid en werk en , welke laat- 
sle meest in iwistschriften bestonden, die in de jaren 1626 en 
1630 gedrukt zijn. 

Zie Kok, Vaderl Woordenb.. D. II. bl. 580; Chalmot, 
Biogr. Woordenb. ; Koning, Ta/er. der Stad Ilaarl., D. IV. 
bl. 28. 

ALEWYIY (Abraham), geboren te Amsterdam, was een Regfsge- 
leerde en in zijn tijd een niet ongeacht dichter, die zich dan ook 
niet onvoordeelig boven zijne dicbtoefenende tijdgenooien onder- 
scheidde, zoo alsblijktuit zijne Zede- en Harpsangen , waarvan in 
1713 de derde druk in 4°. verschcen. Maar vooral heefl hij zich 
verdienstelijk gemaakt als Blijspeldichter. Zijne looneelpoezij be- 
staat nit : 

Amarillis, blijeindend spel. Amst. 1693. 

Hardersspel, Amst. 1699. 

Hitrdersspel ter eere van Corn. Pruimer. Amst. 1702. 

De bedrooge woekeraar, blijspel. Amst. 1702. 

Latona, of de verandering der Boeren in kikvorsc/ien. Amst, 
1703 , met pi. 

Philippyn, Mr, Koypelaar , blijspel. Amst. 1707. 

Beslikte Swaantje en drooge Fobert, of de Boere rechtbanJ: , 
blijspel. Amst. 1715. 

De Puiterteensche Helleveeg , of beslihte Swaantje aan den 
tap, blijspel. Ams!. 1720. 

Jan Los, of den bedrooqen Oostindievaer , blijspel, Amst. 
1721. 

Orpheus Hellevaart om Euridice, muzijkspel. Amst. met pi. 

De stijl is in alle deze stukjes natuurlijk , los en vloeijend , 

14 



54 



doch He flitdmllingen zijn hier en daar voor ooze tijd wat on- 
tieach, waarom zij tegenwoordig niet inter vertooud worden. Ook 
■wist hij zich, wanneer zijn onderwerp znlks vordeide, krach- 
tig uit te drukken. Mede heeft hij in MS, nagelaten een werk , 
dat hij, met de teekeningen voor do platen, gcliee! Toor de pers 
gereed gemaakt had en gevonden werd in de njkts buekverzameling 
van JYederduifSche Dichters van Mr. C P. E. It o It i ci e van der Aa, 
Het heeft tot titel: A. Alewyns Simmebeelden, bc&tatinde in 
22 prenten, door den, sokrifver uitgevonden, wijdsrs door den- 
selven met vaarzen en zedekundigeredeneeringen op yder prent 
toepasselijk verrijkt, en verders gestoffeerd met vccle aamner- 
helijke en gedenkwaardige aloude geschiedeiiissen en sinspreu- 
ken, uit aansienlijke geloofwaardige schrijvers en aedeleer- 
aars getrokken, zijnde de prentert in koper gesneden door 
Pieter van Bergen, Uit deze laatste zinanedeschijnt het dus 
dat Alewyn alJeen door den dood verhinderd werd het ait te ge- 
ven , daar hij zelfs er reed* een graveur voor had aangenoraen. 
Het proza in dit werk draagt allerwege keiimerken van des schrij- 
vers groote belezenheid, luim en vernaft, terwijl de verzen ouder 
iedere prent, waarop steeds A pen de eerste rollen vervullen, van 
's mans dichterlijke bekwaatnheden niet ongunstig geluigen. Nog 
bnwerkte hij met J. Colle: 

Tesduro do* Vocabulos dat d&as Lingtias, Portugaeaa e 
Flamenga. Woordewchat der twee Taalen, Paring, et IVederd. 
Amst. 1718. 8". 

Zie Chalmot, Biogr. Woordenb., D. HI. bl, 303; J. de 
Vries, Proeve eener Gesckied. der IVederd. Dichth., D. III. 
bF. 67; W if sen Geysbeck, Woordenb. der IVederd, Dicht.; 
Algem. Woordenb. der samenleo. ; Catal. van de Bibliotk. der 
Maats. van Nederl. Letterk., D. I. bJ. 115, D. I. A. bh 47 en 187. 

ALEWYN (Corhelis), misschien wel een afstammeling van den 
voorgaande, werd in 1789 uit een aanzienlijk Amsterdamsch geslacht 
geboren, en betoonde al vroegtijdig veel leerlust in het beoefenen 
der wistundige wetenschappen en oude talen, eerst onder de leiding 
van bekwame onderwijzers te Amsterdam, doch daarna (e Gottin- 
gen en te Utrecht. Reeds op zijn negentiende jaar leverde hij van 
zijne talenten een sprekend bewijs, doop bet in bet lieht geven 
eener Akademische proeve Over de spiraalltjnen (1), In deze 
verhandeling toonde de jeogdige schrijver op eeue zinnjke en boa- 
digc wijze aan, dat alle kromine Jijaen, welke men gewoon is 
door regthoekige eoordinaten te bepalen , tevena even als de 
spiraallijnen door polaire vergeiijkingan kunnen bepaald worden. 
De hierloe belrekkelijke fbrmulen zijn door hem opgegeven en 
toegepast op alie bijionderheden , welke bij eeoige kromme iijn in 
aanmerking komen. Het tweede $tnk, dat van zijoe vorderingen 
in de wiskande getuigde, was zijne diasertalie over de wtjze 
om de snelheid van den stroom in rivieren te bepalen. 

De vriendsehap van den Hoogleeraar van Beeck Calkoen, 
aan wien hij de eerste verhandeling opdroeg, en oader wien hij de 
tweede verdedigde en den titet van Meester in de Vrije Kansten 
en Doctor in de Wijsbegeerte verwierf, veraierde zijn akademie- 
leven. In 1812 werd hij met andere jongulingen bij de zooge- 
naamde Gardes d'honneur ingelijfd en vertrok naar Frankrijk, In 
het begin van 1814 bekwam hij zijnontslag, en keerde otiverwijld 
naar het vaderland terug, waar inmiddels de omwenteling was tot 
stand gekomen. Alewyn haastte zich om het vaderland zijne dienglen 
aan te bieden , en daar, bij de beoefening der wis- en naluurknndige 
wetenschappen, ook zijn smaak zich op de boa wkande gcvestigtt hail, 
ontving hij onder dagteekening van 31 Jan. 1814 eene voorioopige 
aansteiling als 2de LuitenaHt Ingeaieur. Hij werd spoedig in dienstge- 
sleld en begon andcrmaal zijne krijgskundige loopbaan bij de insluiting 
van de vesting Jfaarden, onder de bevelen van den Generaa! 
Kr.iijenhoff^ Nog in het zellde jaar, en wel op den 18 Au- 
gustas , werd hij benoetnd tot lste Luiienant bij het corps inge- 
nieurs, hetwelk, bij Vorstefijii beslutl van den 12 Maart, was op- 
gerigt. In deze betrekking bewecs hij vele gewigtige diensten , 
zoo bij den nienwen opbouw der vestingwerken te ftamen, als bij 
die van Dendermonde, In welke iaatste plaals hij met den rang 
van Kapitein , waartoe hij den 6 September 1817 bevorderd was , de 
dienst als eerst aanwezend Ingenienr waarnam tot Dp het uitbre- 
len der Belgische onluslen in 1830. Tijdens het beleg van Ant- 
wcrpens citadel was hij eerie geruime (ijd bij de verdedigingsdienst 
;iUlnar werkzaam, doch, na het bekomen van een eervo! onls!ag,in 
1832, wcrd liij benoemd lot Cora missaris van stads pubh'eke wer- 
len te Amsterdam , welke drakke betrekking hij tot aan zijne 



(\) De lineis spiralling , tentamen academicttm } auetore C. Alevsyn. 
A'ltstelodama-Batavus , Grotliag. 1*18. 



dood ioe, die den 22 Mei 1839 voorviel, met room heeft bekleed 

Alewyn bezat geen sterk ligchaamsgestel , het kon met zoo 
veel ijver en knnde bezwaarljjk eenen gelijken tred houden. Hij 
Volbragt echter nog wat hij kon , en tracbtte meer te doen dan 
bij veimogt. Se helderheid van zijn inzigt, de juistheid van zijn 
oordeel, gepaard nan de nilgebreidheid zijner kundigheden, maak- 
te den man als geleerde beiangwekkend, terwijl de openhartigheid , 
zachtheid en adeldom van zijn karakler hem in de zamenieving 
deden hoogschalten. Een en ander werd dan ook op prijs ge- 
slelci , zoo als kan blijken nit zijne benoeming tot ridder der 
oi-de van den Nederlandschen Leeuw , tot Lid der eerste klasse van 
het Koninklijk Nederlandsch Instituut (waarvan hij geruimen tijd 
Voorzitter is geweest en wier werken van zijne kennis en arbeid- 
zaamheid getuigen) , alsmede tot Ltd van den ftaad van Bestuur 
der Koninklijke Academic van Beeldende Kunsten te Amsterdant 
en van vele andere geleerde Genoofschappen. 

Behalve de hicr boven vermelde Verhandelingen ziet nog van hem 
het licht: 

fieschrijving van een ontwerp van sluisen met gekoppelde 
deitren, Brussel 1824. gr. 8°. met pi. 

Zijn wapen is een gevierendeeid veid ; het le. en 4e. twartier 
van sabel met eene meermin , het 2de en 3de van azuur met drie 
petmingen en over het geheel een kruis, alles van zilver; op bet 
midden van het Iruis een sebildje van keel met ecnen toren van 
goad. 

Zie Alphab. Naaml, van Boeken, welke sedert 1790 tot 1832 
in Noord-Nederl. zijn witgekomen; Algem. Konst- en Letterb. 
voor het jaar 1839, D. I. bl. 355. 

ALEWYN (Jacob Dirkszoon), een poorter van Amsterdam, werd 
den 17 October 1589 tot Mantmeester nangesteld in de HertogeJijk- 
Geldersche Munt te Nijmegen. Zijne aansteiling werd drie jaren 
later, namelijk den 1 July 1572, en nogmaals den 17 February 
1578 vemieuwd. Onder zijn bestnur zijn das de Pbilips-daalders 
met hnnne onderdeelen en andere munten geslagen , welke men 
al'gebeeld en beschreven vindt in het werk van P. 0. van der 
Chys, getiteld: Munten der Graven en Hertogen van Gelder- 
land. 

ALEWYN (W.) heeft meest te Amsterdam gewoond, alwaar hij met 
goedgevoig, als liefhebber, de schilderkanst beoefende. Hij was ook 
een uitmuntend leekenaar, en legde zich meest toe op het maken 
van teekeningen naar oude meesters, onder anderen naar A. van 
Ostade, welke laatsle door J. E. Marcus zijn in het koper ge- 
bragt. Hij overleed, in gevorderden ouderdom , in 1839 te Utrecht, 
wane hij de katste jaren zijns Jevens doorbragt. 

Zie Immerzeel, Levem en werken der Kunstsch. 

ALEWYN (Zaciurus Henbik) , vermoedelijk een bloedverwant 
van de drie voorjjaaude > en geboren te Amsterdam, was Schepen 
zijner gehoorlestad en een der meest ijverigebeoefenaarsonzer taal, 
zoo als bHjkt nit de eeiste Werken van de Maatschappif der 
Nederlandsche Letterkunde te Leyden, waarin de volgende stuk- 
keu van zijne hand voorkomen: 

fflengelingen, behelzende vetbasterde Spreekwijsen en een 
Aanhangsel van verminhte plaatsen in oude sehryvers. 

Verdediginq van de voornaamste Dichterlijke vrijheden. 

Toets van niewwerwetscke Tattlkunde , en 

Vertoog over de voorsetsels te, ten, ter. 

Bij zijn overlijden leguleerde hij eenige kostbare onde , gedeelteljjk 
allerzeldzaamste handschrifien aan de Maatschappij der Nederlandsche 
Letterkunde, waarbij ook een aantal aanteekeningen , betreffende 
OU2L- taal, van zijne band, liij schijnt ook de dich li unst te bebben 
beoefend, althans hij is de vervaardiger van eene parodie op Von- 
d e I a Geuse Vesper , of krankentroost voor de vierentitrintich , 
getiteld i Krankentroost voor de vijanden van de Nationals 
Synode. 

"Lie Catal. van de fflaafa. van Nederl. Letterk., D.I. bl. 60, 
69, 82, 91, 93, en D. II. bl. 189, 200 en 201; Bilderdijk, 
Geschied. des faderl., D. VIII. bl. 290—293. 

ALEXANDER (Fredehik Sigissfbd) werd den 15 Febinarij 1787 
te Nymegen geboren, en verkreeg, n.i zijne Geneeskundige stndie 
onder de leiding van den beroemden B ragman s, wiens gelief- 
koasd Jeerling hij was, volbragt te hebben, in 1809 aan de Leyd- 
sche Hoogeschool den dnctoralen graad. Aan de militaire genees- 
kunde zich toewijdende, klom hij spoedig op tot den rang van Chi- 
rorgijn-Msjoor, had verscliillende steden van ons vaderland lot gar- 
nizoen, tot hij bij de Arlillerie- en Genieschool te Delft werd ge- 
plaatst, atwaar hij bij zijne menigvnldtge bezigheden, door eene 
bijzondere vorstelijke gunst daarfoe verlof gekregen hebbende, eentt 
uitgebreide burgerpraklijk nitoefeude. In 1824 vie! hem de eer te 



55 



beurt, door de Utrechtsehe Universiteit tot Doctor Chirurgiae hono- 
ris eaasa benoemd te worden, en vijf jaren later werd hij terzelf- 
der stede bij het tiroot Rijts Rospitaal voor de imtruotie overge- 
plaatst, aan het hoofd van welke inrigting hij tort daarop werd be- 
noemd met den titel van honorair Hoogleeraar aan de Utrechtsehe 
Akademie. Het bleef echter niet bij deze onderscbeiding; hij werd 
benoemd lot Ridder Tan den Nederlandschen Leeuvr , in 1841 lot lid 
van de Commissie voor de herziening der verordeningen op de Genees- 
kunde, en in hetzelfde jaar tot eerste Officier van Gezondheid der eerste 
klasse, welken rang hij bekleedde, toen hij twee jaren later, om 
voor hem gewigtige redenen , op zijn verzoek eervol werd ontslagen 
nit eene moeijelijke betrekking , waarin hij naar zijn vermogen wag 
werkzaam geweest, en zich mogt verheugen vele kondige mannen 
te hebben gevormd, die later tot sieraad strekten van de militaire 
geneeskundige dienst, zoowel als van 's lands Hoogescholen. De 
rust , die hij thaos genoot, was kort van duur. De regering Tan Am- 
sterdam meeude zich gelukkig te zallen achten eenen man van 
dergelijke nitgebreide knnde in haar midden gevestigd te zien. Zij 
benoemdehein alzoo, in 1843 , lot Hoogleeraar aan de Eliniesche Ge- 
neeskundige school en honorair Hoogleeraar aan het Athenaeum II- 
lustre aldaar. Alexander aanvaardde die gewigtige be trekking 
met jengdig vnur en ijver, Een ruim veld stond hier wederom 
voor hem open , en hij toonde ook hier , dat hij in de behandeling 
der menigvuldige ziekcn een Geneesheer was, zoo als er atechts wei- 
nigen gevonden worden; hij was ook hier een voorbeeld voor velen , 
dat moeijelijk was na te volgen. Detaak, die hij had opgenomen, 
en die krachtvolle inspanning van ligchaam en geest vereischte, 
mogt slechts kort door hem worden vervnld. Een half jaar daarna, 
zijnde den 6 April 1844, werd hij als het slagloffer zijner mensoh- 
lievendeknnst, door eene verraderlijke typhus weggenomen, als op 
het bed van eer, bezweek bij voor eenen vijand, dien hij bij an- 
deren zoo dikwerf met gelukkige wapenen had bestreden. 

Erkende verdienslen, grondige geleerdheid, ongeveinsde chrisfe- 
lijke beginselen in woord en daad, strekten hem zelven even zeer 
tot aanbeveling, als hij daardoor tot een hoogst natlig lid gevormd 
werd in dien grooten kring, waarin hij met Jiefde in het hart en 
ijver voor zijne knnst onvermoeid werkzaam was. Voor den lijder 
meer dan Geneesheer, ja, een deelnemend broeder zijnde, kende, 
wilde en bevorderde hij het ware, goede en schoone. 

Behalve een groot aanlal andere stukjes, waaronder vele weten- 
schappelijke recensien, in verschilletide vaderlandsche tijdachriften , 
als ook in het Journal fur die praktische Heilkwnde von H u- 
lei and geplaalst, verdienen afzonderlijk vermeld le worden, de 
navolgende geschriften van zijne hand: 

Diss, inaug. de tutnoribtis nervorum* Lugd. Bat. 1809. 

Oner de sooijenoemdc verharding van het celwijsweeftel ; in 
de Jaarb. der Gen.-, Heel- en Natuurkunde, 1813. 

TVaarnemingen eener hersenontsteking ; in Hippocrates Ma' 
gaxijn. 1817. 

Ferhandeling over het Hospitaalversterf ; aldaar 1818. 

Geneesiundige waarnemingen omtrent het Sulphas Ckininae ; 
aldaar 1819. 

Verhandeling over de lies- en dijebreuken. Amst. 1821. 

Waarneming eener door de natiiur verrigte afscheiding van 
den linker arm; in de Nieuwe Verh. van het Gen. tot bevord. 
der Heelkunde te Amst. 1822. 

Verslag nopens eene op te rigten Maatschappij ter bevor- 
daring der Genees- en Heeliunde ten plalten Ittnde ; in de Al- 
gem, KontU en Letterbode. 1823. 

Verhandeling over het afwi&selend algemeen ziektekarakter 
en de daarop gebouwde wij&igingen der geneeskundige bekan- 
deling. Amh. 1829. 

Mededeelingen omtrent de besmeilelijkh. van den hwaden droes 
voor den mensch , door teaarneming nader bevestigd. L'lr 1833. 

Waarneming over ket delirium tremens; in het Prakt. Tijds, 
van Dr. Moll en Dr. van Eldik, 1833. 

JPaarneming eener bijaondere teijsiging der water sucht ; 
ahliar 1833. 

lets over de levertraan in een geval van tering ; in de Al- 
gem. Vaderl. Letter oef, 1835. 

Bijdragen tot de Ontleedkundige Ziektekennis ; in het Prakt. 
Tijds. van Dr. Mol 1 en Dr. van E Idik. 1835. 

Bedenkingen omtrent de stalling van A. Petzholdt: Eg 
giebt Pocken auf innem Tneilen; in Wenken en Meeningen 
tan Dr. Ileije. 1839. 

Inwijdingsrede over de verbinding van de studio der vroe- 
gere Geneeskunde met die van later etitijd; gehonden den 16 Oct. 
1843 te Amsterdam. 



IVederlandsch Lancet. Praitisch tydschrift aan de Genees- 
kunde in haren geheelen omvang gewijd. Vijl'de en Zesde jaargang. 

Eindelijt bezorgde hij eene HoUandsehe uitgave van het weik van 
Humphry Davy: De lautste dagen van eenen Wijsgeer. Leeu w. 
183o. 

Zie omtrent de levenschets : H. Bouman, Oratio , dicta pu- 
blice 3 Apr. 1845 ; en verder omtrent de geschrifien , aldaar de 
notatio scriptorum. 

ALEYD. Zie ADELHE1DE. 

ALFEN (Kjuas Jakszoos v*n), gewezen Schout te Zevenbergen, 
was een dergenen die het geld opschoot, tot uitvoering van den 
roekebozen aanslag, in het jaar 1622, tegen het leven van Maa- 
rits, Prins van Oranje gesmeed. 

ALIEN (Kobs Jaisssoon vam), haringkooper te Rotterdam, een 
der zaamgezworenen tot dien aanslag, was vermoedeltjk zijn broeder. 

Zie Brandt, But. der Reform.. D. IV. hi. 908; Wage- 
naar, faderl. Bin., D. X. bl. 451 en 452, Kok, Vaderl. 
ffoordenb. ; Chalmot. Biogr. Woordenb, 

ALFEN (Willem vah). Zie Alphen (Wulim vib). 

ALFR1CUS, of Adelfricus , de negende Bisschop van Utrecht, 
was van geboorle een Friesch Edelman doch mismaukt van figcliaam. 
Door het heleid van Odulphns, Kannnnik van St. Salvator te 
Utrecht, beklom hij in het jaar 838 den Bisschoppelijken sloel en 
werd alzoo de opvolger van zijnen broeder FrederiL Hij stond 
met de Christenkerk aan vele vervolgingen Moot, daar de Noor- 
mannen, met eene groote magt, in dit land vielen en vele dorpen 
langs den Rijn en de Haas Terwoestten. Hij ging met alien ijver 
de letterij der Arrianen te keer j deed ten dien einde , verge- 
zeld van den geleerden Odnlphus eene reis naar West- Friesland, 
en overleed, na een bestuar Tan weinige jaren , den roem nalatende 
van in uitslekende deugden te hebben nitgeblonken , zeer godvree- 
zend en een versmader der rijkdommen te zijn geweest. 

Zie Schotanus, Friesche Hist. bl. 66 ;• W. van Gouthoe- 
ven, Chron. van Holl, em. D. I. bl. 66; v(an) H(eussen) en 
v(an) R(hi)n) Kerk. Hist, en Outh. der seven Vereen. Prov. 
D. I. bl. i45; Ha I ma, Toon, der Vereen. Nederl., D. I. bl. 
21 en 22; Kok, Vaderl. Woordenb., D. I. bl. 285 en 286; 
Chalmot, Biogr. Woordenb. D. I bl. 54 en 55. 

ALKEMADE (Hutcd van) of zoo als hij zich teefcende 11, Alkemadb 
schljnt niet tot het adellijk geslacht van dien naam behoordte hebben. 
Hij woonde te Leyden en was een der genen die, ingevolge eene aan- 
schrij ving van de Vrouwe Regentesse der Nederlanden, den 1 1 Met 1 566 
voor Commissarissen van den Hove van Holland geraepen werd om 
te verklaren: »wat afTeetie ende genegenheid zrj tot den dienst 
» van den Koning hadden: ende of zij gezindwaren het met Zijne 
» Majesteit te houden, en denzclven tegens een ieder te dienen, 
»en hetgeen hen wegens zijne Majesteit zal worden bevolen te ge- 
u hooren , atles ingevolge de veipligting van hunnen Leenen en van 
» den Eed, alsmede om te rennncieren van alle verhonden, Coiil'o- 
uderatien en Obligalien ter contrarie." 

OFechoon Alkemade, door Te Water in zijne Historie van 
het Verbond der Edclcn , niet onder de teekenaars van dat Ver- 
bond wordt opgegeven, moet hij daaraan toch hebben deel geno- 
men, blijkens eene verklaring door hem den 10 fllaart 1567 voor 
het gezegde hof afgelegd, waarin hij onder anderen zegt: ndat hij 
nnaede geconsenteert heeft voerende de Reqneste gepreBenteert bij 
n de Edelen Geconfedereerde nopens dafFdoening van Inquisilie eiT 
umoderatie vafi placaten , der hij mede die onderteykeningc [jn- 
»daen heeft;" terwijl hij tevens den eed aan den Koning van Spanje 
vernieuwde, » eii by de inhoade van dien verclaerde , zyne Majesteit 
n te willen wesen gehon efi getrou eni voorfs hem te dienen als een 
» goed Leenman betaemt nae nature en verbintenisse van zyne leenen." 

Zie M. Baron d'Yvoy van Mydrecht, Bijdragen tot de 
Hist, van het Verb, en de Smeeksch. der Edelen, medegedeeld 
in de Nieuwe fVerken van de Maatsch. der Nederl, Letterk. D. 
I. St. II. bl. 186, 203 en 244. 

ALKEMADE (Cobmelis vah), geboren te Woordwijk, den 11 Mei 
1654, hehoorde mede niet lot het adellijke geslacht van dien naam. 
Hij werd, v<56r hij den mannelijken onderdom bereikt had, op een 
Notariskantoor te Leyden gezonden, waar hij zich tevens op de 
ondo talen toelcgde ; hij verloelde er eenige jaren en ontving er 
het onderwijs van Mr. Nicolaas Antoni Flinck, in de tee- 
kenkanst, hoedanig hij mede, nadat hij zich te Rotterdam geves- 
tigd had, van Adriaan van der Werf genoot, die hem een 
goed teekenaar noemde. Hij bekleedde lange tijd het atnbt van 
Sersten Commies ter Comptoire van Convoyen en Iicenten te Ri.it- 
terdam, hctwelk.hij meer om eer dan uit voordeel bediende; docli 
niettegenstaande deze hetrekking vrij lastig was, hield hij zich on- 



56 



ophondelijk met hef nasporen van de Nederlandsche oudheden bezig, 
waarover hij onderscheidene werken schreef , die hem als een der 
ijverigste oudheidkundigen van ons laud hebben doen kennen. Ach- 
tervolgens zagen van hem het licht : 

Behandeling van 't kampregt; cPaaloude en opperste Regis- 
vordering voor den Hove van Holland, onder de eerste Graa- 
ven. Delft 1699. 8°. waarvan in 1700 een tweede druk met fraaije 
plaanes verscheen, terwijt Alkemade's schoonzoon Pieter van der 
Scheiling, in 1740 eene derde tneer dan de kelft vermeerderde 
uitgave bezorgde, met bijvoeging van eene Verhandeling over den 
oorsprong, het begin, den voortgang en het einde van het 
geregtelijk Kampen, mitsgaders van de Duellen, uit de Reg- 
ten en Geschiedenis nagespeurd. 

Hollands Jaarboeken of Rijmkronyk van Metis Stoke, he- 
helsende de Geschiedenissen des Lands, onder de Princen van 
het eerste Huts, tot denjare 1305, Met de Afbeeldingen van 
alle Hollandse Graven, geschetst naar de blonde schilderyen 
der Karmelieten te Haarlem. Nevens verscheide egte Bijla- 
gen, befrejjfende de ware toestand der geaahillen tussen Graaf 
Fioris V , en de Hollandsche Edelen. Mitsgaders de Beelte- 
nisse van Heer Gerard van Felsen ; en andre oude Frayig~ 
heden , noit te voren in 'tligt gebragt. Leyd. 1699. fol. 

De 3iunt der Graven van Holland. De Goude en Zihere 
gangbare Penningen der Graven en Gravinnen van Holland 
in er egte stand en ware toesens vertoond en behandeld, en 
met eene Korte beschrijving der Prinselijke leevens-bedrijven 
opgehelderd. Delft 1700. fol, (1). 

Inleidinge tot het Geremonieel , en de Plegtigheden der Be- 
gravenissen, en der Wapen-hunde : uit desselfs oorspron&elijh- 
heid aangewesen en opgeheldert. Delft 1713. 8°. 

Rotterdamse Heldendaden, onder de stadvoogdij van den 
Jongen, Heer Frans van Brederode , genaamd Jonher Fransen 
oorlog. Rotterd. 1724. 8°. 

Met zijnen schoonzoon van der Scheiling te zamen gaf hij uit: 

Beschryving van de stad Brielle en den Lande van Voorn, 
Rotterd. 1729. 2 Deelen in fol. en 

Nederlands Displegtigheden , vertoonende de plegtige ge- 
bruiken aan den Dis , en het kouden van Maaltyden en het 
drinken der Gezondheden onder de oude Batavieren en Vor- 
sten, Graaven, Edelen en andere ingesetenen der Nederlanden 
weleer gebruikelyk , nevens den oorsprongk deser Gewoontens 
en der setter overeenkomst met die van andere Volken. Rotterd. 
1732—1735. 3 deelen. 8". 

Ook had hij de voornaamste hand in de heide vermeerderde en 
verbeterde uitgaven der Katwyksche Oudheden van A. Pars. 

Deze lettervruchten zullen bij de nakomelingschap altijd 's mans 
nagedaehtenis doen eerbiedigen, en hem als een zeer naarstig beoe- 
fenaar onzer vroegere en latere historie doen beschouwen. Wan- 
neer men de beschrijving Jeest van zijne verzaroelingen van oor- 
spronkelijke en door hem veeltijds eigenhandig afgeschreven stukken, 
moet men niet slechts verbaasd staan over zijne arbeidzaamheid 
maar tevens dat hij er , bij het getrouw waarnemen van eenen 
werkzamert post, nog tijd toe heeft weten te vinden. Alkema- 
de overleed den 12 Blei 1737. 

Een gedeelte zijner nalalenschap werd na den dood van van 
der Scheiling verkocht , het andere te Amsterdam 17 Januarij 
1848 en volgende dagen. Dr. G. D, J. Schotel stelde den thans 
zeer zeldzamcn Catalogm dier handschriften op (Amst. 1847. 8°.) 
en schreef eenen brief aan Prof. Vreede te Utrecht , over het 
belang dier Verzameling ('» Bosch 1847. 8°.). 

Zie verder Dr. G. D. J. Schotel, Leven, gedrukte Werken 
en Handschriften van Cornelia van Alkemade en Pie- 
ter van der Schelling, Breda 1835, en vooral zijne Abdij 
««« Rtjntbwrg, bh 332 en volg.; vonrts : Ko k , Vaderl. Woordenb.; 
C h a 1 m o t , Biogr, Woordenb. ; Biogr. Nation. ; Aanh, op het 
Woordenb, van Kunsten en Wetens. van G, Nieuwenhuis; 
Ahem. Woordenb. der Zamenl. 

ALKMA4.R (Hmbrik vis). Zie ALCMAER (Henrick van). 

ALLAMA.ND (JohambesNicola*3Sbbistia4n), ook wel, ofschoon 
verkeerdelijk , Alleh*nd gespeld, werd den 18 October 1716, vol- 



(I) Dit muTitwerk seer verouiferd lijnde en ook voor ve]e aanvulling en 
verbeterin™ valbaaf ^eworden , schreef Teyler's Genootscbap in 1843 eene 
Prijsvtaag uit , waarm eene nieawe Munt der Graven van Holland en daar- 
enboven dergelijke Manlboefeen voor alle de nverige Gewesten £e«aagd irerden. 
De Hooglecraar van der Chys le Leyden iroeg den prys wtg. In 1851 
versclienen lijne iUunien der Ilertogdommen Brahand en Limlurg , m 1853 
zi\neMunten der Graven en Itertogen vtm Gelderland. Die van Holland en 
Vtreeht znllen het laatst hef licht zien. 



gens anderen den 18 September 1713, te Lausanne geboren. Aan- 
vankelijk legde hij zich aldaar op de Godgeleerdbeid toe , en kwam 
vervoijfens naar de JVederlanden , waar hij te Leyden de wis- , na- 
taur- en scheiknnde, milsgaders de natuurlijke historie, beoefende. 
Ziju gelukkige aauleg , zijne bescheidenheid en het bevallige van 
zijnen omgang verwierven hem de vriendschap van 's Graven- 
sande, die hem de opvoeding zijner beide zonen toevertronwde, 
en met het uitvoeren van zijnen laatsten wit belastte. Onder dezen 
beroemden Leydsehen Hoogleeraor , brcidde Allamand zijne ken- 
ni* in do natnarkunde grootelijks ait , en werd op diens veelver- 
mogende voorspraak, den 3 Maart 1747 , benoemd tot Hoogieeraar in 
de VVijsbegeerte aan de Hoogeschool te Franeker. Twee jaren later 
beriep men hem , als Hoogieeraar in de Wiskunde en VVijsbegeerte 
te Leyden. Hij aanvaardde dien post den 30 Mei met eene rede- 
voering Over den waren Wijsgeer (1), welke grooteodeels tot lot 
van zijnen grooten leermeester *s Gravensande was ingerigt. Ge- 
dnrende vele jaren was htj in de genoemde betrekking op eene lof- 
felijke wijze werkzaam, en maakte zich, daar hij vooral een vlijlig 
beoelenaar der Naluurlijke Historie was, in het bijzonder omtrent den 
aanleg en de nitbreiding van een Kahinet van JValuurhjke Historie 
bij de Hoogeschool verdienstelijk. Ook had hij op eigen kosten een 
Kabinet van natunrkundige zeldzaamheden bijeengebragt , hetwelk 
reeds bij zijn leven , in eene zaal achter het Akademiegebouw , 
voor de beoefenaars was opengesteld , en bij zijnen dood , welke den 
2 Maart 1787 voorviel, door hem tot een blijvend eigendom aan 
de Uoogeschool werd afgestaan ; zoo als hij oofc reeds vroeger het 
Kabinet van oudheden rijkelijk beschonkeu had. Hij verrijkte de 
Vogelbeschrijving in de Hollandsche nitgave van Bnffon's Natuur- 
lijke historie met vele gewigtige bijvoegsels en beschrijvingen , 
hetgeen de Fransche schrijver dankbaar erkende. Allamand be- 
zorgde verder eene nitgave der nagelaten schriften van '» Grave- 
sand e , onder den titel : Oeuvres philosophiques et mathimatiques, 
2 vol. in 4to , avec 28 planches, Amst. 1774, en van Prosper 
March a nd, wiens Geschiedkundig Woordenboek door hem met 
veel moeite gerangschikt en in orde gebragt werd. Daarenhoven 
vertaajde hij nog in het Latijn: 

Brisfson's Dierenrijk, Leyd. 1762, in 8vo, welk werk hij met 
vele aanmerkingen voorzag ; 

In het Fransch : 

Oliver's Verhandeling over de Kometen , 1777. 

H. Hopp's nieuwe beschrijving van de Kaap de Goede Hoop, 
1778, in 8vo. 

Redevoering van Jakob Forster ever verschitlende onder- 
werpen , Leyd. 1793. 

Boerhaave's elementen der scheikunde. 

Ellis Natuurlijke Historie van de Koraalgewasson en andere 
Zeeligehamen , Amst. 1756. met pi. 

Ook leverde hij nog eenige belangrijke verhandelingen over natnur- 
knndige onderwerpen, en gaf bet eerst de verklaring van het rer- 
schiJQsel der Leydsche ftesch, — Bij zijne echtgenoote, Margareth a 
Crommelin, liet htj geene kinderen na. 

Zie FaderLHist. ten vervolge op Wagenaar, D. XXIII. bl. 
40; Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Kampen, Beknopte 
Geschied. der Nederl. Lett, en Wetens., D. II. hi. 342 en 343; 
Siegenbeek, Geschied. der Leids. Hooges., D, I. bl. 275, 
321, D. U. bl. 90—92, en 125 lenB, bl. 203 en 204; Biogr. 
Univ.; Meijer'a Conversations Lexicon. 

ALLAMONT (Eigehits Albertus d'), geboren te Brnssel, was 
de tweede zoon van Jan Baron d'Allamont, een dapper trijgs- 
nian. Na zijne stodie'n in de Wijsbegeerte en Regten te hebben 
voleindigd, verkreegEu genius in 1653 eene Prebende indedomkerk 
ven St. Lambert te Laik, en werd het jaar daama Priester. In 1659 
door den Koning van Spanje tot vijfden Bisschop van Roermond 
benoemd , werd hij den 24 Augustus van daf jaar , met veel pracht 
te Mechelen gewijd. Paus Alexander VII gat hem in 1662, 
als Aposlclijk Vikaris, het geestelijk bestaur over de kerk van 
's Hertogenbosch , welk amht bij tot in 1666 met grooten Jof we- 
gens zijne uitmnntende bekwaamheden, bekleedde; tcrwijl hij ook 
bij de Landsregering in hooge achting stond. In het jaar 1666 
tot Bisschop van Gent verkoren , bekleedde hij den stoel aldaar 
nog zeven jaren, en overleed den 28 Aagnstu? 1673 in SpaDje, 
waar hij, ter behartiging van kerkelijke belangen, was heengereisd. 
Zijn ligchaam en ingewand werden te Madrid begraven, maar zijn 
hart overgevoerd naar de Domkerk van Gent , waarin hij reeds eene 
marmeren tombe had laten oprigten. Zijne zinspreuk was: patiens 
esto (zijt geduldig). 



(I) Vc vero philosopho. 



57 



Zie Kok, : Faderl. Woordenb; (A. van Gils) Kath. Meyer. Me- 
ntor. , bl. 100-101 ; Algem. Konst- en letterb. 1847 , D. I. bl. 339. 

ALLARD of Alaard van Ahstehdam, welkeo naam liij aannatn 
naar zijne geboorfeplaats Amsterdam, waar hij in 149J geboren 
werd, beoeJende de fraaije letteren eerst te Keulen en daarna te 
Leaven, en genoot tevens op laatstgemelde school het onderwijs in 
de Godgeleerdheid van Jacobus Latomus en Rnard Tapper. 
Bij was een yoor zijnen tijd kundig Godgeleerde, en tevens zeer 
bedreven in de Lattjnsche en Grieksche talen, terwijl liij met het 
Hebreeuwsch niet onbekend schijnt te zijn geweest. Hij was een 
groot vriend van Rudolfus Agricola, wiens werken, zoo als 
wij vroeger gezien hebben, door hem zijn uitgegeven, en wiens 
voorschritten en leerwijze hij in sommige opzigten schijnt te heb- 
ben nagevolgd. Ook Erasmus stond hoog bij hem aangescbreven , 
en daar hij van nature hardhoorend was, zeide deze van hem: 
»Allard inaakt met de tong goed, wat hem aan de ooren ont- 
»breekt." De bekende inquisjteur Ruard Tapper, de Leuven- 
sche Hoogleeraren Conraad Goclenius en Petrns Nonnius 
telde hij onder zijne gemeenzame vrienden. Daar hij zich vooral 
op het onderwijzen van joDge liedcn id de oude Letterkunde toe- 
Jegde, hield hij te Leuven voorlezingen over een Grammatikaal 
werk van Erasmus, die hij echter op bevel van hooger hand, in 
1520, moest staken. Hij leidde een zeer zwervend Jeven , houdende 
zich bij al'wissoling te Amsterdam, Keulen, Utrecht en Leuven op, 
ter welker laatstgemelde plaats hij in 1544 overfeed en in de kerk 
der Franciskanen begraven werd. Aan zijnen naam A Hard de 
beteekenis van Al aarde gevende, maakte hij, daarop zinspelen- 
de, het volgend grafschrift op zich zelven: 

Tola tegit tellas qui tellus tola vocal ur. 
(Al de aarde dekt hem hier die Alaard was geheeten.) 

Zijne boekerij had hij aan het weeshnis te Amsterdam vermaakt. 
De werken, van hem gedrukt, zijn de volgende: 

Ritm edendi agnum Pasckalem cum A plagis JEgypti , car- 
mine heroico, Amst. 1523. 12 s . 

Dissertatio de augustissimo Eucharistiae sacramento , Lovan. 
1537. 8°. 

Selectae aliquot Similitudines , sive collationes, turn ex Bi- 
bliis sacris tarn ex veterutn orthodoseorum commentariis , per 
Atardum Amstelredamum tomistribus accumtius concinnatae, 
turimum adlaturae adjumenti verbi Dei concionatoribus , jus- 
a ac Scripturae S. tractatoribus , cum epistola Episcopi Tra- 
ectensis , Colon. 1539. Dit werk is later herhaalde malen, zoo te 
Parijs als elders uitgegeven. 

Haeretici descriptio , 1 539. 12°. 

Matthaei Philadelphiensis Precationes piae, latinitatae do- 
natue, Sa!irij»iari 1539, 12°. 

Dissertaiiunculae tres breves ac pernecessariae contra praeci- 
puumfundamentumkujitstemporis Aaereticorum, Anti. 1541. 12" 

Sylvulae novae concionum poenitentialium , sive de vulneri 
ribus animae et eorumdem remediis etc., Lov, 1542. 12". 

Praeconitim Divi Nicolai Episcopi, IJJtraj, 1543. 12°. 

Paraenesis de Eleemosyna, quae ilia sit, a quibus quibusve 
eroganda, Colon. 1544. 4°, 

Parascette ad S. Eucharistiae Sacramenti perceptionem. 
Orationes de passione Christi e S. Patribus aliisque collatae, 
Panegyris Carolo F. Caesari, versu heroico scripta, cum S. 
Eucharistiam , infiatnmis Atnstelredaini repertam et a irmltis 
retro seculis miraculis coruscantem, invisisset, Colon. 1561, 
12". 

Ecctesiastes sive concionator , Colon, et Par. 

Baptisinus Christianus et Matrimonium, 

Ri&toria et miracula venerabilis Sacramenti miraculosi 
BruxelKs frequentati e flandrico latine reddita. 8°. 

Onderscheideue dezer scfiriften zija, zoo als troawens nit den 
tifel van enkelen blijkt, gerigt tegen de aanhangers der Hervor- 
ming, welken hij eenen zoo bitteren haat toedroeg, dat hii niet 
schroomde hen, zonder grond en tegen alle waarscfujnhjkbeid aan, 
te beschnldigen van voorbedachte brandslichting in het klooster van 
St. Maria in de Nes te Amsterdam. In een zijner werken verde- 
digt hij zelis het regt der overheid oai de ketters te straffen. 

Zie van Hoogstraten en Brouerius van Jfidek, Groot 
Algem. Hist. Woordenb., D. 1. hi. 195; Kok, Vaderl. Woor* 
drnb., J). II. bl. 420 en 421; Chalmot, Biogr. Woordenb.; 
D. I. b!. 232 en 233; van Kampen, Beknopte Gesckied. der 
Nederl Lett, en Wetens., D. III. bl. 342 en 343; Col lot d'Es- 
tu r y , Holland's Roem in Kumt, en Wetens. , D. IV. St, I A. bl. 87 ; 
G last us, Godgel. Nederl. 



ALLARD (Abraham) was een graveur, die eene verzameling van 
vogels, naar de naiuur geteekend, in groot forroaat te Amsterdam 
nitgaf; ook bestaat er van hem een werkje, waarin bij boerenge- 
zetsch;ippen voorstelds en dat onder den naam van Boerenbanhet 
bekend is. Vermoedelijk is hij de zelfde, die in het begin der acbt 
tiende eeuw te Amsterdam bij Car el A Hard in 4°. uitgaf: 

Serschepper der toaereld, ofte monarch des keens nederig 
geboren, onsckuldig gedood eneeuwig verheerlykt; een werkje, 
waarin beknoptelijk verkandeld wordt het teven, de dood, de 
opstanding eft de hemelvaart van Jezus Christus, vertoond in 
XIV Hiatorise en zinnebeeldige kunstprinten , in veersen ver~ 
klaard , avereenkomende met de H. Schriftuur en anderc go- 
loofwaardige kerkhistoriesckrijvers; waarvan de prentjes niet on- 
verdietistelijk, doch de zoogenaamde veersen al zeer middelmatig 
zijn. 

Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der 
Faderl. Schitderk., D.I. bl. 65; Nieme Woordenb. van Nederl. 
Dickiers, waar hij echter verkeerdelijk Allart genoemd wordt. 

ALLARD (Carolus) was een zwartekunst-gravenr, dienaarPie- 
ter Lely, Jan Lievensz en anderen gewerkt heeft; ook is hij 
bekend als uitgever van onderscheidene prentwerken. 

Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der 
Faderl. Schilderk., D.I. bl. 65 en 66. 

ALLART (Uewdmk) was in of omstreeks 1560 Schepen te Leeu- 
warden , welke stad liij, doordien hij de hervorming was toege- 
daan, en de burgerlijke vrijheid met al zijn vermogen voorslond, 
genoodzaskt was te verlatcn. Misschien voegde hij zich toen hij 
zijne stadgenoolen, die zich naar Groningen begaven, met oogmerk 
om zich van die Btad te verzekeren, Bij komt ook voor onder do 
teekenaars van het verbond der Edelen. 

Zie Kok, Faderl. Woordenb.; Te Water, Hist, van het 
Ferb. der Edelen, St. II. bl. 147 en 148; Chalmot, Biogr. 
Woordenb. 

ALLARTSZ0ON (Asdbies) of Auxrtsz was een der beroemdsfe 
Leydenaren gerlurende het beleg dier slad in 1574. Hem werd do 
belangrijke post van Kolonel en Kapifein over de Burgers eu sol- 
daten toovertrouwd, doeh bij eenen uitval dapper strijdende, sneu- 
Telde hij met vicr der zijnen. 

Zie Orlers, Beschrijv. der Stadt Leyden, bl. 449 en 450; 
Bor, Nederl. OorL, D. VII. bl. 504 (22); van Loon, Nederl 
Historip., D. I. bl. 188; Kok, Faderl. Woordenb.; Chalmot, 
Biogr. Woordenb. 

ALLEMAN (Jodames Nicolaas Seeastiaas). Zie ALLA.MAN 

(JortAHKES PflCOLAAS SEBASHAAfr). 

A.LLER (WiiLEa vAtf), gehoren te Vere , in de zeventiende eeuiv, 
heeft zich doen kennen als een uitmuntend Regtsgeleerde, door tie 
bei^e volgeride werSten : 

Proces Crimineel, Leyd. 1650. 8°. en 

Fande Testatnenten , Codioillen en Legaten , Rotterd. 1656. 8". 

Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Ned. Botkett. 

ALLERTSZ (Andhies). Zie ALLARTSZOON (Ahbhies). 

ALLINGA (Petriis) werd na zijne studiiin volbrajft te bebbeu 
in het jaar 1658 Predikant te Wijdenes, waar hij in 1692 overfeed. 
Hij deed zich kennen als een hevig voorstander van het Cartesiaansche 
Coecejanisme , door in 1672 uit te geven eene Ferdediging van. 
de eer en leer der voornaamste Leeraren van Nederland, zijn- 
de gerigt tegeu het in 1669 in het licht verschenen werk van den 
lloogleeraar Hermannus Witsius, getiteld : Twist des Heeren 
met zijnen wtjngaard. Toen die Hoogleeraar in 1673 het bock- 
je van Allinga bcantwoordde met een werkje getiteld: Het aan- 
stootetijke nieitw in waarheid en liefde liet deze daarop tolgen: 

Zeker oudt in tcaarheid bevestigt en in liefde gezuyvert van 
de kladde van 't Aanstootelijk Nieuws van H. Wits 8°. en 

Bedenkingen over de goede trowc van H. Wits 8°. 

Behalve deze twintschriuen zag nog van hem het licht : 

Zedige verhandeling van de voornaamste verschilstuk&en 
der Gereformeerden en Luthersehen 8°, 

Of A. A 1 1 i » g a , die in 1675 te Utrecht een werk Over de valdoe- 
ning van Christus 4°. en in 1675 aldaar lets ter Uytvaurt van 
Ds. I. Ryssenius Het drukken , met hem verwant was, is ons 
niet gebleken. 

Zie Ypeij en Dormout, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk, 
D. II. bl. 538. en Aant. 351.; G. van Abkoude, Aanh. op 
het Naamr, van Nederd, Boeltnn en van Abkoude en Arren- 
berg, Naamr. van Nederd. Boeken. 

ALIA (Eclard vju), een Fries van gehoorte, was, zonder eenig 
ander onderwijs genotrn te hebben , door eigen oefening zeer be- 
drcven in de Grietsche en Lalijnsche talen; terwijl brj zich tevens 

15 



58 



den roem verwicrf, van een bekwaam Lalijnsch dichter te zijn. 
Een jaar na zijn overlijden, dat in September 1586 voorviel, kwam 
zijn dichtsiuk; Belhtni Gigantum in 4" in het Jicht, Zijn dood 
werd met eea Jijkdicht vereenl door iudolf van Deventer, 
hetwelk lot opschrift beeft: Memoriae et honori praestantissimi 
Po'etae Eclardi ah Alma. 

Zie vanlloagstralenen Brouerius van Nidek, Gr.Algem. 
Hist. W~oordenb.;Kok t Vaderl. Woordenb. ; Chal mot, Biogr. 
Woordenb.; Algem. Woordenb. der Zamenl, 

ALMARAS (Aiaos Exalto h') was Secretari* te Hasselt, toen 
in het jaar 1787 die stad , even als geheel oris vaderland, door 
parttjschap heroerd werd, Hij die lot de Oiaujeparnj behoorde, schreef 
in Junij 1787 twee brieven , een aan een Heer nit de Revering van 
Zutphen en een aan den Kwartiermeesler Co I boat te Elhurg iu 
garnizoen , waarin hij de Patnotschgezinde Staten vao Overijssel aU 
zijne vijanden verklaarde, en van de gezegde Heeren ha!p en geld 
verzocht , met asnwijzing van den weg, hoe die hulp best binnen 
Hasselt te krijgen ; terwijl de gewime weg daarloe gesioten was. 
Nad at deze brie v en , toevalfig in handen van die Statcn gekomen 
waren , werd er eene commissie naar Basse! I gezondcn om hem 
doswege tot verantwoording te roepen , terwijl er reeds vroeger 
bevel was gegeven om hem in heehtenis te nemen , doch alvorens men 
hiertoe kon ovcrgaan, had hij zich door de vlugt weggetnaakt. JVa 
de orowenteting echter , die iu Augustus van dat zelide. jaar plaats 
had , werd bij in eer en post hersteld. 

Zie vervolg der Faderl, Hist, van Wagenaar D. XYIII. 
LI. 20, 21 , 24 , 27 en 125. 

ALMELOVEEN (Jan), was een graveur, geboren omstreeks het 
jaar 1614, van wien men niet weet, of hij te Utrecht, of te Gouda 
bet eerste licht zag. Zijn werk bestaat nit 37 sinks landschappen, 
v;in welke de hesle gevolgd zijn mar Herman S a it i even. Qok 
Kcbilderde hij portrelten en landschappen. 

Zie van Eynden en van der Willigen Gesehied, der 
Vaderl. Schilderk. D. I. bl. 230.; Immcrzeel, Leven en wer- 
ken der Kunstsck. 

ALMELOVEEN (Thkodoros Janssohicsvak), geboren teMydrecht, 
den 24 Julij 1657, was een zoon van Johannes van A (me! o vteu, 
destijds Prcdikant te dier plaafse, en van tl aria Janssonius, 
een dochter van de toen atom bekenden Ainsterdamschen Boek- 
verkooper, Theodorus Janssonius, naar wien onze Alme- 
loveen genoemd werd. Na door bekwame meesters in de be- 
ginselen der wetenschappen le zijn onderwezen , vertrok bij naar 
de Hoogesehool te Utrecht , waar hij zich eerat op de godgeleerd- 
heid wilde toeieggen; doch wars van de godgeleerde verged JlJen, 
ging hij lot de geneeskunde over, zonder evenwel zijne taalstudie 
te veronachtzamen. Na zich alzoo aan de hoogeschool in velerlei 
wetenschappen te liebben geoefend, het onderwijs van de vemiaai- 
de Jan George Graevius, Johannes Lensden, Gerard 
de Vries, Jacobus Yallan en Johannes Munniks te heb- 
ben genoten, heeft bij in het jaar 1680, met grooten lof, eene 
disputatie Over het aoad(l) gebouden, en werd den 23 Junij 1681 
na het verdedigen van een proefsluk Over de aamborstigheid (2) 
tot Ductor in de geneeskunde bevorderd. Nu zette bij zich ter uit- 
oefening van die wetenschap le Amslevdam neder. Duch toen htj 
zich in 1687 met Aietfa Calharina van Immeraeel, wier 
vader Joan van Iminerseel le Gonda de bargemeeslerlijke waar- 
digheid bekieeddc, in het hnwelijfe had begeven, vestigde hij zich 
als Arts te dier gtede, waar hij zich, nict slechls als helper der 
Jijdende menschheid, maar (evens ala een getrouw raadsman van 
velen in allerlei aangelegenbeden, de algemeene hoDgachting ver- 
wierF. Door het uitgeven van onderscheidene werken in de ge~ 
leerde wereld bekend geworden, verbieidde zijn roem zich zelf 
bait en '« lands, zoodat hij bij het Collegium Caesareum Natu- 
rae curiosorum te Weenea tot lid werd verkozen , en daarbij met 
den eernaam van tweede Celsns (Cehut secundus) vereerd. Den 
26 February 1697, tot gewoon Hoogleeraar der Gescbiedenis , 
Webprekendheid en Grieksche taal te Harderwijk beroepen, aan- 
vaardde hij die betrekking met eene rede , waarin hij de Heoefe- 
ning der taalkunde roemde; vijf jaren later werd hem, die te- 
vens Archiater of Stads fioctor was, door den Senaat der Hooge- 
school het regt verleend, om ook de Studenlen in de Geneeskun- 
de te ondei'wijzen en hnn Promotor te zijn, hetwelk nog dat zelf- 
de jaar door zijne aanstelling tot gewoon Hoogleeraar der Geneea- 
knnde gevolgd werd , zonder dat nogthans zijne jaarwedde ver- 
meerderde. Na alzoo nog tien jaren in bcide belrekkingen (en 
nnite der Geldersche floogeschool te zijn werkzaam geweest over- 



leed hij , den 29 Jnlij 1712, terwijl bij zich met de vacantie te 
Amsterdam bevxmd. Hem volgde in het grat de getuigeni* der tijd- 
genooten, dat zijne zeldzame geleerdheid door uitnemende gods- 
vrncbt, zachtmoedigbeid en vredelievendheid werden opgeluisterd. 
De werken, die van hem in het licht verschenen, zijn; 

Dissertatio cpi&lolica de vilis Stephanorutn , Amst, 1683. 12°. 

Inventa Nov~Antiqua ; AmsL 1684. 8°. 

Onomasticon rerum invert (arum et inzenta nova - antiqtta* 
1846. 8°. 

Hippocratis Aphoritmi , Amst. 1685; L. B. 1732 et 1785; 
Glasg. 1748 alle in 8°. 

Oputcula. Amst. 1686. 8°. 

Rutilii Numaniiani Itinerariwm cum notis variorum, Amst. 
1687. 12°; iteram cu:4 Andr. Gortz Altorf 1741 8°. 

Celms cum notis Amst 1687 12°; 1713 8°. Paduae 1722 8°; 
L. B. 1746 8". Roterod. 1750 8°. Paduae 1750 8". 

Bibliotheca promissa et latens, Goud. 1688, 8°. 1692,1698, 
12". cum acccssionihus Meelfukreri, Noriberg. et Lips. 1699. 8°. 

Asconim Pedianus in aliquot Ciceronis orationes. 

Amoenitates theologieo-phiiofagicae , Amst. 1694 et 1698. 8°. 

Fragmenta veterum Poetarum. 

Plagiariorum syllabus. 

Strabo, cum notis variorum, Amst. 1707 fob max. 

Cttelii Aureliani de Morbis acutu et ehronicis, Libri VIII, 
cur a J, C. Amman, accedunt notes et animadversiottes. T/t, 
Jams. Almeloveen, Amst. 1704, 1709, 1722. 4°. 

Fasti Consulates , Amst. 1705, 1740 8°. 

Epistolae Ca&auboni. 

Apicius Coelius, de Obsoniis et Condimentts, sire de 
Arte coquinaria, Amst. 1709. 8°. 

Voorts heeft hij nog hijdragen geleverd tot de nitgaven van Ju- 
venalis en Q uinti I ianus; terwijl bij onuitgegeven aanteeke- 
ningen op Ambrosinsen Apollinaris Sidonius heeft nage- 
Jaten. Achter JH. Martinii Lexicon philologieum, Amst. 1698, 
1703 et Traj. 1711 fol. max. vindt men van zijne hand Aucta- 
rium emendatt. et not. ad Isidori Glossarium. 

Hij leverde ook eene vertaling van A. de Heyde, Anatomia 
Mytuli , onder den titel van Ontleedkuttdige waarnemingen des 
Mossels, Amst. 1684 met pi., en vermeerderde met aanteekenin- 
gen de Practijh der Medicine van Henri ens Buysen, van 
hetwelk in 1742 een vierde drak verscheen. Nog was hij medear- 
beider aan het groole en zeldzame werk Hortus Indicus Maleba- 
ricus , adomatm H. van Reede, J. Caesarnm et T. J. ab 
Almeloveen, Amst. 1678 — 1703 fol. max. Na zijne dood gaf 
de beroemde Amslerdainsche kerkleeraar Johannes d' Out rein 
drie brieven , door Almeloveen aan hem gesehreven , in hetJictt (1) 
welke tot opschrift hebben : 

Episiola, ad J oh, d'Outfeinium, in qua multa »criptu~ 
rae loea illustrantur ; Epistolae continentes quaedam ad trac- 
tatum tPOufreinii , de tabernaculo Dei inter homines, Joh. 
I: 14. spectantia, en Epistola de loco cant. VIII : 5. Ook Ds. 
Sch otel heelt cenige brieven, lusscben Almeloveen en diens neef 
Johannes Vechoven gewisseld , in zijn Kerkelijk Dordrecht 
medegedeeld. 

Almeloveen bad met velekosten eene verbazende menigte nit- 
gave van Q uinti I ianus verzameld , dien hij bij uiterstcn wil aan 
de boekerij der Utrechtsche hoogeschool vermaafcte; terwijl hij zij- 
ne andere boeken besprakaan Hendrik van Sypenstein, Pie- 
dikant tc Doom. 

Zijn wapen was van keel , met twee ragwaarts gekeerde visschen 
vcrgezeld van zeven St, Andries-kruisjes, geplaafst 4 in het liaofd, 
1 lusscben de visschen en 2 in de punt, alles van zilver; met een 
bonfclstnk van gaud , met drie dnbbele weerbaken van sabel. 

Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot 
Algem. Hist. Woordenb.; Barman, Traj. Erud., p. 7^10; 
Kok Vaderl, Woordenb. ; Chal mot, Biogr. Woordenb.; van 
K amp en, Beknopte Gesch. der JVederl. Letteren en Wetensck., 
D. I. lit. 413, 423 en 424, Aank, op het woordenb. van kunst.cn 
wetens. van G. Nienwenhuis; Biogr. Nation.; H. Baron Cot- 
lot d'Eacury, Holland's roem in hunst. en icetens., D. IV. St. 1. 
Aant. bl. 237. D. VI L bl. 381 en 382. ; S cb ot e 1, Kerkel. Dordrecht, 
D. II. bl. 168, 248 en 252— 262; Biogr. Univ.; G 1 a s i u s. Godgel. 
Ncde.rl ; en vooral H. Bonmaii Gesehied. der Gelders. Hoogesch., 
D. II. bl. 4, 35—45, 148 , 606 en 607. 



(1) Ua Semiae. 



(S) De Mthmate. 



fl) Tn BibUatheca Bremean elasa III. pag. 230 et p. 1123, CIjjs V. p. 
S8&— 889. 



59 



ALMONDE (Adriian yak) werd, door den roem van zijne be- 
kwaamheid, tot Pensionaris van Brielle benoemd, en was later een 
voornaam lid van de vergadering der Staten van Holiaad. Toen in 
1654, eene commissie oaar Engeland werd gezonden, ter vereffe- 
ning der geschillen over Oost-Indische en andere zaken en (evens 
om over de netelige zaak van Ainboma te handelen, werd Al- 
monde derwaarts afgevaardigd in plaats van Pie ter Vogel, 
Pensionaris van Amsterdam, die zich daarvan verschoond had, 
nithoofde van zijne onkunde in de Engelsehe taal. Utt Engeland 
teruggekomen, deed hij met zijnen medecomaiissaris Christiaan 
Rodenbargh, lid der geeligecrden van Utrecht den 29 Septem- 
ber van bet zelfde par , nitvoerig verslag van hunne welgeslaagde 
ven-igtingen. Na in 1655 tot Raad in den Hove van Holland te 
zijn aangesleld, werd hij in 1058 tot Raad van Indien benoemd, 
met belioud van zijnen rang in het Hof, doch overleed in 1659 
op zijne reis naar Batavia. 

Zie Aitsema Saeien van Staet en Oorlogh D. III. bl.917, 
1069 en 1086; Scheltema, Staatk. Nederl. 

ALMONDE (Philips Tiir), Lnitenant Admiraal, geboren te Brielle 
den 29 December 1644, misschien een zoon van dea voorgaande, 
of van den Burgemeester van Brielle Pieter van Almonde, 
werd , na alvorens vier jaren de zee te hebben bebouwd en 
onderscheidene proeve van dapperbeid en bekwaamheid te hebben 
gegeven, at* Lnitenant geplaatst op het schip van zijnen oom, Kapi- 
tein Kleidyk. Weldra tot Kapitein bevorderd, woonde Lij als 
Bevelhebber van het schip Dordrecht, in Junij 1666, onder de 
Ruyter, den beroemden vierdaagschen zeeslag bij, en decide niet 
weinig in den daarbij bebaalden lof. Niet minder roemwaardig ge- 
droeg bij zich in de andere zeeslagen, in dat zelfde jaar geleverd, 
blijvende zich allijd gelijk, zoo ten uanzien van bedaard beleid , als 
onverschrokken dapperheid. In den slag van 7 Janij 1672, het 
bevel voerende over het schip Wtmenaer, twee branders op 
het schip van den Luitenant Admiraal de Ray ter ziende afko- 
men, plaatste hij zich tusechen dien zeeheld en de branders, ten 
einde ze af te keeren, doch wat moeite hij aanwendde de eene 
brander raakte in zijn bezaanswand vast, zoodat men hem verlo- 
ren achlte, doch door moed en arbeidzaamheid zijn wand gekapt 
hebbende, werd hij van den brander verlost, die toen achterom 
drijvende vruchleloos verbrandde, terwijl de andere dit ziende de 
vlugt nam. In September van het zelfde jaar werd hij Komman- 
deur van eene vtoot voor Goeree liggende, en in October 1673 sag 
hij zich tot Schout bij Nacht bij de admiral iteit van de Haas be- 
noemd, in welke hoedanigheid hij den Admiraal Tromp, op diena 
togt naar de kuslen van Frankrijk en Spanje in 1674 verzelde. 
Zoodra in het jaar 1676 de tijding van het sneuvclen van den 
Luitenant Admiraal d e R u y t e r in het vaderland was gekomen 
reisde Almonde op hoog bevel, te post overland naar Napels , 
waar de vloot zich toen bevond , ten einde er het bevel van op 
zich te nemen, en bragt haar, met het lijk van de Rnyter in 
het vaderland terug. Niet weinig bragt hij in 1677 bij tot do over- 
winning door Cornells Troiuji op de Zweden behaald, waardoor 
Denemarken bniten gevaar gesteld werd. Tien jaar later voerde hij 
als Vioe-Admiraal het bevel over eenige schepen, bestemd otn tegen 
de Algiersche zeeroovers te kruisen; daar hij echter minder bezeild 
was dan zij , kon hij weinig tegen hen nitriglten. In 1683 was 
Almonde als Luitenant-Admiraal titulair bij de vloot, welke den 
Prins van Oranje naar Engeland overbragt In 1690 zeilde hij 
naar Spanje om de braid van den Koning daarheen te voeren, met 
den Engelschen Admiraal R a s s e 1 1 , doch deze scheidde zich van 
hem af en bet aan Almonde en den Engelschen Vice-Admiraal 
K ■ 1 1 e g r e n , de zorg der begeleiding van eene menigte loop- 
vaarders. Bij die gelegenheid joegen de beide Adtniraals , van 
Cadii uitgezeild , eene Fransche vloot op de vlugt, ofsehoon ze met 
haar niet konden slaags raken. Uit de Middellandsche zee terng- 
gekeerd, vereenigde zich Almonde met den Luitenant-Admiraal 
Evertsen en eene Engelsehe vloot tot eene landing in leiland, 
die gelukkig slaagde, In 1691 werd Almonde tot Luitenant* 
Admiraal en Opperbevelhebber van 's Lands vloot benoemd. Grooten 
roem behaaide bij in 1692 bij Kaap La Hogne, waar hij, vereenigd 
met de Engelsehe vloot onder Admiraal Russell ten en de Fran- 
schen , onder den Graafvaia Tonrville, slreed en er eene volko- 
men overwinning behaald werd , van welke de gelukkige uitkomst 
grootendeels aan Almnnde's kloek beleid werd toegeschreven, ter- 
wijl hij het ook geweest was , die aangeraden bad naar de Franscbe 
kuit over te steken en de vijandelijke vloot aan te (asten, Hij was 
tegenwoordig bij den ongelukkigen aanslag op Brest in 1694 en bij 
den gelukkiger tegen Dieppe, in het zelfde jaar had hij het bevel 
over eene vloot, die in 1695, met de Engelschen vereenigd, St. 



Malo en Granville bombardeerde , hielp St. Martin en Okrnne be- 
schieten , ofsehoon deze wijze van oorlog voeren hem onaaDgenaam 
was. Het volgende jaar had hij bevel over de vloot naar de Ooatzee. 
gezonden , tegen de Deenen , die met de Engelsehe en Zweedsche f 
ofsehoon met weinig gevolg, Koppenhagen beschoot. Zijne togt in 
1701 had ook weinig vrucht; Almonde moest, met de Engelsehe 
vloot vereenigd , toezien op de toernstingen der Fransche , die in 
de havens bleef. Nog eens in 1703 naar de Rliddellandsche zee 
gezonden , had hij , zoo als meer , de grievende teleurstelling dat 
zijoe pogingen werden tegen gestaan en de togt vruchleloos was. 
Bij het uitbarsten van den successte-oorlog , had hij het bevel over 
onze vloot , welke vereenigd met de Engelsehe , onder den Ad- 
miraal Rooke, in 1702, bestemd was tot den aanval op Cadii 
en naderhand in de Baai van Vigos de Spaansche zilvervloot hielp 
vernielen en de Fransche vloot vermeesteren , van welke door de 
onzen twee oorlogschepen meer, dan door de Engelschen bemag- 
tigd werden. Daar Almonde voornamel jjk deze ondernemiog 
had aangeraden , verstrekte de uitkomst hem tot geen geringe eer 
en maakte hem door geheet Enropa beroemd. fie laatste togt, 
welken hij schijnt te hebben bijgewoond , was in 1705, toen de 
Engelsehe en Staatscbe vloten , onder Shovel en Almonde, 
verzeld van 5000 man laodtroepen, onder den Graaf van Peter- 
borough, ter gnnste van Karel 11, Koning van Spanje, ccnen 
togt naar Catalonie en Valentia deden , en na Barcelona te hebben in- 
(renomen , alle de steden van Catalonie , behalve Roses , aan Koning 
Karel onderwierpen. Sedert schijnt hij de dienst te hebben ver- 
lateu , misschien wel nit hoofde van zijne doofheid , welke hij door 
het gebulder van het geschut in een der zeegevechten , die bij hij— 
woonde, zoo hebben opgedaan. Zonder twijlel had hij tegenzin , 
om onder de Engelsehe Vlootvoogden te staan minder in rang dan 
hij , en verkiaarde hij rondnit zulk eene kleinachting den staat en 
zijne vlag aangedaan niet te willen gedoogen, Hij eindigde zijne 
lange en roemvolle loopbaan op zijne hofstede Baaswijk , bij Oegst- 
geest, den 11 Januarij 1711, den naam nalatende van zeer beleefd 
en minzaam van aard , eerlijk en manhaftig, doch tevens bezadigd 
van gemoed te zijn geweest. Zijn lijk is in de St. Catharina-kerk 
le Brielle begraven t waar door zijne beide neven , Pieter en 
Will em van Almonde, eene heerlijke graftombe te zijner eer 
is opgerigt. 

Zie Sylvius, Saben van Staat en Oorlogh; D. IV. bl. 339 
en 340. B.XXX1II. bl. 76—79; Brandt, Leven van de Ruiter , 
bl. 449, 870, 1003 en 1004; Wag e naar , Fader I. Historie , 
D. XIV, bl. 25 , D. XV. bl. 381 , D. XVI. bl. 152 , 169 , 172 , 
D. XVII. bl. 170 , 196 en 267 , Bijvoegs. en Aanmerk, ap de 
Vaderl. Hist, van Wagenaar, D. XV. bl. 117; Cerisier, Gesch. 
derFereen. Nederl. D. VIII. bl. 361—371, D. IX. bl. 24—32.: 
Van Loon, Nederl. Historip. D. IV. bl. 30—33, 46 en 245 ) 
Kok, Faderl. Wowdenh.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Cnl- 
lot d'Escury, Holland's roem, in kunsl en wetens. , D. II. 
Aant. bl. 363; Biogr. Nation.; Engelberts Gerrits, Nederl. 
Heldend. ter Zee, B% IL bl. 288; JHogr* Univ.; dc Jonge, 
Nederl. Zeewexen, D. III. St. 2. D. IV. St. 1 en 2 , waar ook zijne 
handieekening voorkomt. 

ALOPIC1US. Zie VOSSIDS. 

ALOUD of ALAND was Baljuw van Zuid-Bolland in het jaar 
1299, toen hij met Schepenen van Dordrecht in geschil geraakte, 
die heweerden dat Dordrecht , bij brieven van Koning W i 1 1 e m , 
bet voorregt bekomen bad »dat de misdaden aldaar begaan, ner- 
»gen8 anders, en door niemand dan door de Schepenen der stad , 
» beregt mogten worden ," en daar nu de Baljuw over een tge aldaar in 
beebtenis zittende misdadigers eene stille waarheid, zoo als men het 
toen noemde , wilde bezilten ,beweerden de Schepenen dat hun dit regt 
alleen (oekwam, en wilden er zich van bedienen, zoo als zij deden. 
Naderhand beweerden zij , dat de Baljuw zelf zijne toestemming ge- 
geven had, tot hetgene zij gedaan hadden, hoewel deze znlks ont- 
kende. Terwijl de Schepenen met de regtsvordering bezig wareu, 
kwam Wolferd van Borssele, deslijds, als voogd van Graaf 
Jan I, het bewind in handen hebbende, vergezeld van den Graaf, 
te Dordrecht. Hij eischte terstond , dat hem de sink kon Tan het geding 
overhandigd werden, voorwendende dat de zaak tot 's Graven-Regt- 
bank hehoorde. Indien de misdaad hoog verraad geweest ware, zoo 
als sommigen witlen, cclicen Wolferds voorgeven zoo ongegrond 
niet als men te Dordrecht waande. Doch waarin de misdaad der 
gevangenen bestaan hebbe, blijkt niet duidelijk ; zeker is het dat 
de Schepenen de slnkken wcigerden over te geven, ernstig bewee- 
rende dat znlks met hinine voorregten streed. Wolferd hierover 
verstoord, dreigde de Schepenen met de gijzeling en beval eenige 
van hen den Graaf te volgen, die terstond hierop, over Delft oaar 



60 



'sGravenhage vertroL Die Schepenen, welke Wolfe rd gebaden 
had te Delft te komen, liepen om het voorstaan hunner voor- 
regten meest hij hem in het cog. Men oordeelde hierom te Dord- 
recht, dat zip niet onverzeld vertrekken moesten. Hun werden der- 
halve een goed aantal gemagtigden nit de Wethouderschap toege- 
voegd, zoodat zij ia het geheel tien of twaalf sterk waren. Jan 
de JHolenaar en Pieter Heeren Tielemanszoon zijn de 
eenige dier Gemagtigden, welke men met naam en bij naam ge- 
noemd vindt. Nog drie anderen Jacob , Hein en Pauwels wor- 
deu, na het eenvondig gebruik dier tijden, alleen bij hunne voor- 
namen beschreven , van welte de twee laatsten meest voor de voor- 
regten geijverd hadden. Ook bleven zij te Delft, terwijl eenige der 
anderen den Graaf te '» Gravenhage kwamen spreken. Kadat zij 
bier eenigen tijd vertoefd hadden, alzoo Graafian baiten Wol- 
ferd, die eerst niet ten Hove was, geen besluit kon neraen , vroeg 
men ben naar de andere Afgevaardigden , ia het bijzonder naar 
Hein en Pauwels, die nog te Delft warem Dit deed hon ver- 
moeden, dat men iets ergs met deze twee voor bad, die hiervan 
gewaatschuwd tcrstond naar huis keerden. De Graaf en Wolferd 
begaven zich ook kort hierop naar Delft, waarschijnlijk met cogmerk 
om de twee ijveraars te doen vatten. Doch (oen men vernam, dat 
zij vevtrokken waren, deed hij de anderen op het stadbuis roepen. 
ten bijwezen van den Graaf en van de Schepenen aldaar. De Dor- 
tenaara, om zich te verdedigen, wilden hun bediag met den Bal- 
juw doen voorkomen als eene overeenkomst om de slraf naar goed- 
vinden te verligten of te verzwarcn. De Baljnw, over dit verdraaijen 
van de zaak in drift gerakende, heette het Hegen. Allen aanwezigen 
begonnenover die uitdrakking, welke in 's Graven tegenwoordigheid 
te gevoeliger was voor dien het aanging, (e morren en A load niet 
gezmd het woord in te trekken , zei dat hij het tegen ieder, met 
liet zwaard in de hand, in besloten kamp staande wilde houden. 
Doeh die van Delh oordeelden dat men der steden voorregten aan 
den uitalag van een kampgevecht niet behoorde te wagen. Toen 
wendde men het over eeoen anderen boeg. Hein en Pauwels 
werden in het ongelijk gesteld, omdat zij den Graaf niet durfden af- 
wachten. Men kreet dit voor wederspannigheid nit, en nam het zoo 
euvet , dat de Graaf de slad Dordrecht met zijne ongenade dreigde, 
en verstoord naar 's Gravenhage terug keerde. De Afgevaardigden van 
Dordrecht wederom te huis getoraen zijnde en verslag gedaan heb- 
bende van 's Graven bedreigingen , nam men dit zoo zeer ter harte, 
dat men besloot zich in staat van tegenweer te stellen. Terslond 
werden er vier Bnrger-Hopluiden gekozen. Men vaardigde brieven 
af aan alle de goede steden van Holland en Zeelaod, die gebeden 
werden, zich de zaak van Dordrecht , als eene gemeene zaak,tewil- 
len aantrekken. Kortom, men verzaimde niets, om zich tegen den 
Graaf of liever tegen Heer Wolferd en den Baljuw A load, 
stei'k te maken. 

'tleed niet lang of de stad werd- belegerd. Wolferd had voor, 
haar den toevoer af te snijden en haar daardoor tot onderwerping 
te brengen. Witte van Haainstede werd op het huis van 
Putten gelegd, Nikolaas van Kats lag beneden de stad te Al- 
hlasserdam, enbield uitleggers op de Merwede.die de vaartnaarde 
stad beletteden. De Baljuw Alond, wien het liais Kraaijenslein , 
tc Sliedrecht boven Dordrecht gelegen, aanbevolen was, had dea 
stroom met paalwerk belemmerd. Eene enkele kogge, onder zijn 
bevel staande, bij nacht onderaomen hebbcD.de de slad te naderen , 
verwekte zooyeel opschudding onder de bnrgerij, dat elk te wapen 
liep en zoowel te water als te land de stad ait naar Kraaij en stein 
too?. Aloud, die toen niet op het huis was,mengde zich hedek- 
telijk onder den hoop, en had het geluk van onbekend te blijven 
tot dat hij voor het hnis gekomen zich omwendde en met eenigen 
der zijnen op de burgers aanviel, Al wijkende geraakte hij over 
de valbrug binnen het slot, bij welte gelegenheid Hein, de rlappere 
■voorvechter der DordrechtscJie vrijheden , in het wafer gedrongen 
werd. Eer men hem gered had, was de valbrug wederom opge- 
haald. De burgers, geen voornemen hebbendeom 't slot te wtnnen, 
keerden schier zonder verlies terag. Doch van A loads zijde wa- 
ren er eenigen gesneuveld. Dit viel in het iaatst van Julij voor. 
Kaauwelijks echter hadden die van Dordrecht het omkomen van 
Wolferd van Borssele vernomen , of zij trokken voor Kraaij en- 
stein, dat zich welhaast op genade en ongeuade moest overgeven. 
Aload en eenigen der zijnen, gevankelijk naar Dordrecht gevoerd , 
waren naauwelijks aan de stadspoort gekomen of zes hunner, on- 
der welke ook Aloud, werden door het gemeen dood gestagen. 

Zie Balen, Beschrtjving van Dordrecht, fol. 7, 724 en 725 ; 
C. Commelin, Besekrijvinge der Stadt Amsterdam > bf. 103, 
304 en 106; Wagenaar, Faderl. Hist. D. III. bl. 115, 124, 
125 en 127; Kok, Faderl. Woordenb. D. II. bl. 422—425; 



Chalmot, Biogr. fFoordenb.; Bilderdijk, Geschied, des Pa~ 
derl. D, II. bl. 290—302. 

ALPHEN (Awtomiiis vait), gehoren te Boxtel den 16Mei 1748, 
werd , na te leuven zijne studien volbragt te hebben, in 1 774 Licentiaat 
in de Godgeleerdheid en Lector van het collegie van Driutias tot 
in 1777 , toen hij tot Kapellaan in zijne geboorteplaats werd aange- 
steld. In 1782 werd hij tot noedebestunrder en opvolger van den 
Apostelijken Vikaris van het bisdom 's Hertogenbosch, Andreas 
Aerts, bcnoemd ; terwijl hij tevens de bediening aanvaardde van 
Kapellaan te Schijndel , waar gezegde Vikaris de Pastory waarnam , 
doch waarvan deze in 1787 afstand deed, als wanneer van Al- 
phen die bekwatn; lerwijl hij tevens een gvoot deel had in het 
bestunr van het bisdom, hetwelk hem na de dood van Aerts, 
den IS Augustus 1790, geheel werd opgedragen. Bij den inval 
van het Fransche leger, in 1794 , zorgde bij te midden van de plun- 
deringen en lasten des oorlogs, dat zijae onderboorigen, wier god- 
geleerde studien te Leuven, door het vervoeren der Uoogteeraren 
en andere omstandigheden , waren afgebroken, die elders ionden 
voortzetten. Onder de Bataafsche repabliek hielp hij den vrede 
en de stichling in de kerk bewaren, en verkreeg belangrijke mid- 
delen, om zijne onderboorigen in bet onderhoaden van kerken en 
Bedienaars te ondersteunen. Onder de regering van Lodewijk 
Napoleon, bijwien van Alphen zeer in achting stond, wist hij 
standvastig de christelijke tucht en het gezag der kerk te handhaven. 
Doch toen Lodewijk den 16 Maart 1810 de toenmalige provincie 
Brabaad aan het IVatische leizerrijk had moeten afstaao, werd van 
Alphen den 14 April daaraan volgende door militaire magt nit 
zijne pastory gehaald en op het kasteel van Vincennes in verzekerde 
bewaring gezet , omdat de Vikaris weigerde God openlijk met de ge- 
meen ten te dank en voor de inlijving van Bataafsch-Braband in het 
Fransctie keizerrijk, en geen deet had willen nemenin devreagdebe- 
drijven over het toen door Napoleon ondernomen tweede fmwelijk. 
Votgens bet gevoelen van sommigen was echler het voorname doel van 
deze handelwijze, om van Alphen te noodzaken tot medewerking bij 
het oprigten van het nieawe bisdom van 's Hertogenbosch , hetwelk de 
Keizer kort daarna nit gedeelten van zcs onderscheidene kerkelijke 
distrikten wilde oprigten. Ook werd hij reeds den 21 December daar- 
aanvoigende nit de gevangenis ontslagen , naar Mechelen en vervolgens 
naar Antwerpen gezondea om zijn kerkelijk gezag aan den nieaw 
benoemdcn Bisschop af te staan of mede (e deelen; daar hij dit 
evenwel ait gemoedsbezwaar weigerde, werd de Vikaris weder naar 
Parijs verbannen. Hier verbleef hij tot na den val van Napo- 
leon, wanneer hij den 24 April 1814, tot groote vreogd van zijne 
onderboorigen, in zijn bisdom en pastory terug keerde, waar hij 
wertzaam bleef tot op zijn overtijden den 1 Mei 1831. 

Zie (A. van Gils), Katkolyk Meijerysek Mentor ieboek , bl. 
125 — 128; Ypeij en Derm out, Geschied. der NederL Serv. 
Kerk, D. IV. bl. 552. 

ALPHEN (Daniel vah), geboren te Leyden in 1680, zoon van 
Daniel van Alphen, Burgemeester van Leyden, en Tannete 
de Ramouts, was eerst Raad in de vroedschap, vervolgens Sehe- 
pen en daarna Burgemeester zijner geboortestad. Hij was zeer be- 
dreven in de Latijcsche en Grieksche talen, als ook in de oudheden 
en historicn, daarbij zeer ervaren zoo in de Romeinsche als Vader- 
landsche regten, voegende bij eene ongemeene kande in de oudere 
en latere geschiedenissen dezer landen, en in de wettige voorregten 
en geregtigheden van het volk en de steden , ook eene nitmnntende 
vrijheids- en vaderlandsliefde, gepaard aan een doorschrander oor- 
deel , minzame nederigheid en vriendelijke deftigheid. Niet zelden 
verdedigde hij ook, zoo bij rnonde als in geschrifte, gedarende 
den iijd van (wee en vijiiig jaren, dat hij lid der vroedschap was, 
de regten van het volk, des geheelen Vaderlands en inzonderheid 
der stad Leyden, manmoedig en met klem van redenen tegen elken 
onwettigen aanval. De herinnering hiervan maakte de stedelijke 
regering voor hem dierbaar, door hem in 1706, toen hij met de 
waardigheid van eersten Voorzitter der Schepenen was bekleed, een 
geschenk te vereeren, zijnde eene zilveren vergulde bokaal met 
deksel, fraai gewerkt, pronkende met hetgekroonde wapenschild der 
stad, ter wederzijde gehouden wordende door twee leeuwen, ea 
staande op eenen insgelijks zilveren vergnlden schotel, op welke 
men las: 

Do D. v. Alphen, D. F. 

Qui popali leges, et jura tuere Senatas, 
Dura fluit ingenua pagina scripta maun, 

Manera tu Batava, judex licet, accipe dextra, 
Quae dedit baec, debet plus tua Ley da, tibi. 



61 



d. i. 
Aan den Heer D. van Alphen Danielsz. 

Gij , die het regt des Raads, de wetten van het volk 
JJeschermt, terwijl nir pen hen beide Btrekt ten tolk. 
Ontvang 'tgeschenk waardoor men u, schoon Regter, huldigt. 
Uw Leyden, die 't u gaf, is meer aan a verschuldigd. 

Deze boiaal berust thans bij de familie van Alphen te 's Gra- 
venhage. 

Van Al phen overfeed den 10 Julij 1737; bij zijne echtgenoote, 
Geertruida tan der Maarsche, was hij vader van vijt'zonen, 
van welke drie slechts weinige dagen bebben geleefd, doch de bei- 
de andere, Daniel en Pieter zijn gehnwd geweest en kinderen 
bebben nagelaten. 

Zijn wapen was van zilver met eene achtpuntige ster van sabel. 

Zie Koi, Vaderl, Woordenh,; Ghalmot, Biogr. fVoordenb, ; 
Scbeltema, Staatk. JVederl. 

ALPHEN (Dihiel vih), een kleinzoon van den voorgaande, en 
zoon van Daniel van Alphen, eerst SecretaHs dcr vierschaar 
van 'stands universiteit en later Griffier der slad Leyden, en van 
Sara van B a neb em, was geboren te Leyden den 7 November 
1713. Zich reeds vroeg aan de letteroeferiingen overgevende, maakte 
hij daarin zalke groote vorderingen, dat hij den 17 December 1735 , 
op de plegtigsle wijze, dat is, zoo als men zulks gewoonlijk noemt, 
met de kap tot Doctor in de Regten bevorderd word. Hij , die reeds 
voor zijne protnotie (in 1734) lot CommissariB van de huwelijksche 
zaken der stad Leyden was aangesteld, werd in 1742 tot Raad in 
de Vrcedachap, in 1747 tot Weesmeester, in 1748 tot Schepen 
en in 1749, a (stand doende van zijne Raads- en Schepenplaats , 
tot Griffier van die etad benoemd, van welken laatsten post hij ech- 
ter, op zijn verzoek, den 9 November 1778, behoudens den eer- 
titel , ontslagen werd. Niettegenstaande de veelvnldige bezigheden 
aan zijne onderscheidene atnbten verknocht, vergat bij echter de 
edele letteroefeningen niet, die zijn vermaak waren en tot aan zijne 
dood, den 16 Julij 1797, hem bezig hidden, zoo aU de door 
hem nitgegeven schriften daarvan ten getuige strekken; want, hoe- 
wel hij zijnen naam niet op den titel plaalste, is het ecbter zeker, 
dat men hem te houden hebbe voor den schrijver van zeker trak- 
taatje,nopens het regt der overheden in het kerkelijke, hetwelk ge- 
voegd hij eenen herdruk van eene andere verhandeling , ten titel 
voerende: het Predikampt en 't Recht der kerke, bepaald naar 
de Regelen van Gods woord, en de gronden van on&e Refor- 
matie, in het jaar 1660 door Lambert van Velthuysen voor 
het eerst in het licht gezonden, door hem in het jaar 1755 te 
Leyden is uilgegeven onder den titel van : het Recht der Overhe~ 
den over kerkelijke Per&oonen en saaken in twee Verhandelin- 
gen voorgesteld en verdedigd; terwijl dit traktaatje, daar de eerste 
druk apoedig uitverkocht was, reeds in het volgende jaar voor de 
tweedemaal in het licht verseheen, doch aanmerkelijk vermeerderd, 
in eene geschiktere orde gebragt en met eene voorrede voorzien , 
waarin de geschiedems van dit geselirift ootvouwd werd. Toen de 
onvermoeide Frans van Mieris, na het eerste deel van de Be- 
schrijving der Stadt Leyden, in het jaar 1762, te hebben in 
het licht gegeven, voor het afwerken van het tweede deel in bet 
voigende jaar overleden was, nam van Alphen de vollooijing 
van dat werk op zich, zoodat dit deel, waarvan men bijna de belli 
aan hem te danken had, in het jaar 1770 te voorschijn kwam. 
Dezen arbeid zette bij voort en gaf in bet jaar 1784 een derde deel 
dier Be&chrijving in het licht; waarbij, weinige maanden later, 
in een uitvoerig berigt over zijne voorouders en stamgenooten door 
hem geschreven, en naamloos in bet Vaderlandsek JVoordenboek 
van K o k geplaatst , eene belafte kwam , dat men eerstdaags nog 
een vierde deel te wachten had, en bovendieo nog andere voort- 
brengsels van zijne noeste vlijt, ten nutte en ter bevordering van 
de vrijheid en het welzijn van ons Vaderland. Eene belofte, welke 
evenwel niet is nagekomen, niettegenstaande van Alphen, na 
dien tijd, nog omtrent twaalf jaren geleefd heeft. 

Hij was reeds aanstonds na de openlijke oprigting van de Maat- 
schappij der Kederlandgche Letterkande le Leyden Lid daarvan, en 
bekleedde onderscheidene jaren den post van Yoorzitter. Sedert 
1771 was bij Directeur van het Zeeuwsch genootgehap der We- 
tenschappen, destijds nog te Vlissingen gevestigd. 

Zie Kok, Vaderl. Woordenb. ; J. W. te Water, Aanspraak 
in de Jaarlijksche Algem. Fergod. van de Maatschappij der 
Nederl. Letterk. te Leyden, den 22 Aug. 1797. bl. 2— 1; Chai- 
mot; Biog. Woordenb. 

ALPHEN {Dijrua, FRAHcots vaw), geboren te Utrecht, den 30 
Augustus 1774 was een zoon van den na te melden, als Staatsman, 



Geleerde en Dicbter eerbiedwaardigen , Mr. Hieronymus van 
Alphen en van Johanna Maria van Goens. Na zich aan 
de lioogeschoo! te Leyden in de regten te hebben geoefend , maakle 
hij, toen er, in 1791 eene commissie naar de Nederlandschc Ous(- 
Indische bezittingen werd gezonden, van de hem aangeboden ge- 
legenheid gebruik , om die reis inede te maken, en vertrok in de 
maand December met het voornemen , om bij zijne lerugkomst de 
sludie weder op te vatten. Eerst diende hij als cadet hij de marine , 
werd vervotgens in 1793 tot tweede Luitenanl benoemd, en bleef 
in dienst tot in 1796, toen hij, even als alle Zeeofficieren , die 
het huis van Oranje waren toegedaan, werd afgezot. In 1797 
zich genoodzaakt ziende op Java te blijven, ging hij in de 
dienst van bet Indisch Hollandsche Gonvernement over, en we>d 
achtervolgens tot onderscheidene ambten bevorderd, zooals tot Se- 
cretaHs van het Gouvernement en tot Resident van Soerabaja. 
In deze laatste betrekking bragt hij, in 1807, er veel toe bij, om 
bet land, de stad Soerabaja, en de geheele handeisvloot, wel- 
ke naar de Moluksche eilanden bestemd was, voor eene geheele- 
vernieling te bewaren, waarmede zij zich bedreigd zagen , ten gcvolge 
van het gedrag van den Kolonel Cow ell, die, met veikrachting 
van het regt der vol ken, den zoon van den Engelschen Admiraal 
Pellew, als Parlementair aan het burgerlijk bestunr van Soerabaja 
pefonden, krijgagevangen gehouden had. De Engelecbe vloot, met 
3000 mantroepen aan boord, was reeds de Slraat van Menati door- 
gedi'ongen en zoa alles verwoest hebben, indien het burgerlijk be- 
stuur niet door vcrstandige middelen den dreigenden slorm bad 
algewceid. C o w e 1 1 werd in arrest geateld , de opstand van 2000 
man zijner troepen werd onderdrukt en de zich in hechtenis be- 
vindende Parlementair aan zijnen vader terag gezonden. Men deed 
den Engelschen Admiraal eervolle voorslagen, die aangenomen wer- 
den en het land reddeden, De Gouverneur-Generaal Wiese 
kearde deze handelwijze niet alleen goed, maar prees die zelfs; 
de Generaal Daendels, die weinige maanden later op Java 
kwam, daeht er ander* over en wilde haar aan het oordeel van 
eenen ki'ijgsraad onderwerpen. Van Alphen weigerde zEjn gerag 
te erkennen, en bovendien verdacbt van het eiland Java aan het 
Franscbe gezag te willen onttrekken , in geval bet kom'ngrijk Hol- 
land , zoo als men toen reeds voorzag, in het Franscbe keizerrijk 
werd ingelijfd, werd hij van zijnen post ontzet; kort daarna werd 
hem door den Generaal Daendels eene andere betrekking aan- 
geboden, doch hij verliet Java in 1808, om naar Europa terag te 
keeren. Op dezen togt werd hij door de Engelschen gevangen ge- 
nomen en begaf zich naar Noord-Amerika , waar hij geruimen (ijd 
verbleef, In bet vaderland aangekomen, vestigde bij zich , in 1810, 
in de Provincie Gelderland. Hier vatte hij het ontwerp op, om 
met het Engelsche Gouvernement middelen te beramen, ten einde 
het eiland Java en zijne onderhoorigheden aan Nederland terug te 
geven, onder het besfuur van den Erfprins van Oranje, later Ko- 
ning Wit lent I, die dit voornemen goedkeurde. Van Alphen 
begaf zich met zijn gezin naar Engeland om het ontwerp in wor- 
king te brengen. De gebeurtenissen van 1813 en 1814 maalten 
dat dit niet behoefde. Nadat het Vaderland zijne onafhankelijkbeid 
had herkregen, keerde bij derwaarts terug , werd tot lid der Pro- 
vincial Slaten van Holland benoemd en was, in 1815, na de ves- 
tiging van het Koningrijk der Nederlanden, onder de eersten , die 
door het vertronwen huuncr medebargers en op de daartoe gcdane 
voordragt uit de Provinciate Staten door den Kerning tot Leden dur 
Tweede Kamer van de Stafen-Generaal benoemd werden. Hij mo'ft 
dit verlrouwen telkena bij vernienwing genielen, zoodat hij, tot aan 
zijn oiteinde in die aanzienlijke betrekking werkzaam bleef, in wel- 
ke hij zich door onbaatzuchtige vaderlandsliefde , bescheidene vrij- 
moedigbeid en grondige kennis der gewigtige bclangen , welker vcr- 
zorgiog hem mede was aanbevolen, lofTeljjk onderscheidde. Hij 
overleed, op Stadwijk onder Voorschoten , den Iff October 1840. 
Zijne redevoeringen deden hem als een man van hooge geestbescha- 
ving kenoen, en schitterden niet zelden door trek ken van vernuft 
en echte staatknndige welsprekendheid. Zijn omgang was minzaam 
en door de ver«cheidenheid zijner knodigheden onderhoudend. 
Voorts was hij eeo liefderijk eehtgenool , een wijs en zorgvulrlig 
vader van zijn lalrijk geain , hebbende hij bij zijne echtgenoole, 
Jeanne Guilelmine de Vignon, welke hem in 1808 door 
den dood ontviel , en bij zrjne tweede gade, Lonise Rudolpbine 
Jalie'de Vignon, eene zuster zijner eerste vrouw, welke hem 
overleefde, in bet geheel zevenlien kinderen, waaronder zeven zoncn, 
verwekt. Hij werd in 1815 met eenige andere geslachfen , die zich voor- 
been verdienstelijk gemaakt en ook wel vroeger (ot den adelstand 
beboord hadden, met den titel van Jonkheer in den Nederlantl- 
schen adelstand opgenomen, Koniug Will em I. benoemde hem 

16 



62 



in lict jaar 1826 tot Ridder derorde van de Nederlandsche Leeuw. 
Sedert 1817 was van Alp ten lid van de Maatschappij der Ne- 
dertandsche Lefterkunde. 

Van hem zien het licht : 

lets over Armoede en het gebrek aan arleid, in betrekking 
tot huishoud- en staatkttnde , Leyd. 1820. 8". 

Redevoering over het ontwerp van Wet der Geldleening ten 
behoeve van de Qverseesche fiexitlingen , uitgesproken in de 
Zitting der Stolen- Generaal van den 27 Febr. J 8iQ t vermeer- 
derd met eene Inleiding en Aanteekeningen , Leyd. 1828. 8°. 

Zie; Biogr. Nation.; M. Siegenbeek in de Handel, der 
Jaart. Verqad. ran de Maats. der Nederl. Letterh. te Ley den, 
gehouden den 17 van Zomerm. 1841. 

ALPHEX (Dirk vah), een zoon van Daniel van Alphen 
en Adefheide van Swieten, was een opregt en getrouw boe- 
zemvrichd van Reinoud van Brfidcrode, Burggraaf van 
Utrecht en hleef ook zijne weduwe en kinderen met raiid en daad 
bijstaan , ten gevolge waarvan hij, toen Wal raven van Am- 
merzode en Reinier van Broekhnizen zich, ia 1477, van 
Vianen meester maakte , met eenige andere Edeltieden aldaar werd 
gevangen genomen eD lot op zijne dood, welke eenige jaren daarna 
voorviel, gehouden. Bij zijne echtgenoote Jolanda van Nood- 
le ijk Het hij eenen znon na, genaamd Daniel. 

Zie Kok, Fader I. Woordenboek; Chalmot, Biograph. 
Woordenboek. 

ALPHEN (Fioris van) diende reeds vroeg in de veertiende eeuw 
onder 'Willem van Benegouwen, den vierden Hollandschen 
Graaf van dien naam , wien hij op zijnen togt legen de Friezen volg- 
de. Toen het leger van dien Graaf in September 1345, oratrent 
Stavtiren, was geland, sneuvelde van Alphen, even als een 
groat aaotal andere Edelen en da Graaf zel£ Hij liet eenen zoon 
na van den zelfdeb naam , die in het jaar 1363 Hoogheemraad van 
Rijntand was en in of nabij Leyden inoet gewoond hebben. Im- 
mers lezen w(j dat de burgers dier stad, toen er in het jaar 1381 
lusschen hem en eenige Holiandsche Edelen een hevig geschil 
ontslaan was, zijn huis beslormde, om daatin eenige Edelen op te 
zoeken en ze er nit te ha led. 

Zie A. Fefwerda, Adelijk Wapenboek der VII Provincien, 
op het woord; Kok Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. 
Woordenb. 

ALPHEIf (Herhais van) de tweede zoon van Hendrik Simons 
van Alphen, koopman, Raad en Burgemeesler te Hao.iU, en van 
Sara Jiicoba van de Wal werd geboren den 22 Julij 1712. 
Hij weid in het jaar 1739 Predikant te Ottoland- en- Neder-Blok- 
land, in het jaar 1741 te Asperen, in het volgende jaar te Mont- 
foort en eindeiijk in het jaar 1755 Hoogleeraar in de Godgeleerd- 
heid en kerkelijke historien te Hanau, we! Lea post hij aanvaardde 
met eene oratie de Haereditate Mundi Terraeque Pits Novi Tes- 
tamenti promissa , qwamque it ex parte jam adierunt et ad- 
htic adituri sunt. Kort daarna werd hij. tevens tot Conaistoriaal 
Raad aangesteld. Behaive zijne oratie heeft hij in het. licht gezon- 
den : Ontteedende verklaring over het Vl/Iste Kapittel van 
Salomon's spreuken, Leyd. 1750, 4°.(1). Hij overleed deu 25 Janu- 
ary 1767 le Wieuw-Hatiau, zonder mannelijk oir na te Jaten, heb- 
bende bij zijne echlgendote Maria van Musschenbroet, eene 
dochter van den beroemden Leydsehen Iluogleeraar Pieter van 
Mnsschenbroek slechts eenen zoon vef welt , genaamd Hendrik, 
die tnaar weinige dagen geleefd heeft. 

Zie Kok Vaderl. Woordenb.; Chalmot Biogr. Woordenb, ; 
Glasins Kerkel. Nederl. 

ALPHEiV (HiEROMYKca vah), geboren den 9 Mei 1700 te Am- 
sterdam , was een zoon van Hieronymus Simons tan Al- 
phen, die later volgt en van diens tweede vronw Martina Jans- 
dochter Biler. Na zijne stadie'n volhragt te hebben werd hij 
eerst in hot jaar 1724 Predikant te Nieuw-Loosdrecht. Uog aldaar 
staande, kwam hij in 1725 bij de Curaloren der Hoogeschool te 
Harder wijk in aanmerking, am tot opvolger van den Hoogleeraar 
Meijer benoemd te worden. Vervolgens werd hij in het jaar 172ft 
Predikant te Leeuwarden en eindeiijk in het jaar 1733 te Amster- 
dam. Behaive eene Lafijnsclie verba ndeling 

De terra Chadrach et Damasco 
heeft hij geschreven : 

VerMaringert van het XXIV en XXV Hoofd&tuk des Euan- 
geliums van Mattheas , Leeuw. 1734. 2 deelen 4°, in welk 



(I) DU wonlt dnor Ds. Olasias ten ohregte aa*i den Hoogleeraaf Hie- 
KnjflU! Simons uii Alphen Inege^chrsven, 



doorwrocht wcrk 's mans oordeelkunde en geleerdheld allezins 
doorstraalt. 

Korte schets der Godgeleetdheid, Utrecht 1743. 4°. 
terwijl hij zich tevens als beoefenaar der Nederdiiitsche dichtkunst 
heeft doen kennen door: 

llonderd geeitelijke Liederen in dichtmaat gebragi naar de 
sangwijse van eenige der berijmde Psalmen Davids , van welke 
de tweede drub verzeld van Eenige Reisgesangen , te Amsterdam 
in 1748 in 12° bet licht *ag, 

Vermoedelijk zou de geleerde wereld nog meer vrucTiten van zij- 
nen ijver ten nulte der Chrislelijke kerk hebben mogen verwach- 
ten ware hij niet eenige jaren voor zijne dood bezocht geworden 
door zware ziekten en ongemakken en daarnit gevolgde latnheid 
en veleihande het ligchaam en den geeet nederdrnkkende kwalen, 
welke hem nood^aakten in 1757 zijne diemt neder (e teggen. Hij 
overleed te Gonda inssehen den 2l en 22 April 1758. Bij zijne 
vriniw Judith Anna Huber eene dochter van Herman Ru- 
ber, Lid der gedepnteerde Staien van Jriesland, beefi hij geene 
kinderen verwekt. 

Zie Kok, Vdderl. Woordenb. ; Chalmot, Biogr. Woordenb-; 
G I a s I u s , Kjerkel. Nederl. 

ALPHEN (Mr. HtEKOSvats vais), geboren te Gauda den 8 Au- 
gustus 1746, was een zoon van Mr. J a hah van Alphen, 
Ra;id in de Vroedschap en Schepen der stad Gouda , en van diens 
voile nlcht Wilbelmina Lucia van Alphen, Daar hij reeds 
in zijn vierde levensjaar zijnen vader verloren had , was in zijne eer- 
ste jengd zijne gehsele vorming aan zijne teedere en regt christelij- 
ke moeder toevertrouwd 5 terwijl, nevens haar, zijn eenige 00m van 
vaders zijde, de hief boveo vemieida geleerde en vrome Amster- 
damsche Predikant Hieronymus van Alphen, wiens naam 
hij ook droeg, daarop den voornaamsten invloed had. Het schijnt 
dat de jeugdige Van Alphen eerst het voornemen had in de 
Godgeleetdheid te studeren, maar dat het tweede liuwelijk zijner 
moeder met Mr. T. A. B odd ens en diens aanzienJijke betrekking 
in de maalschappij , aanleiding gegeven hebben, dat van Alphen 
tot de stodie der Regtsgeleertlheid bestemd werd, Doch behaive 
zijn hooldvak bcoelende hij ook met lust en ijver de fraaije let- 
teren en wetenschappen , de godgeleerdheid , de geschiedenis en de 
dichtkunst. In alle deie vakken heeft hij onvermoeid en met ge- 
iukkig gevolg gearbeid. Reeds in zijne jeugd verwierf hij hoog- 
achting en roem aan de Utrechtsche en Leydache Hoogpscholen ; 
op de eerste verdedigde hij, onder voorzitting van den Hoogleeraar 
Meinard Tydeman, eene verhandeling over zekere soort van 
echtscheiding , doorgaans de scheiding van tafelen bed [I) gehee- 
ten, welke iedeis wel verdienden lof wegdroeg, en te Leyden weid hij 
den 1 November 1768 tot Meester in do Regten bevorderd , na 
het verdedigen van eene dissertalie Over den Regtsgeleerde Javo- 
lenus Prisons (2). 

Zich vervolgens als Advocaat te Utrecht gevestigd hehbende gaf 
hij gemeenschappelijk met Pieter Leonard Van de Kasteele 
te Utrecht in 1772 eti volgende jaren Proeve van stichtelijke 
Mengelpoesy uit (3) , waarin men het eerst weder , na het verval 
van de Kederlandsche poezij , eenen meer gekuischten loon voor de 
uitdrnkking van godsdienstige gevoelens hoorde. Ricrop volgde in 
1774 eene Verhandeling over den Eed der Utregtsche Bit- 
schoppen, genaamd den Eed met seven stolen, in het (weede 
deel der Werken van de Maatschappij der Nederlandsche Letter- 
kunde te Leyden, opgfinomen. Toen een der zoogenaamde JHeuwe 
Hervoraiers in Duitschland, Johan August Eberhard, in zijne 
Niewwe Apologie van Socrates of Onder soek der Leere, aan- 
gaande de saligheid der Heidenen , de noodefoosheid van het 
positive Christendom tot 'a menschen behoudenis beweerd, en den 
Eleidenschen WiJAgeer de zaligheid toegezegd had, op gronden, die 
alle de hoofdwaarheden der Protestantsche behjdenfssen ondermijn- 
den of tegensprnken, besloot van Alphen eene uitvoerige we* 
derlegging van den Duitschen Neoloog te schrijven , welke bepaal- 
delijk was ingerigt om eene verdedigirig der grondwnarheden van 
het Protestantismus te zijn en slaagde daarin , niettegenstaande 
eene ernstige tuaschengetomen ziekte , zoo gelafckig , dat het 
werk in 1775, onder den tifel van: Eenige leerttukken van den 
Prolestantscken Godsdienst , in eene beoordeeling der gronden 



(11 Dissertatio Juridica moralit do eo , quod justum est circa tori et 
vtensaa sepnrationent. 

(3) Spccilegin d.) Jasolono Prisco , Jttreconsulto , et spicimeit oiserva- 
tiotmm ad quctedam cjusdera fragrasnta in Pandect is eivia. 

{3} Later vijf malcn herdrukt. 



63 



cp welken de zalighiid den Seidenen door deti Seer E ber* 
kardwordt toegewezen,verdedigd, te Utrecht in het lieht verscheen, 
waarvan alle de Otreohtsche Huogleeraren verklaarden, » dat zij deze 
nschrandere en bondige verdediging en wederleggingen van de te- 
ngenstellingen dervalsch genaainde wetenschap met genoegen gezien 
»!iadden." Omtrent twee jaren later, in 1777, verschenen zijne 
Gedichten en Over denkingen, welke bundel twee malen herdrukt is. 
In laatstgenoemde jaar leverde van Alp ben eene vertaling der be- 
suemde Verhandeling van den Duilschen geleerde en wijsgeer Tho- 
mas Abbt Overde verdiensten, en in 1779 — 1780 eene ver- 
taling of liever omarbeiding van Hie dels Theorie der sckoone 
Kunslen en ffetemchappen , in 2 deelen, in welt voortrefTelijk 
wcrk en in zijne ten jare 1782 verschenen Dichtkundige Fer- 
handelingen hij Let resultaat leverde zijner overdenkingen bij het 
lezen van at, wat er voortreflelijks over de kansf in het gemeen 
en de dichtknnst in het bijzonder , door Engelsche, Fi'ansche, Hoog- 
duitsche en andere Wijsgeeren en Belletristen in het Jtcht gezonden 
was. Van Alphens in 1779 in het licht gezonden IVeder- 
landsche Gexangen doen on* betreuren , dat hij niet meer onder- 
werpen uit onze Yaderlandsche Geschiedenis bezoDgen heeft. » Welk 
»eene kracht van uitdrukking," zegt een bevoegd oordcelknndige (1), 
» welke stoule beelden, we Ike schoonheden van den eersten rang 
wtreft men in de weinige reeds aan , die wij van hem bezitten!" 
Doch meer roem dan door dat alles heeft van Alphen zich. ver- 
worven door zijn van 1778 — 1781 voor het eerstin het licht ver- 
echenen , doch sedcrt herhaalde malen herdruktc, Kleine Gedichten 
■voor kinderen , » eene soort van poezij, waarin hij, zander ieinands 
» wederzeggen , ja boven a lie hedenking zoo zeerde grooUle is, dat 
» hij verdient de Eenige genoemd te worden , aU door niemand 
nonder ons bij zijn teven geevenaard, door niemand na zijn \er- 
wscheiden achterhaald" (2) ; ja waarvan monde wedergade misschien 
in geen andere taal aanireft (3). Onuiiddelijk daarop, in 1783, 
volgden de Mengetingen in prosa en poezij (4) , met Gedichten 
voor Elise (godsdienst en liefde), en de drie beroemde cantaten: 
de Doggersbank, de starrenhemel en de hoop der ealigheid, 
v waarin," zoo als van Kampen (5) teregt zegt, wde zuiverste 
shuwelijksmin door vurige godsvrucht niet verzwakt maar geheiligd 
uwordt, en Cantaten, meesterstukken , die noch voor noeh nahem 
xin Nederland hunne wedergade hebben gezien." 

Inmiddels was van Alphen in 1780 aangesteld tot Procureur- 
Generaal bij het Hof van Utrecht, en had geen gering aandeel in de 
poliiieke bewegingen van het heilloos tijdvak van 1780 tot 1787 , 
gedurende hctwelk hij zich als een getroaw aanklever van het Uuis van 
Oranje deed kennen , hetgeen onder anderen bleek utt een breedvoe- 
rig Advys, dat hi} in October 1787 den Prins aanbood, tot sintering 
van alle vervoigingen , om de liefde der overtoonnenen te win- 
nen , enz. Niettegenstaande de bezigheden aan zijne ambtsbe- 
trekking verknocht wist van Alphen nog tijd te vinden tot 
het beantwoorden van eene in 1782 door de Maatschappij der 
Nederlandsche letterkunde uitgeschreven prijsvraag : Over de ken- 
tnerken van waar en valsch vernuft , ah ook over de behoed- 
middelen tegen het laatate, waarmede hij de zilveren medailje be- 
haalde (6), en zonil hij omstreeks 1786 eene met zeer werkelijke 
nasporingen en uitgebreide geleerdheid zaniengestelde pnjsverhan- 
deling; Over de voortreffelykheid der burgerUjIie welgevinq van 
Moses boven die van Lycurgm en Solon, bij Teylers Tweedc 
Genootschap in, waarvoor hem de goaden medaille werd toege- 
kend (7) j terwijl hij tevens in laatstgenoemd jaar: De gronaen 
mijner geloofsbehj dents opengelegd voor mijne kinderen (8) het 
licht deed zien. 



fl) Witsen G*Y*heek, Wooritenb, der Nedertt, Dichters, D. I. 
Ms. 19. 

(it) Oit oordeel orer het JJoekfe yan vanjilphen t bhi als wij het in 
onze jefigd he«tt«n en tmro kitidHTen het no^ noemen , vindt men in J. 
C 1 a r i i s e , Over Hicronytntts mn Alphen , als Dichter en Kinderdichter, 
biz. 44. 

(3) Men fis Jit hetrerfli ten opilgle van Daltschland hevestigd door Dr. 
J. Ch. 9, GitteimiDD, Vonrrede toot zijne ten jare 1832 te Etndcn Ter- 
sihflieil veruling van van A 1 p h e n's Kleine Gedichten voor kinderen. 
BehaWe deze is er nog eene Hoogduitacbc Tertaliug van dat werkje , doar 
eenen ongenoemde te Esson , in h e t liclit verschenen , en van den Heer Ang. 
Clavarcan hestaat er eene welgestaagde bearbeiding in de Fransehe taal, 
die in 18:14 te Utrecht is nitgekomen. 

(4) De»e IBengelingen kvramen in 179S vermeerderd, nogmaal* le Utrecht 
nit , en ilaarna nog eene in 1808. 

(6) Gesekied. der Nederl. Letteren en Wetensck. , D. tl. M. 376. 

(6) Zit Werken fan de Maatichappij der Nederlandsche Letterkunde te 
Leydm , 0. VII. bl. 163. 

(7) Toorkomende in het IXdeDeel der Verhandelingen van dat Genootschap. 

(8) Van dit werkje verschecu in 1793 een tweedc drnk. 



In het voorjaar van 1789 tot Raad en Pensionaris derstad Leyden 
aangesteld , zag hij » de noodzakehjkheid en zijne verpli^ting in , om 
» door eenen gezetten arbeid die knndigheden op te doen, welkehij, 
»of nog in 'tgeheel tuet, of (e oppervlakkig cnte weiuig in bijzon- 
)»dcrheden bezat, en echter hebben moest, zoa hij aan zijne ver- 
Hpligting en bestemming kannen beantvoorden " (1). Gedurende 
zijn verblijf te Leyden zijn er dan ook slechts eenige kleine stukjes 
van van Alphen uitgegeven, zoo als Missive aan den Gene- 
raal Dumourier, bij gelegenheed van detselfs eoogenaamde 
proclamatie; Aan den standvattigen , menschlievenden en on- 
■vervaarden verdediger der Willemstad {van Boetzelaer); 
Op den 8. Maart 1793 aan WHlem den Vijfde; een woord 
op sijn tijd, bij aelegenheid van den aanstaanden Dank-, fast- 
en Bededag en De ware folksverlichting , tnet opzigt tot Gods- 
dienst en A'taatkunde , beichomcd in haren aard , oogmerkeA, 
gtenzen, bronnen en gevotgen, Utrecht 1793. 8°. (2). 

Ten gevolge zijner benoeming tot Raad en Thesauiier-Generaal van 
de Unie, welke in Jonij 1793 plaats had, moest van Alphen 
zich met der woon te 'stiravenhage vesttgen, waar hij dan ook 
t'ooitauD zijne dagen sleet. Het was in die gewigtige betrekking, 
dat hij in 1793, de Inleiding opstelde tot de (zocgenaamde) Ge- 
nerals Petitie en Staat van Vorlog voor den jare J 794 , door den 
toenmaligen Prins Erfstadhouder aan het hoold van den Raad van 
State en corps voorgedragen ter vergndering vandeStaten-Generaal 
den 27 December 1793. Ook de Petitie en Staat van Oorlog voor 
1795isdoor van Alphen vervaardigd en met de gewone plegtig- 
lieidgebezigd inde vergadertng van 30 December 1794(3). Slechts 
ariderhalfjaar was hij in iaalstgemelden post werkzaam, want bij de 
Omwenteling van het jaar 1795 iegde van Alphen zijn ambt 
neder, en bragt het overige zijner dagen, tot op zijn overlijden den 
2 April 1803, ambteloos, doch niet werkeloos, door, want in 1796 
verrijkte hij onze letterkunde met Kleine Bijdragen tot bevordering 
van Wetentchap en Deugd, welke in 1799 gevolgd werden door 
De Christelijke Spectator, in twaalf Vertoogen, en in 1801 het 
laatsle en aitgebrcidste werk van zijne hand : Predikt het Evan- 
gelium alien Creaturen, eene Staatsmaxime in het Rijk van 
fFaarheid en Deugd, waarvan in 1803 de tweede druk verBcheen. 
Inmiddels Iiet van Alphen ook de lier niet aan de wilgen han- 
gen, maar tokkelde nog met kracbtige hand desnaren, zoo als blijkt 
nit Ter Gedachtenis , '» Hage 1800. 8°. en Proeve «o« Liederen 
en Gesangen voor de openbare Godsdienst, 's Hage 1801 en 
1802, van welke laatsle onderscheidene in de Evangelische Ge- 
sangen zijn opgenomen. Tien jaren na zijnen dood zijn nog in het 
licht verschenen: Nagelatene, Schriften, gevonden in de papie- 
ren van Mr. Sieronymus van Alphen, Utrecht 1813; 
en weinig jaren geteden zijn alle zijne Gedichten voor het eerst vol- 
ledig uitgegeven door de zorg van Mr. J. I. D. Nepven, onder 
den titet van: Dichtwerken tan Mr. Hieronymus van Al- 
phen, volledig verzameld en met een Levensberigt van den 
Diehter verrijkt door Mr. J. I. D. Nepveu, Utrecht 1838 en 
J 839. 3 dn. 8°. 

Van Alphen is tweemalen gehuwd geweest , eerst in 1772 
tnet Johanna Maria van Goens, die hem bij haarovertijden 
den 13 Augustus 1775 drie zonen , onder welke de reeds bovea 
vermelde Daniel Francois van Alphen, naliet , en later in het 
jaar 1781 met Catharina Geertrnid van Valkenbnrg, 
die hem overleefde en bij wie hij eene doch ter W i 1 h e 1 m i n a 
naliet, welke bij den ramp van Leyden, den 12 Jannanj 1807, 
met hare moeder deerlijk omkwam. 

Zijne atbeclding komt voor, bij J. Clarisse, Over Hiero- 
nymus van Alphen oh Diehter en Kinder diehter , Rott. 1836 
en voor het derde deel der volledige nitgave zijner Gedichten. 

Zie , behalve de hierboven reeds vermelde werken , J. W. t e 
Water, Aanspraal: in de Jaarl. Algetn. Vergadering van de 
Maats. der NederL Letterk. te Leyden, den 8 Oct. 1803, bl. 
22 — 36; Collot d'E scary, Soil. Roem in Kunst.en Wetens. 
D. I. Aant. 1SS , II. bl. 37 en 38. IV. St. I. bl. 92. St. II. bl. 341 , 
345, 431,434,447—449, 453—455, 477 en 478 ; Biographie 
Rationale; Hieuwenliuis, Woordenb. van Kunsten en We- 
tens.; Algem. Woordenb. der Zamenl. ; Biographie TJniverselle ; 
Glasins, Godgel. Nederl. ; Mr. H. J. Koenen, Sierony- 
mus van Alphen , als Christen, als Letterkundige en 



II ) Mengelingm in proia en poezij , Toon. hi. m. 
a) Van hetwetk helaasl niet meet dan hel eerste gedeelte het licht heeft 
gezien. 

(3) Beide stnUen zija gelrnkt in ie Mnemosyne (Derde verzameling) , 
D. II. bl. 91—138. 



64 



Staatsman, Amst. 1844, en vooral het hier voor vermelde Leven 
van Hieronymus van Alphen , door Mr. J. I. D. Bfepveu. 
voor het derde deel dec Dicktwerken. 

ALPHEN {Hieeowtmos Sihohs vak) , de grootvader van dea 
voorgaande , geboren te Nieaw-Hanau den 23 Mel 1665 , was waar- 
scbijnlijk een afstammeling ran lien, die in de tweede helft der 
zestiende eeuw voor het geloof Nederland verlaten hadden: zijn vader 
was Hieronymus Simon* van Alphen, Koopman te Nieuw- 
Hauau, zijne moeder Catharina Tan der Cruyce. Na gedarende 
vijf jaren zich in de Godgeleerdheid te hebben geoefend werd hij in 
1687 tot Predikant te Warmond beroepen , Tan waar hij, navoor 
eene beroeping naar Tiel bedankt te hebben, in November 1691 
naar Zatphen vertrok. Hier verbleef hij Bleehts twee jaren , daar 
hij in 169$ naar Amsterdam werd beroepen, welke stad zich in 
zijn bezit tnogt verheugen tot ia 1715 , toen de Curatoren der 
tftrechtsche Hoogeschool hem eenen leerstoel in de Godgeleerdheid 
aanboden , op welke hij zoo door zijne groote geleerdheid , als 
voortreffelijke gaven en uitnauotende deugden niet weinig heeft uit- 
geblonken. Als bewijzen zijner grondige studien heeft hij nagelaten : 

Lijkrede op G. Ansiaar nit Bebreen XIII; 7. Amst. 
1694. 4°. 

Ferklaring over het IX. Kapittel van Daniels Boek. Am- 
sterd. 1716. 4°. 

Over de twee brieven van Paulus aan de Corintken. Utrecht 
1732. 2 deelen. 

Specimina analytica in epistolas Pauli quinque , ratione 
ordinis temporis , quo scriptae sunt , priores. 

Specimen analyticum in Epistolam Pauli ad Ephetios. 

Over den eersten Brief van Petrus , met de Bijlagen. Am- 
sterd. 1734. 2 deelen. 4°. 

Redevoering over de Drieeenheit. Amst. 1734. 4°. 

Oeconomia Cateehesis Palatinae. 

Over de CXI Psalm. Amst. 1735. 4°. 

Ontledende verktaring en aanmerkingen over Psalm XXI 
en XL1 , XLVII en CXII, mitsgaders over het Lied van 
Moses Deut. XXXF. Amst. 4". 

Redevoering over het Jubelfeest te Utrecht. 4°. 

Over de Brief aan de Thessalonicensen. Utrecht 1741. 4°. 

Van Alphen schijut nu en dan de Nederduitsche lier te heb- 
ben ter hand genomen , zoo kotnt hij onder anderen in het stam- 
boek van Joanna Koerten voor. 

Hij overleed den 7 November 1742, na driemaal te zijn ge- 
huwd geweest , eerst met Judith van der Maarsche, die 
hem geen kinderen naliet, toen met Martina Jansdochter 
Hi lei', die hem vter zonen schonk , van welke twee, met name 
Hieronymus en Johan hunnen vader hebben overleefd , en 
daaniii met Cornelia van den Togt, weduwe van Caspar 
van Roijen, in leven Vroedschap en Burgemeester der stad 
"Utrecht , bij wie hij geene kinderen verwekt heeft, Hij liet den 
roem na van een man te zijn geweest van ware godsvrucht , tref- 
felijke hoedanigheden , schrander oordeel , groote geleerdheid , en 
versierd met al!e christelijke deugden. Zijne verdienslen zijn door' 
zijnen ambtgenoot Drakenborch, ineeue lijbede , met levendige 
kleuren geteekend, Zijn portret staat voor zijn werk over den eer- 
sten Brief van Petrus. 

Zie Kok. Vaderl. fFoordenb.; C h a 1 m o t , B iogr. Woordenb.; 
Wieuto Woordenb. der Nederd. Dichters , ten vervolg op Wit- 
sen Geysbeek; Glasius, Godgel. Wederl. 

AIPHEN (Jis vm), een zoon van Daniel van Alphen, 
eerat Baad in de Vroedschap en daarna Burgemeester van Leyden 
en van Tanneke Johannesdochter Derramout, en alzoo 
een broeder van den hier boven met lof/vermelden Leydachen Vroed- 
schap Daniel van Alphen, was Advokaat voor den Hove van 
Holland, en een zeer geaefit Regtsgeleerde , die zich bijzonder 
verdienstelijk gemaatt heeft door in 1681 in een deel in folio uit 
te geven: Alle de Regtsgeleerde Werken van den beroemden 
Mr. Pieter Bort, wiens dochter Wilhelmina Bort met onzen 
van Alphen gehuwd was en hem twee zonen schonk , Daniel 
van Alphen, Kommies ter Secretarie van Holland, en Gerrit 
van Alphen, Suhxrot van Soeterwoade. Jan van Alphen 
overfeed den 6 Maart 1709. 

Zie Kok, FaderL fPoordenb. ; C h a 1 m o t , Biogr. Woor- 
denboek. 

ALPHEN (Petbohella Comeua van) , geboren te Rotterdam in 
of omstreeks het jaar 1763 en aldaar overleden den 16 Jtilij 1833, 
•was vermoedelijk eene dochter van Isaac Johan van Alphen. 
Zij heeft, ofschoon op den rang van geletterde vroaw geen aan- 



spraak makende, zich echter zoo door Gedichtjet voor de Jeugd, 
welke in 1810 in hare geboortcplaats het licht zagen , als door een 
aantal in Almanakken en andere dichtverzameltngen geplaatste zin- 
rijke en meestal zedehradige en satyrieke dichtstakjes , in de Let- 
terwereld bekend gemaakt. Aan fijn vernnft , schrandere men* 
schen- en opgeklaarde godsdienstkennis paarde zij eene zeldzame 
mate van menschenliefde , die niet schroomde eigen fortuin, rtwt, 
ja, ware znlks noodig geweest het leven , voor hare vrienden lenbeste 
te geven. Zij onderseheidde zich van hare knnstzasters doordien zij 
in meer dan eene Letterknndige Maatschappij optrad , om hetgeen 
zij barer lier onttokkeld had, persoonlijk voor te dragen. 

Zie Algemeene Konst- en Letterhode voor het jaar 1833. D. II. 
bl. 49; Niewo Biogr. IFoordenb. van Nederl. Dichters. 

ALPHEN (Wnun vxn), een zoon van Jan van Alphen en 
van Geertiuid Paulnsdochter Buis, geboren te Leyden 
in 1608 , werd reeds op 23jai'igen onderdom Secretarig van den 
Hove van Holland, Zeeland en Friesland, welken post hij bekleed- 
de tot den 27 September 1684, toen bij daarvan afstand deed ten 
behoeve van zijn schoonzoon Mr. Pieter van Star ck, die met 
eene zijner dochteren Angela van Alphen gehuwd was. Hij 
heeft zich bij de Regtsgelcerden van zijnen tijd zeer verdienstelijk 
gemaakt door een formulier-bock , zoo van aflerhande requester), 
mandamenten , conclosien , als van andere memorien , advertissemen- 
ten van regten en soortgeltjke schriften, hetwelk hij onder den naam 
van Papegaai of Formulierboek in het licht zond en ten minste 
tes drukken heleefd heeft , zijnde de laatste in 1720 , te Utrecht , 
in twee deelen uitgekomen. 

Van Alphen, die in Junij 1691 overleed, was tweemaal ge- 
huwd geweest. Bij zijne eerste vrouw Catharina Doublet had 
bij eenen zoon Jan gewonnen , die slechts eenige maanden ge- 
leefd heeft, bij zijne tweede vrouw Judith van Clevesfein 
twee zonen, van welke de oudste Jan Arnoldus, den 13 Junij 
1665 in eenen zeeslag tegen de Engelschen , in 22jarigen ouder- 
dom zijn leven ten dienste van het vaderland gelaten heeft. 

Zie Kok, FaderL Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woor- 
dmboek ; Biogr. Univ. 

ALTENA (Uehbicus Wiabdits vah), geboren in 1709, was eerat 
Vaandrig onder het regiment Oranje-Friesland , en werd den 13 
Maart 1739 aangesteld tot Griffier van het Hof van Triesland , voor 
welke waardrgheid hij in 1746 sehijnt bedankt te hebben; toen werd 
hij Volmagt ten landsdage, in 1748 was hij Lid van de Staten van 
Friesland en werd in 1751 Grietman van Tietjerksteradeel. Hij 
overleed den 13 December 1771, en had bij Johanna Hille- 
gonda Glinstra negen kinderen. Na hare dood hertrouwde hij 
met Anna Catharina Doys, wedawe van Samuiil de Lan- 
noy. Zijn wapen bestond in een veld van aznur, met eenen dwars- 
balk van goud, waarop drie eenden van zilver, boven en onder den 
balk een klaverblad van goud. 

Zie Jonkhr. Mr. H. Baerdt van Sminia^, Nieutoe Naam-' 
Kjst van Grietmannen , bl. 135 en 136. 

ALTER AS (Ladbiks Jacobsz), was wegens Zeeland Vice-Ad- 
miraal der Vloot , die in het jaar 1607 onder den Hollandschen 
Admiraal Jacob van Heemskerk, in den slag bij Gibraltar, 
de overwinning op de Spanjaarden behaalde. Hij voerde het schip 
de Roode Leeuto en had met Kapitein Brat van Hoorn , van van 
Heemskerk bevel ontvangen om den Spaanschen Vice-Admiraal 
te bevechten , maar door den landwind di'en niet kunnende nade- 
ren , schoot hij twee galjaenen geheel reddeloos en veroorzaakte 
aan onderscheidene andere groote schade. Na het sneuvelen van 
den Admiraal Heemskerk, stelden die van de Staatsche vloot 
Alteras tot hunnen Admiraal, en Kapitein Pieter Willemsz. 
Verhoef tot hunnen Vice-Admiraal aan, waarna zij zich verdeel- 
den om den Spanjaarden , ware het mogelijk , op dezen togt nog 
meer afbreuk te doen. Het kleinste gedeette, onder Verhoef, 
begaf zich alzoo naar de Vlaamache eilanden , en het grootste ge- 
deelte, onder Alteras, naar de kust van Portugal waar zij bleven 
kruisen , tot dat zij , ten gevolge van het kort daarna geslotea 
bestand opontboden , met hunne prijzen ibuis kwamen. 

's Mans welverdiende lof betrekkelijk de boven gemetde gebeur- 
tenis vindt men herdacht in eene Deductie van de Staten van Zee* 
land , nqpens den rang der Vlagge-Oflicieren , in 1607 , aan die 
van Holland toegezondeu. Om de verdienslen der Zeeuwsche Zee- 
helden te betoogeu , merkten de Zeeuwsche Staten aan , dat A 1 1 e ras 
als de tweede in rang , den gesneuvelden Admiraal in het opper- 
bevel was opgevolgd , onder zijn bevel de aangevangen onderneming 
op Gibraltar, benevens den zeeslag, loiFelijk volvoerd, en de vloot 
zegepralend in het vaderland had terug gebragt. Toen Joachim 



65 



Hendriks Swartenhond in 1622, met eene vloot , tegen de 
Spanjaarden , naar de Middellandsche zee gezonden werd , diende 
Altera* daarbij als Yice-Admiraal , en werd in eea gevecht, den 
16 October hij Kaap Blolle geleverd, achter op de kampanje staan- 
de en kloekmoedig strijdende, nit het schip van den Spaanscben 
Scbout bij Nacht, met twee kogels zoodanig getroffen, dat hij dood 
ter neder Tie J. 

Zie: van Meteren, Hist, van de Owl. en Gesokied. der 
NederL, D. IX. bl. 203—211; ia Rue, Staatk. en Helthaftig 
Zeel., bl. 119 en 120 j Kok, FaderL fFoordenb.; Wage- 
naar, Faderl. Hist,, IX. bl. 253— 255; Chalmot, Biogr. 
fFoordenb. 

AIiTHOYSEN (Jm), was Predikant te Hianre-en-Bornwert , toen 
hij in het jaar 1755 te Leeuwarden in 4to eenen bundel Gedichten 
in de Frieache landtaal , zoo van hem zelven als van zijnen vader 
in het licht zond , onder den titel van „• Friescke Rytnlery , yn 
twaa dielen bystcende , inter fin it terete bystiet yn Fotjye- 
ringsrymmen, Brulloftsrymmen , Forstmrringsrymmen in Min- 
gelry rumen ; it oorde diel bystiet uwt die 150 Psalmen fin 
David mey dy oorre LSfsangcn ; welke verzameling allezins ver- 
dienstelijk mag genoemd worden , vooral om het natuurlijk schoon 
dat zij bevat. 

Jan Althuysen was geboren te Franeker in 1715 en had 
met veel ijver zijne sfudien in zijne vaderatad volbragt , toen hij in 
1748 met alien lof Proponent en in 1750, op zijne bovengenoemde 
standplaats , Predikant werd , waar hij den 9 Augustus 1763 over- 
leed. Hij was gehuwd, doch liet geene kinderen na. Van zijnen 
vader die hem overleefde en bij zijn overlijden 84 jaren Odd was, 
vinden wij geene Jevensberigten opgeteekend, 

2ie : C h a 1 m o t , Biogr. fFoordenb. j Aanh. op het Woor- 
denb. van Kunsten en fFetensch. , door G. N i c u w c n !i a i b j 
Algem. Woordenb. der Zamenl. y Witsen Geysheek, 
fFoordenb. van Nederd. Diekters ; A. Ypeij, Beknopte Ge- 
schied. der Nederl. Taal, D. L bl. 528 en D. U. bl. 463. 

ALT1NG (Mr. Bbrnhabd) , ofschoon niet behoord hebbende lot 
bet oude en deftige huis van de hierna volgende Al tings, was 
evenwel te Groningen geboren. Hij was curat Advokaat of Fiskaal 
van de provincie Groningen , welke bediening hij den 8 December 
nederleide, wordende echtcr door de Staten verzocht die tot den 
22 Februarij 1632 waar te nemen , hetgeen hij zelfs gedaan heeft 
tot den 1 Maart van dat jaar. Kort te voren was hij tot Syndicns 
der stad Groningen aangesteld , welk ambt bij bekleedde tot in het 
jaar 1644 , (oen hij, bij een raadsbeslait van 5 December, van zijn 
syndicaetsckap werd geremoveert ends gecasseert , uit hoofde 
van syne quade leven ende comportementen , strekkende tot 
groote ondiemt van deze stadl, doch op zijn schriltelijk verzoek 
van 27 April 1650, waarin hij erkent, dat hij was getroubleert 
ende gekomen tot het een en onder misverstandt , ende in 
sulcke alteratie hadde gedaen , '* ghene hy andersints niet ge- 
dacht ofte gedroomt sonde hebben te doen , en waarbij hij , op 
grand syner vorige gedaene dientten , en onder belofte , dat 
hy niet alleene wilde syn een gehouw en gefrouw borger , 
maer ook een vredelievend man , ende teesen buy ten. ressenti- 
ment van de verloopen saecken , verzoekt , dat in abolitie ende 
amnestie mochte worden gestelt , het ghene , door onUtellinge 
van syn gemoedt , voor desen was geschiet , ens. is bij » bij 
Raadsbesluit van 15 Junij 1650, weder hersteld in de borgerschap 
deser Stadt (Groningen), dieweicke hy door onbesonnenhcit , voor 
tiyn persoon , kadde opgesecht ; ende dat op vast vertrouwen , 
van sich voortaen als een eerlyk en getrouw Borger, metschul- 
dig respect jegens syne wetlycke overheit te sullen comporteren , 
sutlende de verdere petitie van wrederomme geemployeert te mo- 
gen worden, de Heeren Borgemeesteren endeRaedt houden voor 
gerecommandeert ende by voorvallende occasie daarop letten. 
Waaraa hij wederom, in 1653, tot Raadsheer der atad is gekozen. 

Hij was een man van belezenheid en niet zonder verauft ; zoo heeft 
hij in den twist overde Oldamblen en de stad Groningen, in het 
jaar 1642 , ten behoeve van de stad en ter verdediging van bare 
regten , de pen gevoerd en daarover een werk uitgcgeven , ODder 
den titel van ; Der Oldampter Dependentie der stad Gronin- 
gen, Gron. 1642. folio. 

Voorts heeft bij nog geschreven : 

Syndicus ofte Tractaetken over 't Ambt van de Syndiicquen 
ende Pensionarissen , Gron. 1645. 4°. 

De Pilaren en Peerlen van Groningen , Gron. 1647 in twee 
deelen 8°. 

Historiscke Lof rede ter eere van Groningen, Gron. 1650. 
12mo. en 



Sin-ryek Traotaet, de Polity eke Kuyper onses tijdti, 8". 
TVeJke vier laatste werkjes alien in 1710 in 8° herdrukt zijn. Zijn 
geboorte- of sterfjaar vindt men niet vermeld. 

Blijkens resolutie van'denitaad der stad Groningen van 30 April 
1653, is door den Raad met dankzegging ontvangen van den Heer 
B. Alting, eene Beschrijvinge historico-juridique van Wes*- 
terwolde, Bellingetcolde , Blijham enz. , hem bij Resolutie van 
27 Wei 1649 opgedragen. De Raad besluit dat deze beschrijving bij 
de Heeren van den Raad zal mogen worden gelezen en bij het 
Raadhuis zal verblijven. 

Zie: Mr. H. R.' O. Feith en Mr. B. H. Lulofs, Redevoer. 
en Dichtregelen, uitgesproken ter gelegenheid van het 25jarig 
feest van het Dep. Gron. der Maats. Tot Nut van 't Ahemeen. 
Aant., bl. 2-6. 

ALTING (Hekdrik) , de derde zoou van den na te melden be- 
roemden Menso Alting, geboren te Emden , den 17 Febrnarij 
1583, werd, van jongi af lot het .Predikambt besfemd zijnde, 
vroegtijdig ter schole gezonden. N,i te Groningen de gronden der 
geleerdheid gelegd te hebben , vertrok bij naar Duitschland en hield 
zich in 1602 en 1603 te Herbora op , waar hij , onder de be- 
roemde Johannes Piscator, Matthias Martinius en 
Wilhelmns Zupperus, zulke groote vorderingen maakte, 
dat hij vrijheid verkreeg om onderwijs te geven in de Wijsbegeerfe 
en Godgeleerdheid, Hij maakte zich gereed om eene reis naar 
Zwitserland en Frankrijk te ondernemen, toen hij in September 1605 
tot leenneester van drie jonge Graven werd aangesteld, die met den 
Kcurprins van den Paltz te Sedan studeerden. Eenige oneenigheden 
tosschen den Herlog van Bouillon en Hendrik IV, Koning van 
Frankrijk , deden de gemelde Graven beslniten zich van Sedan 
naar Heidelberg te begeven, werwaarts Alting hen volgde. Hier 
zette hij niet sLechts het hem opgedragen onderwijs voort , maar 
hem werd tevens vrijheid gegeven eenige lessen in de geschiedenis 
en aardrijksknnde aan den Keurprins te geven , wiens Leermeester 
hij in 1608 geheel werd. In die waardigheid vergezelde hij hem 
weder naar Sedan, waar hij verbleef tot in 1610, toen de jonge 
Prins, die inmiddets onder den mam van Frederik V, Keurvorst 
geworden was , zich in 1612 naar Engeland begaf , om met de 
dochter van Koning Jacobus I te huwen, werwaarts Alting 
hem volgde. Na de hnwelijksvoltrekking , welke in de maand Fe- 
bruarij 1613 plaats had, vertrok Alting met zijne voormalige 
leerlingen naar Heidelberg , waar hij de doctors le waardigheid ont- 
ving en tevens tot Uoogteeraar in de Godgeleerdheid benoemd werd; 
terwijl men hem in 1616 het bestunr van bet CoJIegie of de kweek- 
school der wijsheid , die te Heidelberg was , opdroeg. 

Toen in 1618 het Synode te Dordrecht zou gehouden worden , 
werd Alting, benevens Abrabamus Schnltetus en Paulas 
Tossanos, van wege de Paltz derwaarts gezonden, enhijgedroeg 
zich aldaar zoodanig, dat zelfs de grootste tegeostanders van die Vcr- 
gadering niets ten zijnen nadeele wisten in te brengen. Toen het Doc- 
toraat in de Godgeleerdheid, dat men, in die twistzieke lijden, te 
Leyden had laten uitsterven , aldaar weder hersteld werd , maakte 
Alting den Hoogleeraar Johannes Polyander plegtig tot Li- 
centiaat en Schultetus promoveerde hem lot Doctor. 

Kort na zijae terugkomst (e Heidelberg had Alting veel hoop 
op bevordering , doordien de Keurvorst ; ten gevolge van de Bo- 
beemsche onlusten , Koning van dat rijk werd ; doch deze vooruit- 
zigten werden bitter teieur gesteld , doordien Tilly, in September 
1622, Heidelberg stormenderhand innam en aldaar de gruwelijkste 
wreedheden liet piegen ; al wat een verkeerde godsdienstijver den 
losbandigen suldaat kan ingeven , werd aldaar uirgerigt. Alting 
ontkwam als door een wonderwerk aan hanne woede. Op zijne stu- 
deerkamer zijnde , toen hij vernam dat de stad ingenomen en ge> 
plunderd werd , grendelde hij de dear en bogaf zich tot het gebed. 
Een zijner vrienden kvvam . vergezeld van twee soldaten , hem vei^ 
wittigen , dat hij zich door de achterdeur naar den Kanselier moest 
begeven , wiens huis onder de bescherming van eene goede wacht 
gesteld was, omdat Tiliy de papiercn, die aldaar waren, on- 
geschonden wilde bewaren. De Luitenant>Kolonel van het regement 
van Hohenzolleru , die dit huis bewaarde , zeide , Alting aanspre- 
kende : » Wet dit geweer heb ik lieden tien mannen gedood: Doctor 
» Alting zon weidra de elfde zijn, indien ik wist, waar hij ver- 
i> borgen was. Wie zijt gij ?" Alting wa3 niet zoo ontsteld, of 
bij bedaclit terstond een antwoord, dat niet geheel met de waarheid 
slreed : » Ik ben Regent geweest," zeide hij, win het Collegic der 
» Wijsheid." De Luiienaut-Kolonel belooHle nu , hem te zullen 
beschcrmen. Des anderen daags namen de Jezuilen dit huis in 
bezit, en deden den Officier zoo spoedig vertrekken , dat deze den 
tijd niet had aan den Regent van het Collegie der Wijsheid te 

17 



66 



denkcn. A] ting bevond zich alzoo in de magt der Jezniien; maar 
hij was op eene vliering gevlogt. Tot zijn gelak werd een kok van 
Let Keurvorstelijke hot door 1'iJiy gebruikt, wiens ken tea ia bet 
huis van deu Kaaselier geplaatst was. Deze man bragt Alting in 
het gebeim eten op de vlteriDg, en bezorgde hem zells de gelegen- 
heid om , odder het goletde van drie Beijeraebe soldaten , te gaan 
zien, wat er ten rijtient cmging. A. 1 ting vond zijn huis in de 
grootste wanordB en zijne jtudeerkamer in de magt van eenen Ka- 
pitein , die of uit spot of nit beleefdheid hem zeide , dat hij hem 
toestond zoodanig boek mede te nemen ah hij mogt goed vinden. 
Het antwoord was weigerend, maar ging vergezeld van den wensch 
» dat, indien die dingen hem toekwamen , hij wenschte , dat God 
»hem Ianger in het bezit daarvan zou laten , dan de vroegere 
» eigeoaar er van geweest was." Alting stood in het terugkcertn 
aan duizenden gevaren bloot , aan welke alien hij echter ontsnapte. 
Drie dagen daarna ontving hij van Tilly verlof om te vertrekken. 
Hi) begaf zich naar Schondorff in bet Hertogdom Wurtemherg bij 
zijn gezin , dat hij , reeds aedert eeuigen lijd , naar Heilbronn ge- 
zonden had , en had aldaar veet van de ojivcitlraagzaamheid der 
Luthersche Kerkdienaara te lijden. In het j&ar 1623 near Emdcu 
geweken zijnde , deed hij een uilstap naar 'sGravenhage, ten einde 
er den ongelukkigen Koning van Bohemen te begroetcn, Deze 
Yorst hield hem bij zieh, oux zijnen oudgten zoon te onderwijzen , 
en wilde niet loestaan, dat hij zich verbond in de dienst der Ge- 
meente van Emden , die hem tot Predikant begeerde , noch dat hij 
het Hoogleeraarambt te Traneker, hem in 1625 aangeboden, 
aannam , en bet was niet dan met veel moeite dat by er 
bet volgende jaar in hewilligde , om A 1 ting als Hoogleeraar 
in de Godgeleerdheid naar Groningen te iaten vertrekken, waar 
hij den If! Janij 1627 werd ingewijd. Hier zijnde werd bij in 
1633 als Hoogleeraar naar Leyden beroepen, doch op de beslissing 
van de Staten van Groningen, die hem vow hanne Hoogeschool 
wenschten te behouden , bedankte hij er voor. De lietde , met 
welke hij nog altijd aan Heidelberg gehecbt was , deed hem niet al- 
leen voor die verdrakte geloofsgenooten gelden inzamelen , maar 
ook in 1634 eenen togt naar DniUchland ondernemen , ten einde 
de Hoogeschool van Heidelberg en de lerken in den Palis te her- 
atellen , waartoe hij was nitgenoodigd door Prins Lodewijk Phi- 
lips, Administrates van de Paltz, die hem reed* in het vorige 
jaar de plaals van Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en lerkelijk 
RaadBheer had aangeboden. Reeds was bij onder duizenden geva- 
ren te Frankfort gekomen , toen de overwinning, die de keizerlijken 
den 6 September 1634 bij Nordlingen behaalden , die onderne- 
jning deed mislukken. Langs onderscheidene omwegen moest hij 
naar Groningen terngkreren. NaauweJijks was hij bier ia rust 
hersteld of Alting had met ziekten en huisselijke rampen te 
worstelen. In bet jaar 1630 zag hij zijne oudste dochler Maria 
ten grave dalen. Dit trof hem zoodanig , dat bij door eene onover- 
wiunclijkc droefgeestigbeid werd aangetast, uit welke eene koorts- 
ziekte geboren werd , die hem zeer Jang bijbleef en waarvan hij 
met veel moeite ontslagen werd , en aa was hij nog niet gebeel 
genezen , want in 1641 ging zijae ongesleldheid in eene slaapzucht 
over , waarvan bij naauwelijks bersteld was of hij veHoor in lfS43 
zijne hartelijk geliefde gade , Susanna Belier, die gedurende 
bijna dertig jaren de trouwe deelgenoote van zijoe ondeischeidene 
lotverwisselingen geweest was. Sedert dit verlies verviel liij van de 
eene zwakheid in de andere , tot dat hij den 25 Augostus 1644 te 
Groningen overleed , wuar bij in de Broederenkerk begraven werd. 
ZiJQ zoon beel't boven zijne laatste rustplaats eenen steen doen 
plaatsen , met een grafechrift , dat de vader hem met stervende lip- 
pen bad voorgezegd en waatin de innigelielde, die hij zijne vrouw 
en docbter toedroeg, uitblinku 

Hij bad seven kinderen , van welke drie hem overieefd bebben, 
eene dochter namelijk en twee zonen , Memo, Hoogleeraar in de 
Regten te De venter en Jacob, dien wij in bet volgende artikel 
zullen behandelen. 

Het wapen der A 1 tings bestond in een doorsneden schifd, bet 
bovendeel van goud, met eenen ring van sabel; het onderdeel van 
azour met eenen keper van sabel; zijnde bet veld tusscben de ke- 
per van goad, en beladen met eene schijf van sabel. De sprenk 
van llendrik Alting wag ; Milita bona militia m (strijd den 
goeden strijd). 

Hij liet den naam na van een man van hooge verdiensten te 
zijn. Jaarlijks bezocht bij den Koning van Bohemen , oin de vor~ 
deringen van diens kinderen in de letteroefeningen te onderzoeken. 
IJverig was bij in bet verzamelen van gelden voor de verdrokte 
kerken in Daitschland , en inzonderheid voor die van den Paltz , 
en in bet besluren van liefdadige instelliogen , tot zelfs in Enge- 



land. Zijne tijdgenoolen rangscbtkten hem wider de voortrefieiijkste 
Godgeleerden en bij de nakomelingschap wordt zijn naam nog met 
lot' vermeld. Ook was bij een der reviseurs van den Staten Bijbel , 
aan wien het was opgedrageu , de nienwe Nederdnitsche vertaling 
des BijbeU na te zien. Van zijnen onvermoeiden ijver en geleerdbeid 
getnigen de volgende werken, die bij heeft nagelaten ; 

Notae in Decadent Prohlematum Jokannis Bekm , de glo- 
rioso Vet et lieatorum eoelo. Heidelbergae 1618. 
Problemata tarn theoretica , quam practica, 
Historia ecclesiastica Palatina Amst. 1644. 4°. 
Explicaiio Catecheteot Palatini, cum findioiis ah Arme- 
nians et Socineanis, Amst. 1646. 

Loci communes theologici , in quatuor partes distributi , 
quarum prior est didactica , altera problematics, tertia elench- 
tica , quarta hi&torica , Amst. 1646. 

Methodnt Theolagiae Didacticae et Cateche.nae, Amst 1650. 
Ook was de Medulla Bistoriae Profanae, door Daniel Pa- 
rens nitgegeven , van zijne hand. 

Zie van lloogs tra t en en Brouerius van Wide t , Groot 
Algem. Hist. Woordenb. ; L o i s c i u s , Algem. Hiator, Geogr. 
en Geneal. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb. ; Cbalmot, 
Biogr. Woordenb. ; Brnchertis, Gedenhb. van Stad en Lan- 
de, bl. 316 j Tpeij en Derm out; Geschied. der Nederl. Herv. 
Kerk, D. It. bl. 403, Amt. bl. 283 (477); Aanh. op het 
Woordenb. van Kumten en Wetemch. van ICieuwenhuis; 
Algem. Woordenb. der Zamenl. ; Algem. Eunst en Lellerho- 
de , voor 1847. D. I. bl. 338; Biogr aphie Universtelle ; Hof- 
stede de Groot, Gesckiedenis der Broederenkerk te Gronin~ 
gen, bl. 144; Glasiua, Godgeleerd Nederland. 

ALTING (Jacob), geboren te Heidelberg, den 27 September 
1618, was een zoon van den voorgaande. Zijne kindsbeid waB 
eene gedurige verandering van plaats , en bij twain tot geen rust 
voor dat zijn vader Hoogleeraar te Groningen was geworden , toen hij 
negen jaren oud was. Aan de Hoogeschool te Groningen oetende 
hij zich met vlijt, en daarhij eenen groolen lust had om zich op 
de Oosterscbe lalen toe te leggen , begat' hij zich in het jaar 1638 , 
naar Emden, ten einde daarin door den Rabbi Gum pert Ben 
Abraham onderwezen te worden. 

Hij deed in 1640 eene reis naar Engeland, waar bq predikte 
en zich als een der geleerdste maunen deed kenaen ; daar door 
den geleerden Johannes Prideaux, Bisscbop van Worchester, 
tot Priester der Anglikaanscbe kerk zijnde aangenomen, besloot bij 
in Engeland te verblijven, doeh werd hiervan aCgebragt door een 
beroep als Hoogleeraar inde Hebreeuwscbe taal te Groningen, waar 
hij den 13 January 1643 bevestigd werd. Van na af aan namen 
zijne bedieningen en eertitels van tijd tot tijd toe; want den 21 
October 1645 werd hij Doctor in de Wijsbegeerte, in 1647 Aka- 
demie-Prediker en in 1667, op verzoek van de Hoogleeraren Sa- 
muel Maresius enAbdias Wi'dmarius, Doctor en, met 
eene foen aanzienlijke vermeerdeiing van jaarwedde, Hoogleeraar in 
de Godgeleerdheid. 

Hij deed twee reizen naar Heidelberg, in 1651 en in 1662, 
waar bij van Karel Lodewijk, Keurvorst van den Paltz, met 
blijken van achting en toegenegenbeid als overladen werd, terwijf 
deze hem ook onderscheidene maten aanzocbt , om er bet hoog- 
leeraarschap in de Godgeleerdheid op zich te nemen, waarvan hij 
zich evenwel telkens beieefdelijk verschoonde. 

Met ztjaen ambtgenoot Maresiuu geraakte hij in geschil ea 
dit was, bij het niteenloopen van de godgeleerde rigting dezer beide 
mannen, niet te verwonderen. Ailing toch wilde de godsdienst- 
kennis, zonder eenig inmengsel van schoolsche godgeleerdheid, 
nit den Bijbel geput bebben; en bet ontbrak hem noch aan ver- 
stand , noch aan geleerdbeid , om zijne gevoelens met klem te 
verdedigen en staande te houden. De eerste lessen , welke hij over 
dc Catechismus hield , hadden zooveel toeloop , dat zijne tamer te 
klein was om alle zijne toehoorders te bevatten en hij zich van de 
Akademische gehoorzaal moest bedienen. Vooral waren de buiten- 
landsche sludenten met hem ingenomen. Zijn ambtgenoot bing 
nog aan den onden trant en was gewoon van de ieerwijze der school- 
gel eerden gebraik te maken; daar Ma resins nn, die volvunrenge- 
leerdheid was , reeds eenen grooteu naam bad gemaakt, en vele boeken 
geschreven , stonden genoegzaam alle Proponenten dezen Iaalste ter zij- 
de , als dc veiligste weg om tot een beroep te ton Kin , want alle kerken 
werden bediend door Predikantcn , die door hem onderwezen wa- 
ren. Bovendien kwain er nog eene bijzondere vete van Maresius 
tegen Alting bij. Het was namelijk de gewoonte dat de GridgB- 
leerde Hoogleeraren , even als hunne ambtgenooten in andere fb- 
calteiten , van hunne kweekelingeo voor het houden van hunne 



67 



lessen eeregelden ontvingen. Maresius had die altijil ontrangen , 
maar A 1 1 i n g verkoos die nie( te TOrderen , hoewel zijne , anders 
aanmerkelijke, jaarlijksche bezoldigitig op verre na niet zoo hoog 
was als die van Maresius, Dit belgde dezen laatsten, die ztcK 
irerbeeklde, dat eene lage eerzncht Alting daartoe dreef, dooh 
deze had aan zijnen vader op diens sterfbedde beloofd, indien hem 
ooit bet openbaar onderwijs in de Godgeleerdheid werd opgedra- 
gen, daarvoor van zijae leerlingen geen geld te zullen aannemen. 
Er waren das overvJoedige middelen om de verdeeldheid aan te 
stoken en te doen voortdaren , zonder dat de wederzijdsche ge- 
moedsgesteldheid daartoe medewerkte, zoadat er hatelijke parlij- 
schappen eti factienamen van Maresianen en Altiogianen ontslonden. 
Alting had trachtige hinderpalen te bestrijden , de meerderheid 
van stemmen en bet gezag des ouderdoms waren aan de zijde van 
zijnen tegenstrever , die bnilendien eenmiddel fcezigde , dat zeerge- 
schikt was om ieder tegen Alting op te hitaen en met een ont- 
zaggelijk vooroordeel tegen hem te wapenen j door hem namelijk 
nit te krijten voor een uitvinder van nieawigheden , en dat bij de 
gewijde palen te bniteo ging , welke ooze voorvaderen , even voor- 
zigtig als verslandig , tot grensscheiding tusschen de waarheid en 
den logen geplaatst hadden. Hij stelde zelfsinhet jaar 1658 een eu 
dertig artikelen van bezwaar , betrekkelijk de godsdienstleer den be- 
zorgeren der Groningscbe Hoogeschool ter hand , verlangende dat zij 
die aan Alting wilden voorleggen , om zich daarover te verkla- 
ren. Hij twijfelde niet , of zijo ambtgenoot zoa , indien hij ter 
goeder trouw hierop sntwoordde , wel blijken geven van eene ver- 
regaande onregtzinnigheid. De Curatoren , Alting hooger achten- 
de dan Maresius en de woelziekte van den laatstgemelde te 
wel kenncnde , vonden na een mondeling geaprek tasschen de bei- 
de Hoogleeraren gehoord te bebhen , goed , Alting te verzoeken 
zijne verklaringen op elk der artikelen schriftelijk op te geven en 
onderwierpen die , buiten kennis van de twiBtende partijen , aan bet 
oordeel van de Godgeleerde facalteit le Leydeit. Deze oordeel- 
de , dat Alting door Maresius valschelijk beschnldigd was en 
ervolstrekt geenreden bestond, om den voortreffelijken man als een 
onregtzinnig Leeraar le beschouwen ; evenwel werd zijne onvoor- 
zigtigheid in bet aangeven van nieuwe stellingen gelaakt , doch 
Maresius werd over zijn gebrek aan gematigdheid en broederlijke 
liefde Wrispt. Deze laatste, nadat bij het schriftelijk oordeel van 
de Godgeleerde facnlfeit te Leyden , men weet niet hoe , was ini»- 
tig geworden , wierp , alles wijtende aan den deken dier faculteit , 
Coccejns, dadelijk met een verbitterd hart, in een vinnig ver- 
dedigschrift, dat tentilel voerde: Audi et alteram partem , zoo op 
Coccej us als op zijnen ambtgenoot, eenen vuilen zwadder van allerlei 
laster uit , stellende dezen laatsten ten toon als eenen Pelagiaan , 
Sociniaan en Papist , waardig om van den Akademisehen leerstoel 
gezet te worden, hetgeen dan ook bet doel van zijn streven 
was. Coccejns verwaardigde zich niet dat geschrifi te be- 
antwoorden, maar Alting deed het in een boekje dat getiteld 
was : Specimen falsarum assertionum. De Staten van Stad 
en Lande verboden nuspoedig, bij opeobaar edikt , de uitgave van 
de schriften , tusschen Maresius en Ailing gewisseld , en legde 
hnn heiden Dp, dezen onderlingen twist te staken , en in het oordeel 
van de Godgeleerde faculteit der Leydscbe Hoogeschool te berns- 
ten; terwij! zij eene aanschrijving aan de Synode der Frovincie 
deden, waarbij verboden werd Sets aangaande het geschil tassehen 
de beide Hoogleeraren , voortestellen of in deliberate te leggen , 
bij poena , dat de contraventeurs eerstelyck van home func- 
tie gesuspendeert en namaels door de Heeren Staten van Stad 
en Lands , de take sulcx vereischende , gedeohargeert souden 
worden, Dien ten gevolge werd op de Synode ten jare 1659 be- 
slolen in het vervolg van de verschillen tusschen de beide Hoog- 
leeraren niet meer te gewagen. Zoo weinig tevreden waren de Sta- 
ten van Stad en Lande over het gedrag van Mares ins, dat zij 
diens geschrifi, als een schandschrift , dat uit het oog van het 
publiek moest verbannen worden , door hnnne Baden nit de boek- 
winkels der provincie lieten ophalen en den Staten Tan anderepro- 
vincien verzochten hetzelfde te doen, De Staten hadden tevens bij 
het nemen der bovengemelde resolntie nit hnn midden eene Com- 
missie van zes Heeren gekozen , ten einde deze de kracbtigste mid- 
delen mogt in het werk stellen, om de beide Hoogleeraren met 
elkander te verzoenen. Deze Commissie deed den 10 Aogustus 1669 
verslag aan de Staten, dat het haar geluktwas, de beide Hoog- 
leeraren te verecnigen; hetgeen zij inzonderbeid verklaarden ver- 
schuldigd te zijn aan de edelmoedigheid van Alting, die uit 
eigene beweging de praesentalie gedaan had , dat hij ter liefde 
van de ruste in d 1 Academie en van de vreede en eenicheit met syn 
collega syne particuliere opinien over de controverse pointen 



by tick wilde behouden, en in syne lessen, dispuien en pri- 
vate collegien dieselve niet voordragen , en het zeKde had daarop 
de Commissie , met alle vohnagt in dezen door de Staten voorzien , 
aan Mares ins ten ernstigste geboden. Tevens vond de Commissie 
goed, de Heeren Curatoren derAkademie te authoriseeren , ont 
tegen den ongehoorsamen aen die ordre, tot inhoudinqe van 
tractement en suspensie van functie , promsionelicken te mo- 
gen proeederen , tot dat bij de Heeren Staten in de sake jina- 
licken sonde *y» gedisponeert, Het geschil was hiermede echtec 
niet geeindigd en dreigde van misschien nog erger gevolgeu te zul- 
len worden, loen Mare si as tot Iloogleeraar in de Godgeleerd- 
heid te leyden benoemd werd , doch eer hi| dien post aanvaard 
had oveileed hij te Groningen in 1673, na in de laatste dagen 
zijnsl evens met Alting verzoening gezocht te hebben en verzoend 
te zijn. Alting moest zich intnsschen later nog beklageD, dat men 
hem^ mislcid had , want zelfs na van zulk eene hardnektige tegen- 
partij veriest te zijn, had hij nog geen rustj de geestehjkheid bleef 
onophoadelijb tegen hem moreen over hetgene zij nieuwigheden 
noemden , doch de wereldlijke arm wist wijssdijk de consistoriale 
en synodale stormen af te wenden. 

In de laatste drie jaren van zijn leven genoot Alting weinig 
gezondheid en eene koorts , die negen dagen aanhield, rukte hem 
den 24 Augustus 1679 nit de wereld. Hij werd begraven op het 
Broederenkerkhof te Groningen, doch het opschrift op den graf- 
steen is in den laaUlen tijd onleesbaar geworden. Op zijn sterf bed 
beval hij onderscheidene malen aan zijnen Ifeef Menso Alting, 
fiurgemecster te Groningen, dat hij alle zijne werken zoa laten 
drukken. Eenige jaren na zijnen dood , werd aan deze begeerte vol- 
daan, loen zij, onder het opzigt van Balthasar Bekker, Pre- 
dikant te Amsterdam, die een leerling en vriend van Alting ge- 
weest was, onder den titel van Jac. Altingii Opera Omnia, 
Amstel. 1987, in 6 deelen in folio, in het licht kwamen. Hoewel 
bij als een nitmuntend bijbelsch godgeleerde geroemd wordt ,*aar- 
vau hij in zijne Theologia historioa, sine systetnatis mstorici 
loca quatuor, Amst. 1664 blijk gaf, munten evenwel onder zijne 
schrilien, die over de Ooatersche talen nit. Voor meer dan eene van 
deze heeft hij eene spraakktmst geschreven , van welke er nog ge- 
bruikt worden, zoo als zijne 

Synopsis institutionwn Chaldaearum et Syriarum, Gron. 
1675 et Francof. 1717. 

Fundamenta punctationis linguae sanctae, welke in 1730 to 
Frankfort herdrukt is. 

Zijne Grammatica Hebraea stond in zoo hooge achting, dat 
er in 1722 te Utrecht eene Introductio ad Vrrammaticam lie- 
braeam Altingianam verscheen. 

Ook in de nieuwere Europische talen was hij niet onervaren , 
zoodat hij als Engelsch , Hollandsch en Hoogduitscb Prediker kon 
optreden. Alting was ontegenzeggehjk een man van groote ver- 
diensten.die zachtheid vaninborst aan overgroote geleerdbeid paar- 
de. Indien hij nog eenigen tijd had mogen leven , had hij nog twee 
werken geschreven, het eene in het Latiju, het andere iu het Ne- 
derduilsch. Het eerste zon eene verantwoording van zijne leer en 
het andere een berigt Tan zijn leven gedurende zijn hoogleeraar- 
schap geweest zijn. 

Op dertigjarigen leeftijd was bij gehuwd met Bandewina 
Walrich, die hemacht kinderen schonk , van welke slechts diie 
hunnen vader overleefden. 

Zie van Hoogstraten enBroaerius van Nidek, Groot 
Algem. Hist, Woordenb. ; Luiacius, Algem. Hist. Geogr. 
en Geneal. Woordenb. j Kok, Faderl. Woordenb.; Bm- 
cherus, Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 22 en 318;Cbal- 
rn o t Biogr. Woordenb,/ Ypeij en Derm out. Geschied. der 
Hen. kerk in Nederl. , D. II. bl. 478— 481. Aant. bl 306 (574) , 
307 (575) 308 (576, 577 en 578); Biogr. Univ. j A. Ypey, 
Oratio de praect, Jac. Altingii in disciplinam sanctiorem 
merittsj G 1 a » i us , Godgel. Nederl. 

ALTING (Joachim), was een zoon van Egbert Alting, die 
Secretaris van Groningen en Afgevaardigde aan het hof te Brns- 
sel geweest was. Joachim werd Bnrgemeester bij de redactie 
van Groningen, in 1594. In het votgende jaar werd hij met Jan 
Itengers van Helium naar de Vergadering der Algemeene Sta- 
ten afgevaardigd. 

Toen er in het jaar 1600 hevige twisten onlstaan waren tus- 
schen de Staten Generaal en die stad Groningen, over de 
Toldoening en invordcring der Algemeene Belastingen, was Al- 
ting een der voornaamsten , die zich tegen de bandelwijze van 
de Staten Generaal en van den Raad van State verzetteden , 
welke de stad met eene talrijke krijgsbezetting drukte. AIb echter 



68 



de Afgevaardigden nit den Raad van State , naar Groningen ge- 
zonden, ora de stad te dwingen tot het naiomen der be- 
velen van de Staten Generaal , zagen , dat niettegenataande de 
dwangmiddelen welke zij gebraikten , de gemoederen van Regering 
en Burgerij even atijf en onboigzaam bleven en het houden van 
eene zware bezettiog aldaar den Staat te lastig viel , sloegen zij 
voor ecn kasteel te bouwen , ter bedwingiog van de burgerij en om 
de ijverigsten uit de Regering te ligten , ten einde de overigen ge- 
dweeer te maken. Men hestoot tot beide , hoewcl het opliglen in 
zooverre verminderd werd , dat men die Hoofden dagvaarden 
zou om te 'aGravenhage te verschtjnen. Ten gevolge daarvan werden 
de Burgemeester Joachim Alting, de Raadsheer Joost van 
Cleve.eti deSyndicus Johan Hoeflin de ]a Faillerre, als 
die zich hoven anderen vrijinoedig hadden uitgelaten, door Com- 
missarissen aangeztgd zich naar 'a Gravenhage tebegeven, ten einde 
aldaar han gedrag voor de Algemeene Staten te verantwoorden. 
Aan dit opontbod gehoorzaamden de gemelde Ueeren, ofschoon de 
stads Regering tegenbeluigiogen deed , ala hoodende dit opontbod 
sirijdig met hun privilegie de non evooando , doch de Burgemees- 
ter Alting verklaarde in deo vollen Raad, voorniets beschroomd 
te zijn, wijl hij in dezen zijn lcven en wandelaldus bestuurdhad, 
dat hij deswege een gerust geweten had. In de vergadering der 
Algemeene Staten verscbenen zijnde , werden hun op eenen scherpen 
toon , de redenen , waaroro zij ontboden waren , voorgehonden , en 
hnn gelast te 's Gravenhage bij wijze van gijzeiing te blijven , de- 
wijt men hnnne tegenwoordigheid te Groningen voor de rttst al- 
daar schadelijk achtte. Zij moesten dufl van 15 Mei 1600 tot 26 
Maart 1601 te 's Gravenhage verblijven , terwijl het kasteel inmid- 
dels volbouwd en Alting en van Cleve, in 1601 , geh eel van 
de Regering ontzet werden. Later schikten zich de zaken lot ge- 
matigdheid , zoodat men in 1607 het Ustee! began te alechten 
en Ailing in 1808 weder Burgemeester werd, in welke betrek- 
king hij niet weinig bijdroeg tot het stichten van eene floogeschool te 
Groningen ; terwijl bij ook een van de acht aanzieolijke en be- 
iwame mannen was, aan wie het werd opgedragcn , een ontwerp no- 
pens het ambt der ProfeBsoreti en Cnratoren te maken ; naar eene 
bekwame plaats voor de Akademie om te zien ; over de oprigting 
der gebouwen en beroeping van bekwame Professorcn te raadple- 
gen, en soorlgclijte zaken te bezorgen. In 1620 werd hij mede tot 
Curator van de Hoogeschool benoemd. Hij overleed kiuderloos in 
Maart 1625. Men getuigt van hem dat deftigheid, moed, geleerd- 
heid en zucht tot bevordering van den bioei der wetenschappen , 
in hem zich vereenigden met eene zetdzame wijsheid in het onder- 
nemen en ten einde brengen van zaken , zoowel in zijnen hoogen 
ouderdom alii in zijne mannelijke leeftijd.t 

Zie H. de Groot, Nederl. Histor. bl. 407; E. van Reyd, 
Hist, der Nederl, Oorlog. bl. 414—418; Tegenw. Staat der 
Vereen. Nederl. D. XXI. bl. 15— 27 ; Bru c h em s , Gedenkb. 
van Stad en Lande bl. 311; De zelfde Gesckied. van de Kerk~ 
herv. in de Prov. Gron., bl. 268, 330, 331 en 337; Mr. 
J. Scheltema, Staatk. Nederl. D, II. bl. 532—533. 

ALTING (Mebso) , geboren den 9 November 1541 te Eelde , 
in de provincie Drenthe, was een zoon van Rudolf Al- 
ting, Schollua of Rcgter aldaar en ecn neef van den voorgaan- 
de. In de scholcn te Groningen legde hij de gronden der we- 
tenschappen onder Regneras Predinus, na wiens dood bij 
eerst naar Monster, toen naar den Hamm en eindeiijk naar Keu- 
len gezonden werd , om in de Roomscbe Godgeleerdheid on- 
derwezen en tot het Priesterambt bekwaam gemaakt (e wor- 
den, Doch ale hij hier vlijtig in den Bijbel las , en inzonder- 
heid den Brief van Paul ot aan de Romeinen zich eigen maakte, 
begon hij naar de Jeer der Hervormers over te heJIen; waarom 
hij, toen bijna vierentwintig jaren odd, zich in het begin van 
October 1581 naar de Hoogeschool van Heidelberg begaf, alwaar 
de leer der Hervormden , onder de regering van den Kearvor«t 
Jrederik III, onderwezen werd. In het zelfde jaar achreefhij 
eenen brief aan zijnen oom Egbertus Alting, Secretaris te 
Groningen , waarait blijkt , » dat hij Keulen en zijn vaderland , tot 
» groote amerte en ongenoegen van zijne oudci's en vrienden heeft 
sverlaten, zoodat zijne moeder inzotiderheid daarover ala eenen 
» vloed van tranen gestort heeft, begeerende met de andere vrien- 
» den , die met haar de Roomache godsdienst nog witren locge- 
» daan , dat hij hij haar blijven en zich naar de tijd Mjhiiken ^oa- 
» de ; dat hij nngthans in des Heeren Mogenheden door alle zwa- 
srigheden klocltmofdig doorgestapt , zijn volk en vadershuis stil 
nverlaten, en genoegzaam van allea ontbtoot , zieh naar Heiderberg 
» had bcgeven , om er in de tennis der waarheid te vorderen , en 
uindien het God beliefde , Chrisms vrijelijk te prcdiken; dat hij 



» daartoe krachtig was aangespoord door de woorden van Mozea, 
» die tot zijnen vader en moeder seide , ik sie hen niet , en 
ii die zijne broeders niet kende , en zijne zonen niet achtte enz. , 
Kgelijk ook het voorbeeld van Moze* hem daartoe niet weinig bad 
n aangezet , die Egypte verliet , achtende de cersmaadkeid van 
» Chris tag meerder rijkdom te zijn dan alle de schatten van 
» Egypte ; dat bij in zijn vertrouwen , dat God hem op zijnen 
» weg zoude geleiden , geenszina was telenrgeateld enz. " 

Alting gaf te Heidelberg bhjken van zijne geleerdheid en werd 
reeds den 3 Mei 1566 tot de predikdienat bekwaam verklaard. 
Hierop predikte hij te Helpen , bij Groningen , en werd kort 
daaraa Predikant te Sleen , in Drenlhe , van waar hij in 
1567, wegena de komst van den Hertog van Alva vlugten 
moest. Naar den Paltz zich begeven hebbende , werd hij in Sep- 
tember van dat jaar Predikant te Leizelaheim, en in het jaar 1570 
in het ambt Dirmstein, alwaar Goenradua Eubnlaeua, 
die in Geldcrland het Evangel ie onder het krnis had gepre- 
dikt , hem aanraadde te tionwen en hem zekere Maria Kpis- 
copia, eene dochter van aanzieolijke, Hervormde ouders , in 
het land van Keulen aanprees. llet was opmerkelijk, dat 
Altingl, toen hij deze jufviouw ten huwelijk vroeg , er bijvoeg- 
de, dat hij ze niet begeerde, ala zij niet bereid was tiallitigschap en 
alle andeie ongemakken om Chriatus wille met hem te ondergaan. 
Dit vooratel deed den vader aarzelen , maar de moeder zeide kloek- 
moedig: » O waarde man! sulk eenen schoansoon moesten wij 
a van self opzoeken." Men bewilligde dus in Altings aan- 
zoek, die den 13 Junij 1571, met gemelde Maria trouwde. 
Daarna zochten die van Amberg Alting aan, doch hij werd, op 
aandrang van Zacharias Ursinua, Forsianna Tossa- 
n n s en andercn, in het jaar 1573, te Heidelberg tot Predikant 
hei-oepen , waar hij twee jaren , met grooten lof het woord Gods- 
verkondigde , zoodat de gemeenten van Frankendal , Middelbarg en 
Delft hem tot hannen Leeraar begeerden, doch te vergeefa. JBe- 
geerig zijnde zijn vaderland te bezoeken , nam hij in 1575 zijne 
reis door Emden , om die schuilplaals der vlugtelingen des geloofa 
en die moeder van zoovele kerken te zien. Nadat Alting hier 
tweemalen gepredikt had , werden alien zoo begeerig naar zijn 
onderwijs , dat zij niet rustleo , voor en aleer zij hem , na eerlijk ont- 
slag van den Koning bekomen te hebben , den 17 October tot 
hnnnen Leeraar bevestigd zagen. Hier tweet hij zich gedurende 37 
jaren zoo loffelijk van zijueti dienat , dat hij aller gemoederen met 
liefde totzich vervnlde. Terwijl hij (e Etndeu stond, werd hij in 1578 
te Gent en in de twee volgende jaren te Groningen, ala ter leen 
be^eerA , en in 1599 naar Amsterdam beroepen, welke roepstem 
hij bijna was opgevolgd. 

Nadat Maurits, Prias van Oran je, en Wi Hem, Graaf van 
Nassan, in het jaar 1594, Groningen benaagtigd hadden, werd 
Alting verzocht , derwaarts te komen , ten einde door eene pleg- 
tige dankpredikatie het volk op te wekken tot dankbaarheid aan 
God , en voorts met raad en daad de Kerkhervorming in dat ge- 
west te helpen bevorderen. Alting deed er den 17 Julij , zijnde 
de vierde dag na de overgaaf van de stad , in 'de Groote kerk , de 
eerete predikatie over Psalm CXVIII , vers 22 , 23 en 24. De 
steen , dien de homolieden verworpen hebben , is geworden tot 
een hoofd des hocks. Dit is van den Reere geschied , en het 
is wonderlijk in onze oogen. Dit is de dag , dien de Heere 
gemaakt heeft, laat ons op denselven ons verheugen en ver- 
blijd zijn. Ter oorzaak van deze predikatie kwam hij in onge- 
nade bij Edzard IV, Graaf van Oust - Fries land , omdat het 
scheen te strijden met de onzijdigheid , die de Keizer , den 
gezegden Graaf, dikwijls ten opzigte van den Nederl andschen oor- 
log had aanbevolen. JYiettegenstiiande de Graaf de overwinnaars in 
het leger door zijnen Kanselier had laten gelukwenachen , was hij 
nogthans zoo vertoornd , dat hij in Augustus een en andermaal de 
Regering van Emden aanspoorde , om A 1 1 i n g van de dienat a£ 
te zetten en hem niet toe te laten eene afacheidspredikatie te 
doen. Alting, dit vernomen hebbende, was gerced, om aan dit 
onbillijk bevel te gehoorzamen , indien de gemeente het wilde toe- 
staan , en verzocht daarop zijn ontslag. Doch de gemcente van 
Emden, oordeelende dat het beroepen en afzetten van Prcdikan- 
ten niet aan de Regeriog maar aan haar toekwam , weigerde dit 
verzoek , en betoigde tevens , dat zij hem met goed en bloed 
in de bediening wilde handhaven. Graaf Willetn Lodewijk 
van Nassau, dit vernomen hebbende, was daarover zoo gevoelig 
aangedaan , dat hij niet all een zijne hulp aanbood aan de Emder 
gemeenle , maar ook aan Graaf Edzard schreef, hoe het ongelijk 
Alting en zijner gemeente aangedaan, buiten twijfel de leger- 
boofden der bondgenooten en de Iladen van State insgelijks aan- 



69 



ging , want op liun verzoek bad A 1 ting de picdikatie gedaan , 
terwijl bet ook niet noodig cd nithoofde van de kortheid des tijds , 
teveus onmogelijk was gewcest , om den Graaf van Oost-Friesland 
daarvan voorat' kennis te geven. J)it werd echter aan het Oostfriesche 
hof niot wel opgenomen : zoodat daarom Graaf Willem Lode- 
wijk deze zaak, door eenen brief, arideruiaal nng sterker aan- 
dromj ; iiierop zweeg Graaf E d z a r d wel eenige tijd , maar 
bcliield toch den ouden wrok tegen Alting. 

Uoeveel vertrouwen integendeel Graaf Wil lem Lodewijk in hem 
stelde blijkt daaruit, dat deze, toen hem het Stadhouderschap van lb-en- 
ihe was opgedrageu , Altings raad inriep om in dat laudschap de 
Kerkhervorming le bevorderen en hem verzochl eenige bekwame per- 
sonal aan le wijzen om aldaarals Predikanten te worden beroepen, 
om hen te exainineren te hevestigen, de classicale vergadering in 
te stellen en in het algeraeen de zaak der Hervorming in Drenthe 
te regelen. Na het overlijden van Graaf Edzard, in 1599, werd 
A J ting, onder zijnen opvqlger En no III, veel moeite verscbat't 
door deu Kanselier Thomas Fransius, tegen wien hij echter 
de leer der Hervormden manmoedig handhaatde , tot aau zijnen 
dood, welke voorviel deu 7 October 1012. Hij is in de groote 
kerk te Einbden begraven: Ubbo Emmius maakte op hem een 
Latijnschgnjfcchrift, daar nog te lezen, alsmede bij Adr. Roers- 
heinii, Oostfrieal, Prediger Denkmul, S. 16 u. 17. 

Hij had zeven zonen, als: B a si 1 in s, die Raadsiteer le Emden 
en Algezant bij de Siaten was; Daniel, eerst Secretaris , daarua 
Burgemeesler te Emden , Agent bij de Stateu en Onderteekenaar 
van de Oosthuizer verdragen in 1611; Uendrik; Johannes, 
ttaad en Rentmeester van den Keurvorst van den Paliz; Rudolph, 
llaadsbeer te Emden; Paulas, Predikant in den Paltz , en JileD- 
«o, eerst Alajoor en daarna Kapitein te Emden. 

Buiten alle tegenspraak was Menso A (ting een wijs, veratan- 
dig, vlijlig en godvruchtig man, die zich zeer ijverig in de bres 
stelde voor do Hervormde leer en de voorregten der geoieente 
van Emden. Over zijn godvrnchtig afsterven en laatsle gesprek- 
ten lie men Me in ere, Kerkelijke Geschied.* D. 1. bl, 465 en 
volg. 

Zie de Origineele brieven van Willem lodewijk aan Men- 
so A I ting achter de Levensbeachrijving van Abel Coeuders 
van Helpen, bl. 84. van Hoogslraten en Brouerius 
van Nidek, Groat Algem. Hist. Woordenb.; Saxe, Onom. 
Liter. Pars V. Append. 641 et 542; Brucherus, Gedenkb. 
van Stad en Lande, bl. 3 , 291, 253 en 254; Dezelfde, Ge- 
schied. den Kerkh. in de prot>. Gran., bl, 122, 142, 144, 
150, 219, 20—322, 2.52—254, 273, 276, 277, 312—316; 
K o k , fader I. Woordenb. ; G ha I in o t , Biogr. Woordenb. ; 
Y p e ij en Dermout, Geschied. der Nedert. Herv. Kerk, 
1). 11. bl. 177. aant. 49 (124); Drentsche Volks-Atmanak voor 
het jaar 1837, bl. 145—150 en voor bet jaar 1851 bl. 23 en 
24; Parean, de oude kerk te Assen euz. bl. 74. 

ALTING (Mehso) , de iweede zoon van den bovenvermelden be- 
roemden Godgeleerde Hendrik Ailing, geboren te Groningen , 
werd, terwijl hij zich na den afloop zijner stndie'n , van wege de 
StHten zijner provincie le Amsterdam he von d , in Jamj Jfi43 , tot 
Doogleeraar in de regten te Devenier aangesteld. Na verioop van 
vier jaren ontving hij eene beroeping naar Utrecht , welke bij van 
de hand wees , maar in 1654 aangesteid zij ride tot Raadsheer in zijne 
gcbootlestad , \erlrok hij derwaarts en overleed aldaar in 1678. 

Zie C. Fran sen van Eck en Mr. P. Bosscha, het tweede 
eeuwfeest van het Athen. Illustre te Deventer, op den 16 Febr. 
MDCCCXXX , pleqtig gevierd, bt. 96. 

ALTING (Memso), eeu zoon van den Kapitein Menso Alting 
en een Deef van Jacob Alting, hier boven vertneld, geboren in 
1637, en overladen den 2 Augustas 1713, was van 1672 — 1678 
Ambtman van het Gooregt, werd in 1678 Raadsheer en vervol- 
gens m 1686 Borgemeeater te Groningen. Daar bij ongehuwd 
overleed, liet zijue znster Dorothea een Latijnsch grafschrift op 
eenen zerk beitelen. Men vindt het bewaard door P. Hofstede 
de Groot, Geschied, der Broederenkerk te Groningen, bl. 146. 

Hij was een man van groole bekwaamheid, bekend door zijne 
werken, waarvan de meest vermaarde zijn: 

Descriptio, secundum Antiques Agri Batavi et Frisii, sive 
JVotitiae Germaniae Inferioris. Amstel. 1697. (olio, en 

Descriptio Frisiae inter Scaldis portum veterum et Amisiam. 
Amstel. 1701. folio. 

Achter dit werk vindt men Tabula Plolemaiea Germaniae 
Magna cum ezpo&itione , helwelk de vonrlooper moeBtzijn van een 
groot werk over Plol em aeus, dat onvoltooid gebleven, len minste 
nooit uifgegeven is, even min als zijnen Comtnentarius in tabu/am 



Peutingeri. Zijne werken verdiendin eeliler dat vertrouwen nict 
hetgeen men er vroeger aan geschonken heeft , en moeten met de 
meesle omzigligheid gebruikt worden. 

Zie A. Pars, Index Batavus of Naamrol van Batav. en HoU 
Schrijvers, bl. 454 en 455; van tloogsiraten en Broueriu* 
van IN i d e k , Groot Algem. Hist. Woordenb. ; C h a 1 m o t , Biogr' 
Woordenb.j Mr. J. T. Rod el Nyenhuia en W. Eekhoff, 
de Algem. kaarten van de Prov. Fried, verzameld, beoordeeld 
en geschiedk. beschrecen, bl. 6 — 10, 

ALTING (Sir. Willbh Almoin), geboren te Groningen, ver- 
trok naar Balavia als Raad van Indie, werd vervolgens Directenr- 
Generaal en den 1 September 1760 Goavernenr-Generaal van Ne- 
derlands Indie. Toen hij het bestnur aanvaardde, was ons land 
in oorlog met Engeland, waardoor deze mogendheld ons ook in 
Ooitt-lndie veel seliade toebragt, zuodat Balavia nog Dimmer zoo 
nabij aan zijnen ondergang was geweett. Na het stniten van den 
vtede in 1763 waren echlec de oorlogen nog niet geeindigd , want 
eeni;;e inlandsche oaburen hadden van onze vijandelijkheden met 
de Engelschen gebruik gema»kt om onze magi in Oost-Indie af- 
breuk te doen, dock wij mogten als het ware ter vergoeding van 
vroegere vorliezen , nu en dau eenige voordeelen behalen; onder 
andcuen onderwierp ziuh het gelieele rijk van Bandjarmasing, op 
Borneo's zuidoostkust, aan de regering der Nederlanders. In het 
jaar 1791 werd de Gouvernenr-Generaal als derden Commissaris- 
Generaal toegevoegd aan de Cumniissarisseu Mr. Sebastiaan Cor- 
nelis Nederburgb en Simon Hendrik Frykenius, en 
in het jaar 1793 werd de Directeur Generaal Johannes Sieberg, 
tevens tot vierden Commi^saris-Generaa) benoemd. Alting, die in 
1796 op zijn verzoek van den post van Gouverneur-Generaal ont- 
atagen was, overleed den 7 Junij 1800 op Kampoug JUalajoe, bij 
Batavia. 

Zie Faderl. Hist, ten vervolge op Wage naar, D. III. b!. 
bl. 284; van Kampen, de Nederlanders buiten Europa, bl. 
223, 290—305, 310—332, 340—351 en 391; A. J. van 
der Aa, Nederl. Oost-IndiS, D. I. bl. 99—102 en 103 noot. 

ALVA (Fjerdikahd Alvabez oh Toledo, Herlog van) of ALBA, 
geboren in 1508, was de zoon van Garsiaa, Hertog van Alva, 
die in het jaar 1510 als Admiraal van de Spaansche vloot, in den 
A Irikaansclien oorlog het leven verloor, en van Beatrix de Pi- 
mentel, dochter van den Graaf van Benevent. Nadat bij zij- 
nen vader verloren had werd de tweejarige kn.inp opgevoed onder 
de oogeu van zijnen oom Frederik de Toledo, die hem in de 
krijgs- eu staalknnde ondcrsvees. Naauwelijks zestien jaren oud 
zijnde, deed hij zijn eerslen veldlogt, ouder den Connestabel van 
Castilie tegen de Fransclen, en onderscheidde zich toen reeds in 
deu velds lag van Pavia, Zijn geheimzinnig karukler en zijne nei- 
ging tot het staatkundige vak gaven, in het eerst, weinig denkbeeld 
van zijne brijgskundige laleuten; zed's werden zy door Karel V, 
met minacliing beschouwd. Dan juist deze minachling, zoo be- 
leedigeud voor zijne natuurlijke troiscKheid, deed bem daden ver- 
rigten welken zijnen moed en heJeid kenmerkten. Ook bragt hij 
toen reeds veel toe tot bet veroveren van Fontarabie , waarvan bij 
Gouvernenr werd. 

In het jaar 1531 volgde hij Karel V. in Dairschland, wer- 
waarts bij zich begaf, om den voorlgang van den Turkschen Keizer 
Soli man 11. te stuiten. In Hongarije gckomen (loot hij zich voor- 
namelijk aan den Graaf Thomas ftadasti aan, wien hij overal 
volgde en onder wien hij zich verder in de krijgskonst oefende. 
Toen Soli man uit Hongarije verdreven ivas , keerde Alva met den 
Keizer naar Spanje lerug, wien hij voorts in 1535 naar Tunis 
volgde; waar hij niet weinig tot de verovering van Golette, den 
sleutel van Tunis, bijdroeg. 

Toen Frans I, koning van Frankrijk, den Keizer in 1542 den 
oorlog verkluard had , werd aan Alva liet bevel opgedragen over de 
troepen die ttgen dat koningrijk optrokken. Hij beveiligde Calalo- 
nie en Navarre, verdedigde Perpignan en wist alle pogiDgen van 
Franh'ijk le verijdelen. 

Aan het hoofd van het leger in Duitsehland geplaatst, trok 
hij in 1547 door Thnringen. Oe gravin-wednwe Catharina 
van Schwartzbnrg eene Sanvegavdebrief van den keizer heh- 
bende weten te verkrijgen, had zich daarentcgen verhonden brood, 
bier en andere benoodigdheden legen eene redelijke betaling 
te zullen bezorgea; doch zij gebruikt e de voorzigtigheid om 
de brag , daar het krijgsvolk moest overtrekken en die digt bij de 
stad lag , in allerijl te laten afbreken en op een zeer ver- 
ren afstand over het water te laten glaan , opdat de al te groote 
nabijheid van de stad hare roofzuchtige gasten niet in verzoeking 
niogc brengen. Te gelijk werd aan alle inwoners der naburige 

IS 



70 



plaatsen, door welke detrospen frekken moesten , vergund, om met 
bun beste haisraad op liet slot Hudoltstad te komen wijken. De 
Hertog , niet ver van het kasteel af zijnde , zond eene boodschap aan 
de Gravin, waardoor hij zich zelven noodigde o|i een ontbijt. Een 
zoo bescheiden verzoek aan het hoofd van een leger gedaan , ton 
niet wel afgeslagen worden , en de Hertog beuevens zijn bijhebbend 
gezelschap werd, bij zijne komst, op het slot minzaatn ontvangen , 
aan eene welvoorziene tatel; docb. naauwehjks was men gaan zitten, 
©( er kwain een bode in allerijl binoeQ, die de Gravin buiten de 
zaal riep, en de tijding bragt, dat de Spaansche soldaten in eenige 
dorpen onder weg geweld gepleegd en bet vee van de boeren weg- 
gedreven badden. Catharina was eene moeder des volks, wat 
den armsten harer onderdanen wedervoer trok zij zich zelve aan; 
ten niterste gebelgd over dit woordbreken , doch hare tegen- 
"woordigheid van geest niet verliezende , beval zij aile hare diena- 
ren , zich met den nitersten spoed en in Stiile te wapetien , en de 
poorten van het slot wel te sluiten; zij zelve begat zich weder 
naar de zaal, atw^ar de gasten nog aan tafel zaten; hier beklaag- 
de zij zich bij hen, in de roerendste uitdrukkiogen , over hetgeen 
haar zoo even geboodschapt was , en hoe slecht men het gegeven 
leizerlijk woord gehouden had; men heantwODrdde haaral Jagchen- 
de, dat dit elechts een krijgsgebruik was, en dat men, bij eenen 
doortogt van soldaten, dergelijfce kletne orc^evallen niet verhoeden 
kon. »Dat zullen wij eens zien," antwoQrdde zij vertoornd; umij- 
»nen armen onderdanen moet het hunne weergegeven worden, of bij 
»God! (terwijl zij dreigend hare stem verhieF) » Forstenbloed 
nvoor O&senbloed!" met deze korle doch bondige verklaring, ver- 
Jiet zij de learner, die in weitiige oogenblikkeo met gewapende iie- 
den vervnld was, welke met het zwaard in de hand, hoewel 
met alien eerbied, zich achter de stoeten der doorluchtige perso- 
naadjeD plaatsten en het ontbijt bedienden. Bij het intomen van 
deze strijdbare schare, veranderde de Hertog* van Alva van kteur; 
stom en bedremmeld , zagen de gasten eJkander aan ; van het leger afge- 
snedeo en van eene overmagtige gewapeude menigte omringd, bleef 
bnn niels overig, dan het zich te iaten welgevallen en de ver- 
toornde vrouw op de best mogelijke wijze te verzoenen. Hendrik, 
Hertog van Brunswijk, die mede van de partij was, herstelde zich 
het eerst, en brat in een schaterend Jagehea uit; hij bediende 
zich van die vernuflige zet , otn het geheele voarval eenen grappigen 
leer te doen nemen , en prees de Gravin uitermate over hare land- 
moederlijke zorg en mannelijken moed ; voorts verzocht hij de Gra- 
vin zich verder niet ongerust te maken , en nam op zich den Her- 
tog van Alva, tot al wat billijk was te bewegen ; ook bragt hij 
het bij den laatsten indedand zoo verre, dat hij tcrslond bevel 
aan het leger afvaardigde , om bet geroofdfe vee zonder uitslel aan 
de eigenaars weder te geven. Zoo ras nu de Gravin van de terug- 
gave verzekerd was , verontschuldigde zij zich op de hoffelijkste 
wijze bij hare gasten , die zeer beleefd aftcheid van haar na- 
mes. 

Alva ontweldigde onderscheidene plaatsen aan de Proteetanten en 
won door zijn kloek beleid in 1547 den slag bij JAuhlbei'g op Jo- 
han Frederik, Keurvorst van Saksen, die zelve gevangen 
werd genotnen, De Hertog van Alva zat voor in den krijgsraad, 
welke dien vorst ter dood veroordeelde , en zette den Keizer sterk 
aan , om dit vonni* te doen ten uitvoer brengen , hetwelk echter 
geen plaats had. 

Na het ten onderbrengen der bondgenooten , had hij onder 
Karel V het bevel over het beleg van Metz , waar de Her- 
tog de Gnize evenwel over zijne dapperheid en krijgsknttst zege- 
vierde. In 1555 belast zijnde , om in Italic de Franschen en 
Paits Paolus IV, den onveizoenlijken vijand van den Keizer 
te bevechten, deed zijne trotschheid hem de waardigheid van On- 
derkoning van de hand wij gen , maar hij eiachte op eenen hoogen 
toon , als Stedehonder des Keizers , bet opperbewind in alle Keizer- 
lijke en Spaansche bezittingen in Italie. In die belangrijbe zendiag 
deed hij den Hertog van Brissoe het beleg van Vulpiano opbre- 
Icen, bragt Milaan in veiligheid, begaf zich naar Napels, dat door 
'sPansen kuiperijen in opstand gebragt was, en bevestigde er door 
zijne tegrnwoordigheid het gezag van Spanje. 

Toen F i I i p s II , de opvolger van K a re 1 V , op den troon 
kwam, behield de Hertog al zijnen invloed en het hem toevertrouwde 
bevel over het leger. Hij' trok op het grondgebied van den Pans, 
maakte zich meester van de Campagna di Roma, en deed alle 
de ondernemingen der Franschen mislukken. 

In 1559 nit Italie terajjgeroepen , verscheen bij aan het hof van 
Trankrijk, waar hij in nnana van zijnen meeBter, Elizabeth, de 
dochter van Hendrik II, die eerst voor Don Carlos bestemd 
was , hawde , en at de pracht van eenen vorst ten toon spreidde. 



Omstreeks dezen tijd hadden de JVederFanders , ontevreden dat F i- 
lips hunne vrijheid belaagde , en over den gewetensdwang, dien hij 
hunopiegde, de wapens opgevat. De Hertog van Alva zette Ftlips 
aan , hen met geweld lot ouderwerping te brengen ( 1 ) , en F i 1 i p s , die 
hiertoe maar al te zeer genegen was, vondin den Hetlogeeri geschikt 
dienaar om dit ontwerp ten uitroer te brengen. Hij zond hem als 
Kapitein-Generaal der Nederlandeu en met onhepaalde magt bekleed 
derwaarts, ten einde de privilegien der provincien te vernietigen, haar 
aan zijne onbepaalde heerschappij te onderwerpen , de inguisitie in 
te voeren, en alien, die zijnen wil darfden wederstaan, aan het 
krijgsgeregt over (e ieveren. De tijding van 's Hertogs aantogt ver- 
spreidde schrik door alie de Nederlanden. Aldaar in 1567 , aan 
het hoofd van een leger van 10000 man van het beste Spaaasehe 
voetvolk en ongeveer 2000 miters, aangekomen, gedroeg hij zich 
als oppermagtig Vorat, en rigtte eenen raad op van twaalf perso- 
nen , welke door den Hertog de Raad van Beroerte , maar door 
de Nederlanders de Bloedraad genoemd werd , aan welks hoold hij 
zich zelf met zijnen vertronweling , J nan de Vargas, stelde , 
en door welken alien , wier gevoelen verdacht waren of op wier 
rijkdommen men Joerde, veioordeeld werden, Tcgenwoordige en 
alwezige lieden werden gevonnisd en hunne goederen werden ver- 
beard vcrklaard. Eene algemeene verslagenheid maakte zich van 
aller harten meester, en een groot aantal kooplieden en fabrijkan- 
ten verliet de Nederlanden en ontvlood naar Engeland , wer- 
waaris zij hun geld en hunne nijverheid overbragten ; meer dan 
100000 Nederiamlera wekea u[t, en een groot gedeelte vereenigde zich 
onder de vanen van den Prins van Oranje, die mede naarDuitsch- 
laod geweken en het linofd van den opstand tegen Spanje gewor- 
den was en daarom door den Hertog van Alva, even als zijne 
voornaamsle aanhangers , schuldig aan gekwetste Majesteit verklaard 
werd. Toen barsttedeburgeroorlogin dezegewesten nit. Hetverlies, 
dat de Hertog leed door de nederlaag en het sneuvelen van denHertog 
van Arenberg, in den slag , wetken deze den 13 Mei 1568 bij Hei- 
Jigerleeaan Lodewijk van Nassau leverde , deed hem geens- 
zins den moed verliezen , maar diende slechts om zijn wreedaardig 
gemoed nog meer te verbitteren. Het was omtrent dozen tijd dat 
hij aan den koning schreef, te hopen , nog in dien zomer , zooda- 
nige order op de zaken te zullen stellen , dat de Jfederlanders , in 
het vervolg , met een enkel I'ietje , zouden knnnen geregeerd wor- 
den. Hij deed de Graven van Fgmond en Hoorn,te Brossel 
op het schavot onlhoofden, nadat er reeds dertig Edelen van min- 
deren rang op de zelfde wijze waren ter dood gebragt ; en deze te- 
regfsielting werd gevolgd door die van eene menigte ongelnkkigen , 
die als opstandelingen ter dood werden veraordeeld. Nog waren 
deze strafoeleningen niet alien voltrokken, of Alva trok met eene 
aanzienlijke fcrijgsmagt tegen Lodewijk van Ifassau, dien hij 
den 21 Jnlij 1568 hij Jemmingen geheel veraloeg. Den Prins van 
Oranje, die in October in Ltmburg viel , wist hij echter, door 
steeds den vcldslag te ontwijken , zoo af te matten , dat deze zijn 
leger nit geldgebrek moest afdanken De benlenstortten, op 's Her- 
togs bevel , meer bloed dan zijne soldaten in den oorlog; bij rigtte 
in de voornaamste steden kasteelen op en stelde nieuwe schattin- 
gen in. Trotsch op zijnen voorspoed, hield hij den 22 December 
eenen zegepralenden intogt te Brussel en rigtte te zijner eer een 
bronzen standbeeld op het kasteel te Antwerpen op. Hij stond daar 
in eene dreigende houding , met den aclel en het volk aan zijne 
voeten , en op den voet van het standbeeld was een weidsch opsctirift 
gegriit, waarin hij werd voorgestefd alsde steanvande godsdiengt, 
de hersteller van den vrede en het regt der Nederlanden. 

De inneming van Bridles door de Watergenzen , op den 1 April 
1572, bragt te weeg, dat het grootste gedeelle van Holland, Zee- 
land en G elder I and in vollen opstand geraakte en de Spaansche 
bezettitgen wegjoeg. Om deze onlnsten te dempen, werden ach- 
tervotgens Mechelen, Zutphen, en Naarden , aan al de woede van 
de onbeleognlde Spaansche Soldaten overgelaten , en de Hertog deed 
een manifest atkondigen , waarin hij verklaarde dat de burgers slecht* 
eene regtvaardige kastijding voor hunne mniterij ondergaan hadden 
en alle schaldige sfedeu het zelfde lot te wachten hadden. Te 
Haarlem , dat zich op zijne genade en bescheidenheid overgegeven 
had, werden meer dan tweednizend menschen ter dood gebragt; al- 
les boog voor zijne onverbiddelijke gestrengheid. De Pans zond hem 
eenen gewijden degen en hoed, welke eer tot dns verre door de 
Pansen alfeen aan gekroonde hoofden bewezen was. Dit deed zijne 
trotschheid in (op sfijgen. 



(1) Zie Jen merltwaardii'en brief van Aim HetoTer in Groea va» 
V rins t e »ei , Archives t Tom. I, jiag. 175. 



71 



Onderscheidene fegenspoeden , zoo als het mistake beleg tan Alk- 
maar,de slag op de Zuiderzee, waarin de Spaansche Admiraal Boss a 
door Cornells Dirkszoon gestagen en gevangen genomen werd , en 
't Hertogs ongesteldheden deden hem verzoekeu om te worden terugge- 
roepen. Te Amsterdam had hij zich zoo diep in schulden gestoken , 
zonder van betalen te willen weten, dat hij voor oploop vreesde, en 
besloot heimelijk die stad te verlaten. — Hij iiet dus met de trom- 
pet uilblazen, dat elk die iets van hem te vorderen had, des 
anderea daags om geld kon iomen , doeh verlrok des nachts te 
voren , zonder last te iaten om zijne schulden te voldoen , hetwelk 
onderscheidene lieden van middelen, die meer dan het hanoe btj 
hem hadden opgezet in zware behoefte dompeJde. De Hertog vertrok 
Tan Amsterdam op Utrecht , en keerde eerlang naar Braband , waar 
hij de Staten te vcrgeefs aanzocht, om twee millioenen guldens in 
het jaar op te brengen. Het verdriet, dat Alva hierover gevoel- 
de, werd vermeerderd door de tijdimj, die bij te dier zelfder tijd 
uit Daitschland kreeg. Vijftig duizend pond buskruid , welke hij 
van daar verwachtte, waren op bevel van Hertog Joan Cazimir 
en Ch ristoffel , zonen van den Paltsgraat' Fred erik III, 
die met den Prina van Oranje verbonden was , op de heide ontla- 
den en in brand gestoken. Zoovele rampen op elkander maakten 
A 1 va eindelijk wars van het bewind , en deden hem onder voor- 
wendsel van zwakheid en hoogen ouderdom aanhouden om zijn 
ontslag. Reeds in 1572 was de ilerlog van Medina Celi over- 
gekomen, om de landvoogdij op zich te nemen, maar den toenma- 
ligm hagchelijkeu toestand des lands ziende, wilde hij de zware 
taak niet op zich nemen. Alva bleef derhalve nog tot hij den 
18 December 1573, toen hij, vergezeld van zijnen zoon Frede- 
rik en van Vargas, enhegeleid van vijffcoraeUenruiterij, ditland 
verliet , zijnen weg nemende door Lotharingen , fiourgondie , Savoye 
en Lombard ye tot Genua toe, van waar hij, le scheep, in Spauje 
kwnm. Hij list de landvoogdij aan Don Louis de Itequesens, 
Comuiandeur van Casting, over, na eerst eene algemeene vergiffenis 
te hebben afgekondigd, die echter zoo vol uilzonderingen was, 
dat er weinig baat in stak. 

Men was ten Hove zeer misnoegd op Alva, en weet aan zijn be- 
stuur de verliezen in de Nederlanden, Tevens had Filips Ilbemerkt, 
dat zijne onverbiddelijke gestrengheid de zaken in de Nederlanden 
bedorven had. Het onthaal was dan ook zeer ongunstig, zoo voor 
hem als voor Don Frederik en Vargas. Hij bereikle Madrid 
omtrent den 1 April 1574. Toen hij zich nog zes mijlen van 
daar bevond , kwam er onverwachts een bode van den Koning , met 
last, dat Don Frederik niet ten Hove mogt komen maar regel- 
regt naar zijn kommanderie moest vertrekken, en dat Vargas zich vijf 
mijlen van het hof had te onthooden. De Hertog kwam toen alleen 
en droefgeestig in de hoofdstad en bij den koaing, die hem zeer 
flaauw oniving, en van wien hij alras nog droefgeestigerscheidde en 
terstond naar zijne stad Alva verlrok, Intusschen waren er onderschei- 
dene nieuwe Llaglen tegen zijn hewind ingEkomen , die de Koning 
slreng wilde doen onderzoeken , waarloe hij ook den fiiaschop van Cor- 
dova, Alva's tegenstander, opon t hood , door al hetwelk de trots des 
ouden Landvoogds ten eenen male werd ler nedergeslagen , die zich 
een goed onthaal voorgesteld hebbende, het hart zijns meesters 
van hem gekeerd , zich bij anderen veracht en met eene strenge 
oasporing van zijne daden bedreigd zag. Op bet Jaatst echter nam 
ailes een betere keer dan hij gedacht had, en toen werd hij, na 
eenige tijd 's Konings ongenade ondervonden te hebben, te Madrid 
aan het hof ternggeroepen. Niet lang daarna gebeurde er echter 
iets, waardoor hij weder in ongenade verviel. Zijn zoon, Frede- 
rik van Toledo, Markies van Coria, had eene Staaldame der 
Koningin verleid , doch toen zij hem aanmaande , haar, vol gens zijne 
gedane belofte, tetronwen, ontkende hij het Feit. De Koning en de 
Koningin bemoeiden zich numetdezaak, en om den Markies tot dit 
huwelijk te dwingen, werd hij in hechtetm genomen en naar het 
kasteel Tordillas gezonden. De Hertog, die meende, dat door dit hnwe- 
lijk zijn geslacht zon veraederd worden, was zijnen zoon behulpzaam 
om van daar te ontsnappen en hnwde hem aan eene zijoer nichten, 
tegen den wil van Filips II, die den Hertog , wegens dezen hoon, 
van het Hof verbande en naar zijn kasteel Uzeda in bailinj'sehap 
zond. Sedert twee jarcn leefde Alva in dien staat van nnp-e- 
nade, toen de voordeelen welke don Antonio, die zich tot Ko- 
ning van Portugal had doen kroonen, in dat land behaalde, Fi- 
lips II de hnlp deden inroepen van den Generaal, wiens bekwaam- 
heid en getroowheid hem het meeste vertrouwen inboezemden. Hij 
zond eenen Secretaris naar den Hertog van Alva, om hem te vra- 
gen of diens gezondheid hem toeliet het bevel over een Wer op 
zich te nemen, en daar hij een zeer gnnstig antwoord bekwam, 
benoemde Filips den Hertog tot Opperbevelbebber van Portugal. 



in 1681 Portugal bmnen behaalde in drie weken tijds twee over- 
winmngen, verdreef don Antonio, en onderwierp' Portagal aan 

de -rUTX hf" niCt h V>°*5, om genot te hebben van 
de eer en de beloon.ngen welke hem voor zijnen laatsten logt 
waren toegelegd; hij overieed te Lissabon den h Jannarij 1583, 
of, volgens anderen den 11 of 12 December 1582. Sommii-en 

hSZ^^Mh 00 ' 1 aa " Ver{fift, ' GiD S t0e - H 'J was ongetwijfeld^de 
bekwaamste veldheer z.jner eeuw, en het is vooral in hLzame 

en vee overleg vereischende verrig,i n gen, dat hij uitmunttej" ^ 

veldtogt tegen den Pnns van Oranje, in lSrJS/was in dat opz.Vt 

een der schoonste voorbeeJden voor de krijgslieden ; als men hem 

aanzette om aan te vallen, voerde hij z^ gelief'koosde steheg" 

aan »van alle gebeurtemssen is de overwinning de onzekerstl" 

Staatsmanwas hij echter met; in bnrgerlijke zaken de krij.swet 

toepassende, kende hij geene hoogere wetten dan de bevelen ziins 

meesters, we ke hij blinde.ings opvolgde , at moeat t ook Tn 

tlmzenden het leven kosten, Doch, zelfs volgens het F e.uiEenis 

van Spaansgezmde schrijvers, deden zijne trotschheid en verach- 

.ng van anderen zijnen roemtanen. Zijn vreesselijk gelaat, brul- 

lende stem koude en dre.gende gebaren moesten eene vergaderde 

menigte schnk aanjagen. Voor het overige, trouwloos, ge^einsd , 

hardvochUg onhande^aar.bloeddorstig, washij daarbij onverzadehjk 

B,eng, n-ettegenstaandebn schatnjk en met goederen overladen was. 

Echter moet men met uit het oog verliezen, dat hij door de be- 

™llf 8 ea - d f« I"' 1 ™ 1 '™ (ot Se«trengheid gedwon- 

gen was. Het is zeer moe.jel.jk zijn karakter onpartijdig te be- 
oordeelen. Men vergelijke daaromtrent Groen van Prinsterer, 
Arcfoves, Tom. IV. pag 257-263 en Suppl. pag . XVIII, ^r 
men de meemngen van onderscheidenen (e zijnen voor- en nadeele 
bijeenijebragt vindt. 

Hij was gehuwd aan Maria Henriqnez en bet kinderen na 
die m den grootsten ln.ster leefden. Met geslacht der Herto P en 
van Alva is nog een der rgksten van Spanje. 

ZSne beeldtenis komt voor bij H. de Groot, Mderl. Jaarb., 
bl. 66, by van Meteren, Nederl, Hist., D. I bl 425 bii 
Bor, Nederl OorL, B. IV. bl. 127 ' J 

Zie voorts: Hooft, Nederl. Hist, bl. 15-333; Strada, But. 
de la guerre des Pays-Bos, Tom. I. pag . 32, 236, Tom II 
pag. 54—209; G. vanloon, Nederl Historip., D I bl 3J* 

Font., D. I. bl. 448 D 1IL bl. 48-313; Hoogstraten en 
Brouer.u, van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenh. op 
het woord Alba; Kok, Fader t. Woordenb.; Warenaar Va 
derl. Hist., D. V. bl. 290 en 370, D. VI. R vl-teS Bii 
voegsels op Wagenaar, D. VI. bl. 71—168; Nalez. on W». 
genaar, D. I. bl.268, 269, 283-296; Cerisier, Geschied 
der Nederl D. III. bl 144-260; Scheltema, Staatk. Ne- 
derl op 'Toledo; van K am pen, Ferkorte Geschied. des Fa- 
ded., 1). I. bl. 295-316; De zelfde, Vaderl. Karakt D I 
bt. 296-301; van der Vynck, Hist .des Troubles des Pay s- 
Has, Tom. II. p. 205—309; Bilderdijk, Geschied. des Va- 
derl; D. VI. bl. 81-167, 241en266; Nienwenhnts WoL 
denb. van Kunstenen Wetem.; Algem. Woordenh, der samnn- 
lev.; Btographze Umverselle; A rend, Aleem. Gesck. des Va- 
derl, D.1I St. IV. bl.490; Artonga, leven aan Alba; 
Meyers, Centers. Lexicon; Groen van Prinsterer, Ar- 
chives, en vooral Gachard, Correspondance de Philippe 
IT, Rot d'Espagne, waarin vele eigenhandige brieven van Alva 
voorkomen, en Gachard, Correspondance du Due d'Albe sttr 
{'invasion du Comte Louis de Nassau en Frise 

AlVERINGEN (Josui v«), Ridder, Heer van Hofioegen , een 
zoon van Zeger van Alveringen, Heer van Hofwegen en Re- 
kenmeester te 's Gravenhage , maakte zich zeer beroemd onder zijne 
vrijheidlievende landgenooten, zoo door het teekenen van het Ver- 
bond der Edelen , dat hij met alien ernst voortzette en hielp be- 
krachtigen, op de vergadering te St. Trnijen, als door de onder- 
stenning van het smeekschrifl aan den Koning met belofte van 500 
kroonen. Ook zetle hij, zoo te 's Gravenhage als elders, alle Ede- 
len aan om het Verbond en Smeekschrifl mede te teekenen, 
onder verzekering dat , indien men met magt van wapenen de beel- 
denstormers wilde aanvallen, zes honderd edellieden de gemeente 
zonden beschermen. Uit dien hoofde werd hij bij vonnis van den, 
bloedraad, van den 17 Mei 1568 nit het land gebannen en zijne ?oe- 
deren verbeurd verklaard. Hij werd in 1572, uit hoofde van zijne 
verdiensten, door Sonoy, 'sPrinsen Stadhonder in het Noorrler- 
kwarfier, tot bevelhcbber van Hoom aangesteld. Toen er in 1574 



n 



een aanslng gesmeed werd, oui Anlwerpcn aan '$ Prinsen zijde 
te brengen, oothield hij zich met Nicolaas Ruichaver en 
Maarten Neyen aldaar heimelijk iti het tiuts van den Grif- 
Jier Martini, oin nevens anderen den aanslag te begunsligen. De 
landvoogd Requesens echter, lucht van den toeleg gekregen heb- 
bende, beval eene huiszoekiug le doen en re beginnen bij die van 
de Regering. De Griffier spoedde zich naar huis en gat zijne 
echtgenoolc de zwarigheid le tennen. Deze vrouw, welke een man- 
iielijk hart in haren boezem droeg, verborg Alveringen met 
Ruichaver in eene tafelkas, op welke jaist de huiszoekers , die 
hen nergens bad den knnnen ontdekken, een gessebrift ontworpen, 
bij hetwelk 2000 gulden op het lyf van Jf eyen, en eenige hon- 
derd guldens Op die van Alveringen en ituicbaver gezet 
werden. Zoodra die van den geregte vertrokken waren, verlielen zij 
Iiuune enge verblijfplast* en kort daarna de stad Antwerpen , van 
waar hij naar Hoorn sehijnt te zijn terug gekeerd ; altbans is hij 
daar in 1576 overleden, zocder kinderen >ia te lalen. 

Zijn wapen was een veld van herroelijn , met drie roskammen 
van keel. 

Zie Bor, Nederl. Oorl, B. VI. bl. 377 (274), B. VII. LI. 
586—589 (80—82), Nederl. Hist., 1)1.394—400; van Loon, 
Nederl. Historip., D. I. bl. 201; Te Water, Hist van het 
verbond der Edelen, St. II. bl. 149—151; Kok, Faderl Woor- 
denb. ; ChaJmot, JBiogr. Woordenb. ; Se he Item a, Staatk. 
Nederl. 

ALVERINGEN (Sasitm. vas), een broeder van den voorgaande 
en na diens dood Heer van liolwegen geworden , was mode een der 
teekenaars van het verbond der Edelen, later was hij Schout le 
Mechelen, en geraakte aldaar in hechtenis loen die stad in 1579 
zich met Parma verzoende; docli toen de Staaischen haar in het vol- 
gende jaar bij verrassing hadden ingenomen, reliijnt hij weder al- 
daar terug gekotnen en in zijn ambt liersteld te zijn, althaos men 
vindt aangeteekend , dat hij in 1581 daarin vervangen is door Li- 
bert de Fraisnc, Heer van Colput. Hij had in huweUjk Ma- 
ria van der Aa, bij welke by kinderen gewonnea beeft. Van 
de verdere lotgevallen van van Alveringen of de tijd van diens 
overlijden hebben wij niets aangelroffen. 

Zie Te Water, Hist, van het verbond der Edelen, St. II. 
bl. 151 en 152 en do daar aangebaalde schrijvers. 

ALVINUS (M.), een Friesch en Rector der Latijnsche school 
te Sneek, omstreeks het jaar 1400, schreef in zijne landlaat eene 
berijmde Ferkorte Geschiedenis van Friesland, van Friso af 
tot op Karel den Groote , waarvan Suffridus Petrus een nit- 
treksel gegeven heeff. 

Zie F. Sjoerds, Algem. Beschr. van Oud en Nieuw Fries- 
land, D. 1. bl. 7; W eaten dorp, Jaarh. van en voor de Frov. 
Groningen, St. 1. bl. 22 en 23; Biogr, Univ. 

AMALIA. Zie AMELIA. 

A9IALRADA , eene Vorstin, die van moeders zijde van de Deen- 
sche en Friescbe Vorsten afstamde en eerst gebuwet was met Ever- 
hard, Graaf van Hameland, en later met zekereo Graaf Bil- 
ling. Bij haren eerslen man had zij drie zontn : Dirk, die in 
het jaar 962 Aarfsbisschop van Welz werd, Egbert en Wig- 
man, die zijnen vader in het Grafelijk bewind van Hameland op- 
volgde. Bij den Graaf van Billing was zij moeder van Her- 
man of Hero man, die een groot gunsleling was van Koning 
Otto I. 

Zie G. van Loon, Claude Hist., B. I. bl. 171. 

AS1AMA (Joachim vak) of AMAMA, geborenop bet Fort Bour- 
tange in Groningerland, was een zoon van Gerrtt Atnama, 
Kommandenr van het gezegde Fort, Kolonel onder de Friezen, 
Inter Brigadier en Kotnmandant van Embden, en van Bennudi- 
na van Vierssen, eene dachler van den Munlmeester-Generaal 
van Friesland. Daar hij door het overlijden van zijne twee zus- 
ters en zijocn broeder, bet eenig kind zijner coders gebleven 
was, werd er eene bijzondere zorg aan zijne opvoedingen onderwijs 
besteed. Terwijl men hiertnede bezig was en toen hij naauwelijks 
den ouderdom van twaalf jaren bereikt had, werd hij, hoewel tegon 
zijnsvaders zin , aangesteld tot Vaandrig bij diens kompagnie. Vervol- 
gens werd hij in bet jaar 1681 tot Kapitein , in 1689 tot Majoor, 
in 1690 tot Kolonel en in 1703 tot Brigadier aangesteld, in 
welke verschilleude rangen bij onderscheidene gevechten en bele- 
geringen met evenveet moed als beleid btjwoonde, loan hij 
in 1709 tot Generaal-Majoor bevorderd was, nam hij den 11 Sep- 
tember van dat jaar een levendrg deei aan den slag van Malpla- 
qnet , door, onder het bevel van den Generaal Fagel, met den 
Generaal-Majoor van Pa 1 land t, aan het hoofd van zeven ba- 
failjons, tegen eenen digten kogelregen in, op dc verschansingen 



bij de hoeve Bleron aan te rukken, en de Fransche brigade van 
Lannoy, welke haar verdedigde, van de borstwering te verjagen, 
van waar zij echter door het traag opkomen van eene veraterking 
Hannoveranen , genoodzaakt waren terug te trekken , hetwelk nog- 
tans in wel geslotene orde geschiedde. In bet jaar 1713 tot Kom- 
mandant van llulst verheven, overleed hij aldaar den 3 Julij 
1720. 

^Hoe vele wreedheden, bloedvergieten en tosbandigheden htj in 
den oorlog bad bijgewoond , zijn aangeboren zachtmoedig , tmnzaam, 
bedaard, nederig en deugdzaam karakter bleef hem alloos bij, en 
deed hem in het veld door de krijgslieden , en later als Komman- 
deur van llulst door de burgers achten en beminnen. Hij was steeds 
bereid teder, voor zoo ver dit niet met zijnen pligt streed, van 
dienst te zijn, zonder daarvoor eenige vergelding te verwachten ; 
ook was hij steeds afkeerig Om zieli met eens anders goed le ver- 
rijken of zich met eens anders zweet te voeden , deelende veeleer 
van het zijue aan anderen mede. 

Hij is twee malen gebuwd gewcest, eerst met Petronella de 
Vrieze, dochter van Jacob de Vrieze, Bnrgemecster van Hulst, 
bij wie hij gewonnen had eenen zoon , die reeds vroeg gestorven 
is, en eene dochler, Bennudina, gebuwd met Peter Benja- 
min de Beaulort, voorzittend Schepen dierzelfde stad. Bij zijne 
tweede vrouw, Isabella Allegonda van Humalda, eene doch- 
ter van Philips van Humalda, Raadsheer in den Hove van 
Friesland, eo later Gezant aan het Hof van Madrid, had hij vier 
zonen, alle jong gestorven, en twee dochlers, Helena en Pe- 
tronella, die haren vader overleefd hebben. 

Zie van Hoogstratcn en Brouerius van Nidek, Groot 
Algem, Hist. JFoordenb.j Kok, Faderl. Woordenb.; Chal- 
mot, Biogr, TFoordenb. 

ABIASIA (Nicoiaas), een zoon van Sist inns A mam a, die 
volgt, was in of omlrent 1618 te Franeker geboren , waar hij ook 
waarschijnlijk zijne studien volbragt. In 1645 had hij reeds lot 
zijnen mecster in de Wijsbegeerte Johannes Fockelens, Foc- 
keles, ook wel llolw.-irda genoemd , doch meer bekend on- 
der den naam van Johannes Pbocylides, in wiens vrije 
redeneertrant hij byzonder behagen schepte; zonder zich dan 
ook van Aristoteles te laten aan banden leggen, volgde hij dten 
van zijnen leermeester in de bijzondere lessen welke hij sedert over 
de onderscbeidene deelen der Wijsbegeerte hield. I)an deze vrij- 
heid en eenige andere zaken verwekten hem onaangenaamheden 
van sommige Hoogleeraren te FraneLer, en beletleden dat hem een 
leerstoel aan de Hoogescboot aldaar werd toevertrouwd, Ofscboon 
hij naauwehjks 28 jaren bereikt had, toen bij in 1658 ten grave 
daalde, straalt er zeer veel helezenbeid door in de verhandelingen , 
die van hem het lit- hi zien onder den tiEel van : 

Dissertationutn Marinarum decas , in quo , praeter Marina 
problemata, varia passim fundamentalia , & solidioris Pkilo~ 
sophiae principiis deducta, dogmata discutiuntur. Franecq. 
1641. 8°. 

Zonder zich aan de nieuwe wijsbegeerte te binden, verwijderde de 
schrijver zich daarom verre van de oude. 

Zie C h a 1 in a t , Biogr. Woordenb. 

AMAMA (Sixtinds), geboren te Franeker den 13 October 1593, 
had tot vader J an A ma ma en tot moeder diens huitvrouw Imkie. 
Na in zijne gcboorlestad het voorbereidend onderwijs fe hebben 
onlvangen, werd hij iu 1610 als xtudent aldaar ingeschreven en 
was een geliefd leerling van Johannes Drusius, onder wien hij 
zich met vlijt op de Oude talen toelegde. Hij maakte daarin dan 
ook zulke vorderingen , dat bij Grieksche en Latijnsche diclitstuk- 
ken vervaardigde. 

Ten einde zich ook in de Arabische taal te oefenen , vertrok hij 
in Julij 1614 naar Leyden, waar hij betickkingen aanknoopte met 
Thomas Erpenicis, Daniel Heinsins, Festus Hornoiius, 
Petrus Cunaeus en anderen. Nogin hetzelfde jaar begaf hij zich 
naar Londen en Oxford, te welker laatstgemelde plaatse hij door 
den Hooglecraar Johannes Pr idea us enzekeren Duitscber F re- 
el erik d'Orville. in het Collegie van Eseterwerd aangenomen, 
en met de voortrefielijkste geleerden kennis maakte. Hij oefende 
zich aldaar in de Oostersche talen en de Godgeleerdheid , en gaf 
onderwijs in de Hebreenwsche taal. 

Hier mogt hij echter niet lang vertoeven, want in 1616, ver- 
notnen hebbende dat zijn hooggeachle Leermeesler Drusius on- 
verwacht overleden was, en hem een aanzienlijk legaat vermaakt 
had, benevens de vrijheid om van zijne handsehriften en Hebreeuw- 
sche boeken gebrnik te mogen ma ken, begaf hij zich dadelijk op 
reis naar Franeker, ten einde te verzoelsen , dat men hem met den 
door dat sterfgeval vakanten leerstoel mogt begunstigen. Hicrin 



73 



ontmoette bij eoliter meer tegenkanting, dan men wel verwacht 
bad, want Sybranrius Lubberti en Johannes Bogerman 
hielden hem vcrdacht dat hij de gevoelens der llemanstraulen was 
loegedaan, even als zij zulks reeds van zijnen Leermecster Dm- 
si us vermocd hadden. Doch dour de gurist van de Curatoren der 
Boogeschoof en van Willem lodewijk, Graaf van Nassau, 
die deslijds Sladhouder over Friegland was, slaugde hij toch in zijn 
doel , na zich eerat aan een naauwkeurig onderzoek omlrent zij ne 
godsdienstige gevoelens te liebben onderworpen. Daar het juist 
zijne tegenslanders Lubberti en Bogerman waren, die hem 
ondervragen moesteo, geschiedde dit op eenen zeer scherpen toon; 
desniettegenstaande stoud hij dit onderzoek zoo glansrijk door, dat 
liij nog op den zelfden dag tot buitengewoon Hoogleeraar in de He- 
breeuwsche taal werd aaugcsteld, duch niet dan under de voor- 
waarde, dat hij de znivere leer der Nederlandsche Kerk zou hand- 
haven, onder de leden der lioogeschool vrede en eendragt bevor- 
deren , zich afkeerig toonen van de Aemonstrantsche gevoelens, 
«n de Nederlandsche geloofcbelijdecis , benevens de Heidelbergsche 
catechismas onderteekenen. liij aanvaardde zijne betrckking, den 
3 Junij 1616, met eene openbare redevoering; twee jareu later 
werd hij gewooD Hoogleeraar. De roem zijner geleerdheid bewoog 
de Curatoren der Leydscbe Hoogeschoo! o:n hem deu leers toe! der 
Hebreeowsche taal aldaar, in 1625, op te dragen. A mama sloeg 
dit beroep niet at', maar Jeeude daaraan het oor, onder bedingdat 
de Staten van Friesland hem vrijheid zouden geven van tc vertrek- 
ken, helwelt deze echtcr weigerden ; maar zij stonden hem daaren- 
tegen zoo veel voordeel toe, dat het hem niet hero uwde het beroep 
naar Leyden te hebben van de hand gewczen. Zoo werd hij in 1626, 
op eene behoorlijke wedde, tot Bibliothecaris der lioogeschool be- 
Doemd. 

Aangezien de godsdienstleeraar* dcsrijda niet genoegzaam bedre- 
ven waren in de talen, waarin de bijbelboeken oorspronkelijk ge- 
schreven zijn, en A ma ma ten voile het nadeel daar van gevoelde, 
zond hij reeds in 1618 eene Verkandeling in het iicht, waarin 
aangetoond werd, dat de voornaamste dtcalingen der Room- 
sehe kerk wit onkunde in de Hebreeuwsche taal en uit de gewo- 
ne oversetting, deels ontstaan, deals aanmerkelijk toegenomen 
zijn (1). Hierop voigde in 1620 eene Beoordeeling van de ge- 
meene en door de Friesche Kerkvergaderitig voor eeht ver- 
ktaarde over zet ling der vyf boeken Mosis (2), liij was be/ig 
aan het vervolg van deze beoordeeling, loen hij zich lot eenen an- 
deren arbeid verpligt achite, nainelijk tot het vergefijken van de toen- 
uialige Nederduitsche overzetting des bijhelB met het oorspronkelijke 
en met de naauwkeurigsle vertalingen. tlij gaf retenschap van dezen 
zijnen arbeid in een werk, getiteld: 

BybeUche cottferentien , in welcke de IVederlandsche otser- 
settinght des fiybcls aan de Hebreeuwsche waerkeydt beproe/t 
en met de besle oversettinghen vergheleken wordt. Amst. 1623. 4°. 

De zorg en moeite, aan deze vergelijking besteed, verschafle 
A mama vee! bezigheid, zoodat de tiilgave van dat boek en van 
eenige letterkundige echriften hem eene geraime lijd verhinderde 
om zich met de beoordeeling van de Lahjnische overzetting bezig 
te houden, De gedachte letterkuodige schriftea warcn: 

Over de regie lezing der gewijde taal (3). 

Over den naam Jehova (4), 

Biblia in het Nederduit&ek ; het Oade Testament overgke- 
set door P. Hackius, met verbeteringen en aanteekeningen 
van S. A -mam a. Het Niewtoe Testament door Herm, Fau- 
kelius, Amsterd. 1625. Tweede druk 1630. folio. 

Hebreeuwsche Grammatica of Taelkunst. Amtt. 1627. 8°. 

HebreemDsch Woordenboek. Franefc. 1628. 8°. 

Toed Amama bespeurde dat zijne ten jare 1618 nitgegeven 
»erhandeling , waarin hij betnigde dat het tot regt veratand der 
Heilige Schrift noodig was , dat de godsdienstleeraars zich meer op 
de kennis der gewijde talen toelegden , buiten gevolg gebleven was , 
beproefde hij een middel , dat, wilden de leeraais der kerk hun ka- 
rakter niet verloochenen , wel wcrken moest, en niet dan ten mute 
kon gedijeu. Hij zond in het jaar 1624 aan de synode van Fries- 
land zes en twintig afdrukken van een ander vertoog , waarin al 
de godsdienstleeraart der provinoie met dien ernst, welben het 
ht'lang der zaak vorderde , gebeden warden , om de behulpsa- 



(1) Dissertatio, qva o&tenditur , praeeipuos Pajdsmi errores ex igno- 
rantia Bebraimni et tntlgata versione , partim ortum , partim incremcn- 
tum sumaisse. Fran. 1618. 4°. 

(2) Cenmra vutgatue utijve a Tridentinis cawnizatae cersionis (jtiiuque 
Kbrorum Mont. Fr»ne«j. 1620. 4<>, 

(3) Dc recta lectione linguae sanctae, Franetj. 1020 et 1027. 12". 

(4) De JVomi'na Tetragrammato, Franej. 1820. 8°, 



me hand te bieden tot eene hoognoodige hers telling van de 
vervallene oefening der Hebreeuwsche en Griekaeke taal (1). 
De syoode biliijkte het verzoek en nam dadelijk bet besluit, dat 
niemuud meer tot het leeraarambt zou worden toegelaten , tenzij 
hij , bebalve de gewone getuigschriften , ook die van Hoogleeraren in 
de Hebreeuwsche en Grieksche talen verloonde , en zoo hij «r 
des gevorderd geene proeven van gaf, dat hij den grondtekst der 
schriften van het onde en nienwe Teslament tamelijk verstond. Nti 
zond Amama ongeveer dertig gedrnkte exemplaren van zijn ver- 
toog aan iedere synode der Nederlandsche Uervormde kerk, met me- 
dedeeling van hetgeen de Friesche synode besloten had , eraslig ver- 
zoekende , dat men met deze zich mogt vereenigen. In de synode 
van Zuidholland, ten jare 1627, werd besloten dat de zoodanigen, 
die tot de heilige bediening wilde worden toegelaten , gebouden zou- 
den njn getnigsuhritlen in te leveren van fannne Hoogleeraars, waaruit 
bleek dat zij goede vorderingen zoo in de Hebreeuwsche als Griek- 
sche taal , gemaakt hadderi ; zonder dat zij nogtans bij het onder- 
zoek in de klassen proeven van bunne bekwaarabeid daarin he- 
hoefden te geven. Dan de synode van Wooid-HolJand beruatte ten 
zelfden jare, slechts in den wensch dat zolks ook bij hare klassen 
mogt standgrijpen , besluitende dat uit dien hoofde de Regent van 
het Theologische Staten Kollegie te Leyden, verzocht zou worden, om 
de kweekelingen dierinrigting zich in beide talen tedoenoefenen en aan, 
de Hoogleeraren der Godgeleerdheid het verzoek zonde gescbieden , 
om hunne leerlingen die studie met ernst aan le bevelen. Op na- 
iler aansehrijven van Amama vereeoigde zich eiTst ten jare 1627 
de Noordhollandsche synode met de Zaidhollandsche , alleen 
getuigenisaen begeereiide , dat aanstaande Leeraars zich in de meer- 
gemelde studie viijtigtijk geoefend badden. Zoodanig een besluit 
name n van tijd tot tijd ook de synoden der overige provincien en 
eindelijk namen in latere tijden alle synoden , op het voorbeeld 
van die van Friesland, atgemeen het besluit, dat aan de genen , 
wtille tot het kandidaatschap der heilige bediening wenschten be- 
vorderd te worden , vo^ir het gewone onderzoek naar hunne theo- 
logische kundigheden, proeven aan de klassen zouden gegeven 
worden , aangaande hunne kundigheden in het vat der beide ge- 
Jioemdc talen. Naderhand hcult men dit besluit mede uit- 
gestrekt tot het onderzoek der genen die, kandidaten of pruponen- 
ten zijnde , tot het predikambt wenschten bevorderd te worden. 
Hoeveel moeite het gekost heeft om de onkunde in beide gemelde 
talen, we Ike Amama in zijn vertoog met regt eene barhaarsch- 
heid der middeleeuwen noemde , te verdrijven , blijkt uit de hari- 
deliDgen van eenige Nederlandsche synoden , in welke van tijd tot 
tijd de overtrading der gemaakte wet het noodzakelijk deed wor- 
den , die telkens weder te vernieuwen, 

Vernemende dat de geleerde Pater Marions Mersenne 
hem over de eerste kapittelen van Genesis wederlegd had , liet 
hij alle andere bezigheden varen , om zijne beoordeeling te regt- 
vaardigen , gaf in 1827 eenen Brief aan Pater Mersenne in 
het licht, welke in 1623 gevolgd werd van eene meer uhgebreide 
verdediging en eene beoordeeling van de gewone vertaling der ge- 
scliiedfcnndiye boeken des onden Testaments, van het Boek Job, 
de Psalmen , de Boeken van Sa f omo en eenige louse verhan- 
delingen (2). Dit werk werd herdrukt iu 1656, vermeerderd met 
de beoordeeling der zelfde vertaling van de Profeten Je s aj a en 
J ere mi a. 

Amsmi beijverde zich ook bijzonder om de ongeregeldhe- 
den en buitensporigheden , welke er bjj zijne komst aan de Hooge- 
school te Franeker, plaats hadden tegen te gaan, waarin hij door 
zijne ambtgenooten op eene lofwaardige wijze werd bijgestaan. 
Men had dan ook in Friesland zooveel achting voor Amama, 
dat men na zijne dood , den 9 November 1629 voorgevallen , veel 
ganst bewees aan zijne kisderen , verwekt hij zijne huisvroow Me i- 
narda van Adelen van Kroncnburg, zijade Johannes 
Amama, eerst Vaandrig, vervolgens Convooimeesler van de Ad- 
iniraliteit te Makkum, G e 1 1 i us Am a ma , Rector der Latijnsche 
scholen te Dockum , en de in het vorige artikel behandelde N i- 
kolaas Amama. 

Zie van Hoogstraten en BroneriuB van Nidel, 
Groot Algem. Hist. Woordenb, ; K o k , Vaderl. Woorienb. ; 
Saxe, Onom. Liter. Pars IV. p. 274. Chalmot, Biogr. 
Wooraenb. J Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl Hen; 
Kerk , D. I. Aant 258 (549) ». II. 301—304 en Aant. 2S0 
(410) Biographic Rationale; Biographic Universelle. 



(1) Paraenesis ad Synodos, Episcopos et sitperintendtmtes Eeclesiarum 
Protastantiwm de excitandis S. S. Unguarum studio. Fraacij. 1634. 
(3J Aatiharbo,r\is BibHcut. iiuft. 16S18. 

19 



74 



ASIAND, de Apastel Tan Braband, in 626, zonder bepailde 
zctel tot Bisschop geardend, om aan de Schelde en tusschen Maas 
en Striene het Evaogelie te prediken. Niet minder door zijne pre- 
diking en zijne weldaden, dan door den lastbrief van Dagobert 
aan de Franken, om zich te lalen doopen, ken hij met vrucht ar- 
heiden. Hij verkondigde het Christendom le Doornik en te Gent, 
waar vooral [Ba to, de Patroon der Geotenaren, hem hulpe bood 
Hij bouwde te Gent een klooster en te Antwerpen eene kcrk, en 
zaj} zijnen zetel te Maastricht gevestigd. Onvermoeid arbeidde hij 
opalle zijne reizen en togten tot aan zijnen dood toe, aandegroote 
taak zijns ievens, geholpen, zoowel door den genoemdeu Bavo, 
als door Itte of Ideburg, Gemalin van Pepijn van Landen 
(679). Hij schijnt vele Friezen bekeerd te hebben, ait bans in het 
Doordwesteiijke gedeelte van zijnen werkfcring, ook in het Graaf- 
schap Sirijen of het tegenwoordige grondgebied van Breda en Ber- 
gen op Zoom werkzaam te zijn geweest, vooral onder begunsteging 
•van Gertruida, dochter van Pepijn van landen. Hij be- 
perkte zich echter de Maas. Doch. weinig weten wij van de vruch- 
ten dezer Evangelieprediking; atleen iaat zich daaruit verkiaren, 
dat dit gedeelte later met Maastricht en niet met Utrecht is ver- 
eenigd geweest, 

Zie B. J. Royaards, Geschied. der Invoering en vestiging 
van het Christendom in Nederland, 3de uiigave, bl. 107. 

AMANDIIS vis ZIHIKZEE , aldus genaamd naar zijne geboor- 
teplaats , behoorde lot de orde der Franciskanen of jlinderbroe- 
ders en was Voorlezer in de Godgeleerdheid te Leuven, Later Pro- 
vinciaal zijner orde zijnde legde hij zich met ocgemeenen ijver er 
op toe , om de gebreken der Geestelijken , die aan zijn opzigt wa- 
rm toevertiouwd , te hervorinen en le verbeteren. Nadat de tijd 
tot het waarnemen van dien post verstreken was nam hij het 
Vooiiezeratnbt weder op zich en bleef dit waarnemen tot aan zijn 
overlijden , hetweik plaats had den 8 Junij 1534 , hoewel hij vol- 
gens de aanteekeoing op het doodboek der Broederen zijner orde 
in 1524 zou gestorven zijn, doch dit is in fegenspraak met den 
inhoud van zijne na te noemene Chronijk, die tot in 1534 loopt. 
Hij was vrij wel bedreven in wetenschappen en talen , want hij 
verstond het Grieksch, Hebreeuwseh en Chaldeeuwscli , hetweik te 
meer te verwonderen is , daar desiijds de lelteren dier talen in 
Nederland naauwelijks bekend waren. Hij heeft , zoo als de lilel 
zegt , met eene geleerde beknoptheid zamengestcld eene Chronijk 
van het begin der wereld af tot in 1534 , in zes boeken , welke 
hij noemde: de toetssteen of de jagt op Historische waarhe- 
den , (1) doch waarvan de titel is : Chronica eompendiosissima 
ab exordio mundi usque ad annum Domini miliesimutn quin- 
gentesimum trigesimum quartutn, Antv. ap. S. Cocum 1534. 8°. 
Bij dit boek. is ook gevoegd het werk van den zelfden seluijver: 
De LKX Hebdomadibus Danielis lib. I , met eene voorrede van 
Fr. Tit elm annus, nopevs des schrfjvers Jeven en schrifren , 
waarin hij daarenboven nog deze stukken van Amandus uouu.it: 
Commentarii in Genesin , lib. 1. 

Essposition.es in Jobum, In Eaclesiasten Salomonis , lib. I. 
Dominicae passionis Historia , lib, I. 

Historia de Christi Resurrectione et ascensione , ex IV Eu~ 
angelistis collccta et ad conaordiam redacta. 
Condones variae. 

Spiritualis Militiae XII. home super Psalmum CXVIII , 
Jib. I. 

De S. pinnae Conjugio etc. lib. I. 
De XI Mansionibus , lib. I. 
De Sopi , Rege Persarum, koste Turcarum. 
Zie P. d e 1 a Rue, Geletterd Zeeland , bl. 343 en 344 ; 
H. v(an) H(eussen) en H. v(an) R(hyn), Kerkelijke Hist, en 
Outh., D. IV. St. Ill bl.93, D. Ill bl. 744; van Hoogstra- 
ten en Broneriu8 van Nidek, Algem. Groot Hist. fFoor- 
dcnb.j Kok, Fader I. Woordenb.; Chalmot, Riogr. Woordenb.; 
van Kampen, Geschied, der Nederl. Letteren en Wetensch, 
B. I bl. 86; de Wind, Bibl. der Nederl. Geschied. D. I bl. 
134 en 536 ; Biographie Universelle, 

AMELIA of Ama.ua, Gravin vah Solhs , eerie dochter van Joan 
Albert, Graaf van Soims, kwam in 1620, in het gezel- 
schapvaa de Koningin van Bohemen in Holland en werd inhetjaar 
1625 op raad en aandrang van Mauri tB, Prins van Oranje 
aan diens broeder Frederik Hendrik nitgehuwelijkt. Deze 
echt werd zeer ha.wtig , in het begin van April, zonder het ma- 
ken van groote staatsie , vollrokken , hehbende de Geeoinmitteerde 
Uiiihu den ondertronwden ontslag van de gewone huwelijksgeboden 



(tj Scrutinium vel venatio veritaHs Jlistoriae. 



verleend , hetweik naderhand door de Staten (en overvloede be- 
krachtigd werd. Prins Frederik Hendrik had, naar men ver- 
zekert , weinig genegenheid getoond tot deze verbindtenis. Maar 
Prins Mauri ts was er zeer op gesteld geweest , en zou zelfs zijnen 
broeder gedreigd hebben , als hij bleef weigeren , zelf de joskvrouw 
van Mecheien , bij wie hij onderscheidene natuarlijfce kinderen 
had, te zullen trouwen , waardoor deze gewettigd en Frederik 
Hendrik van zijns broeders erieoia verstoken zoa geweest zijn. 
Bij gelegenheid van dit hawelijk ontving de Prinses van de Staten 
van Holland een geschenk van 20000 gulden. 

Den 26 Mei 1626 beviel zij van eenen zoon , Will em ge- 
naamd , die zijnen vader naderhand , onder den naam van W i 1- 
lem II, opgevolgd is. Behalve dezen zoon schonk zij den Prius 
nog eenen zoon , die slechts tort geleefd heeff , en vier dochters 
Louisa Henriettc, in Let vervolg gehawd aan den Kear- 
vorst van Brandenburg; Albertina Agnes, gemalin van 
Willem Frederik, Graaf van Nassau; Henrietta Ca- 
tharina, die Jan George Voist van An ho 1 1- De ssaa 
tot gemaal had en Maris, met den Hertog van Simme* 
ren in den echt verbonden. 

Nadat deze Vorstin eerst haren gemaal op den 14 Maart 1647 , 
en daaraa haren zoon op den 6 Nov. 1650 , had zien ten grave 
dalen , schenen alio hare zorgen en staatszucht zich te bepalen tot 
haren kleinzoon , die acht dagen na 'svaders overlijden ter wereld 
kwam. In het volgende jaar ontstond er tusscben de beide Vors- 
tinnen weduwen groot verschil over de voogdijschap van Prins 
Willem HI, hetweik, na veel haspelens, door de Staten van 
Holland werd bemiddeld , die de Kontnklijke Primes in de voogdij, 
welke zij reeds aanvaard had , handhaafden , wordende de Keur- 
vorst van Brandenburg haar toegevoegd als medevoogd , en de Prin- 
ses Amelia als toeziende roogdes, Deze prinses heeft zeierbjk 
met vele wederwaardigheden moeten worstelen, daar het hnis van 
Oranje, in zijnen aanzienlijken staat ten tijde van haren gemaal ten 
hoogsten geeerbiedigd , doch na het overlijden van haren zoon al- 
om gehaat , en gedarende de minderjarigheid van haren kleinzooa 
met dc hoogste verachting behandeld werd, doch ook eindelijk het 
hoofd weder heeft boven gestofeen. Zij was eene der schoonste vrou- 
wen van haren tijd, had znlk een groot versland als men bij 
slechts weinigen aanlreft , en was zeer gevat in hare antwoorden , waar- 
van het volgende ten voorbeeld slrekt. George Willem, 
Hertog van Buckingham, met Hendrik Bennet, Graaf 
van Arlington en George Savella, Markies van. Ha- 
lifax, in 1673, door 'sGravenhage trekkende , om zich naar de 
vredehandeling te Nijmegen te begeven, wiide haar diets maken , dat 
zij het wel met ons land meenden : » Wij zijn " zeide hij » niet al- 
nleen goede Engelschen , maar goede Hollanders daarbij." »Het 
)> laatste verg ik niet," was het antwourd der Vorstin, » wees 
i> slechts het eerste." » Wij minnen Holland ," vervolgde Buc- 
kingham, » niet als eene bemi tide van een oogenblik maar als 
» eece echte vrouw. " »Ja, gelijk gij de uwe, Buckingham!" 
was het vaardige antwoord, dat hij van Amelia bekwam , en dit 
antwoord was te gepaster aangezien de vrouw van Buckingham 
zich niet beroemen kon op zijne uitslultende teederharttgheid jegens 
haar, en dubbele reden had, om zich over zijne ontrouw te be- 
klagen, daar zij, zoowel als haar vader Fairfax, om dit hu- 
welijk, in groote moeijelijkheden met Cromwell, geweest was. 
Am alia was geheet vervald met fiefde tot haren gemaal , wien zij 
door de schilderkunst van Jordaens vereeuwigde , in dien allegori- 
schen tiiomf in de Oranjezaal , waarin zij hem , in eenen zegen- 
wagen met vier witte paarden bespannen, vertoonen deed, omringd 
van zegeteekenen en al hetgeen eenen held op deze wijze voorge- 
steld vergezelien moet. Ook had zij veel aatideel aan de vorming 
van Willem III. 

Ofschoon eene groote voorstanderes van huisselijke orde , leefde 
zij echter zoo ruim als aan uicnifj groot hof geschiedde. Haar 
werd aHijd in goad opgedischt; hare waterflesschen, haar koelvat , 
ja de sloten van haar kabinet , waren van dit kostbare metaal. 

Zij overleed den 8 Augustas 1675, iD den onderdom van 73 
jaren. 

Zic van Loon, Nederl. Historip., D. II. bl. 158—160, 299 
en 300; Wagenaar, Vaderl. Hist,, D. X. bl.489, D. XI. bl. 
3, 44, 233, T. XII. bl. 131, 138—140, 171, 327, D. XIII. 
bl. 166 en 197, D. XIV. bl. 42 en 378; Kok, Faded. Woor- 
denboeh y Chalmot, Biograph. Woordenb.; Bilderdijl, Ge- 
schied. des Faderl., D. X. bl. 100; Algetn. Woordenb, der &a- 
menleving. 

AMELIA of Aum, Prinses ran Anhalt, eene dochter van 
Jan George, Vorstvan Anhalt- D essau , en vanllenriet- 



75 



ta Catharina van Nassau-Oranje, ea hooeene kleindoch- 
ter van de voorgaande, trad den 26 November 1684 in den eclit 
met Ilendrik Casimir van Nassau, Stadhouder vaa Fries- 
land, nit welk huwelijk zijn gesproten seven dochtera en twee 
zoons, WilJem George Friso, die den 14 Augustus 1687, 
een jaar na zijoegeboorte, overleed, en Johan WilJem Friso, 
zijns vaders opcolger en de overgrootvader van wijleti Wiilem I, 
Koning der Nederlanden, 

JVadat Amelia ruim elf jaren met haren echtgenoot was veree- 
nigd geweest, zag zij hem den 25 Maart 1606 ten grave dalen, 
werd toen als Voogdes over haren ruim achtjarigen zoon er- 
kend, en oefende alzoo een gedeette van het gezag ait, aan zijne 
ambten verknocht, tot dat hij, in 1708 meerderjarig geworden, 
het in persoon aanvaardde. Gedurende hare voogdijscnap kocbt zij 
voor haren zoon de heerlijkheid Ameiand, voor 170000 Karels 
guldens, Zij zag hare zorg, gedurende dien lijd bewezen, door de 
Staten van Friesland beioond, met een geschenk van 5000 guldens 
en eene jaarlijkscbe lijlrente vau geljjke som. JSa het nederleggen 
der voogdijsohap vertrok zy naar Ihiitschlandj alwaar zij den 17 
April 1726 overleed. 

Volgens echte bescheiden was zij eene vrouw , schoon en beval- 
lig van ligchaatn, rjjk aan vernaft, vrolijk levende, dikwijts 
boien mute. To veel toegevende aan hare zucht tot praclit en 
weelde , hield zij geene orde in hare huishoudeiijke zaken , en vond 
zich met groote scbulden beladen. 

Zie VVagenaar, Faderl. Hist., D. XV. bl. 195, D. XVI. 
bl. 315; Kok, Faderl. Woordtnb.; Chalmot, Biogr. Woor- 
denb.j Sc he It cm a, Staatk. Nederl.; It aade Friesche terp, 
metBijv. en Aant. van J. van Leeuwen, bl. 466 — 458; Al- 
gem. Woordenb. der zamenl. 

AMELING (Gerrw) , boekverkoopev op de zaa! van het Hof te 
'» Gravenhage en Vaandrig der Haagache schatterij , heeft zich zeer 
beijverd om, ware het mogelijfc, den Raadpensionaris Johan de 
Witt, toen hij zich den 20 Augustus 1672 op de gevangeopoort 
bevond , van daar (e helpen en hem alzoo uit de handen van zijne 
moordenaars te verlossen , doch werd daarin door de scbntterij ver- 
hinderd. Had zijne poging mogen gelukken, onze geschiedcnis zou 
voor eene gwote vlek zijn bewaard geweest. 

Zie Kok, Faderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; 
Algem. Woordenb. der zamenl. 

AMEL1SZ (G«rard.) Zie HOOGEVEEN (Gehard Aheusz van). 
AMELSFOORT (Qbirikusvah), geboren te 's Hertogenbosch om- 
trent het jaar 1760 , begaf zich , na de gronden der teekenkunst 
in zijne geboorteplaats te hebben gelegd, naar Dasseldorp, om al- 
daar zijne studied voort te zetten. Hij oefende zich nanrslig in 
de Keorvorstelijke kunsfgalerij en keerde vervolgens naar zijne ge- 
hoortestad teruf , waar hij zich met der woon veatigde. Op eene 
zeer verdienslelijke wijze schilderde hij welgelijkende portretten 
en ook wel eens historiestukken en zinnebeeldige voorstellingen , 
van -welke men er eentgen te '» Hertogenbosch aantreft j zoo ziet men 
in het aanzienlijk gebouw waar bet provinciaal bestaur vergadert 
Iwee stukfeen van zijne band, het eene vooratellende: Pallas, 
door eenige Geniitssen omringd, en het andere Curius, sijn 
sober maal bereidende, terwijl hij het gottd der Samniten ver- 
aeht. Ook bestaan er fraaije teekeningen van hem, waaronder 
eenige, die opzetlelijk in den Irani van zwartekunsfprenten zijn be- 
handeld, zoodat men ze daar ligtetijk voor zou aanzien, A me Is- 
foort overleed in zvjne geboorteplaats in 1820. 

Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der 
Faderl. Schilderk.. D. III. bl. 324; Immerzeel, de Leeens 
en Werken der Holl. Schilders ens. 

AMEROM (Hehbiiik Jah vau), geboren te '$ Gravenhage den 8 
April 1777, werd aldaar in de teeken- en schilderkunst onderwe- 
zen doot louis Moritz, Albertus Jacobna Besters en J. 
H. Prins. Vervolgens zetfe hij zich te Arnhem neder, waar hij 
in het huwelijk trad met Cornelia van Bommel. 

Hij schilderde bnartgeztgfjes , bionenhuisjes en portretten, en 
legde zich daarbij inzonderheid toe op het geven van lessen in de 
teekenkanst, vooral nadat hij in het jaar 1803 tot eerste onder- 
wijzer van het Ainbemsche teekengenootscbap was aangesteJd. On- 
der zijne aldaar gevormde leerlingen telt men Zeger Reyers en 
Antonie Sminck Pitloo. In zijne jengd het ongeluk gel) ad 
hebbende telkens zijne beenen te breken, ging hij steeds op kruk- 
ken. Hij overleed den 5 Juuij 1833 plotseling aan eene zenuw- 
beroerfe en liet een zoon na, Cornells Ilendrik van Amc- 
rom , die te Leiden gevestigd is en zich bezig houdt met het 
schilderen van portretten en het geven van teekenlessen. 

Zie van Eynden ea van der Willigen, Geschied. der 



vaderl. Sckilderk., D. III. bl. 212 en 213; Immerzeel, de 
Levem en Werken der Holl. Schilders. 

AMERONGEU (Ajilht Tabis tab) werd in 1415 Schepen, in 
1426 Raad en in het zelfde jaar Burgemeester van Utrecht, welke 
waardigheden hij later nog onderscheidene malen bekleedde. In 
het jaar 1426, gedurendede twiaten tusschen de Bisscboppen Zwe- 
der van Culemborg en Rudolf van Diepholt, werd 
hij, beuevens Dirk Granwert door den Raad tot Hoofdman be- 
noemd , met volkomen magt om de grenzen van het Sticbt te vrijen 
en te beachermen, » alien geweld te wederstaan, en het volk te 
nregeren en te geleideu in alle reizen en togten." In het vol- 
gende jaar, nadat hij Burgemeester was gewwden, werd hij (evens 
tot een der Bevelhebbers over hetkrijgsvolk van Utrecht aangesleld. 
In 1449 hield de Raad, zoo oude als nieuwe, zich standvastig te- 
gen den Bisschop Rudolf van Diepholt, en deed, om alle 
voorzorg te gebruiken, bij klokkengelui eene bekendmaking af kon- 
digen, behelzende booidzakelijk : » dat de Raad zich eendra^telfjk 
»met al de Gilden had verbonden; om het hegonnen Kapittel op 
xhunnen Heer van Utrecht, betrekkelijk de gebreken, die zoo op 
a het gemeene land als in de stad Utrecht aanwezig waren, en in- 
wzonderheid van de Heerlijkheid JHontlbort, vervolgen zouden naar 
»'* lands regten, en dat zij zulks met de Raad en Gilden tronwe- 
»lijk zouden ten uitvoer brengen. En ten einde de stad in goede 
neendragt mogle blijven, verbood de Raad dat niemand eenige 
»brieven of boodschappen zou zenden aan, of ontvangen van hnn- 
»nen Heer van Utrecht, of die bij hem zijn, op poene van een 
» bannissement van (ien jaren uit de stad, behalve andere straflen , 
xgeregetd naar den inhoud diet brieveu of boodschappen, inge- 
xvoJge het goedvinden van den Raad." 

Kiettegenstaande deze voorzorg, volgde kort daarna eenespoedige 
omkeeriog, doordien de Bisschop middel vond de stad te over- 
rompelen. Die van binnen verdedigden zich wel dapper, en vie- 
]en als leeuwen met eene verbazende kloekmoedigheid op des Bis- 
schop volk aan, zoodat er binneo de stad, in de Schoutsteeg, 
een bloedig gevecht voorviel, waarin de Bisschop zelf aan zijn been 
gekwetst werd, en zij zouden naar alle waarschrjnlijkheid de over- 
winning behaald hebben, waren niet gedurende dit gevecht eenige 
Amersiborders de Minderbroederstraat ingetrokken en op de Utrech- 
tenaars aangevallen, waardoor een gedeelte van het volk, op de 
Ganzenmarkt in wanorde gebragt, genoodzaakt werd te wijken, en 
ben, die in de Schoutsteeg dapperlijk vochten, te verlaten. Deze, 
alzoo onlzet van hunne achterhoede, niet meer in staat den oanval 
van voren en van achteren te wederstaan, werden meest gedood, 
gekwetst of gevaDgen genomen, en des Bisschops volk das eenea 
vrijen doortogt gekregen hebbende, trok naar dePlaats, en diein- 
genomen hebbende, werd meester van de stad. Van Ameron- 
gen, nu mede gevangen genomen zijnde, werd kort daarna met 
zekeren Hendrik Jacob szoon vfroordeeld om onthoofd te wor- 
den. De reden; dat zij zoo veel harder dan de anderen behandeld 
werdeo, is omdat zij het waarscbijnlijk waren, die den Biaschop 
verwond hadden ; ook zou , volgens eene Osnabrngache Chronijk , 
het vonnis meest door den haat van den Heer van Hon t foort 
zijn beslag hebben gekregen. 

Het wapen van Taets van Amerongen is een veld van zil- 
ver met eene fasce van keel. 

Zie Bnrman, Vtr. Jaarb., D. I. bl. 162, 200, 226, 321, 
332, 340, 398, 426, 447, 494, D. II. bl. 12, 97, 116, 130 
en 143; Kok, Faderl, Woordenb.; Cbalmot, Biogr. Woor- 
denb.; Scheltema, Staatk. Nederl. 

AMERONGEN (Godakd Adriaak vaic Rebde Heer vah), Zie 
REEDE (Gooard Adriaah vah). 

AMERONGEN (Jacob Taets vah), vindt men op de regerings- 
Hjsten te Utrecht gemeld, van 1420 lot 1449, als Raad, Schepen 
of Burgemeester. In de afkondiging in 1449 uit naam van Ru- 
dolf van Diepholt, den drie en vijfttggten Bisschop van 
Utrecht , gcdaan tegea hen die deelgenomen hadden. in den op- 
stand tegen den Bisschop , en waarbij aan elk en een iegelijk ver- 
boden werd de vlugtenden (e herbergen , vindt men ook Jacob 
Taets van Amerongen vermeld. Het schijnt dat bij als toen 
in ballingschap verwezen is, althans in 1755, komt hij voor on- 
der hen , die van het vonnis van ballingschap ontheven werden en 
het burgerregt terug kregen. Later werd liij zelfs weder in amb- 
(en geplaatst. Zoo werd hij in 1460 Oversie Onderman van do 
Vischkoopers , in 1464 Schepen, en in 1464 op verzoek van den 
Domproost en van den Heer van Brederode, Raad Burgemeester, 
welke aanzienlijke waardigheid hij ook bekleedde in 1468. 

Zie Burman, Vtr. Jaarb. D. I bl. 234, 286 , 438 , 459, 
480, D. II bl. 55, 107, 131, 295^, 399,425, 450,452,453, 



76 



481 , 512. D. Ill bl. 71 en 127; Kot," VaderU Woordenb.; 
Chalmot, Biogr. Woordenb. 

AMERONGEN (Jas of Johan Taets tw), een zoon van Wil- 
lem Taets en Helwig Borre van Amerongen, ontmoet 
men in de jaren 1423 , 1425 , 1427 en 1433 als Schepen te Utrecht, 
in 1435 aU Raad, in 1437 als Ouderman, in 1443 wederom als 
Schepen, in welk jaar hij om eenig vcrsch.il met Burgemeesteren 
roorden tijd 1 van twee jaren nit den Raadgezet werd. Ook moet hij 
gemengd zijn geweest in de onlusten timchen Zweder van Cu- 
lemborg en Rudolf van Diepholt, want in het jaar 
1455 was hij onder het getal der genen , aao wien het burgerregt 
werd wedergegeven. Hij werd in 1457, op nieuw tot Oudertnan over 
de Vtschkoopers aangesteld. 

Toen Antonij, de bastaard van Bourgondie, in het vol- 
gende jaar, zijnen broeder David, den vijt en vijftigslen JBisschop 
van Utrecht, te hulp kwam, de mad Utrecht den oorlog verklaar- 
de, en met 1000 paarden voor die stad twam, werd Jan Taets 
van Amerongen, door de Utrechtschen tot Schatmeester aange- 
steld, welk ambt bestond in het schatten en op prijsstetlen van die 
genen, welke de Utrechtenaars gevangen kregen, en die hunne 
vrijheid begeerden. Later bekleedde hij nog ouderscheidene malen 
de posten van Ouderman van het Yischtoopersgild , Schepen , Raad 
en Bargemeester. 

In 1468 Schout zijo.de, bad hij zonder behoorlijke regtsoefening 
of kennis van den Raad eenen koopman van Ley den eenig goed 
doen aftiemen , waarom hem door den Raad gelast werd , dadelijfc 
die goederen terag te geven , en bij weigering en niet nakoming van 
dit besluit, den zelfdeu avoiid in de gevangenis le gaan, en daarin 
1e blljven tot hij aan het goedvinden van den Raad voldaan had. 
Naar alle waarschijnlijkheid zal hij, met de teruggave der goederen , 
dit vergrijp vergoed hebben ; althans vindt men aangeteekend , dat 
hij bet schoutsambt behouden beeft. 

Grooter onheil gebenrde bem in het jaar 1470. David van 
Bourgondie, zijne wraak tegen Reinout van Brederode, 
die zich tegen zijne aansteiling sterk verzet had , niet kunnende verdu- 
wen , wist eerst dezen in zijne magt te krijgen , en daarna zijnen broe- 
der Gijsbert, die Domproost wa». David, om eenigen eclujn aan 
deze wandaad te geven , en bij zonder wegens het iu hechlenis 
nemen van den laatslen, deed het valsch gerucht verspreiden , dat 
de Hoekschgezinden, onder welken zij hehourden, eenen aanBlag op 
de stad voorhadden, ontziende zich dus niet den naam van die 
eerste en getrouwe Edelen van het land (e schaudvlekken. Verre 
echter van f evreden le zijn met die in zijne magt le hebben , zocht 
hij ook hunne getrouwe aanklevers en bijzonder Jan Burggraaf 
van TBontfoort, Jacob van Nyvelt, Jan van A m c- 
rongen, die reed* van zijn Schoutsambt ontzet was, enanderen, 
in zijn geweld te krijgen. De meesten dezen toeleg ontwaard beb- 
bende beveiligden zich door de vlagt, docb Jan van Ameron- 
jjen eenige dagen buiten de stad vertoefd hebbende, was hiervan 
onkundig. Bij zijne aankomst begaf bij zich ter verrigting van zij 
ne godsdienst op St. Pieter en Paufusdag in de St. Pieterskeik. 
Aangezien de B issch op aldaar tegen woordig was, vervoegde ran A me' 
rongen zich bij hem, en weed zeer vriendelijk door hem ontvan- 
gen, zelf verzelde hij den Bisschop na het eiudigen van de dienst 
naar diens Hof. Daar gekomen zijnde , zeide de Bisschop spots- 
wijze; »Jan wees welkom van den jougen Hertog van Gelie ; " 
willende daarmede te kennen geven, ditt hij zich ter smediiig van 
ceoig verraad bij Adolf van G elder zou begeven hebben. De 
School mogt zich verdedigen zoo goed hij konde, de Bisschophad 
reeds bevolen bem gevangen naar Wijkbij Dnnratedete zenden, zoo 
als ook lerstond daarop gebeurde. David, geen beschuidiging naar 
zijnen zin tegen de gevangenen kunnende inwinnen , nam het op- 
zct znlks door uitgezochte pijnigingen te verkrijjjen. Hiertoe wcr- 
den als de eerste uitgekozen W a 1 raven, Bastaard van Bre- 
derode en Jan van Amerongen, welke laatste zij door 
hem twee of driemaa! daags op de ptjnbank te brengen alles deden 
bekennen , wat hun ten bezwaar van de gevangenen dienstig dacht. 
W a I raven, op eene wonderdadige wijze aan de gevangenis ont- 
knmen, lietniet na, toen hij in vrijheid was alom bekend te maken, 
boe zijne en Amerongens bekentenis bun door onlijdeiijke pij- 
nen was afgedwongen ; welk gerucht zelfs ter core van HertogKa- 
rel kwatn. Deze zood daawp twee Raden , Johan Heer van 
Bergen en Johannes Halewyn, tot de gevangenen , om 
ben op nieuw te onderzoeken. De Afgevaardigden inngelijks geene be- 
kentenis kunnende krijgen naar den zin des Bisschops , zonden 
Brederode en Amerongen van Wijfc over Bergen op Zoom 
naar Kortrijk , van waar zij, vertnit* Herto,^ Karel tegen den 
Koning van Fiankrijk le veld Irok , naar het slot Rupelmonde 



werden vervoerd, in belwelk zij omtrent een jaar werden ge- 
vangen gehooden. Maar zoodra de Her tog met ernst het onder- 
xoek ter barte nam, Week ook bonne onscholdj doende er zich 
niemand als beschuldigers tegen hen op, dan eenige van des Bis- 
schops ontmenschte Raden. Amerongen bleef nog eenige tijd 
in hecbtenis, werd daarna onschuldig vecklaard en in 1477 in zijn 
ambt bersteld. 

Weinig tijd* daarna werd hem op nieuw een misslag ten laate 
gelegd, in het zich toeetgenen van eene gestolene koe , zonder ten- 
nis van den Raad, waarover deze het volgende besluit nam: 
Des Saterdages na Hauricien. 

nWant Jan van. Amerongen een toe gehaalt, die gestoolen is 
» geweest, buiten weten en consente van der Raede, wt zijn zelfs 
ugoeddunken, daarom hebben Scepene, Raede en de Onder mans 
ngesloten, dat bij terstont op die poerle gaan, ende daer op blij- 
»ven zell totten dinddags toe naestkomende , en dan zell men die 
ubroiken die hi daer aen gebroeiit hecft, sliten." 

Bij achijnt overigens dat ambt zeer slordig le hebben waarge- 
notnen, want doordien hij dikwijls verzuimde te regie te komen, 
zoodat versrheidene zaken nietkonden worden afgedaan, achtte de Raad 
der Stad, in 1579, het noodig eene zeer oude voordragt van bet jaar 
13 JO te vemieuwen, waarkj werd bepaald , »dat ingeval de Schout 
x'amorgens te 9 of 's a vends te 3 uren niet te regie kwam, dat 
» alsdan de oadste Schepen Schout zou wezen en daarna dubbel 
u hoge of salaiis trekken enz." 

In 1481 was Jan van Amerongen weder zoo zeer in da 
gunst van Bisschop David gerezen, dat hij tot diens Raad was 
benoemd, en, beneven» anderen, door hem aan den Aarlsherlog 
Maximiliaan werd gezonden, om over den vrede tc handelen. 

Zie Burman, Utr. Jaarb., D. I. bl. 269, 301, 334, 421, 
437, 459,480, D.H. bl. 24,295, 342, 359, 390, 410, 439, 
460, 515, D. III. hi. 14, 17, 24, 25, 191, 428en519; Kok, 
Vadetl. Woordenb. ; Chalmot, Biogr, Woorcienb. 

AMERONGEN (Johjlk Taits vah), de oudste zoon van Ernst 
Taets van Amerongen en Mabelia de Ridder van Lu- 
nenburg, werd in het jaar 1541 Heemraad van den Lekdijk 
Bovendams, en was van 1550 tot I5ff8 ooderscheidene malen 
Schepen der stad Utrecht, sedert dien tijd lot in het hevigsle der 
Nederlandsche beroerten is hij onderscheidene maten zoo Schepen 
als Burgemeester en Raad geweest. Door den moedwil der Spau- 
jaarden was liij eens in groot ievensgevaar. 

In gevolge den uitersten wil van zijne nicht Johanna Taets 
van Amerongen werd hij Heer van Groenewoude en na baar over- 
lijden daarmede verlijd den 12 October 1552. In 1576 werd bij 
als Gelastigde wegens de Staten, ter ban rid in j over de Genlscbe 
bevrediging, afgevaardigd. Hij -was in 1538 iu den edit getreden 
met Johanna van Gaasbeek, weduwe van Jacob Schim- 
melpennink, en overleed den 26 Febnianj 1578, zea linderen 
nalatende. 

Zie Kok, Faderl. Woordenb. ; Chalmot, Biogr, Woordenb. 

AMERSFOORDT (Ukudkik.). geboren te Amsterdam den 30 Mei 
1793, was de jongste zoon van Jacob Amersfoordt en Mar- 
tha van der Noordt. Door den kundigen Herman Bosscha 
voor de Academische lessen opgeleid, viog bij zijne sladien aan bij 
het Athenaeum zijner geboortestad , waar hij de lessen der Hoog- 
leeraren, David Jacobus van Lennep, Johannes Wilf- 
met en Jacobus van Ifuys Klinkenberg met v lift en goed 
gevolg bijwoonde. Later genoot bij aan de Uoogesohool te Leyden 
nog het ooderwijs van Daniel Wyttenbacb, Johan Hendrik 
van der Palm, Hendrik Arent Hamaker, Johannes van 
Voorst, Johannes Clarisse, Elias Anne Borger, Sa- 
muel Johannes van de Wijnpersse en Jan Melchior 
Kemper bij, en bleef Steeds de beoefening der Letteren aan die 
der Godgeleerdheid paren, welke laatste evenwel van dien tijd af 
zijn hoofdvak uitmaakte. 

Bijna aan den eindpaal zijner studien genaderd, werd bij, door 
eenen ongelukligen zamenloop van omstandiglteden, plotseling ge- 
noodzaakt naar eene vaste bestemming u;t te zien, en mogt hem 
bet geluk wedervaren tot Rector der Lalijnsche scbolen te Sneek 
benoemd te worden, waar hij in April 1818 zijne werkzaamheden 
begon en het genoegen mogt. smaken de Lalijnsche scholen , uit het 
verva), waartn zij verzooken waren, weder op te henren en onderschei- 
dene jongelingen door zijn onderwijs (jevorrad, onder dankbare her- 
innering daarvan, met lof in de maatschappij te zien optreden. De 
manier, waarop hij deleerlingen onderwees, was bijzonder aantrekke- 
lijk, envooral wist hij, door zijne geestige vrolijkheid, hen in eene 
opgeruimde stemming te houdeu en hen het werk met lust te doen 
verrigten. Geen wonder dat zij hem dan ook in eene booge mate 



77 



vereerden en hoogschalteden, en dat de roem van zijn degelijk coder^ 
wijsnuen dan onderscheidene leerlingen uit andere plaateen tot hem 
lotte , terwijl hij bij elite promotie zijne hoorderen in de gelegenheid 
slelde, om niet aileen zijn vemuft, maar ook zijne geleerdhcid te 
bewonderen. Onder deze redevoeringen of verhandelingen is inis- 
schien wel die het meest beiangrijk, waarin hij handelde over de 
Rectoren, die van den beginne af, tot op desen tijd toe, aan 
het hoofd der Sneeker&chool hebben yestaan , een onderwerp door 
hem met veel lost behandeJd en dat bij nog steeds trachtte aan 
te vallen en te verrijken. 

Diet tevreden eene gelecrde betrekting in de maatschappij te 
hebben bekomen en duor alien die hem leaden daarvoor volkomen 
berekend gehouden te worden, wilde hij openly k daarvan een be- 
wijs geven door het schrijven van eene Ferklaring der Redevoe- 
rittg van Demosthenes ever de vereenigingen in Athene 
onder den naam van SymmoriSn bekend (1), na welter open- 
lijke verdediging hij de waardigheid van Meester in de Bespiege- 
lende Wijsbegeerte en Doctor in de Letteren verwierf; terwijl zijn 
proefschrit) door deskundigen met algemeene goedkeuring ontvan- 
gen werd en hen naar bet toegezegde vervotg daarop deed verlan- 
genj weik verlangen echter onvervuld bleef. 

Niet allcen vergenoegde hij zich met het onderrigt in die talen, 
waarin op de Latijnache scholen gewooniijk onderwezen wordt, inaar 
hij voldeed ook gaarue aan de menigvuldige aanzoekea om , zoolang 
daartoe in zijne woonplaafs geen genoegzame gelegenheid bestond, 
de hedendaagsche talen en vooral bet Fransch aan onderscheidene 
leerlingen te onderwijzen. 

Vroeg met de last tot beoefening van de Vaderlanihche geschie- 
denis bezield , vereenigde hij zich gaarne met zijnen knndigen vriend 
Hans Willem Cornells Anne Visser, Predikant te IJs- 
brechtam, tot de uiigaaf van een Archief voor Faderlandsohe 
en insonderkeid Friesche Gesckiedenis , Oudheid- en Taalkun- 
de, hetwelk van het jaar 1824 tot 1823 werd voortgezet, toen het 
reed* vroeger voorgevallen overlijden van zijnen medeverzamelaar en 
andere redenen de onderoeming deden staken. Gaf zijne medewerking 
aan dit Archief reeds blijken, dat hij in de gebechlheid zijner ge- 
letterde vrienden in Friesiand aan den grond hunner geboorte, lot 
zekere mate althans, deelde, niet minder werd zutks kenbaar nit 
zijne deelneming aan de oprigting van het Provinciaa! Friesche Ge- 
nootschap ter beoefening der Friescbe Oudheid-, Geschied- en Taat- 
kunde, waarbij hij eerst den post van Penniogmeesier, vervoJgens 
twee jaren dien van Secielaris en eindehjk gedurende zes jaren 
dien van Yoorzitter heeft waargenoraen ; ook na van dezen laatsten 
post op zijn uitdrukkelijk verlangen ontslagen te zijn, gaf bij meer 
dan eens blijken , dat bij in den volsten zin des woords onder de 
werkende Jeden van dut genootschap mogt geteld worden. Ten 
bewljze daarvan strekken, niet alleen de voorleztngen door hem ge- 
daan, maar vooral ook de groole moeite door hein beateed aan de 
uitgave der Gesckriften van Jancko Douwama,, waarvan bij 
met Fori te in de boofdbewerker was, niet aileen tocb had hij plan 
die nitgave le voorzien van opheldevende aanteekeningen, maar ook 
bad hij daarvoor vervaardigd eene allerbelangrijkste inleiding, waar- 
uit het hooldzakelijk it overgenomen in het iaafsie stuk van die 
Gerschriften te Leeuwarden in 1849 uilgegeven. Wen raadplege 
vooral hetgeen deswege in de voorrede vermeldt wordt, om 'smana 
verdiensten in dat opzigt ten voile le knnnen waarderen. 

Ala Scboolopziener , waarloe bij bvj beslnit van 10 Augustus 1827 
benoemd werd, en a Is Secretaris der Provinciale Commissie vanOn- 
derwija in Friehtrmtl, welke post hem in 1833 werd. opgedragen , 
bewees hij aan bet lagere schoolwezen mede belangrijke dienaten 
en stood bij zijne medeleden dier Commissie in groote achting. 
Ook voor het than* opgeheven Athenaeum te Franeker was hij nut- 
tig werkzaam, van welken arbeid , eene vocrzetting van dien van 
zijnen ondsten broeder den na te melden verdienstelij&en Hoogleer- 
nar Jacob Amersfoordt, in het jaar 1842 eene proeve in druk 
te voorschija kwam, bestaande in eene Nieuwe Lijst van het Tkeo- 
losiseh gedeeite der openlijke boekerij te Franeker (2). Het 

(1) Specimen Liturarium Inaugurate exkibene D etnasthanis Oratio- 
nem de Symmoriis , variis lectiimilrus et annotatiane perpetua instruetam} 
sive Disputatisnis de Atkrniensium Symmariis partem priorem ; qvod pu- 
bHco exataiii sulrmittit If citric us Jmersfoordt, Amttelodamvs, 
ad diem 28 Junii 1 828. Lagd. Bat. Ook uitgegeven onder den titel : Dr's- 
turtatia de Symmoriarum apud jithenietisea instituto, pars prior. Aan dit 
specimen is »oorts de e«r te beurt gevallen is.t het i» opgenomen in de 
uitgave van DemDilheDesdont Schiaefer besurgd. Verj. liibl. Crit, 
Kot. It. p. 377 et se^. 

(S) Nomts Catalogue Bihliothecae publicae Franequeranae , Partis pri- 
inue sectio prior , libros Theoligicos complectens. BitUothwmn. wdin&vit , 
iiiros deicripsit Jacolus Amersfoordt. Opus Fratris obitu in- 
teruptum uisolrit ffenrieits Amer sfttor dt t Leov. 1843. fol. 



laatsle werk, hetwelk hij met zijnen geleerden vriend Mr. U, A. 
Evertsz in het Jicht zond, was bet hoogst belangwekkend Fev~ 
kaal van de verrigtingen der Jesuieten in Friesland, door Pater 
ffillebrordue van der Hey den, Lid van de Orde der 
tfesttiten. Hit het Latijtt vertaald en met aetnteekeningen voor- 
zien, door Dr. H. Amersfoordt en Mr. U. A. Evertsz. Leeuw. 
1842. 8°. 

De kundige Amersfoordt mogt slechts kort de nitgave van 
dezen zijnen arbeid overleven ; op den 8 Mei 1843 maakte eene be- 
roerte een einde aan zijn nnttig en werkzaam ieven. In 1819 was 
hij in den echt gelreden met Siedske Agatha Bergsma, die 
hem vijf kinderen schonk en reeds in 1827 overleed. tiij het aan- 
gaan van zijn tweede huweiijk in 1832 , met Tetje van der Veen, 
Wed. Jozef No yon, waren hem slechts een zoon en eene docb- 
ter overgebleven; de eerste overleed kort daarna, even als het oud- 
ste kind nit zijn laatste howelijk, waaruit nog eene dochter is ge- 
boren; zoodat bem slecbts twee zijner kinderen hebben mogen 
overleven. 

Amersfoordt was behalve van het reeds genoemde Friesche 
Genootschap ook Lid van de Blaatschap[rij der Kcderlaudsche Let- 
terkunde te leyden, van het Provinciaal Utrechts Genootschap van 
Kunsten en Welenschappen en van de Zeenwsche Maatschappij van 
Wetenschappcn. 

Lie, behalve de opdragt zijner dissertatie aan van Lennep, 
waarin hij zelf van den loop zijner studien het een en ander zegt; 

Aigem. Komi' en Letterbode voor 1843. D. II, bl. 72 75 j de 

Leeuwarder Courant voor 1843. N<\ 45 j M. Siege nbeek, in 
de Bandelingen der Jaarhjksche Vergaderingen van de Maat- 
schappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, gehouden 
den 15 van Zomermaand 1843; Mr. A. van Gondoever, in 
het Programma van het Provinciaal Vtrechtsch Genootschap 
van Kunsten en Wetemchappen voor het jaar 1843; en vooral 
Mr. U. A. Evertsz, Woord ter Herinnering aan H. Amers- 
foordt, Medeoprister en Lid van het Genootschap, ter beoe- 
fening der Friesche Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, uit- 
gesproken by de opening der 45 e Vergadering van dat Genoot- 
schap, Work urn 1843. 

AMERSFOORDT (Jacob), een broeder van den voorgaandft , ge- 
boren te Amsterdam den 24 November 1786, wijdde zich , den 
oudcrdom van veertien jaren bereikt hebbende, geheel aan de ge- 
leerdbeid en kwam in het voorjaar van 1801 op de Lutijrtsiche 
school zijner geboortestad. Na deze in vier jaren met Inf door loopen 
te hebben, werd hij den 12 April 1805 tot hoogere studien bevor- 
derd, bij welke gelegenheid hij eene redevoering hield over Reiser 
Trajanus , welke niet aileen algemeen genoegen gaf, maar den 
Geleerden Bernard us de Bosch inzonderheid zoo bebaagde, 
dat deze den bem anders onbekenden redenaar opzettelijk kwam 
gelukwenschen en vervolgens in kermis bragt met zijnen even be- 
minnelijken als geleerden broeder Jeronimo de Bosch, dien 
edelen bevorderaar van zoo menig onlkiemend vernuft. 

Onder zulke gnnstige omstandigheden zette Amersfoordt nu 
zijne gelukkig begonnene Letteroefeniugen verder voort, vooral zich 
opde Onde, zoo Oostersche als Weslersche , Letterkunde toeleggende. 
Na gcdurende drie jaren de lessen van de lloogtecraren David Jaco- 
bus van Lennep, Johannes Willmet en die van Herman 
Bosscba over de Geschiedenis der Dliddeleeuweu met oplettendheid 
gehoord te hebben , begaf hij zich in 1808 naar Leyden , ten einde 
onder Daniel Wytlenbach, wiens schrifien hij reeds ijverig ge- 
lezen had, en Johau liendrik van der Palm zijne studien 
voort le zetlen. Weldra voegde bij er de beoefening der Wijsbe- 
geerte bij onder Samuel Johannes van de Wijnpersse en 
vooral die der Godgelcerdheid onder de Hooglecraren Jona Wil- 
lem te Water, Carolus Boers, Johannes van Voorst en 
Elias Anne Borger, en den Geleerden Doctor Johannes 
Scbacht, destijds Predikant Leyden. 

Na een tweejarig verblijf te Leyden verdedigde hij den 1 5 De- 
cember 1810, met zeer veel loi, onder voorzitting van den Hoog- 
leeraar van Voorst, diens Eerste proete van aanteeheningen op 
eeniye plaatsen van het Niexwoe Verbond (1), hetwelk bijzonder 
betroi de plaals I Johannes III. vers 2 , welke destijds dour vcr- 
schil van meeningen de aandacbt van velen trok, doordien twee 
geleerde en welsprekcnde kerkleeraars, de Leydsche Hoogleeraar 
van der Palm en de Haarlemsche Predikant Johannes van 
der B. o e s t , ieder eene hijzondere verklaring aan het laatste gedeei- 
te van dezen tekst gegeven hadden. 



(1) Annotationinii in loca selects noiri Fosderis Specimen primum, L, 
B. 1810 

20 



78 



Den 26 April 1823 onder hot getal Proponenlen bij de Classis 
Tan 'sGravenhage aangenomen , oelende Amersfoordt zicK van 
tijd tot tijd in bet prediken, met alleen in bet Nederduitsch , niaar 
oot in de Fransche taal. 

Tot Terkrijgiog van het Docloraat in de godgeleerdheid schreef 
hij eene Besehouwing der versohilknde lezingen van plaatsen 
■nit de vijf Boeken Moses in het werk van den Engelscken ge~ 
leerden Robert Holmes opgegeven (1), welke bij met een 
reeks van met stnaak en oordeel gekozen stellingen den 8 April 
1815 openlijk te Leydea met grooten roem verdedigde. Dit aka- 
demijeh proefsluk was in zulk eenen zuiveren, gemakkelijken en 
iraaijen Lalijnschen slijt gesehreven, dat het zelfs de hooge goed- 
keuring van eenen Wyttenbach mogt wegdragen (2). 

Bij de ©prigting van het Atheneum te Harderwijk in October 
1815 werd Amersfoordt tot Hoogleeraar der Oostersehc letter- 
kunde daarbij aangesteld, welke post hij, bij gelegenheid der pleg- 
tige inwijding den 25 January 1816, aanvaardde met eene redevoe- 
ring ten betoog dat de beoefening der Arabische Letterkunde , 
na het kerleven der geleerdheid in Europa , in, verschillende 
tijden ook verschillend getoeest is (3) 

Te Harderwijk werd hem vervolgens ook opgedragen het houden 
van twaalf kerkelijke leerredenen in de Fransche taal, waarhij na- 
derhand nog eenige in het Nederduitsch gevoegd zijn. Naauwelijks 
twee jaren Tang mogt hij zoo in den werkkring blijven die hij zich 
voor zijn geheeJe leven gewenscht had. Met de intrekking van het 
Athenaeum te Harderwijk in 1818 verviel voor hem de uitslni- 
tende bestemmiDg voor zijn geliefd vak, de Oostersche Letierkun- 
de , en weldra zag hij zich genoodzaakt eene andere te moeten 
voigen, door zijne benoeming tot Hoogleeraar in de Godgeleerdheid 
aan 's Rijks Alhenaeam te Franeker, welke post hij aanvaardde 
met eene verhandeling over het ongekunstelde van de Christe- 
lijke Godsdienst (4), Ten gevolge van eene bijzondere schikking 
nam Amersfoordt, met de vereischte volmagt daartoe, ook. het 
houden der lessen over de Redeneer- en Bovennaluurkunde op 
zich. De werkzaamheden van dit iweeledig onderwijs in Godge- 
leerdheid en Bespiegelende YVijsbegeerte werden in 1821 nog ver- 
meerderd met die van de bezorgiog der openbare boekerij, toen 
Amersfoordt den Hoogleeraar de Wal, bij diens vertrek naar 
GroniDgen , als Bibliothecaris opvolgdc. In dat zelfde jaar viel hem 
ook de waardigheid van Rector Magm'ficus te beurt, welke bij van 
den 1 October 1821 af, ruim achttien maanden lang , wegens 
eene verschikking in den tijd van overdragt, toen voor het ver- 
volg gemaakt, bleef bekleeden tot den 10 Junij 1823, wanneer hij 
die nederlegde met het honden van eene redevoering over het 
stelh'ge dat men ook in de natuurlijke godgeleerdheid voor waar 
inoet houden (5) , waarbij hij tevens een breed vers lag deed van de 
veranderingen en bijzonder van den welsland van het Athenaeum , 
gcdurende zijn Rectoiaat. Ofschoon de Ooslersehe letterkunde zijn 
geliefd vak was, inoet men evenwel niet wanen , dat hij daarom 
de godgeleerdheid verzuimde of minder ler barle num., Neea, ook 
op haar leidde bij zich zoo ijverig en gelakkig toe, dat hij, toen in 
1822, de hoogleeraarstoel der godgeleerdheid le Utrecht ledig stood, 
door zijnen vermaarden leermeesler van Voorst daarvoor drin- 
gend, ofichoon vruchteloos, werd aanbevolen , als bekwaam zijnde, 
om al, wat men billijk wenschen mogt, op dien leerstoel te on- 
derwij«en. 

In het jaar 1823 werd Amersfoordt ook tot Lid van het 
Provinciaat Utrechtsch GenooUchap gekozen, zoo als hij reeds se- 
dert 1817 van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te 
Lejden was. 

IJverig zijnde in de vervulling van alle nnderscheidene pligten van 
zijn openbaar leven , nu en dan ook nog wel de beurt eener ker- 
kelijke redevoering op zich nemende , zelfs elders in de Fransche 
taal, hield echter een bijzondere, en bij zijne nilgestrekte boeken- 
kennis en groote bedrevenbeid in de Letterknndige gescbiedenis 
zoo veel belovende last, om eenen zeer naanwkeurigen en volle- 
digen Catalogue der Bibliotheek van het Athenaeom te leveren, 
hem in de Jaafste jaren vooral ocvermoeid bezig. Reeds waren 
tot het dadelijk begin van de uitgave daarvan in druk, door gnn- 
stige beschikking van Curatorcn, de noodige maatregelen beraamd, 

(1) Dissertatio Theologioa Tnauguralis de Variis Lectionilus Uolmesia- 
nis iacorum quorundam Pentataechi Masaici , L. B. 1815. 

(3) Dete Inch noemde (teze verhatnltiinj : iatinitatc et oratione sane 
qvam elrgans , lie Philomathica pars III. pag. &S8. 

i3) Oratio de studio Literamm Arubicarum , variis , past renatam in 
£ttropa doctrittam , aetatibus itident vttriato. HanJerov. 1810. 4°. 

(4) Oratiode Religionis Christianae populiiritatB. Leov, el France. 1818. 4 n . 
J6J Oratio de certo inJYaturali juogue Theologia agnoseendo , welke nog 

ill diui is verschcneii. 



toen de dood den 25 October 1825 den draad van zijn werkzaam 
leven afsneed. Bij zijne ecbtgenoot Elizabeth Constantia 
Huisinga, met wie hij den 2 Mei 1816 in het hawelijk was 
getreden, liet hij drie kinderen na. 

Zie Mr. J. W. Crane, Korte levemschets van den Hoog- 
leeraar J. Amersfoordt, medegedeeld in de Algem. Komt- 
en Letterb. voor 1324. 1), II. bl. 34)4—399; van Kampen, 
JSeknopte Gesckied. der Letteren en fFetens. in de Nederl. , 
D. II. bl. 572, D. III. bl. 250; Aanh. op hetWoordenb. van 
Kunst- en Wetens.y door G. A. Nieuwenhais; Bouman, 
Geschied. der Geld, Ilooges, JD. II. bl. 590 en 591 ; Biographie 
Vniverselle. 

AMERSFOORT (Elus vab), geboren te Amersfoort, was Leeraar 
en Boogleeraar in de Godgeleerdheid en Kanselier van de Hooge- 
schoot te Bazel. 

Het wapen der Ulrechtsche familie van Amersfoort, waartoe 
waarschijnlijt Elias en de liier volgende Everhardos behoor- 
den, is een veld van keel met zes lelien van gond, staande drie, 
twee en een. 

Zie Kok, Vaderl. Woordenb. 

AMERSFOORT (EveKHiRDus vih) een, geleerd man , Licentiaat 
in de godgeleerdheid en Regent van St. Laurens kollegie te Kealen. 
was mede te Amersfoort geboren en schreef Verklaringen over 
Aristoteles werken van den hemel en van de wereld [\); zij zijn 
zeer wijdloopig en door hem vollooid tot bet einde van het eerste 
boek, zijnde de uitleggingen van de andere boeken vervotgd door 
Johan van Nartingen,ioSgeJijks Licentiaat in de Godgeleerdheid. 

Zie H. v(an) H(eussen) en H. v(an) R(hijn), Kerkel, Hist, 
en Oudh. II. II. bl. 199; van Hoogstraten en Broucrius 
van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Kok, FaderL 
Woordenb. 

AMERSFOORT (Jicos vui) zie THYMAEUS (Jacobs). 

AMESLUS {WiiuELMtts), olschoon niet in ons vadcrland maar in 
1576 te Norfolk in Engeiand geboren, dient evenwel bier te wor- 
den vermeld, als hebbende zich voornamelijk in ons vaderland be- 
roemd gemaakt. Zich te Cambridge op de godgeleerdheid toeleg- 
gende. was William Perkins daar zijn voornaamste onderwij- 
zer; den Pnrileinen was hij zoo sterk toegedaan en haatte zoo zeer de 
plegtigheden bij de Episcopate kerk in gebmik, dat hij in 1610 
een werk in het licht gaf, waarin hij trachlle le bewijzen, dat 
er geeue andere brave lieden in Engeland waren dan de Pnrilei- 
nen : » dat deze zich deden kennen , door hunnen afkeer tegen de 
Hcommedien, het vloeken, het dansen, het spel enz," Alle de 
overigen waren geene anderen » dan spelers, vloekera , Belialskin- 
uderen; er was geen middenweg tusschen deze twee aiteraten, of 
nde Bisschoppelijke kerk moe»t vernietigd worden, of men moest 
whet Roomsche geloof ait de hel terug roepen." Dasdanige gevoe- 
lens berokkenden hem reeds op de hoogesehool zeer veel verdriet, 
en toen de Bisschop van Londen cm die reden het op hem uil- 
gebragte beroep naar Colchester icgenweikte, stak hij in 16J* 
naar Holland over, waar hij, na eerst eenigen tijd te Leyden ver- 
toefd te hebben, te 'sGravenhage met Horace Vere, den Be- 
velhebber der Engelsche hulptroepen bij onzen Staat, bekend en 
weldra diens huisprediker werd. Boor toedoen van zijne vijaoden 
ook van dezen post onlzet zijnde, werd hij door de Algemeene 
Stalen afgezonden naar de Algemeene Synode, die in 1618 en 
1619 te Dordrecht gehouden is. Hier verstrekte hij den Voorzitter 
Johannes Bogerman tot raadsman, door dien hij inzonderheid, 
ten opzigte van de twistzaken veel ervarenheid bezat en daarbij fijn van 
oordeel was. Ook moeide hij zich grootelijks met de twisten tos- 
schen de Remooslranten en Contra -Reraonstranten en schreef on- 
derscheidene boeken tegen de eersten, Nadat de Synode was afge- 
loopen werd hem bet opzigt opgedragen over die kweetelingen , 
welke te Leyden op kosten van sommige Amsterdamsche kouplie- 
den slndeerden; doch te vergeefs werd hij door de Zuid-Holland- 
sche Synode bij de Curatoren der Hoogeschool te Leyden tot Hoog- 
leeraar in de Godgeleerdheid aanbevolen. In het jaar 1622 werd 
hij evenwel tot dien post te Franeker aangesteld, waar hij den 23 
Mei 1622 zijne inwijdingsrede bield en kort daarna tot Doctor in 
de Godgeleerdheid bevorderd werd. Hier liet hij in zijn akademjsch 
onderwijs eenen diepen afkeer van de scholastieke godgeleerdheid 
hlijken en bleef den eenvoudigen onderwijstrant volgen. Ook was 
bij de eerste die van de christelijke zedeleer eenig werk maakte, 
zoodat zijne in 1623 uitgegeven Merg der godgeleerdheid (2) , 



(1) Commentaria in Lihros Aristatelis de Coelo et Mvndo , Col. 1497. fol. 

(2) Medulla theologiae. Franeq. 1623. So. waarvan in Itfftfl te Amsterdam 
teat vertaling van M e ij e t in liet licht versclieeii. 



79 



en zijne lessen over de Godgeleerdheid der gewetensgevallen , 
welke bijzonder opgang maakten, zoodanig de goedkeuring van 
de Zuid-tlollandsche Synode wegdroegen, dat deze in 1626 besloot, 
om de Hoogleeraars der Godgeleerde faculteit te Leyden aan te 
sporen , toeh uaede lessen te houdea over de praktijkder ehristeljjke 
godgeleerdheid. Ook schreel hij tegen het groote werk van den 
Jezuit Robert Bellarminus, Opus controversiarum , een 
ilein boekje in 12°. geiiteld: Bellarminus ontsenuwd (1). Yoorts 
schreeF hij nog tegen de Socinianen en tegen de MetapliyBica , 
maakte ook lessen over de Psalmen , en eene verklaring over de 
Uneven van Petrus , over den Catechismus (2) enz., altc welke wer- 
ken in 1658 door Mat the us Nethenus, destijds Hoogleeraar 
te Utrecht, in 11 deelen in 12° zijo uitgegeven. Na twaalf jaren 
Hoogleeraar te Franeker te zijo geweest, vertrok hij in de zelfde 
hoedanigheid in 1633 naar Rotterdam . waar de aldaar woneude Eogel- 
schen, met goedkeuring der Regering, een collegie voor hunnelandge- 
noolen wilden oprigten, doch de nieuwe instelling had weinig genot 
van zijn onderwijs, want hij overleed reeds den 1 November van dat 
zelfde jaar aan de gevolgen van eenen schrik. Twee malen was hij 
gehuwd geweest en hij Jiet eene weduwe met twee kmderen na. 

Amesius was een man van een jnist oordeel , uitmantende ge- 
leerdlieid, gemoedelijke welsprekendheid , vromen wandel , diepe 
godsvrucht en met veel liefde tot zijoe naasten bezield. 

Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot 
Algem. Hist. Woordenb. ; Kok, Vaderl. Woordenb,; Chal- 
mot, Biogr. Woordenb.; Vrimoet, Alhen. Fris., p. 212— 
221; G lasi us, Gadget. Nederl, 

AMEYDEN (Dibk). Zie AMYDENUS (Tbeodoihis). 

AMICUS (Pbtrus), geboren te Tholen, werd in het jaar 1530 te 
Leaven Doctor in de Reglen, en leefde in zijne jeugd onderscbei- 
dene jaren in het huis van Aegidius van Buschleiden, wiens 
kinderen hij onderwees en die hem, om zijne gocde hoedanighe- 
den, hoog vereerde. Hij was bijzonder bedreven in de Grieksche 
en Latijnsche talen'en zoo ervaren in de Regtsgeleerdhetd, dat Eras- 
mus hem in dat opzigt aan den Raadpensionaris van Brngge, 
Franciscns van Crane veldt, bijzonder aanbeval. Later werd 
hij gewoon Hoogleeraar in de Reglsgeleerdheid te Leuven, waar hij 
in 1556 overleed. 

Zie de La Rae, Gehtterd Zeel, bl. 529; Kok, Vaderl 
Woordenb ; Algem. Woordenb. der Zatnenl. 

AMMAN (Johans Coheud), geboren te Schafhausen, studeerde te 
Bazel in de Geneesinnde , waarna hij zich als Geneesheer te Amsterdam 
vestigde, beeft zich eenen grooten naam verworven door zich toe 
te leggen op het onderwijs der doofkommen. In 1692 gaf hij in 
het Latijn een boekje nit getiteld : do sprekende doove of de 
wijse , waarop een doofgeboren kan leeren spreken {3). Het- 
zelTde werkje gaf hij nog in hetzelfde jaar in het Nederdaitscb. 
te Haarlem in 8° nit, onder den titel : Snrdm loquens d. i. wis- 
konstige bescArijvinge , op wat wijse men doofgeborene sal 
konncn leeren spreken en droeg het op aan Pieter K o o I a e r t , 
een voomaara koopman te Haarlem , wiens eenige dochter , een 
zeer schoon mcisje, doch doof en slom geboren, van hem het le- 
zen en spreken geleerd had, Dit werkje i* in 1694, in 8°. in het 
Engelsch, in 1747 te Prenzlan, in 8°. in bet Hoogdnilsch enher- 
haalde maten in het Latijn uitgegeven. Men wil , dat hij ntet alleen 
het eerst de dooven het spreken geleerd , rnaar bnitendien ook veel 
voorfrefTelijks over de voortbrenging en formering der letteren ge- 
schreven heeft. "Vermit* eehter bet gemelde boekje aan velen te 
beknopt scbeen, zoo heeft de geleerde sehrijver in 1700 eene La- 
tijnsche Verhandeling over de apraak (4) in het ltcht gegeven 
en daarin zijne leerwijze nog verder ontwikkeld, Beze verhandeling 
is, in het Fransch vertaald door Beanvais de Preau, gedrokt 
achter de Cours d' education des sourds et muets par Ses- 
champs, 1779. 12°. 

Men heed hem ook eene goede nitgave van eenige werken van 
Coelins Aurelianas te danken, welke in 1706 te Amsterdam 
in 4°. is uitgegeven, met noten en aanmerkingen van Theodo- 
iu3 Janszoon ab Almeloveen, Hij overleed in 1724 op 
zijn landgoed bij Leyden. 

Zie Mr. H. 0. Feitk en Mr. B. H. Lnlofs, Redevoervag en 
Dicktregelm uitgesproken ter geleg. van het 25jarig feest van 
het dep, Gron. der Maats. tot iVu( van 't Algemeen , bl. 99 — 
101 der Aant.j BtograpMe Nationale. 

(1) Bellarminus enereatus. Frane<f. 1628. 8". 

(2) Christianae cattcheseos sciagraphia. Franc<j. 1635. 

(3) Surdus loquens , sive methodus , qua qui surdus naltis est loqui dit' 
cere passit. Amst. IS . 

(4) Dissertatio de loquela. Amit. 1700. 8*. 



AMMOJf (Gaspah), geboren te Hasseit in het begin der zestien- 
dc eeuw , was een geleerde klooster-geeatelijle, die eene Hebreeuw- 
sche spraakkunst scbreef, van welke Luther zich bediende, om die 
taal te leeren. 

Zie Algem. Woordenb. der Zamenleving. 

AMO (Ahtoitie Willeh), een Afrikaansch Neger, geboren in 
het begin der achttiende eeuw op de Goudkust. Hij werd in 1707 
naar Rederland gebragt. De Hertog van firunswijk, eene huitenge- 
wone schranderheid in hem bespeuiende , zond hem naar de Iloo- 
ge scliolen van Halle en Wittemberg, waar hij groote vorderingen 
maakte in de Natuur-, Wis- en Sterreknnde. Behalve in de La- 
tijnsche en Grieksche, was hij ook zeer bedreven in de Francche, 
de Hoogduitsche en de Nederduitsche talen , en hield bijzondere 
les*en, die grooten toeloop hadden. JTa de dood van zijnen wel- 
doener in zware droefgeestigheid vervallen zijade , besloot hij Ea- 
ropa te verlaten, waar hij 30 jaren had doorgebragt, en keerde 
naar zijn geboorteland Asim, waar bij met zijnen broeder en zijne 
znster in eenzaamheid leefde en in 1753 door den geleerden rei- 
ziger Gallondat bezocht werd. Hij overleed eenigen 'ijd daarna 
te Chama , in het fort der Nederfandgche Oostindische Compagnie. 

Zie Engelbert Gerrits, Biogr. Woordenb.; Algem. Woor- 
denb. der Zamerilev. • Biographie Universelle, 

AWOUR (JicoBtr* d') was tijdens de onrnstige tijden voor het jaar 
1787 de zaak der Patriotten toegedaan. Zoo maakte bij in 1780 deel 
van de Ontvangera en Bestuurders van het Nationale foods , en was in 
bet volgendejaar een der jjequalificeerden »om met de Heeren van 
» den krijgsraad of met eene Commissie uit denzelren , zoo veel mo- 
ngelijk, gemeenachaplijk te overleggen en te beramen al hetgeen 
nter bevordering van de goede zaak des vaderlands en inzonder- 
nheid van de goede burgerij dezer stad (Amsterdam), zon dienstig 
Dgeoordeeld worden." Na de omwenteting van dat jaar werd bij 
eehter, nevens Mr. Ernestns Ebeling, Hendrik van Blom- 
berg, Pieter Witmond en Jacob van Staphorst, inge- 
daagd i>over en ter sake dat dezelve zijn present geweest en mede 
wgeassisteerd hebben bij het inleveren op een oproerige wijze vaa 
nzeker Declaratoir, inhoudende de pretense Remotie van negeit 
» Heeren uit den agtbaaren Raad dezer stad," alsmede »dat zij 
jiniede Autheuren en Aanvoerders geweest waren voor de Remotie 
»van den wettigen Hoofdofficier, voorgevallen den zesentwintigsten 
»Juny MDGCLXXXVI1," welke indaging in September daaraan- 
volgende, gevolgd werd van een vonnis, waarbij zij ten eeuwigea 
dage uit den Lande van Holland en West Friesland gebannen 
werden, onverminderd zoodantge and ere straffen als men, indien 
zij ten eenigen tijde in handen der Juslitie mogten geraken, zou 
oordeelen te bebooren. Verdere levensbtjzonderheden vindt men 
niet. van hem opgeteekend; even ruin weten wij in hoever Karel 
d' Am our, die in 1795 door de stad Amsterdam tot Represen- 
tant gekozen werd, aan hem verwant was, 

Zie Vaderlandsche Historie ten vervolge op Wagenaar, D. 
XL bl. 321, D. XVII. bl. 73, D. XXI. bl. 27 en 31. 

AMPSING. Zie AMPZING. 

AMPT (Fkeotbik Hehdrik), geboren te Bergen op Zoom den 
12 November 1793, trad op zijn tiende jaar in dienst als Kndet 
op bet Instituut voor do Marine, alstoen te Fijenooi'd, onder directie 
van den Kapitein ter zee Wolterbeck. Vervolgens diende hij 
eerst aan boord van bet fregat Euridice, later op het linieachip 
Utrecht. Terwijl dit laatste schip te Vlissingen op stroom lag, trof 
hem het ongeluk, dat de sloep, waarmedehij, bij eene opkomende 
windvlaag en holle zee naar Vlissingen voer, omsloeg, De matro- 
zen, die zicb met hem daarin bevonden hadden, verdronken , hij 
redde zich slechts als door een wonder, daar het hem gelukte den 
kiel van de omgeslagen sloep te bereiken , aan welken bij zich wist 
vast te houden , tot er redding van boord kwam. 

Later wedervoer hem nog een ongeval, waar bij gelukkig zon- 
der veel letsel afkwam. Tot Aspirant hevorderd, bevond hij zicli 
aan boord van een Fransch linieschip, dat voor Antwerpen gean- 
kerd lag; bij het schoonmaken van dat vaartuig ontstond er brand, 
waardoor eenig huskruid ontvlamde, en hij van bakboord naar 
stuurboord werd geworpen. Hij bekwam eenige kneuzingen, doch 
herstelde spoedig. 

Daar. het hem altijd tegen de borst sfuitte, onder de Franschen 
te moeten dtenen, bedacht hij zich in 1813 geen oogenhlik, om 
zich op den voorgrond te stellen, ten elude het zijoe lot het bewer- 
ken van de omwenteling hij te dragen. Ilij lag in de laatste maanden 
van dat jaar met eene brik voor Rotterdam. Den 18 November had 
de Fransche Commissaris-Generaal van politie die stad verlaten , 
doch de werf was nog in de magt der Franschen. Ampt was 
door zijnen broeder Abraham Ampt, die als Commissam van 



80 



policie te 's Gravenhage, zoo veel had bijgedragen, om bij de om- 
wenteling de rust en orde te handhaven, onderrigt geworden van 
de gelukkige gebeortenissen in laatstgemelde si ad. Bekend met den 
afkeer, die ziju scheepsvolk, meest ait Nederlanders bestaande, 
tegen de Franschen voedde, riep bij zijne matrozen te zamen en 
spoorde hen aan bet vaartuig te verlaten en zich aan de zijde der 
Ffederlanders te begeven. Hij vend hen allezins bereidvaardig, om 
zich met bem naar 's Grareuhage te begeven, ten einde 's land* 
zaak le helpen onderstennen, 

De Franschen hiervan onderrigt , stelden alle middelen in het werk, 
om hem in handen te krijgen, doch hij was met niet minder voor- 
zigiigheid dan moed te werk gegaan, waardoor alle pogingen, om 
hem le vatlen, vruchteloos waren. Ampt week, vergezeld van op- 
gemelden breeder, die hem was kotnen afhalen, naar 5 s Gravenhage , 
werd door deze a.in het algemeen Bestuur voorgesteld, en bood vol- 
ijverig den verbondenen zijne dienst aan. Nu werd hem de gewig- 
tife last opgedragen, om, met behulp van andere vaderlanders, de 
scheepstimmerwerf te Rotterdam in beztt te nemen. Met twaalf der 
wakkerste en moedigste mannen, door hem voor de goede zaak ge- 
wonnen, en die te 'a Gravenhage gewapend waren, keert hij naar 
Rotterdam terug, en, van de aankomst van den Generaal Sweerts 
de Landas aidaar gebruik makende, volvoerde hij den 22 zijnen 
last door de werf in bezit te nemen. Den zellden dag belette hij 
eene poon, beladen met levensmiddeten , bestemd voor bet Fransch 
eskader te Ilellevoetsluis, te vertrekken. De schipper wilde met 
geweld uitzeilen, doch Ampt verbood hem zulks schriftelijk op 
doodstraf. Hieromwerd Ampt later, le Parijs, bij veralek, door 
den krijgsraad tot de straf des doods met den kogel verwezen. 

Den volgenden dag bemande hij twee kanonneerbooten en zeilde 
daarmede de Maas op , ten einde de Franschen te besloken , en was 
alzoo de eerste, die weder de Nedcrlandsche vlag van vaartuigen deed 
wapperen. Ampt bemagtigde al dadelijk in de Pelsert een schip, 
dat, voor het garnizoen van Gorincbem bestemd, 80000 pond 
Luskraid en 40000 patronen aan boord bad. Deze voorraad, wel- 
ke naar 's Gravenhage werd opgezonden , was van des te meer 
belang, daar de verbondenen volstrekt van geene krijgsbehoeften 
voorzien waren. Vervolgens onderscheidde bij zich herbaalde ma- 
le" in verschillende Hchermatselingen met de Franschen. 

Ampt, die door het Algemeen Bestuur., namerjs I. K. 11. den 
Prirs van Oranje , tot loon van zijne met moed en ijver aan het 
vaderland betoonde diensten tot Eerslen Laitenant ter zee benoemd 
was , werd bij de organisatie der zeemagt in den rang van Laite- 
nant bevestigd, cchter niet afe Eerslen, wegeus zijne ontbrekende 
onder vinding op zee, welke hij gedurende deFransche beerschappij 
niet bad kunnen verwerven. Ook zag bij zich bij de instelling der 
Militaire Willemsorde tot Ridder benoemd. 

Vervolgens op de brik de Venus geplaatst, met welk vaartuig 
de Generaal Da en dels naar de kust van Guinea werd overge-*- 
voerd, werd Ampt op die kust belast de Ancobar of Goudri- 
vier tot de walervalten, zijnde eenige dagreizen landwaarts in, 
op te varcn ; geen Earopeer was tot daartoe zoo ver in deze stre- 
ken doorgedrongen. flij nam met het besle gevolg bovengenoemde 
rivier op, en beschreef met veel naauwkeorigheid haren loop en 
bare (liep'e. 

Aan boord van den zelfden bodem stevende bij laler naar Java 
en de Grooten Oost. Hij nam aidaar een groot deel aan den oor- 
loir, die met de opstandelingen op Amboina en Honimoa gevoerd 
werd. Zijn moed en zijne onverschrokkenheid blonken op nieuw 
helder nit, en hij bragt krachtdadig het zijne lot demping van dit 
rampzalig oproer bij. Na eene afwezigheid van vjjF jareu keerde 
Ampt in net vaderland terog en zag zich tot Luitenant der Eerste 
klasse bevorderd. Tevens werd hij aan boord van het Hnieschip 
Holland geplaatst, op betwelk hij de Middellandscbe zee en de 
Bai banjsclie kust bezocht. 

Van deze reis in het vaderland wedergekomen , werd hem, na 
eene verlangde lijdelijke nonactmteit, hoezeer hij slechts Eerste Lai- 
tenant was, het bevel opgedragen over de brik de Zwaluw, met 
welk vaartuig bij onderscheidene reizen naar West-Indie deed , en 
den Graaf van den Bosch, tijdens diens zetiding lot iuspectte 
der Wessindische kolonien derwaarts en weder terug bragt. 

Bij de vijandelijkbeden met Belgie, werd Ampt het kommando 
opgedragen over de kanonneerbooten, welke voor Grave tegen de 
Limburgsohe grenzen gestationneerd waren, terwijl bij later het 
bevel voerde over de flolitle, sterk elf kaDonneerbooten, welke aan 
den Helder en het Nieuwe Diep was gestationneerd. In Maart 1831 
werd hij , wegens zijne ijverige , aan het vaderland bewezeue dien- 
sten , tot Kapit^iu-Lui tenant ter zee benoemd. 

Zijne gezondheid bad inmiddels geieden. Nadat bij tot herstel 



daarvan eenige rust bij :zijne vrouw en linderen in Gelderland geno~ 
ten had, werd hem het bevel over het nieuw gebouwde korvet Castor 
opgedragen. Met dit vaartuig, dat lot het esercttie-estader in de 
Noordzee behoorde, deed hij eenen krnistogt en vervolgens de eerste 
reis naar Marseille, van waar hij den Nederlandschen Consul naar 
Taoger bragt eo laatstelijk naar Java stevende. Aidaar werd hem , 
ondersteunil door eene koloniale oorlogsbrik, de vereerende taak 
toevertrouwd, om de zuidkust van Java op te nemen, deaardrijk** 
kundige beschrijving van hare baaijen enz, (e leveren en hydrogra- 
pbiscbe kaarten van deze Lust op te maken. 

In October 1837 ter reede van Batavia, deden zich kwade koort- 
sen aan boord van den Castor voor. Ampt werd er mede door 
aangetast en bezweek den 30 dier maand aan deze ziekte, diep 
belreord door zijne wapenbroeders en door zijne onderhoorigen , 
die in hem een ervaren en verdienstebjken deelgeooot in alle ge- 
vareu of nuttige verkzaamheden, eenen minzamen en braven Over- 
sle verloren.. 

Ampt was een van de verdienstelijkste Zecofficieren en vurigste 
voorstanders van al wat het vaderland lot welvaart en luister kan 
strekken. Hij liet bij zijne echtgenoote Everdina Snoek, twee 
nog jonge kinderen achter. 

Zie J. K.on ijnenburg, Nationaal Gedenkb. der Herniemcde 
Nederl. Unie van den j are 1813, bl. 161, 162, 168 en 432j 
Chad, Ferhaal der jongstgelcden Omwenteling in Holland, 
bl. 70, 77, 41 en 92} Militaire Spectator, D. VII. bl. 26— 29; 
'sGravenhaagtche Stads-Almanak voor het iaar 1839, bl. 
63—71. 

AMPZING (Jacob) of Jacobus Ampzihgids , misBcbien wel een 
zoon van Samuel, die volgt, was Proponent onder de kla«sis van 
Doom, toen hij in 1655 als Predikant naar Oost-Indie verlrok. 
Den 14 Febraarij des volgenden jaars te Batavia aangekomen, werd 
hij kort daarna beroepen naar Tajoea of Formosa , waar hij , na de 
in bezitneming van dat eiland , op last van den Chineschen zeeroover 
Goxinga, in Augustas 1661, onthoofd werd. 

Zie Valentijn, Oud en Nieuw Oost-Indie, D. IV. St. II, 
a bl. 53, o bl. 81. 

AMPZING (JofliBNEs Asscsnus) of Am'/,isr.irs, geboren te Oot- 
marsum, in Overijssel, omstreeks 1560, was eerst Predikant te 
Ootmarsum, van waar hij in Julij 1583 naar Haarlem vertrok. 
In het jaar 1591 uit de dienst gescbeiden, werd hij Geneesheer 
en lij farts van den Vorst van Oost-Friesland. Later vertrok hij 
naar Zweden, werd Stadsdoctor te Wismar, vervolgens Hoogleeraar 
te Rostok en Xijfarts van den Bering van Mecklenburg. Hij over- 
leed te Rostok den 19 April 1642, in het 83aie jaar zijns Jevens, 
en was schrijver van : 

Kort onderurijs van Gods mrbond, so inden Ouden ah 
Nieuwen Testaments: ende van de versegelinge des sehen. 
ffaer in met grand der Schrift bewesen word, dat ook den 
onmondigett Kinderen der Gelovigen de Doop toekomt: met roc- 
derlegginge der principaelste yfrgumenten, die van den We- 
derdoperen tegen den Poop der stiver Kinderen warden voord- 
gebragt. Besprecks gcwijse ingesteld. 

Verklaringe van de Menschwordinge Jesu Christi. Alwaer 
onder anderen bewesen word, dat Jesus Christus sijn vleesch 
keeft aengenomen uyl het Wesen ofte substantie der H. Maget 
Maria; met wederlegginge van 'tgene de Wederdopers gemeyn- 
lijk en principalijk doer teg ens voordbrengen. 

Enige propositien nopende de Kerkelijke Discipline, voor- 
gesteld ende verhandeld vyt den woorde Gods: waer in 't 
reckte gebruyk van die, ende 't groot misbruyk by de Vlaem- 
sche Weder doper en met grooter tyranntje, regelrecht tegen 
Gods klaere uytgedrukte woord, tegens nature ende goede 
polittje gedreven, seer levendig betoond, ende bewesen word. 

Dissertatio latromathemaiica, Rostochii, 1602, 1618, 4°. 
1629 et 1630, 8", waarin hij een latro-malhematisch of mecha- 
niach bewijs van het onontbindbare verband tusschen de Genees- 
en Sterrekunde geeft. 

De TheriacA oratio, Rostochii 1618, 4°. 1619, 8°. 

De Morborum differentiis liber , Rostochii 1619, 4". 1623,8°. 

Heptas affectionum capillos et pilos kumani corporis infes- 
tantium etc., Wittebergiae 1623, 8". Ros(oci>ii 1623, 8°. 

Zie S. Ampzing, Beschryvinge ende Lof der Slad Haerlem , 
bl. 141; Lindenius, de script. Medic; Veeris en Paauw, 
Kerkel. Alpkab. Syn. N. Holland; Biographie Nationals; Al- 
gem. Woordenb. der zamenl.; Biographie Universelle. 

AMPZING (Samuel), een zoon van/den voorgaanden, geboren 
te Haarlem denkelijk in 1591, werd, na bet volbrengen zijner 
giudien, in het jaar 1616 Predikant te Rijsoort-en-Strevelshoek, 



81 



en in 1619 te Haarlem, waar hij in het Hollandpch en Fransch 
predikte , en den 29 Jutij 1632 overleed. Hi] is vooral bekend 
door zijne 

Beschryvinge ende lof der ttad Haerlem in Holland' in 
Rijm bearbeyd; ende met veele oude ende nieutoe stucken buy- 
ten Dicht ityt verscheyde Kronijken , Handvesten , Brieven , 
Memorien ofte Geheugeniszen, ende diergelijke Schriften ver- 
ktaerd ende bevestigd. Haerlem 1628. 4°. 

Uij was voor zijnen tijd een man van geleerdheid, en had (e- 
vens een gezond oordeel en goeden smaak, zoodat die den toen heer- 
schende vcrre overtrof; naar het schijot heeft hij zich ook aan 
geene der Rcdenjkkamers van die tijd aangesloten. 

Reeds in zijne jeugd had hij eene overhellende begeerte tot de 
dichtkunde, en al vroeg, naar men wil in 1617, ondernam hij, 
cm den lof zijner geboortestad te bezingen, dan dit work hem 
later niet bevailende, wetkte hij het in het jaar 1621 omen bragt 
het in dienstaat, waarin het nu bekend is. Hoezeer zijne verzen door 
eene betere taal en spelling die van de meesten zijner tijdgenooten 
overtreffen en men er ook geene of zeef zeldzaam basterd- of 
stopwoorden in aautreft, is dit werk toch van ineer belang voor 
de geschiedenis van Ampzinga geboortestad, dan om zijne dich- 
terlijke waarde. Ook is het slot van zijn Tael-bericht , dat bij 
voor dit werk geplaatst heed, en waarin hij de regelen der rijin- 
iunst, of lievei der zoogenaamde Rhetorica opgeeft, zeer lezens- 
waardig, als bevattende ook voor onze tijd nog menigen natligen 
wenk. Dit werkje, waaraan P. Scriveriua hem behnlpzaam zou 
geweeEt zijn, is ook alzonderlijk gedruktle Wormerveer 1649, 8°, 
oversien door C. van Here I en. 

Behalve dit werk heeft hij nog in het Hcht gezonden : 

Tractatits J. A. Amv singii adversus Anabaptistus ex 
Belgico Sermone libera stylo in Latinum converses, nonnihil 
completiores etc. lugd. Bat. 1619 et 1629 6°. 

Rijm-katechismus ofte Kort Begrip der Leere der Neder- 
lanUche Kerken Leyd. 1624.- 4°. 

Bijbel-poezye. Leyd. 1624- 4°. 

Orden der Canonyeke Boecken, Leyd. 1624. 4°. Van dit werk 
vcrscheen later eene geheel oingewerkte en uirgebreider uitgave, 
onder den titel van: Bibels Tresoor, vervatmde de orden der 
Kanonyke Boeken. Hard, 1631. 8°. 

De Christen-Hoogtyden. Leyd. 1625. Van dit vcrscheen mede 
een tweede druk. Haarl. 1631. 8°. 

Westindische Triumph-Basuin op de Ferovering van de 
Zilveren Vloot. 1628. 4". 

Heylige tranen en Dankofferen. Haarl. 1629. 8". 

Lofzangen en Gebeden. 8". 

De Klaeglieden van Jeretnias. 



4°, 



Het Hooglied Salomon. 



Haarl. 1629 
Haarl. 1629. 

Naszouscke-Laurenkranae voor Frederik Heynriok , van wege 
de verovering van 's Hertogmkosck , en verloszing van Wetel , 
Haarl. 1629. 

Baals Hoogten. 

Ferdediging sijns venoons en ampts iegen pasquildichters , 
Haarl. 1629. 4°. 

Oratio &■ Nieuwenhuysii , Rector van het Gymnasium, 
in het Laiijn tlarl. 1628, en vertaelt door Samuel Amazing. 

Haarl. 1629. 4°. 

Fasciculus Epigrammatum etc. Een Bondelken Sindiekten 
van wegen de verovering van Olinda , hoofdttad van JPernam- 
buco, in Brasilien, door den Generaal te water Bendrik Kor- 
nelits. Loncq en den Kolonel Diderik van Waerdenburg. Haarl. 
1630. 4°. 

Suppressie van de vermeynde vergaderingen der Jesuwytes- 
sen door Urhanm Fill. Haarl. 1632. 4". 

Ampzing had lot zitmpreuk: Sur&wn animus (het oog om- 
hoog) en stutine et abstine (lijd en mijd). Zijne afbeelding i$ 
door Suiderhoef in het koper gebragt naar Frans Hals, met 
de gprenk en aet. 40; alsmede een Hollandsch vers van P. Scri- 
■verius, folio tbnnnat; en door Adriaan van de Velde naar 
Frans Hals, act. 41 , anno 1632, met een Latijnsch vers van 
P. S (criverius), 4°. formaat. 

Zie S. Ampzing, Betekryvinge ende Lof der Stad Haarlem , 
bl. 136; F. Schrevelii, Hartemias of Eerste Stickting der 
Stad Haarlem, hi. 391; A. Pars, Naamrol van de Bat. en Boll. 
Sehryvers, W. 153 — 155 en 352; van Abkoude, Naamreg. 
pan Nederd. Boeken, D. I. St. III. hi. 9; Kok, Faderl. Woor- 
denb. ; Chalmot, Biogr. Woordenb.; C. de KoningLdz., 
Tafereel der Stad Haarlem, D, IV. bl. 29 en 30; van Kam- 
pen, Geschied. der Nederl. Lett, en Wetens., D. I. bl. 218 in 



de Aant,; Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dich- 
Urs; De Wind, Biblioth. der Nederl. Geschiedt. , D. I. bl. 486 
en 487; Algem. Woordenb. der Zamenl; Biographie Univer- 
selle; Algem. Kun&t en Letterbode voor het jaar 1846, D. I. 
hi, 4. 

AMSTEL (Abewt, of volgena anderen, Aamioct vah), een zoon 
van Gijsbrecht van Atnutel en Bertranda ofBaarte van 
Usselstein, vcrdedigde in den twist die zijn breeder met de 
Utreehlenaara had, in 1279 het slot te Vrecland met veel dapper- 
heid tegenGraaf FlorisV, doch moesl eindelijk voor de overmagt 
buklen; hij wcrd gevangen genomen en als zoodanig naar Zeeiaud 
gevoerd. Wa zeven jaren aldaar in den kerker te hehben doorge- 
bragt, sloot hij zijnen zoen met den Graaf en werd toen onisla- 
gen. 

Hij overleed in 1298, en liet bij rijne vronw, eene docbler 
van den Ileer van lleukelom, vier zonen na; Gijsbrecht, 
Arend, Otto van Usseistein en Amelia, Heer van Mijn- 
den. Van moedera zijde was hij erfgenaam van de goederen in het 
Land van IJsselatein, wa.irvan hi), van Jongs af aan, altoos den 
naam en het wapen voerde, zijnde een veld van zilver met drie 
znileu van sabel. 

Zie Kok, Faderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; 
Bilderdijk, Geschied. des Faderl., D, II. bl. 197, 

AMSTEL (Gorsehs Pioos vwj). £ie PLOOS vis AMSTF.L (Coa- 

IfELIs). 

AHSTEL (Egbert vaiv) , wiens geboorte men stelt op het jaar 11 10, 
wordt gehouden voor den eersten Heer van Amstel. Met hern namen 
ook de geschillen eenen aanvang, die zoo Jang tusschen de liisseho]>- 
pen van Utrecht en de Heeren van Amstel bestaan hebben, en wet- 
ke daaruit hunnen ooraprong hadden, dat Egbert van Amstel, 
even als de andere Stiebtsche Edelen, goederen in het bezit had, 
welke Harderbertns, de zcaentwintigsle Bisachop, oordeelde de 
kerk (oe (e behooren; dit geschil werd echter weder bijgelegd. Doch 
Godfried van Hhenen, de achtentwinlig«te Binschop. was 
van eetsen dapiteren en eerzuchtigen aard , en zoo gczet op de be- 
vestigfng en uitbreiding van zijn wereldlijk gebied, dat hij zich in 
eenen zijner brieven beroemde, »dat bij geengevaar ontzag, en zelfs 
jiniet schroomde ten strijde te trekken ter verdediging der Heilige 
jiKerk." Met dwen nu raakte hij weder in moeite, zoodat Filips, 
Aarishissehop van Keuten, moest tusschen beide komen, om den 
twist bij te leggen. De Bisschop besehnldigde Heer Egbert, dat 
hij alte de inkomsten, die der Ulrechtsche Kerk uit Amstel en het 
omliggende land luekwamen, aan zir.W getrokken had. Ilierover 
wag hij eerst door den Bisschop gedagvaard, doch niet versehijnen- 
de, ten Keizerlijken hove aangckUagd. Sedert werd hij in den 
Rijksban gedaan. De Aartshis»chop van Ke»len bewerkte eindelijk 
een verdrag ttisschen hem en den Utrechtschen Bisschop, volgens 
hetwelk » de Heer van Amstel, bij eede afstand- hebbende ge- 
udaan van al hetgeen hij te voren in Amstel en daaromtrent ter 
» leen hezeten had, beloofde het voortaan als Stedehouder des Bis- 
nschops le zuilcii houden onder die voorwaarden, dat alleen een 
» zijner zonen, Gijsbrecht genoemd, het zelfde ambt na zijne dood 
»van de hand des Bisschops zou kunnen verkrijgen, mils dat hij 
u den H. Blaarten, dat is, het Bisdom van Utrecht, getroow zou 
uhlijven dienen. Eghert moest wijders de moeras Bendelmerbroek 
»{vermoedelijk de Bylemermeet), mei hetgene er toe behoorde, 
wen de helit van de tienden in Weesp, die hij in zijn bezit 
» genomen had, geheel en voor altoos aan de Uirechlsche Kerke 
iiafslaan." Men weet niet wanneer dit verdrag getroffen werd; doch 
daar Bisschop Godfried in Mei des jaars 1177 schijat overle- 
den te zijn, moet dit voor dien fijd hebben plants gehad. 

Hij had tot wapen een veld, vercieeid in aelit horizon tale deelen 
van goud en sabel, met een li^end kruis, geschakeerd van silver 
en keel over het geheel. 

'Are Wagenaar, Faderl. Hist, D. II. bl. 264—266; Kok, 
Faderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woprdenb. 

AMSTEL (Gijsbrecht van), de eerste van dien naam, en zoon 
van Egbert, komt het eerst in '» Lands geschtedenis voor timchen 
1174 en 1176, toen hy tegenwoordig was bij het tieffen van den 
zoen tusschen zijnen vader met Godfried van Rhenen, dcrt 
aohtentwinligsten Bisschop van Utrecht. Beroemd werd hij door 
zijne in 1203 verleende hulp aan de ongelnkkige Gravin Ada en 
den Graaf van Loon, haren gemaal , door hen van Haarlem naar 
Utrecht te doen vlugten (1). Ofschoon Gijsbrecht hier niet 
anders deed dan hij als Stadhonder en Leenman van den Bisschop 
verpligt was, zoo kwam hem dit echter zeer duur te staan, want 



(1) Zic hier voor bl. 47. 



21 



82 



de Kennemers en Friezen staken nit wraak zijn slot of kasteel, in 
het jaar 1204, in brand, vernielden dit gehcei door he t vnuc, 
doorstaken den dam in den Amstel en liepen geheel Amstelland af. 

Hij, die voor een dapper doch ongelnkkig krijgsman bekend 
staat, word in het jaar 1226 weder tea dienste van den Bissehop, 
zijude dit maal Otto II van dec Lip, in eenen oorlog tegen 
Roelof, Kastelein van Koevorden gewikkeld; de eerstekeer kost- 
te het hem zijn goed en dit maal bijna zijn leven. De Kastelein 
lokte den Bissehop, en die met hem waren, in een moerassig oord , 
bij de banrt Ane, een half our van Gramsbergen , en versloeg 
hen geheel en al , den 1 Augustus 1227. Velen , onder welke zelf 
de Bissehop, verloren er het leven. Onder de gevangenen bevand 
zich Gijsbrecht en Gerhard III, Graafvan G elder, die deer- 
lijk gewond waren. Beide verkregen van hunnen overwinnaar verlof 
on in het Kapittel te Utrecht tegenwoordig te zijn bij de verkiezing 
van eenen nieuwen Bissehop. Ter oorzake van huune wondeu wer- 
den zij op draagstoelen in de vergadering gebragt, waar elk door 
bet zien huneer wonden tot medelijden bewogen werd, terwijl zij 
met weemoedigen ernst er op aandrongen dat men trachten zon hen, 
die ten dienste der kerk gestreden en hunne wonden bekomen had- 
den, uit de gevangenschap te verfossen. De vergadering, terstond 
tot het kiezen van eenen Bissehop overgaande, vesligde zijne keus 
op Willebrandus van Oldenburg, Bissehop van Paderborn, 
een wijs en verstandig man, die dapper en in slaat was om wraak 
te nemen over de geleden nederlaag. Bij de komst van den nieuwen 
Bissehop nit Italie, besloot de vergadering, dat de gevangenen 
van hun woord om terog te leeren, zoaden ontslngen zijn, alzoo 
de Kastelein niet alleen een onderdaan van den Bissehop, maar 
een rerbannene was, en niet hooger dan als een onroerruaier ge- 
houden werd, welk beshut de uieuwe Bissehop bevestigde. 

In 1225 was aan Gijsbrecht, volgens sommigen , door Otto II 
van der Lip, den vierendertigsten Bissehop van Utrecht , het ge- 
regt vanBluiden, Weesp en Diemen opgedragen. In 1231 droeg bij 
zijn steenhuis te Utrecht aan Floris IV, Graaf van Holland, op, 
en ontving het weder van hem ter leen, waarvoor hij hem hulde 
en manschap verschuldigd was. 

Het laatst dat wij van hem vermeld vinden is, dat hij in 1233 
in onderhandeling was met Will em II, Graaf van Holland, over 
eenige goederen onder Bemchop, 

Hij liet drie zonen na: Egbert, Willem en Dirk, uit welke 
laatste het geslacht van Beveren zou zijn voortgekomen. 

Zie Wagenaar, Faderl. Hist., D. II. bl. 304, 314; 465 
en 366; Kok, Faderl, fFoordenb,; Ch.ilmot, Biogr. fFoor- 
denb.; A rend, Algem, Gesckied. des Faderl., D. IL. St. I. bl. 
272, 273. 

AMSTEL (GTjsattEcnT vak), de tweed e van dien naam en klein- 
zoon van den voorgaande, uit dieus zoon Egbert, was in het 
jaar 1225 scheidsman in een geschil tussehen Otto II van der 
Lip, den vierendertigsten Bissehop van Utrecht , en Gerhard 
HI, Graaf van fielder. In het zelfde jaar gtond hij als getuige 
in eene zaak tussehen den zelfden Bissehop en Floris IV, Graaf 
van Holland. Hij moet omstreeks 1223 overleden zijn. Bij had 
tot vrouw Bertranda of Baarte van IJsselstein, Heer Jans 
erfdochter, hij wie hij viier zonen verwekte: Gijsbrecht HI, 
Arent, Witlem en Otto, en dour welk huwelijk de heerlijfc- 
heid IJsselsiein aan het geslacht van Amstet kwana. 

Zie Kok, Faderl. Woordenb ; Chalmot, Biogr. Woordenb. 

AMSTEL (Gijsebecht vas), de derde van dien naam en oudsle 
zoon van Gijsbrecht II en van Bertranda van IJ sselstei n. 
was zeer onvergenoegd dat zijn neef Gosewijn van Amstel af- 
stand mocst doen van den Bisschopssetel , omdat daardoor de 
hoop verijdeld was , die hijgekoesterd hud, van zijn geslacht in aan- 
zien te doen toenemen. Hij nam dit zelfs zoo zeer ter harte, dat 
hij, benevens eenige anderen, Hendrik van Viandea, die na 
Gozewijn tot de Bisschoppelijke waardigheid verheven was, ter- 
stond den oorlog verklaerde. Misscliien dat ook wel de wijze waarop 
de nicuwe Bissehop zijn gezag handhaafde of zochf te handhaven , 
hem daartoe nog meer aanspoorde. Hoe dit zij, Otto III, Graaf 
van G elder, had zich met hen verbonden, terwijl de Graaf van 
G o o r met de Heeren van Voorst en Altnelo zich mede bij 
hen voegden. Het Stieht werd dus van onderscheidene kanten met 
eenen aanval bedreigd. Koning Willem, die foen in Daitschland 
was, begaf zich met een leger herwaarts, ten eitide den Bissehop 
met zijne vijanden te bevredigen; doch even voor dat hij te 
Utrecht kwam, was de Bissehop met zijn votk de stad nit en den 
vijand te gemoet getrokken. Bigt onder de stad viel een gevecht 
voor; waarin de Bissehop de overwinning behaalde. Be Heeren 
van Amstel en van Woerden werden geyankefijk binnea 



Utrecht gebragt, zijnde streng gebonden, elt aan eene zijde van 
het paaid des Bisschops. Op het verzoek van Koning Willem 
en den Aartsbisschop van Keulen, die zich deslijds mede te Utrecht 
bevonden, werden de beide gevangenen geslaakt, en dit werd door 
eeuen vrede en eene verzoening tasschen hen en den Bissehop 
gevolgd Dit ontslag geschiedde echter niet zonder dat zij harde 
voorwaarden ondergingen, en zij moesten met goede oogen aanzien 
dat Bissehop Hendrik al zijne wraak op Otto van Gelder ver- 
haalde, want hij viel in de Veluwe, en behaalde daar zulk eene 
groote buit, dat hij daaruit sedert, voor een gedeelte ten minate, 
het slot Vreelandaan de Veclit stichtte, waardoor zijnbisdom tegen 
de invatlen der Amstellanders beveiiigd werd. Graaf 1 1 o werd lot den 
vrede gedwongen, en heloofde toen den Bissehop ondersteuniDg en 
bijstaud tegen alle zijne vijanden. 

Later stond Gysbrecht van Amstel Floris de Foogd in 
eene onderneraing tegen Utrecht bij , welke eindigde met een ver- 
drag, waarbij de Bissehop moest beloven dat de Stichtsche leen- 
mannen, aanhangers van F J oris, onpartijdig behandeld en op 
hunne klagten goed regt uilgcsproten en de opgeheven leenen door 
de leenheflers weder ontvangen zouden worden. Daarentcgen moes- 
ten Gijsbrecht van Amstel en Giselbert ait den Goye, 
welke Floris de Foogd ondersteund hadden, met vijfhonderd 
mannen, in een wollen gewaad en barrevoets, den Bissehop op 
huune knieen 6m gennde smeken , die zij zoaden verwerven als zij 
hem tronw en hulde zwoeren. 

Eenige jaren hierna tverd Gijsbrecht Veldheer vandeKcnne- 
tners. Deze, vereenigd met de West-Friezen en Waterlandera, 
bedienden zich, in 1268, of volgens anderen in 1272, van de 
minderjarigheid van Graaf Floris V, en de afweztgheid van 
diens voogil, Otto van Gelder, om eeaen opsland tegen den 
Adel tebeginnen, door wien zij, naar hunne gedachten, te veel 
gedrukt werden. Hun oogmerk was, alle Edelen nit Holland en 
het Stieht te verdrijvea , hunne slaten te vernielen en de klcm van de 
Regering der Gemeente in handen te geven. Ten dien einde be- 
gonnen zij met hot plunderen en vernielen der adellijke haizen en 
siofeii, zoo dat de Edcien zich genoodzaakt zagen binnen Haarlem 
te wijkea, waar zij zich verslerlten. De Kennemers vielcn in Am- 
s^telland, waar Gijsbrecht, zich fe zwak bevindende om dezen 
ongetemden hoop tegenstand te bieden, een verdrag met hensloot, 
en hen eer(ang zoo wist te be/ezen, dat zij hem tot hun Opper- 
hoofd verkoren. Hierdoor beveiligde hij zijn grondgebied en was 
tevens in de gelegenheid zich op de Stiehischen te wreken, welke 
hij tor oorzake van de voorgaande vemedcringen geen gunstig hart 
loedroeg. R T a het verwoesten van eenige sloten , voerde hij hen langs 
de Vecht naar het slot VreeJand, dat eenige tijd vjuchteloos be- 
It'gerd werd. Gijsbrecht intusschen bespeurende , dat het leger 
zijn onderhoud alleen nit Amsielland zoelit, van waar het zich, 
met geweld en hrooddronkenheid , van levensmiddelen voorzag, he- 
wnog de Kennemers, het beleg hij naeht op te breken en schielijk 
nnar Utrecht te trekken om, ware het mogelijk, deze stad bij ver- 
rassing in te nemen. Y66e het aanbreken van den dag zageu de 
Utrechlschen met verwondering hunne stad van eene geweldige 
menigle gewapenden oenringd. De burgers, gevraajyd hebbende 
wat men voorhad, werden door eenen welbespraakten Kennemeral- 
dus beandwoordi » Burgers van Utrecht en goede vrienden! de 
Jivrije Kenceuiers begeren, dat gy alle de Edelen, diede Gemeente 
jibezwareu en verdrakkea, ter stad uiljaagt, en hunne goederen den 
Jiarmen geeft." Dit met een stout gelaat uitgesproken woord werd 
gretig. opgevat van de burgers, onder welke er onderscheidene wa- 
ren, die reeds, gestoord op de Regcring, de hoofden bijeen staken 
en, na een kort overleg, de Schepens afzetteden en anderen, uit de 
Overlieden der gilden gekozen, aanstelden. Toen werden de voor- 
naaoisten ter stad uitgejaagd , waarna men een verdrag met van, 
Amstel en de Kennemers sloot. Hierop long Gijsbrecht naar 
Amersfoort, dat hem spoedig in handen viel, en zich, even al» 
Eemland , met de Kennemers verbond. 

Gijsbrecht van Amstel in het Stieht weinig tegenstand ont- 
moetende, besloot zijne bijzondere wraak den teugel te vieren, 
bemagligde en vernielde de sloten van Gijsbrecht van Abkou- 
de, Willem van Rtjzenburg en Huibert van Vianen, 
zijne persoonlijke vijanden. Voorts geen kans ziende, om met den 
wocstcn hoop, die hem vergezelde, Sets van belang te ondernemen , 
zoeht hij zich gedurende den winter deze muitmakers, die veel onder- 
houd behoef'den, van den hals te sehniven, en hewoog hen , daar 
de oogst op handen was, naar hunne haardsteden terug te keeren. 
Zij volgden zijnen raad op, doch op hannen terugtogt sloegen zij 
het beleg voor Haarlem, waar zich nog altijd dc gehaatte Edellie- 
dea ophielden; deze verdedigden, bijgestaan door de burgers, de 



83 



in urea met veel dapperheid. Door een welverzonnen list van Heer 
Jan van Persijn, braken zij echter het beleg voor Haarlem we- 
der spoedig op. llij trot nameiijk, op zekeren nachl, heimelijk ter 
stad uit, ontnam de Kennemers eenige wagens, rende daaruiede 
naar Kennemerland, alwaar hij eenige dorpen in brand stak, waar- 
op de Kennemers , dit ziende , het beleg opbraken. Na bemagtigde 
de Bisschop Utrecht en Amersfoort weder, en de afgezette Regen- 
teh werden aldaar hersteld. 

Ruim twee jaren later moet Gijsbreoht van Amstel zich met 
den Utrechtschen Kerkvoogd, Jan van Nassau, verzoend hebbec ; 
atthans deze verpandde aan hem het slot Vreeland, en dat van Mont- 
foortaan Herman van Woerden; doch hierdoar verwijderde hij 
grootendeela de genegenheid die het volk hem toedroeg, welke afkeerig- 
heid nog merkelijk toenam, toen Gijsbrecht eenige jaren daarna, 
door het bezit van het slot Vreeland meester van de Vecht geworden , 
de Utrechtenaars , door het ieggen van eenen nieawen tol op dien 
stroom, bezwaarde. Dit vuurde den ontstoken baat aan, en zij na- 
men met hevige klaglen hunnen toevlugt tot den Graaf. Men 
trachtte in den beginne Gijsbrecht te bewegen om do verscho* 
tene penningen terug te nemen, dit echter met willende gelukken, 
namen zij hunnen toevlugt lot de wapenen, doch de Stichtsche 
benden werden door hem en Herman van Woerden in een 
hevig gevecht bij Zolderingen gestagen en tot bij Ainersfoort ver- 
volgd. Amstel en Woerden stelden zich dapper tegen die 
van het Slicht te weer, hetwelk Graaf F lor is bewoog, om, 
in gevolgehet verbond met die van het Sticht in 1277gesloten, de 
wapenen op te vatten en het beleg voor het slot Vreeland te 
slaan. Dit werd door Ar end, breeder van Gijsbrecht, man- 
nelijk verdedigd; want deze, al zijae magt verzameld hebbende, 
trok daarmede op om het te ontzetten, dan te Loenen gekomen, 
werd hij door de Zeeuwen, onder aanvoering van Kostijn van 
Ren esse, met zalk eene razende woede aangevallen, dat bij niet 
a! leen gestagen, maar ook gevangen werd. Gijsbrecht moest 
nu de overgave van Vreeland bewerken. Men bragt hem voor 
het belegerde slot, hetwelk A rend, na een mondgesprek met zij- 
nen broeder, onder behoud van Jijf en leven, den Graaf in handen 
stelde. 

De beide brooders werden a!s gevangenen naar Zeeland ge- 
voerd, en de goederen van Amstel verbeurd verklaard. Zeven 
jaren Iang dourde huone gevangenachap , in welke lijd de magen 
der gevangene Heeren , ijverig arbeidden, om hen met Graaf 
Floris en Bisschop Jan te verzoenen. De Graaf liet zich bezwaar- 
Jijk bewegen; hij eischtezooveel, dat de onderhandefingen verschei- 
dene jaren slepende gehouden werden; dan de broeders, in hunne laDg- 
durige gevangenschap verdriet krijgende, besloten eindelijk alles toe 
te geven, en maakten den 27 October 1285 hunnen zoen op de vol- 
gende voorwaarden: »Gijsbrecht van Amstel slond zijn regt 
»op Nardingerland , Muiden en Muiderpoort, Windelmerebroek, en 
»het bosch daar de reigers in broeden af aan Graaf Florin, die 
»alies van het Sticht ter leen zoude houden, ge I i j fc Gijsbrecht 
a voorheen gedaan bad. Hier tegen zou de Graaf 2000 ponden val- 
»len laten van de 4000 die hij voor de heerlijkheid van Amstel 
»had opgesehoten, de andcre 2000 pond beloofde Gijsbrecht den 
»Grave bij een bijzonder handschrift, in den winter des volgenden 
»jaars 12d6 te zullen voldoen. Gijsbreeht betoolde geene ves- 
» tingen te zullen maken , tusschen de stad Utrecht en het Graaf- 
» sehap van Holland , noeh ergens anders , buiten 's Graven bewiltigiag. 
»Ook zon hij en zijne broeders Arend en Willem, zieh 
» rummer tegen den Grave of tegen den Bisschop, in eenigen krfjg, 
» laten inwikkelen, maar daarentegen de verzoening bezorgen metde 
» magen der gesnenvelden in 't gevecht te Loenen, alles onder ver- 
nbeurte van al hun goed, ten behoeve des Graven. De broeders 
nzouden trachten brieven te verwerven van de Graven van Gel der 
»en van Kleve, van den Hertoge van Brabant, en van den Bis- 
»schop van Utrecht, in welken deze Heeren zig verbinden zoaden, 
»den huizc van Amstel nimmer tegen de Holla ndsehe Graven In 
a zallen bijstaan. De verdere goederen der Heeren van Amstel wer- 
»den hun wel weder gegeven, doch zij moasten ze voortaan van 
» Holland ter leen ontvangen. De gift van Amstelredaoime aan Jan 
Persijn te voren gedaan , werd door de Heeren van Amstel be- 
vesligd. Drie ridders en negen knapen uit Holland, en zeven rid- 
»ders en vier knapen uit het Sticht verbonden zich als borgen, voor 
»de Heeren van Amstel, onder verbenrte hunner goederen, doch 
»bedongen, dat zoo de Graaf overleed, zijn onmoodige zoon oE 
» diens voogden geene verandering in dit verdrag zouden mogen raa- 
nken, voor dat hij twinlig jaren bereikt zon hebben, of liet hij eene 
wdochter na, die zig in den echt begat', dan zou zuiks ook niet dan 
»zes jaren na baar huwelijk mogen geschiedea." 



Doch aJzoo deze borgtogt den Grave nog niet voldeed, verbonden zich 
eenige andere Heeren, »omden Grave tegen die van Amstel, zoo 
m dezen den zoen schonden , op eigen koslen te schepe of te paar- 
m de , te dienen." Daarenboven beloofden de Hertog van Braband en 
de Graven van Gelder en Kleef, de van Amstels niet te zallen 
helpeu, als zij den zoen te eeniger tijd schenden mogten. Jfn werd 
Gijsbrecht, die reeds in 1720 als 's Graven Raad bekend was, 
zoowel als Woerden in die waardigheid erkend , en naar men wil 
uevens anderen tot ridder van de orde van St. Jakob verheven- 
Gijsbrecht had ook een genoegzaam deel in het vloeliverwant- 
schap tegen Graaf Floris V en schoon het niet blijkt, dat bij in 
het gevangen nemen en den daarop gevolgden mooid de haud aan 
den Graaf geslagen had, speelde hij echter op dit treurtooneel , de 
verfoejjelijke rol van verrader. Want de Graaf, onder voorwendsel 
van zeker geschil te vereffenen naar Utrecht gelokt zij ode, gaf na 
dat de' zoen getroffen was, ter verligting van Amstel en Woer- 
den vierhonderd ponden van de vijfhonderd die zij betalen moes- 
ten en noodigthen toen alien ter maaltijd. Amstel en Woerden 
zaten ter wederzijde van den Graaf aan den disch, aan welke geen 
spoor van wrok of haat was te bespeuren. Men noodigde den Graaf 
nit, om na den maaltijd de valkenjagt met andere Edeleo te wil- 
len bijwonen, Floris was hiertoe terstond gereed , en Amstel 
bevolen hebbende, vooroit te rijden, beloofde hij hem op de hie- 
len te zallen volgen. In het afscheid nemen, bragt hem de Graaf 
eenen vollen berkeinejjer toe , Sint Geerten minne genaamd, waar- 
op Amstel bescheid deed, en toen als een anderen J a das, de 
vfoekgenooten van 's Graven komst ging verwittigen. Waar hij na deze 
euveldaad gebleven is, en zijue dagen geeindigd heeft, blijkt met 
geen zekerheid, noch ook of het waar zij, dat hij omtrent het jaar 
1300 weder, zoo alssotnmigenbeweeren, in het land is gekomen, 
en Amsterdam met eenen wal en torens versterkt heeft , waarom 
hij door de Keanemers en Haarlemmers zou vcrdreven en daarop 
weder buitenslands getrakken zijn. 

Zie M. Vossins, Hittoriscke Jaerb. van Holland en Zee- 
land, bl. 150' 151; 170, 179, 181, 198—208, 253; Wage- 
naar, Vaderl. Hist. D. II, bl, 397, 398, III, 11, 14, 56, 39, 
67, 69, 77 en 81; Kok, Faded. Woordenh.; Chalmot, Biogr. 
Woordenh.; Arend, Algem. Gesohied. des Faderl. , D. II. St. I. 
bl. 285—287, 289, 337, 340—342 , 348—352 , 371—373 en 384. 

AMSTEL (GozEwiiit vin) Zie Gosbwinus vah Amstel. 

AMSTEL (Jih vait), geboren te Schijndel in de Meijerij van 
'» Hertogenbosch , was de zoon van eenen boer, die, cog jon(;en 
zijrxle, op zekeren avond bevel kreeg van zijnen vader, welke van 
het veld kwam, om zijn ongesteld paard , zonder daarmede te jagen , 
naar de weide te brengen. De jongen nam dat aan , en zette zich 
op het beest; maar buiten 's vaders oog zijnde , en geen Iwaad aan 
hetdierbespenrende, zette hij het op eenen draf, hetwelk ten gevolge 
had, dat het dier, in de weide komende , kreupel ging. Hierorer be- 
an gstigde Jan zich zoodanig, dat hij niet naar buis durfde keeren 
maar 's nachts naar 's Hertogenbosch door ging, en in die stad 's mor- 
gens in den Amsterdaraschen beurtman stapte. Aldaar aangekomen 
nam hij onder den iiangenomen naam van Jan van Amstel. a!s 
jongen, dienst op een oorlogschip, waar hij zich zoo braaf gedroeg , 
dat hij daarna tot den rang van Kapitein opklom. 

Het eerste , dat wij hem in dien rang aantrefien , isinhctjaar 1659, 
toen hij als Bevelhebber van het schip de Proeineien, den togt naar de 
Sont bijwoonde en zich onder anderen bij het beschieten van Nijbor;j 
zeer dapper gedroeg. In 1664 geleidde hij met Kapitein Adriaan 
van Reede, de koopvaardijvloot van Livorno en Genua naar Toxet. 
Met het schip de Vrijheid woonde hij in 1666 den vierdaagschen 
zeeslag bij; den tweeden dag van het gevecht, met eene groote 
onveFsaagdheid , even als de Luitenant-Admiraal Trorap, tot wiens 
esquadcr hij hehoorde, op dert vijand invallende, werd hij door 
eene aanzienlijke overmagt omsingeld en liep groot gevaar genomea 
leworden, doch de Ruyter kwam hera ter juister lijd ontzetten. 
Zijn schip was echter zoo reddeloos geschoten , dat het uit de vloot 
naar Texel moest gesleept worden. Spoedig echter was het we- 
der in staat zee te bonwen , want in den ongelukkigen slag van 
4 Augustus van dat zelfde jaar was hij er weder mede bij het es- 
quader van Tromp. Ook bij de beroemde expeditie op de Teems 
in 1667 toonde hij zijne kloekmoedigheid als Bevelhebber van liet 
schip Tydverdrijf. Na den kort daarop fjeslotenen vredc schijnt 
hij zich met der woon in zijne geboortestad te hehben gevestigd. 
ahhans hij overleed aldaar den 29 September 1669. Ook werd 
hij te Schijndel begraven, waar men op zijne grafzerk, thans in 
den gang der kerk, aan den zuidkant voor het kleine altaar, ge- 
plaatst, liet volgendc vers van Vondel leest; 



84 



Hicr rust de eer der AemsteHieeren , 

Jan van Aematel, die den Zweet 
Help met kraclit (e Fanen leeren, 

Ea Gustavus Zeemagt sleet; 
Tromp de bant bood twee paar daeghen, 

In den slagh. met Brittealant; 
Zwacr gewond maer nooit verslaegtien 

Streed voor de eer van 't vaderlant. 
Loolt dien trouwen Zeebeschermer 1 
llouwt zijn naem op eeuwigh manner. 

Zie Brandt, Leeen van de Ruiter, bl. 159, 189, 194, 
200, 201, 289, 469, 481, 483, 516, 565, 570 en 593; 
Martinet, het Faderland en ket Fereenigd Nederland, D. IV. 
bJ. m, D. VI. bl. 200 en 201. 

AMS'l'EL vah MIJNDEIf (Abeusvak), een zoon van Jacob van 
Atnstel en Philippote van Uteneng, geboren in 1531 , was 
Raad in den Hove van Gelderland , toen hi) in 1582, bij het op- 
riglen vaa den Hoogen Raad in Holland, welke hare zttLingen (e 
's Graveuhage bad, tot iid daarvan werd aangesteld. In 1585 was 
bij, wegens Utrecht, lid van het belangrijke gezantschap hetwelk 
naar Frankrijk vertrok, om het hoog bewind aan den Koning van 
dat rijk op le dragen. II ij overleed in 1593 en voerde tot wapen 
een schiid, verdeeld in acht liorizuntaie deelen van goad en sabel, 
met een liggend kruis van keel over het geheel. Van Anistel 
was tweemalen gehuwd geweest, van zijne eerste vronw vindt men 
den naam niet geboekt , slechta weet men d»t zij te Leiden geboren 
wan, de tweede was Maria van Scherpenseel. 

Zie Wagenaar, Faderl. Hist., 1). V1L bl. 451, D. VIII. bl, 
5fi; Chalmot, Biogr. Woordenb,; Sell el tenia, Staatk. Ne- 
dert., D. II. bl. 527. 

AMSTERDAM (Allard vab). Zie ALLARD yak AMSTERDAM. 

AMSTERDAM (Frbdrrik vak), die zijnen naam ontleende van 
zijne geboorteplaats , was een zeer bekwaam glasschilder uitdezea- 
tiende eenw, aan wien de fraaije glazen worden toegeachreveo , welke 
in de abdij van Tongerloo werden gevonden. 

Zie Imnierzeel, de Levens en werken der Kunstschilders ens. 

AMSTERDAM (Heevicds of Hei vak), geboortig van Amster- 
dam, was een der voornaamste Heidelbergsche Godgeleerden, die 
in het. jaar 1479 gemagtigd werden, om Doctor Jan van Wezel, 
die te Menta wegens ketterij te regt werd gesteld, over bet stuk 
der leer, te onderzoeken. Hij is ongetwijfeld dezelfde, die onder 
den naam van Herwijch Gij sbertszoon, in het jaar 1477, 
door Burgemeesteren van Amsterdam uitgenoodigd werd, om het 
beatnnr van het Begijubof te dier stede op zich te nemen, 

Zie C. Commelin, Beschrijving van Amsterdam , bl. 860; 
Kok, Faderl. Woordenb,; Glial mot, Biogr. Woordenb. 

AMSTERDAM (Joaiwes yak), Jeefde in het laatst der zestiende 
eeuw in zijoe gebourteplaals , van welke hij mede zijnen naam ont- 
leende. Hij was een leerling van Weasel Gansevoort, na wiens 
overlijdcn, den 4 October 1489 voorgesallen, hij eenen Ian gen brief 
sebreel aan den Kloostervoogd Bernard van Meppen, waarinhij 
Wessels gevoelen over het vagevuur, de aflaten en de vourbid- 
dinf tegen Meester Engelbrecht van Leyden en Jacob Iloek, 
Kekeu lot Jfaaidwijk, verdedigde. Men vindt dezen brief en eenige 
anderen, door Weasel aan Johannes van Amsterdam ge- 
sehreven, in de wcrfcen van Dr. Weasel door Luther uitgegeven. 

Zie Commelin, Besehrijv. van Amsterdam, bl. 860; G. B ran d t, 
Hist, der Reform., D. 1. hi. 56; Kok, VaderL Woordenb.; 
Chalmot, Biogr. Woordenb. 

AMSTERDAM (Niklaas van), Baecalaureas in de Godgeleerdheid, 
ontleende mede zijnen naam van de ptaats waar hij geboren was, 
en werd in zijnen tijd voor een zeer geleerd man gehouden. Hij 
gaf een bewijs zij tier bekwaam hei d door, in 1446 te Keulen, onder 
het opzigt van twee bekende lloogleeraren, Gerardus de Mont 
en Johannes Tinctoris, vierentwintig kettersche slellingeu van 
zekeren Ferrand le wederleggen. 

Zie Commelin, Beschrijv. van Amsterdam, bl. 860; Kok, 
Faderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb. 

AMSWEER (Doude vah) of Amz%veeb, geboren in 1545 of 1546 
misschien uit een adellijk geslacht, dat, te Appingedatn naar het schijnt 
gevestigd , zijnen naam ontleend had van een daarbij ataand gehncht 
onder Farmsum, was een zoon van Aylko van Amsweer, en 
een kleinzoon van Dode van Amsweer, die getrouwd was met 
eene dochter van Johan Rengers, Ofliciaal des Bisschops van 
Minister te Appingedatn, en had tot breeder Melchior van Ams- 
weer, een zeer geleerd Edelman, die zeer gezien was hij Frins 
Willem I en Philips van Marttix van St. Aldegonde. 



Doede werd in het jaar 1577 Btirgemeester te Appingedam, eene 
betrekktng, welke hij slechts drie jaren heeft mogen vervullen. 
Want door den trooweloozen afval van Rennenberg in 1580 
zag hij zich genoodzaakt, even als zoo vele anderen, die der Sta- 
ten en 's Prinsen partij waren toegedaan te vlngten. Ben 24 Janij 
van dat jaar verliet hij Appingedam, enbegaf zich in den nacht te 
voet naar Wagenburgerzijl , waar hij zich inscheeple om naar Era- 
den te varen. Veertien jaren bragt hij, naar het schijnt met zijne 
cchtgenoote in Oost-Frtesland , inzonderheid te Emden, door, doch 
toen in het jaar 1594 de stad Groningen, hij het bekende Trac- 
taat van Reductie, tot de Unie werd toegebragt, keerde van 
Amsweer voor altijd in het vaderland terug. 

Inmiddels werd hij, hoezeer atwezig, in 1592 belast met eene 
Commissie lot verbetering van den Oostersche-dijk , achter DelfV 
zijl, tegelijk met Eppe Banckens en den Rentmeester Wijn- 
brugge, met welken hij gedurende den zomer van 1592 en 1593, 
"door regen en wind en strijdende met Aeolus en met Neptunus 
»en met veracheidene tegenatand en hiudernissen van onwiliige 
wmenschen is werkzaam geweest (1). 

Later werd hem door den toenmaligen Stadhouder Willem Lo- 
dewijk, Graaf van Nassau, opgedragen eene taak tot herstel der 
kerken, welke bovenalle anderen, moeijelijk, zwaar en arbeidzaam 
is geweest, zoo als de aard der zaak en de gesteldheid der (oen- 
malige tijden als van zelve schenen mede te brengen. 

Door de Ommelander Gedeputeerden is hij in 1594 benoemd 
tot Oeconomns en Schatmeester in de pastorij of wedam van 
Sint Meerten, ten fijde dat de Gecommitteerden van de Generali- 
teit Elbertus Leoninns, Kanselier van Gelderland, Sebas- 
tiaen Lose, Raadaheer in den Hoogen Raad van Holland en 
Johan Witten, Burgemeester van Kampen , als bevredigers van 
de oude twiaten tusachen Stad en Lande, herwaarts waren gezon- 
den, op wier verzoek hij ook het zijne heeft toegebragt tot her- 
stel der zoo zeer verbrokene eensgezindheid , die dan ook in Fu- 
braarij 1595, na submissie van beide partijen bij minaclijke be- 
slechting, is tot stand gekomeo; doch van korten duur slechts, 
daar de Ommelaaden met goed gevolg in deductie get omen en nU 
zoo eene latere beslissing liebben noodzakelijk gemaakt, die weder- 
om ten huunen nadeele, den 21 Januarij 1597 door de Slaten- 
Generaal is afgewezen. Later en daarloe verzocht en geroepen door 
Gecommitteerden der Generaliteit is hij geweest Lid van Gedepa- 
teerde Staten in het na de Reductie nieuw opgerigte Collegie, 
waarvan hij — volgens zijn eigen verhaal -— de eerste Sloel had 
helpen zetten. Hij heeft sfechts twee jaren op dit gestoeile van 
eer gezeten. 

Doch, hoezeer in en na 1597 niet meer Lid van Gedeputeerde 
Staten, zoo is hij echter, namensde regering, gedurende onderschei- 
dene jaren , vereerd geweest met het Commissariaat Politick over 
de Provinciate Synode van Groningen , een bewijs dus , dat hij in 
mime male in kerkelijke en bnrgerlijke zaken het vertronwen der 
regering genoot, waarvan almede (ot bewijs zoa Innnen dicnen , 
eene Commissie, betrekkelijk de bediening van het Armetigeld in 
de Ommelanden, met welke hij zich jaren lang heeft moeten be- 
zig houden. Eindelijk is hij in 1602, door eene benoeming van 
den Stadhouder en van Gedeputeerde Staten, geroepen tot de be- 
diening van de Praepositare van Uskwerd, eene benoeming welke 
eene milde bron van onaangename bejegingen lieefk moeten zijn , 
zonder dat het hem heell mogen gebeuren , die uit te oefenen, aan- 
gezlen hem de toegang tot deze waardigheid was afgesloten , ofechoon 
ze wettiglijk aan hem opgedragen en door hem was jtaDgenomcn, 

De Dekens of zoo als ze naderhand genoemd werden, Prooslen , 
waren oorapronkelijk b Geestelijken, die het opzigt en regtsgebied voer- 
wden over de zeden vandedorpen, aan hunne heiderlijke zorg toe- 
nvertrouwd, wordende hnn regt dat Schendriucht en hunne regter- 
nstoeldieschendstoel, aldus van Zeend, zeen zeden {tnorum censura 
»et judicium) genoemd. De fiisschop van Munster had er vier 
ii in de Ommelanden ingevoerd, zijnde de Proostdijen van Farm- 
»snm, Loppersum , Uskwert en Leens. Opdat deze Geestelijken met 
)i waardigheid dit aanzienlijk ambt zouden mogen bekleeden, waren 
» hun landgoedereu en andere inkomsten geachonken, welke de 
nschraapzucht en hoogmoed dier Heeren naderhand echter hebben 
»weten te vermeerderen. Deze bediening is allengs ontaard ; is ge- 
» worden een wereldlijk ambt; is gegeven aan gehuwden zoowel 
»als ongehnvvden; is in aanzienlijke geslachten gekomen; en is 
» even als een erfgoed in denzelven van vader op zoon overge- 
» gaan (2)." 



(1) De PraepositHris Refarmatis , p, 3, 117 en 118. 
(SJ Mr. H. 0. Feith, Grtminger beklemregt D. I. bl. 84. 



85 



Ook na de Redactie dezer Provincie en den daardoor verander- 
dea staat van zaken, hceft men deze bedieniog, gewijzigd en ver- 
anderd, in wezen willen laten. Onder andere en meerdere voor 
de zedelijkheid des volks zorgende ambtspligten van Doede van 
Amsweert als Proost van Usqueit , behoorde het waken » tegen 
»oneerlijke woekeiij, valsche getuigenis en eedzweren , alsmede te- 
»gen onordeninghe in de bierlmizen, en te zorgen, dat ook door 
» het bezoeken der scholen de jooge jeugd van de siralen werd ge- 
xhoaden,'' en vele andere meer. 

Aan hem werd deze Prooaldij opgedragen als belooning van troaw 
en vlijt, »alsoe dat bij ooek sonder dat eenich hi Hick recompens 
»verdientheeift"{l), Enechter werd hem de uitoefening er van be- 
twist. Van daar zijne menigvaldige Schrifttiren , Remonstraatien en Do- 
leantien , nu eens bij vele personen van invloed , dan bij bet collegie van 
Gedepnteerde Staten, danwederbij die der Ommelanden, dan nog- 
uiaalsenbij herhaling bij den Stadhoader , inwiens bijzondere gungt 
hij schijnt gedeeJd te hebben, doch wiens overigens kraclitvolle 
tusschenkomst tot handhaving in de Praepositure het gewenscbte 
gevolg niet heeft mogen erlaiigen. Alle deze bij de lezing zeer on- 
bevallige, klaag- en verweerschriften , nn eens onder dezen, dan 
weder onder een anderen iiaam, dikwijls alleen cm maur gehoord 
te mogen worden, zoo als bij den Groningschen Burgeineester 
Menso Alting en goo vele anderen, zijn door Doede in hel 
openbaar uitgegeven. Ten einde de verspreiding daarvan voor te 
komen werd door het Collegie van Gedeputeerde Stalen der Pro- 
vince Groningen bij resolutie van 22 Febr. 1611 besloten : »dat 
»men alle deselve Boeken, de Materie van deselve Praepositure 
3> betreffende , zal snpprimeren , ende doen brengen in handen van 
»den Secretaris: met last om bij hem in Collegie bewaret, endc 
»aen niemant nit gheven toe worden, Belastende oock den ghe- 
umelten Amsweer, om sich voortaan stills tho holden: ofte dat 
uandersins de H, Staten van dese Provintie veroorsaecket solen 
» moeten worden , met andere dienstes iniddelen hier in tho ver- 
sien," etc. Doch de last om zich voortaan stille te holden, scheen 
hem, bij zijne bewastheid en overtuiging, dat hem onregt werd 
aangedaau , te zwaar te vallen , aithans schielijk er Da gebrnik- 
te hij wcderom de schrijFpen bij geestelijke en wereldlijke per- 
sonen, den Graaf van Nassau, bij Gedepnteerde Staten zelve, 
bij den Syndicus Gockinga, bij de Provincial e Staten, bij den 
Bdi'gemeesler Lewe en anderen, — »aldus aankloppende tot 
»drie verschljdene Landsdagen en geen andientie erholdende." 
Tien jaren lang heeft hij dezen *teen over de prooaldij gewenteld , 
ecn arbeid weinig geschikt om zich vrienden te verwerven. Ech- 
leris, bij Staats-Resolotie van den 18 February 1014, Doede van 
Amsweer voor alle zijne pretention in eens toegelegd 900 Gld., 
mils gevende naclie, dat bij veorlaanmet wijdere molestation deze 
» provincie zoude laten ongemoeid." Dit aanbod schijnt echter niet 
door van Amsweer te zijn aangenomen; aithans bij Staats-Reso- 
lutie van den 2 February 1615 werd hem onogmaals 000 gulden 
» gepresenteerd , om die binnen 8 dagen na insiimatic te aceeptcren , 
»so niet, sijn actie, na forme van regten te vervolgen;" en bij 
eene andere van 25 November 1620 werden hem , voor zijne aotien 
tegen de Provincie 1000 guldens toegelegd, »mits dat hij zijnen 
» verdere actien zal renuntieeren." 

Hoe men ook over dit geschil denken moge, aan Doede van 
Amsweer heeft de Provincie Groningen in onderscheidene opzig- 
ten de gradate verpligting; zoo heeft hij zieh bijzonder verdienste- 
lijk gemaakt door het bevorderen der kerkhervorming in de Pro- 
vincie Groningen j vooral was hij onvermoeid bezig de gemeenten, 
die daaraan behoefte hadden, van leeraren te voorzien. Ook op 
vreemden grond streed en schreef hij voor hetgeen hij voor waar- 
heid hield, en zijne vermaanschriften uit Emden en Larrelt, in 
1581 en 1582 aan de Appingedammers en de Ommelanders ge- 
rigt, spreken voor zijne werkzatnc en warme belangstelling in het 
heil derzulken, op welke hij betrekking had, teiwijl hij doov zijne 
schriften mede aan anderen poogde nnttig te zijn. Ook het onder wijs 
der jeugd in de Latijnsche en Gricksche talen en daarmede ver- 
honden wetenschappen scheen hem terhartete gaan, immers viotdt 
van hem getuigd, dat hij bijzonder verdieostelijk geweest is bij de 
herstelling der Latijnsche sciiolen te Appingedam , na de Reductie 
van Groningen; hoezeer hij werkzaam was aan het herstel van den 
vervatlen Oosterdijk, hebben wij reeds boven gezien. 

Doede van Amsweer, wiens sterfjaar onbekend is, doch fus- 
sehende jaren 1620 en 1633 invalt (2), liet bij zijn oveHijden geene 
kinderen na. Hij lieeft de volgende geschriften in het liclit gezonden : 



(1) Feith, Ibid. Jjl. 8S. 

(3) Verinoedelijk wel kort voot of in het begin van 1633, want menvlticlt 



Spieghel der aenveehtinge des Satans ens. , en een trouwker- 
tighe ende droevighe vermaninghe aan de ver&trooyde uttge- 
wekene Ingesetenen ens, Embd. 1583. Gron, 1612. 

Thomae Naogeorge , Christly&e Tragedia, die Coopman ofte 
dot Ordel gekeetm, uit het Latijn vertaald. Bremen 1593. 
Gron. 1013. 

Chri&tlyke vermaenechriften, handelende van den Jure Pa- 
tronaius, imde Reformation der Kerken in de Provincie van 
Groninghen. Fraoek. 1597. 

Christlyck Bedenkent unde Disposition van Armen Orde~ 
nmtg, voor de Provintie van Groninghen unde Ommelanden. 
Franek. 1600.. 

De praepositurh Reformatio, Waerhafto ende Grandtlyke 
Bericht ende verclaringhe van Wedtlycke vocatie, tot Bedie- 
ninghe der Probstije tho Usquert in de Omlanden gelegen. 
Ende wat verhinderingh daerop ghevallen. Ghedrnkt in 't Jaer 
Onzes Heeren 1611. 

Gedenhweerdige Acta Memoriae, na data den 10 January 
1611, teghens sekere erresen misverstandt, nopende de Refor- 
mation van de Ommelandtseke Praeposituren en oock weghen 
sekere Armbedieninghe ens. Franek. 1612. 

Proeve des ghelooeens, om ons in Tyde van Cruyse ende 
Anvechtinghe selfs wel te ondersoecken ete, Gron. 1612. 

Corte ende Sommarie uittreksel van Rekeningh unde contra~ 
Rekeningh ens. Franek. 1613. 

Fertaling des Heeren Ubaldini exulans Ju&titia. 1615. 

Satellitium ofte Memoriaal Register van Kercklyke en Po- 
lity cque geschreven Aden ens. 1616. 

Satellitium divinnm ofte Corf Memoriaal van enighe Godt- 
lyche Openbaringhen ens. 1616. 

Zie 11. H. Brncherus, Gedenkb. van Stad en Lande, h\. 
44—47, 110, 171, 204, 255. 256, 259, 265 en 300, De 
ielfde, GeHchied. der Kerkherv. in deProv. Groningen, bl. 96, 
133, 210, 212, 233, 235, 236, 269, 292, 294, 300, 306, 
308, 325,377en379; Ghalmot, Biogr. Woordenh. ; en vooral 
Mr. J. Potter van Loon, Berigten nopens Doede van 
Amsweer, in den Groninger Folks- Almanak voor 1842, hi. 
200 en volg., en voor 1843, bl. 60, wien wij hier hoofdzakelijk 
gevolgd zijn. 

AMYDENUS (Thbodobus) of Dibk vau AureTDM, geboren te 
's Hertogenbosch , reisde met den Kardinaal Andreas van Oos- 
teni'ijk als Paadje naar Italic, en kwam na diens dood , in 1600, 
weder inde Nederlanden, doch aangezien deSpaansche zaken aldaar 
geweldig achieruit gingen , vertrok hij weder naar Rome, waar hij 
Advocaat der Curia Romana werd. 

Zie Algem. Woordenh. der Zainenl. 

AMZWEER (Doede vait). Zie AMSWEER (Doedb jilts). 

ANASTASIUS (Joiiashbs), wiens eigenlijken naam was Jjlh Gee- 
minus ter Siege of Vkhstbge, vergriekste dien naar de zedeo van 
zijn tijd in Aiuktasiijs , en wordt ook wel genoemd Anastasies 
Teluahus, d. i. van de Veluwe, want hij was geboren te G<ir- 
dcren , waar hij ook gedurende zes jaren Pastoor is geweest is , 
foen hij den 1 Januarij 1550 in hechtcnis genomen werd, wijl 
hij een voorstander der Hervorming was en zulks niet verzweeg. 
Men vond twee schriften bij hem, waarnit zijne overhelling tot 
de zaak der llervorming block. Het eene waren zijne Sermoenen, 
het andere bevatle eene wederlegginge van de leer der Roomsche 
Kerk op onderscheidene pnnfen, en eene aanprijzing van die van 
Luther en zijne medehelpers, nevens een beklag over den gevan- 
gen Keorvorst van Saksen, den landgraaf Filip van Hessen en 
het afzetten van den Aartshissctiop van Keulen ; inzonderheid be- 
jammerde hij het dat de Keizer zich door den Pans zoo ellendig 
liet bedriegen. Men voerde hem naar Arnhera, waar hij in de 
bekende inqnistteurs Franciscus Sonnins en Jan Gruwel 
zijne Regters vond. Ofschoon door de vreeze des doods zijne ge- 
voelens herroepen hebbende, werd hij tot eene eeuwige gevange- 
nis verwezen, en den 3 February op eencn hoogen toren van 
het kasteel te Hatlem gehragt, waaruit Sonnius en Grnwe! be- 
loofden hem te zullen verlossen, indien hij in de gevangenis zoo 
veel ten voordeele van den Pans wilde schrijven, als hij vroeger 
tcgen hem geschreven had, daartoe werd hem eenen Bijbei , eeni;;e 
onde Roomsche boeken, pen en inkt verstrekt. Omtrent twee ja- 
ren gezeten hebbende, werd hij in December 1551 van den toreu 



in eene schriftelijke aanteekening , t!at den 11 ipril 1633 doorBorgemeesle- 
ren en Baad van (Iron, is uitspraak gedaan Insschen de erfgenanien van wij- 
len Doede van Amsweer en zijne wednwe, over de betaling der 
trwirMeedsren. 

23 



80 



gelaterr, onder zwaren borgtogt van niet van Iiuis te wijken. Zoo 
liield S o ii n i u * hem nog anderhalf jaar tot op Picket erdag van het 
jaar 155u, toen werd heal vergnnd Hattem te verlaten, met uit- 
drnkkelijk bevel zich bmnen vier dagen te Leuven te bevinden, 
en zich daar gednrcnde drie jarea in de pausselijke theologie te 
oefenen. Kost en kleeren moest hij met mis lezen en koorzingen 
verdienen. » Aldus was ik," schrijft hij in de voorrede van zijn 
na te melden werk, »met jammerlijken nood beladen, Mijtie ar- 
» me moeder en andere vrienden moest ik in de graotste scliade 
nlalen vallen, of mijn aiel in de verdoemenis la [en bhjven. Hoe- 
jtwel it nu bedacht in generley wijae in de misselijke afgoderij te 
»treden, nochtans ben ik naar Leaven gereist, maer den derden 
»dagh van daer gescheiden, sender iemant ran de Theologanlen 
»aan te spreken," Hij Tertrok naar Straatsburg, waar hij in 1554 
in het lichtzond, een wcrkje getiteld: Een korte onderricktinge 
van aile de principale pttneten de» Christen gheloofs , met c/a- 
re ghetuygenisse der heyligher Schriftueren ende goede beken- 
ienisee der ouder Doctoren — heregt voor den simpelen onghe- 
leer den Christenen, ende is daeromme ghenaemt de? Leecken- 
tcechwijser ( 1 ), Hij gaf dit uit , aangezien zijne conscieritie hem 
drong de verloocheuing met eene open bare belijdenis zijng ge- 
loofs op eeniger hande wijze te beteren, Ook bad hij ootmoedig 
aan alien, die bij zijn ongcluk (zoo noemde hij de berroeping van 
zijn gevoelen) geweest wareu of daarvau gehoord hadden, hem 
dat nm Jezns wille te vergeven, en zijnen arbeid Chrislelijk te 
verslaaii. »Ik hoop," voegt hij er bij, »voortaen met Godts 
jolmlpe standvastig bij de waerheid te blijven, en bid de Pastoo- 
»ren, dat sij haeren dienst neerstelijk bedenken ende dat sij sich 
»des gevaerlijken wederruepens lioeden." Het boeksken, reeds door 
Henrietta An Ion ides, Hoogleeraar te Franeker, een Godtsa- 
ligh en nuttigh boeck, en in onze dagen door den Hoogleeraar 
If. C. Kist een gulden boeksken genoemd (2), werd in den aan- 
vang der ReEbrmatie veel onder het volk gelezen. Het behandelde 
de geloofspunten der Chrislelijke godsdienst, genoegzaam op den 
voet van de Angsburgsche confeasie naar de mening van Melanch- 
ton, inzoaderheid betrekkelijt den vfijea wil en de predestinatie. 
Het geheel kenmerkt zich door eeuen hoogst verdraagzamen zin. 
Bergens worden de gevoelens van anderen opzetlelijk wederlegd, 
en openlijk dringt de schrijver, die de ketlervervolging hoogelijk 
veroordeett, op mildheid en zachtmoedigheid jegens hen, die in 
meening veracbillen, aan. Door Wtenbogaert werd hij wegens 
dit zijn geschrifl een voorlooper der Remon&tranten genoeind(3). 

In de jaren 1566 en 1567 werkte hij ijverig aan de hervorming 
der kerk, predtkende waar z'tcii daai'toe de gelegenheid opdeeii. 
Iiizondeiheid *chi}nt bij loen geen gs-ringen invloed op den goeden 
voorlgang der Hervorming gehad te hebben op de Veluwe, zoo als 
te Harderwijk en in den omtrek dier stad. Sommigen willen dat 
hij ook te Garderen al« Predikant heeft gestaan. 

Men prijit hem als gefeerd en godvmchtig. Hij was een zeet 
verstandige, bezadigde, edeldenkende en opregte Lutlieraan, maar 
die de Boopggezinde broeders, oCtcboon zij, naar zijn oordeet, on- 
derscheidene leerpunten niet wel begreppn, evenwel verhief boveu 
aile andere Proteslanten , wegens bunne vredelievendherd, hunne 
geloopMterkte en godzaligheid van leven. 

Van bet jaar 1595 tot 1603 slond te Garderen Gerardas 
Verategen. Deze sehijnt de kletnzoon van Anastasiua te zijn 
geweest. 

Zie, behatve de reeds aangehaalde werken, Brandt, Hist, der 
Reform., D. I. bi. 173 — 175 en aant. bl. 29; Hoy nek van 
Papendrecht, Analecta Belg., Tom, II. P. I. pag. 211; H. 
A. van der Linden, Sysl. Theol proleg., p. 45; Schras- 
sert, Besckryeinghe der Stadt Harderwyek, 1). II. bl. 113; 
Chalmot, Miogr. Woordenh.j Ypeij en Der mo at, Geschied. 
der Nederl. Hen. Kerk, D. I, bl. 150, aant. 54 (115), 202 
(419) j Kist en Royaards, Kerk. Archie) ', D. I. bh 209; G la- 
sins, Godgel. Nederl. - 

AifDALA (Ru*«nus), geboren den 3 Jannarij 1085 to AndliK 
huizen, een gehacht onder het FricscLe dorp Bargwerd, was een 
zoun van Gerlot' ltunrdg «n Truike of Geertje TVigles, 
zoo dat zijn eigenlijke naam was It nurd Runrds, doch, naar 
de gewooaie van vro^ere geleerden, uoemde bij zich naar zijne 
geboorteplaats. 



( t ) Er bestaan , beha'Tve die van 1564 fin wetk jaar Elizabeth van 
(.'ulemborf het op Jevenralraf in liaar fjraji'schffp verbixid,!. nitgaren van: 
Ccdrnckt hjj Magnus ran der M t e i b c r » Ii e van Chisierhout 1655. 
go,. Dordrecht 1561 , 8<>. ; *» Huge 16:10 en Anwt. 1B31. 

(S)KJ»t en Roj.iar.ls, Kerkelijk Arehtef, D. S. bl. 249. 

{») Kerk. Hist. , bl. 144—140. 



Reeds vroeg gaf bij blijken van een scherpzinnig verSfand, want door 
zijne ouders, dat brave en eerlijke maarWeinigbemiddelde landlieden 
tvaren, op de dorpsschool gezonden , slreefde bij weldra aile zijoe me- 
deieerlingen in bet lezen , schnjven en rekenen voorbij. Door zijnen 
ongemeenen ijver en groote vorderingen in de grondbeginselen der 
waarheden van de Chrislelijke godsdienst, verwiert' hij de genegenheid 
van den Piedikant van liargwerd, Gerardns Mod a. Deze beval 
hem in de gemst van den Grietman van Wonaeradeel , Tjaard 
van Aylva, aan, die hem te Boisward op de Latijnsche school 
bestelde en, toen hij op twaalfjarigen leeftijd ouderloos was ge- 
worden, hem geheel voor zijoe rekening nam. Ruim veertien ja- 
rea oiid zijnde, begaf bij zich naar de Hoogeschool te Franeker, 
waar hi; in. September 1679 als student werd ingesehreven en 
zich met buitengewone vlijt en zeer goed gevolg op de onde, bij- 
zonder Oostersche letterknndc, en op de Wijshegeerie toelegde, in 
welke laatste wetenschap hi) in 1684 den doctoralen graad verwierf. 
Yan toen af oefende hij zich, onder de leiding van Campegins 
Titringa, Johannes van der Waijen en Herman Alc- 
xandur Rneil, met geen minder ijver in de eigenlijke Godge- 
Jeerdheid. Zijn begonstiger wensehte hem ook tot Doctor ia 
die faculteit bevorderd le zien, doch de zedige jonge geleerde 
wees deze eer beleefdelijk van de band, maar ging ook te Utrecht, 
Leyden, Middelburg en Dftrdrecbt lessen in die ivetenschap hoo- 
ren. Met hoogen lot legde hij den 11 Julij 1688 zijn examen als 
Candidaat in de Godgeleerdheid af, en nog dien zelfden dag werd 
hem het leeraarsatmSt (e Arum aangehnden, vanwaar hij den 11 
November J 690 naar de hloeijende gemeente van Alakkam werd 
beroepen. Hrer naauwelijks vijf jaren gestaan hebbende, vertrok 
hij naar Bolsward, waar hif verhleef tot in het jaar 1701, toen 
hij toL Hoogleeraar te Franeker werd aangesteld. Hier aanvaardde 
hij in Junij zijn ambt met eene rede Over de voortreffelijk- 
heid, het nut en het vermakelijke van de Afatuurkunde (1). 
Elf jaren later werd hem het onderwijs in de Godgeleerdheid op- 
gedragen , hetwelk hij op zich nam na het ni(spreket) van eene re- 
devoering Over de zreese des Seer en ah het beginsel der Wife 
heid (2). In 1722 stom! And a la eene zware ziekte door, die 
hem eene benaauwdbeid op de borst achterliet, welke hem tot 
aan zijne overlrjden den 12 September 1727, is bijgeble- 
ven, zoo dat hij de laatste jaren zijns Jevens onder het dragen 
van velerlei ligehaamssmarten doorbragt. Bij zijne eehtgenoote, 
Catharina Stegenhuia, vroeger weduwe van den koopman 
Wrjbe Lolckes le Blakknm, had hij geene kinderen verwekt. 

Hij wordt geroemd als ietnand van eene zeer nederige inborst, 
gemeenzaam in zijne verkeering eadiegaarne anderen dienst bewees. 
Hij was baitengemeeo werkzaam, ijverertde voor de regtzinnigheid 
van de aangenomene leer der Hervormde kerk, een groot voorstan- 
der van de Cartesiaansche wijsbegeerte, en is de laatste Cartesiaan- 
se'ie Wijsgeer aan de Franeker Hoogeschool geweest. 

Van onderscheidene wet-ken en verhandelingen door hem in het 
lieht gegeven, waaronder vele twist- en wederlegschriften, als 
tegen Leibnitz, Clericns, Deurhoff, Gulichins, Bekker 
enz., waren de voornaamsJe: 

Beantwoording van Dit. Balth. Bekkers twee Brieven. 
1693. 4°, 

Uiterste verlegenheid van Ds. Balth. Bekker duidelijk 
aangewezen. Franek. 1696. 4°. 

Gantsche disparate en verloaren saake van Ds. Balth. Bek- 
ker. Fran. 1693. 4". 

Syntagma theologico-pkysico-melaphy&icum compendium 
theoloaiae naturalis. Franeq. 1711. 4°. 

Summa theologiae supernaturatis. 1716. 

Exegesis Psalntii XVI, 1716. 

Apologia pro vera et saniore philosophia. Franeq. 1719. 

Commentarius eseegetieus in Ps. Fill. 1720. 

Exegesis illustriutit locoruni et duorum Typorum, S. Scrip?- 
turae serpentis aenei et suspensi eodem die sepeliendu 1720. 

Dissertationes in praecipua Zachariae loca. 1720. 

VerMaring van de Openbaringe van Johannes, met een 
tafel en sleittel der gesichten. Leenw. 1726. 

Zie Chalmot, Biogr. Woordenb. f Ypeij en Dermoat, 
Geschied. der Nederl. Here. Kerk, D. II. bl, 458; Algetn. 
Woordenb. der Zatnenl. ; Glasins, Godgel. Nederl. 

AN DELES (Abdries) waR een Nederlandsehe stempelsnijder , uit 
Friesland afkomstig, die in het midden der achttiende eeuw on- 
derscheidene belangnjke medaiilas heeft vervaardfgd. 



(1) De Physices prae&tantia , utilitatt et jaounditatt. 
\sj Dt iimore Domini initio sapitntiar. 



S7 



ANDELOT (Pierre s'), eed Bourgondier, afkomslig uiteen oad 
en adellyk geslacht, dat vele heerlijke goederen bezat en dat door 
huwelijk met de aanzienlijkste geslachten verboodea was, voegde 
zich bij de Bondgenooten tegen Spanje, ea was tegenwoordig bij 
de raadslageu der Heeren en Edelen, op bet huis ran den Prins 
van Oranje te Breda, in Blaart 1566. Ilij behoorde onder de 
eerste teekenaars van bet verbond der Edelen, In bet volgende 
jaar begat' bij zich in dienst van B rede rode en wilde iets on- 
dememen tegen Amsterdam, waarin hij ecbterdoor den Graaf van 
Mejen verhinderd werd. Hi} weed den 1 Junij 1568 op last 
van Alva te Brussel onthoofd, doch met groote moeite, krijgende 
wet vier slagen van den beul, eer zijn hoofd van bet Jigchaam 
vrilde t-cheiden. 

Zie van Meteren, Hist van de Oorlog. en Gesch. der Ne- 
derl., D. I. bl. 461 j Te Water, Hist, nan het Ferbend der 
Edelen, St. II. bl. 153. 

ANDLA (Godfried), een edelman, in bet laatst der dertiendc 
eenw, geboren te Kied in de Friesche grietenij Franekeradeel , 
waar hij ook Priester is geweest , gingeeret tot den geestelij ken stand 
over, nadat hij reeds eenigzins in jaren gevorderd was, Hij begaf 
lich in het kloosler te Lidlum , en werd, om zijn deugdzaam lev en, 
tot opzigter over de kerk te Berlikum aangesteld. Daarna tot veer- 
tiende Aht van Indium benoemd, herslelde bij de kerk aldaar,die 
door eenen fellen brand deerlijk geteislerd was. 

Daar hij een Vetkooper was, leefde bij ia vijandschap met de 
iloosterliugen van Ladingakerk en Bloemkamp, ais ook met de adel- 
Jijke familien Tadinga en Adelen, die den Schieringers va- 
ran toegedaan. Deze laatste aan ban hoofd hebbende Sjeerp 
Adelen, hadden de wapeoen tegen hem opgevat; hierop wierf 
Andla nietzonder groote kosten een partij krijgsvolk; dan, alvorena 
er gebraik van te maken, wilde bij, die zacht en vreedzaam van 
Hard was, den weg van bemiddeling bepraeven, en door zijne be- 
daarde roorzigtigheid en wija beleid, alsmede door lusschenapraak 
van eenige Edelen , werd bet geschil zonder bloedstorting bijgelegd, 
Andla overleed in 1347. 

Zie C.Schotantw, Gesckied. van Friesl,lA. 177;F. Sjoerds 
Friesche Jaarb., D. III. M. 332 en 333; Kok, Faderl. fFoor- 
denb.; Chaltnot, Biogr. JFoordenb. ; H.W. Steenstra, Qud~ 
heidk, Aant, van de Borpm en, Klooet. der Griet. B a trade el, 
bl. 73 en 74. 

ANDREADES (LticiiTics Piijubos) in het laatst der zestieode eeuw 
te Haarlem geboren, nit Brabandsche coders, was een zoetvloeijend 
tatijnech dichter, die meest geestelyke verzen gemaakt heeft. Zijne 
dichtkandige werken en daaronder zijne 
Acanthides Asprieollis, zgn in 1817 te Mechelen gedrukt. 
Zie A m p z i n g , Beschrijving ends iof der stad Haarlem , bl. 11 4. 

ANDREAE (Mr. Dahih. Hzrmahhes Bkuokeb), geboren den 20 
Maart 1772 te St. Anna-Parochie, in de Friesche grietenij het 
Bildt,waseen zoon van Jlr. Henri ens Andreae Sccretaris dier 
grietenij, en van Baukje Maria Lycklama a Nijeholt; 
zijn bijgevoegde eerste geslachtnaam Beuker, werd ootleend van 
zjjae vaderlijke Grootmoeder, Taetske Margrieta Beucker 
en wel ter vereerende gedachtenis van diea familienaam, voorheen 
in Friesland om aiistekende Itegtstande zoo vermaard. Door den 
kandigen Leeraar Egbertus Henricus Tenckinck tot de 
Akademische lessen voorbereid, oefende hij zich, met oogetneenen 
lof van vatbaarheid, naarstigheid en ijver, aan de Hoogeschoot te 
Franeker in de tetteren, wijsbegeerte, geschiedenis en regtsgeleerd- 
heid. Onder de gonsligste verwadbtiogen in de maatschappi} ge> 
treden , vervulde hi) die volkomea , en was in onderscheidene ge- 
wigtige betrekkingen, en laaUtelijk als Griffler bij de Aegtbank van 
eersten aanleg te Leenwarden en SeCretaris der Conmissie van Lsnd- 
bouw, ten algemeene natte werkzaam, waarbij hi) zich de goed- 
ieuring en aehting van alie weldenkenden verwierf. Hij betoonde 
zich, gedarende zijn geheele leven, een man van regtachapenheid 
en vaste grondbeginselen, en zocht de uttgebreide kandigheden, die 
hij zich verworven had , ten natte zijaer medebargeren aan te wen- 
den. Landbouw en landhuishoudknnde, wis- en kraidkande, ge- 
schiedenis en wijsbegeerte, regtsjjeleerdbeid en literatutir warea 
eveozeer de voorwerpen van zijne ijverige en geleerde betnoeijingen. 
Een loflelijk bewijs biervan was voorhanden in zijne aanzienlijke 
nagelaten Bibliotheek en in de wetnige schriften, die hij heeft; 
mede^edeeld , zoo als b. v. 

Waarneminqen over den invloed van het Zeetrater op het 
Plantenrifk, bij de laatste geweldige overstroomingen in Fries- 
land, weike door de NederUmdsche Huiskoudelijks Maatsehapptj 
als Bijlage tot een harer jaarlijkscbe Vcrelageu, wegeni den ataat 
van Landbouw, zijn gemeen gemaakt. 



Ook in de Mnemosyne ran deHeeren Tydeman(J) vindt men 
eene fraaije bijdrage van hem, ten titel voerende: Proove van 
eenige toespelingen met Plantmnamen. 

Beucker Andreae overleed den IS Maart 1828 en was ge~ 
huwd met Catliarina Elizabeth Hnber, nit welkhawetijk 
nog alleen in leven is een zoon Mr. Johan Heoriens Beucker 
Andreae, Bnrgemeester der stad Leeuwarden. 

Zie Mr. J. W de Crane, Levensschets van Mr. Daniel 
Hermannus Beucker Rndreae in de Faderl, Letter- 
oef. Juoij 1829. J. J. Bruin sma, Over de hruidkundige 
■verdiensten van Mr- D. H. Beucker Andreae, met hiJToegsels 
van den Hoogleeraar C.Muller; M. Siegenbeek, in de Hdndelin- 
gen van de Jaarl, Fergad.der Maats. vanNederl. Letter Awn de, 
te Lei/den, gehouden den 16 Junij 1828, bl. 46 — 47. Aan- 
hangsel op het JFoordenb. van Kunst. en /fefens. van G, Nieu- 
wenhuis. 

ANDREAE (Joachim) , geboren te Straalznnd in Pommeren , twain 
den 8 September 1607 als student te Franeker, en oefende zich zoo 
naarstig, dat hij den 17 Mei 1613 tot Hoogleeraar in de zedeleer en 
natnurkunde benoemd werd, waarbij nog den 24 Junij 1615 de leerstoel 
de regten gevoegd werd. In 1620 tot Raadsheer in bet Hof van 
Friesland benoemd, was hij eerlang Voorzitler van dat Hof en in 
1646 zag hij zich tevens als Curator, de zorg voor de Hoogeschoot 
te Franeker opgedragen. 

Inmiddeis werd bij tot de gewigtigste bezendingen buiten Fries- 
land gebruikt, a!s in hetjaar 1634, nevens de Heeren Harinxma, 
Doyem, van der Sande, Jongstal en SchooDen burgh, 
te 'a Gravenhage , tot beslissing der gesch illen (usschen den Frieschen 
Stadhouder Graaf Hendrik Casimir en Frederik Hendiik, 
Prins van Oranje. Om den stilstand van wapenen, welke in 1035 
fnsschen Zweden en Poten ten einde liep, te doen veraieuwen, 
werd hij met Rochns van den Henaort, eersten Raad in den 
Hoogen Raad, en Andriee Bicker, Bnrgemeester van Amster- 
dam, naar Polen gezonden, en het gelukle hun het bestand voor 
20 jaren te doen verlengen. In 1654 werd hij weder met Gerard 
Schaap, Bargemeester van Amsterdam, en Albert Sonk, Oud- 
Burgemeester en Hoofdschout van Hoorn, naar Denemarken afge- 
vaardigd, om, ware het mogelijk, den vrede tosschen Denemarken 
en Zweden te bemiddelen en tevens bij den Koning aan te bouden, 
om de bezwaren over het verhoogen der Sondsche toll en ait den, 
weg te ruimen en die terug te brengen op den voet van het erf- 
verdrag, ia het jaar 1544 te Spiers gesloten. Hij droeg bet ambt 
van Raadsheer over aan zijaen zoon , doch bleef in het hestuur der 
zaken. Als Voorzitler der vergadering van de Staten-Generaal, 
teekende hi) de ratificatie van den Vrede aan Munster en was in 
1651 Lid van de Groote Vergadering. Hij was met den tilel van 
Ridder begiftigd. 

Hij overleed den 2 Mei 1655, na gehnwd te zijn geweest eerst 
vanAnsch van B ur mania eene dochter van Poppe van Bur- 
mania, en later aan Saepck ran Vervon, weduwe van Wyise 
van Camming ha, Erfheer van Ameland, die hem tot in 1671 
overleefde. Hij heeft zoons nagelaten. 

Zie L. van Ailzema, Saken van Staet en Oorlogh , D. II. 
bl. 160, 233 en 949, D.III. bl. 7 en 565; Vriemoe t, Athen. 
Frisic. p. 150. Wagenaar, Faderl, Hist, D. XI. bl. 213 en 
382; Kok, Faderl, Woordenh,; Chalmot, Biogr, Woordcnb.; 
Sche Items, Staatk. Nederl. 

ANDREAE (Toaus), geboren te Braunfels in het graafschap 
Solms den 19 Augustus 1607, waa van tnoeders zijde een klein- 
zoon van den beroemden Johannes Pi sea tor, Hoogleeraar in 
de Godgeleerdheid te Herborn , alwaar Andreae den grond zij- 
ner studien legde en zich later in de wijsbegeerte oefende; van 
hier begaf bij zich naar Bremen, waar hij zeven jaren verbleef, en, 
daar hij naar het openbare leeraarechap stond, bereidde bij zich 
daartoe voor door bijzondere lessen in de wijsbegeerte te honden. 

In 1628 naar zijn vaderland teruggekeerd zijnde , begaf bij zich op 
aanraden van zijoen beschermer Hendrik Alting naar Gronin- 
gen , waar hij, gedurende eenige tijd , bijzondere lessen in de wijs- 
begeerte gaf. Vervolgens vertrouwde Alting hem de zorg over 
de opvoeding van zijne kinderen, en toen zij geen leermeester meer 
noodig hadden, deed Alting hem eene dergelijke betrekking bij 
eenen Poolschen Prins erlangen. Na dezen gedarende drie jaren 
le hebben onderwezen, werd bij tot Hoogleeraar in de Geschiede- 
nis en Grieksche taal le Groningen, en later tevens fot Bihliothe- 
caris der Hoogeschool aangesteld, welke posten hij met veel ijver 
waamam , tot aan zijnen dood , den 17 October 1076. 



(1; A'ieuwe Vtrsamcling, D. III. bl. 307 en volgg. 



88 



Hij was een groot vriend en aanhanger van Descartes, 
en wist den geleerden Johannes Claubergius, Hoogleeraar 
eerst te Herborn en daarna te Duisburg, tot zijn gevoelen over te 
halen. Ook nam hij voor Descartes de pen op tegen Jacobus 
Revius, Hoogleeraar te Leyden en gaf in 1653 eeu vinnig aut- 
woord uit, getiteld : 

Methodi Cartesianae assertio opposita Jacobi Revii etc. 
Praef. Methodi cartesianae comiderationi Tkeologioae, Het 
tweede deel van dit antwoord kwam in het volgende jaar uit. 

Hij schreef ook in het jaar 1653 tegen Henricus Regius, 
Hoogleeraar in de Geneeskunde le Utrecht. Brevis replicatio 
brevi explications mentis humanae Hetir. Regii reposita. 

Zijne afbeelding is door Lamsweerde in het koper gebragt. 

Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Grool 
Algem. Hist. Woordenb,, die hem even als Kok, abusivelijk To- 
bias Andreas noemen; Kok, FaderL Woordenb.; Chalmot, 
Biogr. Woordenb. ; Brae, her us, Gedenkb, tan Stad en Lande, 
Ypeij en Demiout, Geschied. der NederL Merv. Kerk, D. II. 
bl. 456 j Algem. Woordenb. der zamenl. 

ANDRE A.E (Tobias), geboren te Bremen den 11 Augustus 1633, 
was een neef van den voorgaande , zijnde een zoon van diens broe- 
der Willem Andreae, Apoiheker en Diaken van St. Stevens- 
kerk te Bremen, en van Rebekka Tideman, dochter van L ti- 
de i' Tidetnan, bonwmeester van die kerk. Hij legde den grand 
zijner letteroefeningen gedeeltelijk Le Bremen , gedeeltehjk te Her- 
born , bezoeht daarna de Hoogeschoo) te Dnisburg, Leyden en Gronin- 
gen, waar hij zieh zoo vlijtig oefende , dat hij in 1659 ter eerst gemelde 
plaatse met alien lof tot Doctor in de Wijsbeg eerie en Geneeskunde 
bevorderd en drie jaren daarna tot Hoogleeraar in laatstgemeld 
vak aangesteld werd. In 1669 spoorde Louis de Bits, Hoogleeraar 
in de ontleedkunde aan de Doorluchtige school te 's Bertogenbosch 
Andreae aan om derwaartste komen en hem in zijne ontleedkun- 
dige verriglingen bij te staan. Dit nam hij volvaardig aan, en werd 
nu , na zijne overkomst, als Hoogleeraar in de Geneeskunde en 
"Wijsbegeerte aan die school aangenomen, zonder dat hem echter 
als zoodanig eenige helooning werd toegekend. 

Naauwelijks was hij te 's Bertogenbosch , of hij werd door de 
Slaten van Friesland tot Hoogleeraar in de ontleed-en geneeskunde 
te Franeker aangesteld , doch de Akademische Senaat begeerde hem 
niet en het beroep werd om onderscheidene redenen ingetrokken, 
waar van de voornaamste waren, dat men vreesde daardoor gesehil- 
len le verlevendigen , en processen van injurie tasschen hem en den 
Regtsgeleerde Gerhard Feltman te Groningen te doen ont- 
staan. 

De Keurvorst van Brandenbargstelde hem in 1674 tot Hoogleeraar 
in de Geneeskunde te Frankfort aan den Oder nan, vanwaar hij den 
17 July 1680 weder werd beroepen tot Boogleeraar in de Wijsbe- 
geerte te Franeker, waar men na niets meer tegen hem had. Bij 
aanvaardde dien post den 11 January 1681 en onderweeB , geda- 
rende de vier jaren, dat hij dien post waarnam, met veel geest- 
ctrift. de Natnurkunde en andere beginselen van Descartes. Bij 
ovcrleed den 5 Januarij 1685. 

Men beeft van horn twee verhandelingen in de Latijnsohe taa! , 
de eene: Over de ontleedkundige leerwtjse van L. Bilsius en 
de andere : Over de manier om lijken voor bederf te bpwaren. 

Nog heef't hij in die zelfde taal uitgegeven : Wijsgeerige oefe- 
ningen betrekkelijk het vermogen van de kwade Engelen op 
het menschelijk ligohaam. 

'Lie A. Velingius, Bedevoering over de Illu&tre school van 
's Hertogenbosck bl. 55; Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Al- 
gem. Woordenb. der zamenl, 

ANDREAS vab Cutck, de vij fen twintigste Bisschop van Utrecht, 
een zoon van Herman Graaf van Cuyck en broeder van Her- 
man van Cuyck en Godfried van A renBberg, was Proost 
van luik, toen hij in 1128 tot Bisschop werd verkozen. 

Bij was een zeer stil en vreedzaam mensch , die alle pogingen 
aanwondde om de gocde zeden en godsvrucht in de abdij van Eg- 
mond , WRar zij te zijner tijd zeer in verval waren , te doen her- 
leven. Eenige gunstelingen van Petronella, weduwe van Floris 
II, Graaf van Holland, hadden weten te bewerken, dat zekere 
Anselmus of AnselinuS) een man zonder Tannic of bekwaam- 
heid, den Monniken van de abdij te Egnoond tot Abt werd opge- 
drongen. Door zijne verkwisling en slecht bestnur bragt hij de abdij, 
die zeer rijk was, veet sehade toe. Hierover bragten de Monniken, 
in het jaar 1129, bun tie klagten in bij Bisschop Andreas, 
die hem van zijnen post ontzette, en daarop zekeren Walt he- 
ms in zijne plaats aanstelde, die het vervallene weder herstelde. 
Ook zctte hij dc Reguliere Kanunnikken, die het St. Odulfns 



llooster bij Stavoren bewoonden, om hnn goddeloos en ergerlijk 
leven uit dat gesticht, en zond er Benediotijner Monnikken nit het 
klooster van Oostbroek bij Utrecht in de plaats. Des Bisschops po- 
gen strekte zich echter niet alleen uit tot de zedelijke verbetering, 
maar ook tot de wereldlijke belangen van zijne onderhoorige Gees» 
telijken. Onderscheidene gestichten en inrigtingen, bijzonder het 
kapittel van St. Salvator te Utrecht, werden rljk door hem be- 
gifligd, lerwijl tevens het bonwen van kerken en kloosters door 
haar werd bevorderd. 

Onder het bestuar van dezen Bisschop onfstak weder het vuur 
van tweedragt, tasschen Holland en het Sticht. Graaf Dirk II, 
zoon van Floris II, mondig geworden zijnde , rustte zich ten oor- 
log tegen Herman Graaf van Cuyck, den broeder van An- 
dreas, omdat zijn overgrootvader, Floris I, onder aanvoering 
van den vader des Bisschops, bij Hemert was om het leven gebragt. 
de jonge Graaf Herman verzocht zijnen broeder, den Bisschop, 
eene verzoening tasschen hem en den Graaf van Holland te willen 
bewerken, die dan ook, hoewel met veel moeite, daarin slaagde, 
onder voorwaarde, dat Herman, om zijns vaders misdaad le boe- 
ten , eene abdij zou etichten , die nit den grond doen opboawen , 
en behoorlijk met jaarlijksche inkomsten voorzien. Dien ten gevolge 
stichtte bij de abdij van Marienweerd , niet ver van Culemborg 
waarin zijn broeder vervolgens Premonslratenser Monniken plaatste. 

Intusschen had Floris de Zwarte sedert Iang genegenheid 
opge vat voor H a d e wy of H e d w t g, dochter van Arnold, Graaf van 
Roth en en nicht van den Bisschop, die onder voogdij stond, van 
Herman Graaf van Cuyck en Godfried Heer van Arens- 
berg, bij welke Floris in zijn voornemen tot dithuwelijk wakke- 
ren tegenstand vond. Dit kon Floris, diemoedig en hooghartig van 
aardwas, niet dulden,en misschien begon ook de onde wrok daardoor 
weder te herlevon; althans hij besloot zich, het kostte wat het wilde, hier- 
over te wreken, en met geweld te verkrijgen, hetgeen hem langs 
den weg van minnelijke onderhandeling werd afgeslagen. Hij wist 
weldra binnen Utrecht te geraken en de burgers, die doorgaans 
niet al te goed Bisschopsgezind waren , weldra op zijne hand te 
krijgen. Eerlang noodzaakte hij den Bisschop de stad te ruimen, 
enzijne toevlogt bij zijne breeders te nemen ; terwijl Floris sedert 
zijn bestendig verblijf te Utrecht hield. Arensberg en Cnyckte 
zwak om het met dewapenen tegen Floris nit te hoaden , bragten in 
het geheim eenig krijgsvolk bijeen, waarmede zij zich otntrent 
Utrecht verborgen hielden; en vernomen hebbende, dat Floris 
somwijlen met klein gevolg ter jagt ging, overvielen zij hem op 
zekeren tijd onverhoeds, en beroofden hem, die door het straikelen 
van zijn paard belet weid te vlngten , te Ablstede , even buiten 
Utrecht, van het leven. Keizer lotharius dit vernemende, wa* 
zoo verloornd over het ongeluk zijnen neef overkomen, dat hij 
Arensberg en Cnyck in den rijksban deed, en hen van 
hun regt op hunne heerlijkheden vervallen verklaarde. Graaf Dirk, 
niet minder op middelen bedacht, om zijns broeders dood 
te wreeken, verdreef Bisschop Andreas andermaal nit Utrecht, 
werwaarts hij zich na den moord begeven had , viel hovendien met 
een magtig leger in het Land van Cuyck en van Arensberg, 
waar hij alles te vuur en le zwaard verdelgde , terwijl Graaf Her- 
man en zijn broeder, om niet in handen van zijnen vertoornden 
vijand te vallen, zich genoodzaakt zagen, bniten 's lands te zwer- 
ven. Doch na het overlijden van £eizer Lotharius, die zijnenneef, 
Graaf Dirk, had bijgestaan , verzoenden zij zich weder met den 
Graaf, onder voorwaarde dat zij voortaan hun land van hem te leen 
zouden heffen, en werden Bisschop Andreas in zijn sticht en H e r- 
man in zijn graafschap hersteld. 

Niet zoodra had Keizer Ko en r a ad III in 1138 den rijkstroon 
beklommea of Bisschop Andreas vervoegde zich bij hem, terwijl 
hij zich te Keulen bevond , en verzocht aan den nieuwen Vorst, dat de 
Friesche graafschappen Oostergoo en 'Westergoo, weder gebragt werden 
onder het gebied van zijne kerk, waaraan zij voorheen behoord hadden , 
doch door Keizer Loth a r i as ontnomen, en aan diens neef D irk 
Graaf van Holland gegeven waren. De Bisschop was waarsehijn- 
lijk met de Aartsbisschoppen van Keulen en Trier , dapper in de 
weer geweest, om Kbenraad tot den rijkskroQn verheven te 
krijgen , en om dezen ijver niet onbeloond te lafen , siond de 
Vorst aan den Utrechtschen Kerkvoogd het begeerde gereedelijk 
toe, en gaf op nieuw gezegde graafschappen aan zijnen sloel. Doch 
deze had daar weinig voordeel bij, want de Fiiezen, zich aan deze 
gift des Keizers weinig storende, verdedigden hunne vrijheid kloek- 
moedig met de wapenen. 

Andreas overfeed volgens het algemeen gevoelen, den 23 Junij 
1138, hoewel spmmigen hem nog een jaar levens meer toeleggen. 



89 



ZieH. Vossiue, Hist. Jaerb. van Boll, en Zeel. bl 70,79, 82 
en 83. Pari n get en van Alen, £eschrijving van de stad 
Grave, bi. 58, N°. 4 en 60, N°. 6; van Hoogstraten en Broae- 
rins van Nidek, Groot Atyem. Hii>t, Woordenb. Letter K, bl. 
138; H. v(an) H(enssen) en II. v(an) R(ijn), Kerkelijke 
Hist, en Oudh. der seven Fereen. Prov, D. 1. bl., 194 en 196; 
Wagenaar, Faderl. Hist. D. II., bl. 226; F. Sjoerds, Frie- 
sche Jaarb., D. II., bl. 337— 340, 349351, 354—357; (A. van 
Gils) Kathel. Meyer. Memorib. bl. 68; A rend, Algem. Ge- 
schied. des Faderl. D. II. St. I. M. 139. 

ANDREAS (Comelis). Zie C0RRIL1IJS (Ahdrias). 

ANDREAS vamOOSTENRIJK, geboren den 12 December 1558, 
was een zoon van Ferdinand, Aartshertog van Oostenrijfe, 
en Graaf van Tyrol, die een jonger breeder was van KeizerMax t- 
miliaan en dezen Andreas bij Philippina, eene dochler van 
Francois Welsers, Patricius van Augsburg, verwekte. Ofedhoon 
bij nit een wettig huwelijfc geboren was , darfde hij , wegens den 
stand zijuer moeder, zich. den aartsherlogelijken tilel niet aanmatigen. 
Daarentegen droegmen zorg, hem van aamienlijke geestelijke ambtcn 
te voorzien, zoodat bij onderanderen het bisdom van Constants , benevens 
den kardinaalshoed, verkrerg. Hij bevond zicb iti 1508 in den El- 
zas, waar bij, van wege den keizer, gebied voerde, loen hij door 
zijnen neel*, denkardinaal Albertus van Oostenrijk naar deNe- 
derlanden ontboden werd, ten einde de landvoogdij waar te nemen, 
gedurende den tijd dat Albertus zicb in Spanje bevond, om al- 
daar met de Infante Isabella Clara Eugenia te hnwen; ter- 
wijl Franciscns Mendoza, Admiranlvan Arragon, hem toege- 
voegd werd, om het gezag over do krijgsmagt te voeren. 

Naauwelijks was Andreas inde Nederlanden , of de Spanjaarden , 
die in bet kasteel van Antwerpen en Lier lagen, sloegen aan het mui- 
ten, en eischten de betalingvan hunne achterstallige soldij, waarin 
zij weldra door de bezetting van het kasteel van Gent gevolgd wer- 
den. De Kardinaal wist deze muiterij te stillen, door de soldalen 
te voldoen en daarna eenige hunner te straffen. Voorts verbood hij 
alien handcl van Holland en Zeeland met de provincien en plaat- 
sen , die in zijne magt waren. 

Daarna trok Mendoza op bevel van Andreas met zijn leger 
in bet Land van Kleef, en veroverde aldaar Rynberk , Orsoy, Em- 
mcrik, Rees en andere plaatsen. Om dusdanig eenen inval in het 
Duitsehe rijk, hetwelk onzijdig was , eenen schoonschijnenden glimp 
te geven, werd van de zijde der Spanjaarden uilgestrooid; dat zij 
dit land voor bet overrompelen der Staatschen moesten bescher- 
men. Doch aangezien Mendoza de gruwelijkstemoorden enplun- 
deringeu aldaar aanrigtte , wapenden zich de Duitsehe Vorsten, om 
den loop dier euveldaden te stniten; bij schroomde echter ban af 
te wachten en keerde eeosklaps met zijn Ieger naar de Nederlan- 
den terug , waardoor hij de overwonnen plaatsen weder moest 
verlaten, Ook moest hij de belegering van Zalt-Boemel opbrcken. 

Andreas liet hierop aan den oever van de Maas en de Waal 
eene schan* bouwen , die naar hem bet fort St. Andries genoemd 
werd. 

Toen de Aartshertog Albertus op bet laatst van Augustus 
1599, met zijne gemalin, in de Nederlanden terug kwam, vondhtj 
zijnen Oom Andreas en den Admirant oneenig, daar elk de 
voordeelen in dit jaar bebaald, aan zich zelven, doch de schade 
bij onderscheidene gelegenheden geleden, aan den ander wilde 
toesuhrijven. Mendoza bleef echter in bet bewind, doch Andreas 
lesde de regering neder, en begaf zich weder naar Dnitschland. 

In het volgeode jaar deed hij wegens het Jubeljaar eene reis 
naar Rome, alwaar bij onbekend wilde zijn, maar evenwel door 
Paos Clemens VIII. nitgenoodigd werd, om in het Vatikaan zija 
vcrblijf te hoaden. Den 23 October reisde hij van daar , om If ape Is 
te bezigtigeo. Op de tertigreis werd bij ziek en kwam in dien 
toesland weder te Rome, waar bij in den nacht tusschen 11 en 
12 November 1600 overleed , nadat de Pans zelf hem de laatste 
biecht afgenomen en het sacrament der stervenden toegediend bad. 

Zie Bor, Nederl. Oorl. B. XXXV. bl. 467 (37) B. XXXVI., 
bl. 622 (4), 523 (0) , 533—536 (15—17), 654—556 (32 en 33) 
577 (50} , 687 (67); van Meteren, Hist, van den Oorl. en 
Geschied. der Nederl. D. VII. bl. 262— 264; D. VIII bl. 7; van 
Loon, Bes. van Nederl. Historip.; D. I. bl. 512 — 531 en 33, 
waar eene gcdenkpenning met zijn albeeldsel er op voorkomt; van 
Hoogstraten en Bronerius van Nidek, Groot Algem. Hist. 
JVoordenb ; Luiscius, Algem. Histor. JFoordenb. j Wage- 
naar,, Faderl. Hist., D. IX. bl. 15, 45, 64 en 70; Kok, Fa- 
derl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. JFoordenb. j Mr. J. If. v a n 
Hcurn, Hist, der Stad en Meyeryevan 'sHertog., D. II. bl. 
228 — 231; Algewu Woordenb. der Zamenl. 



ANDREAS {Joikiies). Zie ANDRIESZOON (Jonis). 
ANDRES (Jodahhes Cobkkadds), geboren te 'g Gravenhage, den 8 
Jnnij 1757, werd, na drie jaren aan de Hoogeschool te Gottingen 
gestudeerd te hebben, den 28 November 1783 bij de Evangeliseb 
Luthersche gemeente te Winschoten, deslijds nog te Winschoter- 
zij I vergadciende , tot Leeraar beroepen. Van daar vertrok hij in 
het volgende jaar naar Woerden, waar bij den 17 October zijn in- 
trede deed, en gedurende bijna veertig jaren in de dienst zijns Hee- 
ren was werkzaaui geweest, (oen bij den 5 Mei 1824 zijn ajbeid- 
zaam en mittig leven eindigde, 

Niet zoo zeer om zijne geleerdhetrl verdient Andres hier eene 
plaals, maar wel om de zorg ea den ijver met [welke hij, in de 
moeijelijkste Ujden, gedurende de ooderscheidene omweutelingerr, 
welke er in ons land sedert 1787 zijn voorgevallen , niet alleen de 
belangen der kerk , maar ook die der stad zijner inwoniug behar- 
tigde. Want in 1795 tot lid der regering gekozen, bragt hij in 
deze betrekking, bij eene geironwe waarneming van den post van 
stads sebalbewaarder , door eerlijkbeid en naauwgezetheid, de stad 
belangrijke voordeelen aan , bgzonder in het verminderen der ste- 
delijke scltuld. 

Dat men ook buitcn de «tad zijner inwoning zijne verdiensten op 
den regten prijs wiat te schatien, liewijzen de herhaalde aanzoe- 
ken, welke hi] ontving, om naar eldera over le komen, maar al- 
ien door hem werden van de band gewezen. Zoo had hij in 1788 
voor de nominalie te Leenwarden en Edam, in 1794 voor die te 
Arnhem. en te Zicrikzee bedankt, en in 1807 aan het beroep naar 
Edam , in 1808 aan het aanbod van Purmerende en in 1809 aan 
het beroep naar Amersloort, gelijk vroeger aan een beroep naar 
Batavia en zeifs nog in het 40*te jaar zijner ambtabediening te 
Woeiden aan het aanbod van Zierikzee geen gehoor gegeven. Ook 
stond bij in vriendschapsbetrekking met onderscheideue binnen- 
cn bui tenia ndschc geleerden, zoo als met de Hoogleeraren Schutz, 
GL'iesbach,Eichhorn, Ausfeld en Ulrich teJena.Eber- 
hard en Niemeijer tc Halle, Krause, Stromeijer, Kop- 
pe, Hayne en Meiners te Gottjngen, Moms en Ziillikof- 
fer le Leipzig en Ypeij te Hardei'wijk, alsmede met den geleerden 
Baron Tiitischeff te Moskou en onderseheidene anderen. In No- 
vember 1813 werd zijn huis, ter gelegenJieid van den ratnp van 
Woerden deerlijk geplnnderd. 

Hij was eerst gehuwd met Johanna Catharina Zielkens, 
die hem negen kindcren sehonk, van welke hem slech s driedoch- 
ters oveileei'den , Christina, gehuwd metlsaaG de Brauw, 
Uledicinae Doctor te Woerden, Helena Sophia Bemadina, 
gehiiwd met Cornells Gorardus Boonzajer, Notaris te 
Gorinchem en Henrietta Elizabeth, ongebuwd overleden. Zijne 
Iweede vrouw was Waria Cannenburgh, kinderloos overleden. 

Zie 3. G. H, Reudler, Geschied. van Job. Pistorius en der 
Evang. Luih. Gem. te Woerden , medegedeeld in de Bijdragen 
tot de Geschied. der Evang. Litth. Kerk inde Nederl., St. 111. 
bl.158 — 165; Mr. J. Meulman, Woerden in Slagtmaand 1SI3, 
bl. 312. 

ANDRIES, de vijfentwintigste Bisschop van Utrecht. Zie AN- 
DREAS. 

ANDRIESSEN (Ahdreas) geboren te Axel, was een zoon van 
Jacobns An dries sen deslijds Predikant te Schoocdijke en 
Adriana Saaldera. Hij werd den 7 Jnlij 1720 Predikant te 
Kerkwerve , den 2 Januarij 1724 te Steenbergen en den 15 Met 
1729 te Veere , waar hij den 2 Janij 1763 Emeritus werd en den 
12 Januarij 1768 onlsliep. 

Ann deze waardige man, heett de Nederlandsche Hervormde kerk 
de grootsle verpMgting , daar hij een der aanleidende oorzaken werd 
dat men eindefijk de banden aan het werk sloeg, om de gelirek- 
kelijke Psalmbeiijming van Da then as uit de Hervormde kerk 
van Ncderland te verbannen en door eene betere te doen vervangen. 
Andriessen bad namelijk in 1745, in een dichtstuk geplaatst 
voor de Gedicbten van Joban Moorman, in dat jaar door Mr. 
Pieter Boddaert in het licht gezonden, met minachting van 
Datbeens Psalmberijming gesproken, en zijn verlangen naar eene 
betere nifgedrakt. Petrus Dathenas, Boekverkooper en Stalen- 
drukler te Middelburg, die reglstreeka van den Psalmberijrner af- 
stamde, nam dit zoo euvel op, dat hij zich voornam Andries- 
sen daaroyer in gesclirift aan te lasten. De Veersche Predikant 
dit vernemende, vat het voornemen op, alsdan den vertoornden 
Boekverkooper , te beantwoorden met een dichtstuk , gebeel in den 
aiijl en met de gebrekkelijke uitdrukkingen van zijnen voorzaat op- 
gevuld, welke bij met dit oogmerk zorgvuldig opteekende. Hoe- 
wel nu de kort daarop volgende dood van den Boekverkooper, en 
bet daardoor achterblijven van zijn geschrift, de verdediging onnoo* 

33 



90 



dig maaktc, voltooide Andriessen evenwel zijnen arbeid welke 
v]nj in 1756 in het liclit zond, onder den titei van: 

Aanmerkingen op de Psalmbenjtnmgen van Petrm Dathenns , 
in welke uit het algemeen qebrek van Taal en Dichtkunde, 
onhebbehjke wantaal van. Psalm tot Psalm voorkomende , en 
ongelijkvormigheid aan den tekst, derzelver onbestaanbaar ge- 
bruik, en nood&akeHjkkeid der verandering vertoond en aan- 
gedronqen wordt.. Middelb. en Amst. 1756. 4°. 

Lit eu onderscheidene andere geestige geschrifteu , alle lea doel heb- 
bendeom hot laffe en zoutelooze van dat kreupelrijm, zoo ia ernst 
aU sehertsende;. in het licht te s lei I en, bewerkten dat men er meer 
en meer tegenzin in kreeg en er oindelijk erustig op bedacht werd, 
aan deze berijming baar alscheid te geven , en wel juist in den tijd 
dat het geslacht van Da then us met den gezegden Boekverkooper 
uitstieif. 

Andriessen heeft ' zich boveadien bij de geleerde wereld be- 
kend gemaakt door da navolgende seariften , welke alle blijkendra- 
gen van schrander vemuft, eu leveos van zijne lust tot beoefening 
der dicKtkunst,, ofschaon zijne bekwaamheden in dit lautste vak 
hem geene aanspraak geven om eene hooge plaats op den Neder- 
landschen zangberg te bekleeden. 

Levcnsbeschrijving van Do. Daniel Beukelaar, Predikant te 
Fere, in nersen, gedrukt in eene Boekzaat van het jaar 1746. 

Lijkpredikaiie op Do. Jacobus Keizer, Predikant te Fere, 
nitgesproken in de Groote Kerk aldaar 1747. 4°. 

Plegiige infmldiging van Z. D. H. Willern Karel Hendrik 
Friso , Prince van Oranje en, Nassau ens, ens. ens, als Mark- 
graaf van Fere. Amst 1751. met pi. ltd. 

Lijk- en Leerrede op het overlijden van Z. D. H. Wi&em 
Karel Hendrik Friso, Prince van Oranje en Nassau enz. ens. 
enz. Middelb. 1752. 8°. 

De Meidelbergsche Katechismus indichtmaat. Middelb. 1755.8". 

Dichtlievende uifspanningen , bestaande in gedichten van ver- 
seheidene stoffen en Rijmtrant. Middelb. 1755, 8°. 

Bedenkingen op het beredeneerd verloog over de noodzake- 
lijkheid en bests wijze eener verandering of verbetering in da 
thans in gebruik xijnde Psalmberijming enz. Aliddelb. 4°. 

Beseheiden antwoord .van Andreas Andriessen op het be- 
seheiden onderzoek zyner aanmerkingen op de Psalmberijmin- 
gen van Petrus Dathenus enz. Middelb. 1759, 4°. 

Hiskia Honing van Juda, in zijne krankheid ; van zijne 
krankheid genexen; voor zijne genezing dankbaar, in drie 
ZangfR, Hiddelb. J 760, 8°. 

Nader antieoord van Andreas Andriessen aan de Heeren 
Sehrijveren der maandelipksche Bijdragen op hunne bijlagen 
der Bijdragen: van den 1 van Wijamaand 1759, ten antwoord 
op zijn Beseheiden. antteoard. S°. 

Andriessen was gehuwd met Catharina Johanna van 
Roijen, uit welke hi} eenen zoon heeft achler gelaten, den na te 
Hidden Jacob Johan Andriessen, 

Zie Vrolikhert, Fli&aingsche Kerkkemel, bl. 218 en 219; 
J. Ermerins, Eeniye Zeeuwsche Oudheden , D. VI. bl. 204 — 
206; Chat mot, Biogr. Woordenh. } i. R enier, Nieuwe Naam- 
lystderPre-dikfmfeninde Rerv. gem. teFere, bl. 14, 61 — 64; 
Witsen Gcyslieek, Woordenb. der Nederd, Dichters. 

ANDRIESSEN ( Amnion*) , gehoien te Amsterdam, den 23 Ja- 
nnarij 1746, oefende zich in de teeken- en sehildeiliiitist onder het 
gcieide van< zijnun broeder Jurriaan , werd in J7R6 lid der Am- 
sici'damsche slads teekenakademie, bij welke hi} drie pr[|zen be- 
haalde. Htj teekende de Akademlebeelden met eene vatsie hand en 
veel amaak, en was zijn broeder menigmaal hehutpzaam door dien» 
landschappen met beelden te stofleren. Ook fegde hij zich bijzonder 
toe op het gev«n van onderwiJB in de teekenkunst onder den aan- 
zicnlijken stund; Ouderseheidcne jaren was hij de leermeeeler van 
Wouter Joan van Trftostwijk, die naderhand bet schilderen 
van Andriessens broeder leerde. Hij uverleed ongehnwd den 
19 November 18d3, in zijne geboorlestad , waar hij om zijne beu- 
schen aard en zachte zeden algemeen geacht was. 

Zie van Eynden en van der VVilligen, Geschied, der 
Faderl. Schilders, D. III. bl. 14; Immerieel, Let ens en 
TFerken der Schilders enz. 

ANDRIESSEN (Hendrik), bijgenaamd Mabke Heih, geboren te 
Antwprpi.n in de zevenliende eeuw, was een zcer bekvaam land- 
schap- en beesfenechilder, die in 1655 in Zeelaod overleed, waar 
hq de mee»te tijd zijns levena nioet hebben doorgebragt. 

Zie Algem, Woordenb. der Zamenl.; Biogr. Univers. 

ANDRIESSEN (Ji<ioB Jowir), geboren te Vere, een zoon van 
den bovengenoemden Andreas Andrieaten, en van Gatharina 



Jolianna van Roijen, werd den 15 Mei 1748 le Utrecht lot 
Doctor in de geneeskunde bevorderd; oefende de prakl/jk in zijne 
geboortestad nit, waar hij in 1773 lot Raad en in 177d tot Rur- 
geineester der stad gekozen werd , in welke laaistgemelde waardig- 
heid hij zich met roetu heeft staande gehouden lot het jaar 1796, 
loen hij, door de revoluliegeett van die dagen, van zijnen poat 
ontzet werd, Hij liet den roem na. van^ groote geleerdheid en van 
een diep doorzigt in staatszaken. Ook de Nederdnilache dichtkunst 
werd door hem beoelend, zoo als blijkt nit zijnen bundel: 

Gedichten , Zede- en HengelstojjFen. Middelb. 8°. 

Zie: Renier, Niewoe verbeterde NaatnU der Predik. in de 
Herv. kerk te Fere s bl. 64; AanK- op- Witsen Geyabeeks 
fFaordenh.der Nedcrl. Dichters, 

ANDRIESSEN (Juhrtaak), geboren te Amsterdam den 12 Julij 
1742, legde zich. onder Antonie EUiger en. Jan. Ma uri ts 
Quinkhard op de scbilderkunst toe, en werd in 1760 reeds lid 
van de Atnsterdamsche teekenukademie 1 , op welke hij in 1766 den 
hoogsten prijs behaalde. Cedurondu eenige tijd was hij de me- 
dehelper van Johannes van Dregt, vervolgens schilderde hij 
met lzaak Schmidt in eene behangselfabrijk, doch daarna rigtte 
zij er te zamen eene voor eigen rekening op, waarvan de voort- 
brengsefen zoo binnen- ala haitenslands, zeer geacht en gezocht wa- 
ren. Voor den Schouwbnrg te Amsterdam, schilderde Andries- 
sen, met lie rm anus Numan eenige tooneelschermen , onder 
anderen de fraaije en antieke Hofzaal en de Italiaansche straat. lioe- 
wcl Andriesen vooeal een bekwaam teekenaar en sehilder was 
van Arkadische landschappen , was hiji niettemin ook in het histo- 
rUche vak bedreven en bezat vaede vele oitgebreide knndigheden 
in alle welenschappen., die aan zijn hooftlvak ach aanslolen. Hier- 
door was dan ook zijn ondurrigt in tie kunst bijzonder belangrijb 
en leerzaam , ten bewijze daarvau sfrekke het groot aantal bekwame 
leerlingen die hij gevormd heeft, alt- daar zijn Daniel Dupre:, 
Jean Grandjean, Hendrik Voogt, Jacques Kuype'r, 
Wouter Joan van Iroostwijk, Gerrit Jan Michaelis, 
Abraham Johannes Rnytenschild en andere knnstenaars. 
Het was dus gcen wonder dat men hem tot een der nredebestuur- 
disrs der Teekenakademie te Amsterdam benoenode. Ook werden zijne 
verdiensten door onderscheidene genooUchappBn ter beoefening van de 
Teeken- , Bouw- of Doorzigtkande erkend, door hem het lidmaat- 
sch.ip aan tc bieden. Doch niet slechts door zijne zucht tot beoefe* 
iiing en bevordering der kunst, maar ook door zijn deugdzaam, 
karakler wist Andriessen ieders achting te verwerven, 

Hij overtced den 31 Jolij 1819. Bij Aletta Noordziek, 
met wie hij in 1770 in het Iiuwelijk gefredenwas, had hij vier kinde.' 
ren verwekt, namelijk tweezoons eu twee dochters, van welke zijn 
zoon Christi aan Andriessen zieh mede aan de kunst gewij d heeft; 

In de Studiebeelden en Fragmenten van J; E, Marcus tomt 
hat porlret \an Jurriaan Andriessen voor, als mede in het 
Jaarboekje van oh Kunst en Wetenschap hevorderende Maat- 
schappij F. W. voor het jaar 1820. 

Zie Algem. Kunst- en Letterbode voor het jaar 1819, D. IT; 
hL 81 en 114; van Eynden en van der Wi Iligen, Geschied. 
der Faderl. Schilderk., D. HI, bl. 12; lmmerzeel, Levens 
en werken der Ktmst&ch. enz. 

ANDRIESZOON(Joiiah), alias SrEEttovEir, geboren teGorlnchemj 
werd bij vonnis van Alva van 4 Januarij 1568 ter eeuwige bal- 
lingschap verwezen, als besehuldlgd van onder Hendrik Tan 
fired erode de wapen? te hebben gedragen; Misschien was dit wel 
de zelfde met Joannes Andriesz of Andreas, een Kapi- 
tein van een Greuzcnschip en zeer dapper man, die in den he vi gen 
storm van 1573 ; op de ! kusten van Priesland 1 zijn sehip en veertien 
man en vermoedolijk ook zijn leven vertoar; akhans na die tijd : 
vindt men niels meer van hem gehoekt. 

Zie A. P. van Groniugen, Geschied. der JFatergeusen. 

ANDR1NGA (Gabbb var), zoon van Jorrit, hoewel 1 hij elder* 
eok als Gahbe Gosscszoon Andringa voorkomt, wasin- 1-546 
vermoedelijk Grielinan van Utingeradfeel ; doch voor 1550- moet hij 
reeds Grielman van Doniawarstal geweest ziju. Immers den 1 Ja- 
nuarij van dat jaar kotnt hij als zoodanijj voor: want toen Filipx, 
daarna Koning van Spanje, dien dag op eenen daartoe bijeetigeroe- 
pen Landsdag door zijnen vader, Keizer Karel V, totdiens opvol- 
ger en erfgenaam voorgesteld en verklaard werd, heeft Gahbe van 
Andringa als gevolmagtigde hem mede aangenomen en die hooae 
suwessie bezworen, 

liij uverleed den 12 February 1561, en liet eene doch ter na. 

Zijn wapen beslond in een veld van keel met drie klaverbladett 
van gond. 

Zie: Te Water, Jlisf. van het Ferbond der Edelen , St I-L 



91 



bl. 155 in de noot; Mr., H. Baerdt van Sminia, Nieuwe 
Naaml. van Grietmannen , bl. 343. 

ANDRINGA (Gosse) , oorspronkelijk ult helzelfde oud en lof- 
waardig gesfacht io Friesland , en vertnoedelijk een zoon van den 
voorgaande , was eea der teekenaars van het Verbond der Edelen , 
die zich door zijne verdiensten en edelmoedige pogingen voor da 
vrijheid veel roem heeft verworven. 

Zie: Te Wat er, Historie van hst Ferb. der Edelen, St. II. 
bl. 154—159. 

ANDRINGA (Joins) is in de geschiedenis de$ vaderlands: bekend 
als de Secretaris van den Luitenant-Admiraal de Ruyter. Vroe- 
ger -was hij schrijver geweest op het-. scliip van: den Commandeur 
de Wildi, met wien hij r in 1665, onder de Ruyter de togt 
naar de kust van Guinea liad mede gemaakt. Toen gezegde Ad- 
roiraal, in Angualns van, dat jaar,. met zijne vloot te Delfzijl waa 
binriengevallen, was Andringa een dergenen,, die zich vrijwilJig 
aanboden, om ferstond met den Admiraal weder in zee le gaan. 
Bij die gelegenheid werd hij des Admiraals Secretaris,, wien hij in 
bloedvcrwantschap bestead (de Ruyter noemt hem- zijn neef). 
Gedurende de oorlogen van 1665 — 1867 diende hij met veel moed 
en hekwaamheid in den zelfden poet, en werd zell's in, era der ge- 
vechten zwaar gewond. In dezelfda hoedanigheid diende An- 
dringa in de oorlogen van 1672 en 1673. Zijne ervaring ech- 
in zoo zware krijgen ter zee opgedaan, en zijne getronwe dien- 
stcn gaven hem het, volste regt tot het gebied- van. een oor- 
logschip , waartoe hij van Prins W i 1 1 e m III door de Ruy-- 
ter dringend was aanbevolen. Andringa ontving dan.oofc het 
bevel over het scliip Statl en Lande , waarmede bij de Rnyter 
op zjjoen laatsten togt naar de Middellandscbe zee vergezelde. Hij 
«treed met moed in de beide zeeslagen, altijd aan de zijde nan 
zijnen bevelhebber en vriend, en stond even zoo aan zijne sponde, 
toen die groote man den 29 April 1676 den geest gaf, Hij: self 
©verleefde den grijzen: Admiraal alechts weinige wetan. Na zich dap- 
per gekweten te hebben bij het ongeluklig gevecht in de Baai van 
Palermo, den 28 Mei 1676 overleed An dringa met versehetdene 
andere Kapiteine, aan den rooden loop', welke in die baai hevig 
onder de vlootelingen woedde. 

Zie: Brandt, Lecen van de Ruyter; do Jcnge, Nederl. 
Zeew. B. III. St. II. bl. 125 en K 22Q. 

ANDRINGA (Regnebds vtit) , geboren op de Lemmer den 24 
December 1674, was een zoon van Tinco van An dringa, Griet- 
man van Lemsterland, en Eritia van Sch«l tinga. Den 13 April 
1692, door afsf and. van Martinus Sch el t i nga, in den onderdom. 
van 18 jaren Grietman geworden , bleef hij seder*: in. verscbillende 
ntnbten en in groot gezag. Onder onderen was hij in H395 Lid: van 
Gedepnteerde Staten en. werd: ook in de gewigttgste commission ge- 
brnikt , als ztjnde bijzonder bekwaam in slaatszaken. 

Zoodra hij Grietman geworden was, begaf hij zich terstond aan 
naltige werkzaamheden ,. vooral om zijne geboorteplaats de Lemmer, 
toen nog slecbls een gering dorp, in bloei le doen toenemen , zoo 
door het aanleggen van vecrsebepen en postwagens, ten einde den 
doortogt van Groningen en Fricsland naar Amsterdam en: elders- ge- 
regelden geuiakkeHjk [« mateni als door het derwaarts lolken van 
ondernemende menschen lot het opriglen van falirijkcn en trafijken, 
Hij deed in 1741 afsland van bet Grietenijbestuur en overleed 
ODgehnwd den 25 Angnsins 1754. Be kerk van Oldeboorn prijkt 
met. een gedeskteeken le zijner eer , waarop , in een lang opsclirift, 
zijne verrigtingen en afkomst veroaeld worden. 

Zie Tegeme. staat van. Fried., D, III. bh537en53Sj Te Wa- 
ter, Hist, van het Perk der Edelen , St. II. bl. 157 noot j Chal- 
mot, Biogr. Wowd.; Scheltema, Staatk. Nederl..; Baerdt 
ran S mini a, Nieuwe Naambv, Grietmannen, bl. 373 en 374. 

ANDRINGA (Tjaahd vak), een zoon van Gosse Andringa , 
was in 1509 Grietman. van, Ulingeradeel en tev«n» van Aengwirden, 
Bij behoorde onder de Grietmannen welke de Geldersche parlij waren 
toegedaan , en- die men , terwijl zij liunne bedieningen in den omtrei 
van Soeet waarnamen , beletten wilde , zonder toestemming van de 
Geldersebe bevelbebbers , vrij in en nit de stfld te gaan. Ten ge- 
volge van de ovemrinningen door de Bonrgondisehen, wetden zijne 
goederen verbenrd verklaard en aan Michiel Schrij^ver en 
Leenaard Huyge gegeven. Hij liet eenen zoon na. 

Zie: Baerdt van Sminia, Nieuwe naatnlyst van Grietman 
nen, .hi, 328. 

ANDRINGA (Tjbibb), missciien een zoon van Gsrbbe varn 
Andringa, en een breeder van Gosse, beide vrneger vermeld , 
was een der teekenaars van bet Verbond der Edelen , die zich door 
zijne verdiensten en edelmoedtge pogingen voor de vrijheid veel roeon 
heeft verworven. 



Zie: Te Water, Bist. van liet Ferbon&der Edelen, D, II. 
BL 154—159. 

ANDRINGA (Tjeebd), geboren te Leeuwarden dfen IS Jnnij 1806, 
oefende zich eerat eenige tijd in de schildertunst onder W i 1 1 e m 
B artel, van der Kooi, kwam vervolgens onder de leiding van 
Gojrn*lia Krnseman en zette, toen deze naar Italie vertrok, 
zijne oefeningen verder op de toninklijfce Akademio te Amsterdam 
voort. Reeds had Hi) op tenloonstellingen blijken; van een veelbe- 
lovendi latent geleverd, toen hij den 7 Junij. 182? onder eene he- 
vige lering bezweek. 

Zie: Immerreel, Levens en Werhen der Schilders. 

ANDRINGA (Tirco tab), een zoon van. Hoy to van Ad rin- 
gs,, was onder de; Gevolmagtigde ten landsdage, toende Nederland- 
sche beroerten onder de regering van Fi lips II, Koning van 
Spanje, door het knellend beslnur van denHertog van Alva op 
het hoogste waren j in welke kommervolle tijden bij: door 2ijne bon- 
dtge- adviezen , voorzigtige raadgeving en onbezweken trouw , aan 
Friesland van veel nut is geweest. Daar hij zijne vrouw, AeFEn- 
nes, in de derde graad van bloedverwantscbap beslond, was die 
huwelijk, naar panselijke i eg ten, onwetiig voltrokken, weshaive 
daarvan dispensatie moest vei'zocbt worden, welke Pans Pius IV, 
dan. ook in 1560 verlecnde. Bij beeft bij gemelde ajne vrouw vter 
kinderen vei wekt. 

Zie C ha 1 m o t , Biogr. Woordenbi 

ANDRINGA de KEMPENAEIi (Kegnebus Livius vam). Zie 
KEMPENAER (Rechbros Livios v*» Ahubihoa db). 

ANFRIDUS : , AssraiBus of Avfbidus, deacluviende Bisschopvan 
Utrecht, was een zoon van Lambert, Graaf van Leuven, en 
van Gerberga, dochter van Karel, Hertog van lotharin- 
gen, en stamde in: regte lijn af van Wittekind, Hertog der 
Saksen. Hij bezat eene menigte dorpen , landerijen en steden in 
Braband, waarom hij ook wel door eenige onde sohrjjvers Graaf 
van, Brabanid* geheeten wordt. Ook noemen sonamigen hem Graaf 
van Teisterband, docb ten onregte, ofschoon hij er goe- 
deren kan bezeten hebben, die hij aan de kerk van Utrecht 
schonk. Doch hem behoorde het graafschap Hoei , later tot het 
Prins-bisdom van Euik behoord bebbende, betwelk hij in het 
jaar 985 aan den Xuikscben Bisschop Notgeros en de kerk van 
Lnik schonk , daarvan afstand doende in handen van Keizer 1 1 o 
III, alsmede van alle zijne regten op de nmnt, tollen ens., hem 
toebehoorende. Hij waB eerst een beioemd irijgaman, en had als 
zoodanig onder Keizer Otlto I zijnen eersten veldtogt gemaakt, 
toen deze zich naar Italie begaf om Rome te beinagtigen , bij welke 
gelegenheid hij tot 'sKeizers zwaarddrager verheven werd. Na met 
zijne vrouw Hilsondis of Hilswindis, Gravin van Strijen, 
eenezeer godvreezende Vorstin, een reeks van jaren in liefde en 
oendragt te hebben doorgebragt, zonder andere kinderen dan eene 
dochter, Bene dicta, gehad te hebben, kwamen zij met onder- 
linge toestemming overeen, om de wereld te verlalen, en zich ge- 
heel en al aan de dienst van God toe te wijden ; le welken einda 
Hilsondis, op raad van Anfridus, een tloosterstichtte in liaar 
eigen goed van Thorn, bij Maseyk , helwelk later de vermaaide 
abdij van Thorn geworden is. Anfrid begaf zich mede tot den 
geestetijken staat en werd kort daarna tot Bisschop van Utrecht 
verkoren, en moest die waardigheid , welke hij Jangen tijd weigerde, 
op bevel van Keizer Otto, door het toedoen van den luik^ehen 
Bisschop No tge rus , aannemen. 

Niet Jang waBhij op den hisschoppelijken sloel gezelen , of liij 
sticbtle het Benedictijner klooster bij Amersfoort , eerst Hoogcnhorst, 
daarna Ileiligeherg geheeten , dat hij den 18 November 1006 in- 
wijdde, Kort voor zijne dood en loen hij door hoogen ouderdom 
blind was geworden , trok hij in dit klooster het monniksgewaad 
aan, en bragt daar zijne overige dagen in alle slichlelijke godvree- 
zenheid door, tot. dat. bij, naar opgavo van de geloofwaardigste 
schrijvers, den 3 Mei 1003 overleed. Nog krijgsman zijnde en 
op reis to Hilvarenbeek vertoevende , schonk hij zijn landgoed Lom- 
mel aan de kerk aldaar. 

Hij wordt algemeen geroemdals een groot voorstander der gereg- 
tigheid , zoo dat geene giften of voordeelen hem ooit konden over- 
balen om zich van den: regten. weg te begeven; alsmede dat bij de 
lessen, die hij altijd op eene minzame en hescheidene wijze wist 
te geven, zelf zeer naaowgezet na kwam, en door voorbeelden uit 
de heiiige schrift met zachrzinnigheid aandrong, waardoor hij een 
ieders achliog en liefde won. 

Zie G. van Loon, dloude Hollandsehe Bisb, D. IL bl, 174, 
228—230, 241 en 248—250; v(an) ll(eussen) en v(an) 
R(ijn)j Kerkel. Hist, en Oitth. der seven Vereen. Prov., D. I. 
bl. 164 en 165, van Iloogsiraten en Brouerius vanNidek, 



92 



Gr. Algem, Hist Woordenb. , A. bl. 457; Halm a, Tooneel der 
Fereen. Nederl., D. I. bl. 94—96; T. Sjoerds, Hist. Jaarb. 
van Oud- en Nieuw Friesland, D. II. bl. 155, 156, 168 en 
173; Mr. J. H. van Heurn, Hist, der stad en Meyerye van 
'sHertogenb., D.I, bl. 68— 70; Wagenaar, Faderl. Hist., 
B. II. bl. 137; Kofc, Faderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. 
Woordenb.; (A. van Gils) KathoL Meyerysch Memorieb., bl. 
65 en 66; L. E. Bosch, de Willems-kaserne , voorheen de 
Witevrouieen-ahdij te Utrecht, bl. 65; Mr. W. Bilderdijk, 
Geschied. des Faderlands, D. II. bl. 7. 

ANGELIS (GuLiELBtrs ab) of Wilimi van Ehgeles, geboren 
te 's Hertogenbosch , in 1583, legde zich aan de Hoogeschool te 
Leuven op de Wijsbegeerte en de Godgeleerdheid toe, in wel- 
ke eerste wetensehap hij in 1600 gepiomoveerd werd. Kort 
daarna werd hij Lector in de Godgeleerdheid in de abdij van het 
Park bij Leuven. Van bier werd hij als Hoogleeraar in de Wijs- 
begeerte naar de Hoogesohool te Leuven overgeplaatst, waar hij 
later mede Hoogleeraar in de Godgeleerdheid werd. Voorts'was 
hij nog Kanunnik van het kapittel van St. Petrus, en President 
cerstvanhet oollegie van Viglius, later van dat van Pans Adri- 
aan VI. In 1648 werd hij, door den Koning van Spanje tot 
Bisschop van Roermond aangesteld, doch voor en aleer de brie- 
ven van bevestiging en aanstelling van Rome waren aangekomen 
overleed hij den 5 February 1649. Ab Angel is had onderscbei- 
dene beurzen te Leaven gestiebt zoo voor de godgeleerdheid als 
voorde opleidende stndien, alle ten voordeele van de inboorlingen 
van 5 s HerlogenboscK en verdere plaatsen in dat bisdom. 

Toen de vier Predikanten, welke na de verovering van 's Her- 
tegenbosch a'daar bij leening gekomen waren, namelijt Gijsber- 
tn's Voet, GodefridnsUdemans, Henrieas SwalmiuB en 
Samuel Everwijn, den 16 Mei 1630 eene uitdagingaanplakten, 
waarbij zij alle Roomschgezinden en vooral de Geestelijkheid der 
stad en Meijerij van 's Hertogenbosch nitdaagden , om openlijk , of 
in bet bijzijn eler Regering, met hen over de waarheid en den 
onderdom van de leer der Roomscha kerk te redetwisten, werd 
die strijd, door ab Angelis, destijds nog Lector in de Ab- 
dij van het Park, gezamelijk met Cornells Jansenius, 
Hoogleeraar iu de Godgeleerdheid te Leaven, onder eenige voor- 
waarden aangenomen. JDaar de Predikanten zich eebter aan die 
voorwaarden niet wilden onderwerpen , vatte ab Angelis de pen 
op en schreef een boekske, getiteld: 

Den Deckmantel des Catholycken naems afgerucht van de 
here, die de Calvinsche Predicanten poogen te 's Hertogenbosch 
in te voeren. Oft verioeyringen van het Oudt Gatholyck en 
jipostolisch geloove tegen de Nieuwicheden van vier Ketter- 
sche Woordendienaers tot '$ Hertogenbosck, Leaven 1630. 12°. 

Behalve dit heeft ab Angelis nog meerdere werken nagela- 
ten , waarvan oqs evemvel de titels niet bekend zijn. 

Zie: (A. van Gils) Katkol. Meyerysch Memorieb. bl. 187. 
Sc hotel, Kerkel. Dord. D. I. bl 329 en 330. 

ANGELBEEK (C. van), een achterkleinjonn van den Gouver- 
neur van Ceylon, zoo wij wel onderrigt zijn geboren te Amster- 
dam, begat' zich in bet jaar 1816 in jeugdigen lecRijd, met 
zijn vader, die Oostindisch ambtenaar der eerste klasse was, naar 
Batavia, waar hij zich vooral op de heoefening der Maleische taal 
toelegde; zoodat hij door de Hooge Regering van Ncderlands Indie 
werd aangesteld tot Tranalatenr voor de Maleische taal, en in 1823 
eene nreuwe en verbcterde uitgaaf van Werndly's Maleische 
spraakkunst bezorgde ouder den titel van.* 

Maleische Spraakkunst vaa George Hendrik Wernd- 
ly t herzien en uitgegeven op last van de Hooge llegering van 
Nederlandsch Indie, door C. van Angelbeek, Maleisch 
Translateur van het Gouvernement. Batavia 1823. 

Zie: M. D. Teenstraa, Beknopte Beschr, van Nederl. Overs. 
Bezitt., bl. 942 en 943. 

ANGEREN (Wiliem van), gewoonlijk Willekeh of Willeukes 
vjlh AnciRES genoemd, een Duitsch Hopman, was in het jaar 
1575, toen de Spanjaarden Oude water gingen be!egeren, Bevel- 
bebber van bet blokhms, gelegen aan de Goadsche ztjde, dat 
hij ccbter nit onkunde of lafbartigbeid, met iijne bezettelingen , 
verliet, waardoor de Spanjaard gelegenheid kreeg om den Ussel 
te stoppen, en den belegerden den toevoer van dien kant af te 
snijden; het geen aizoo de vermeesfering van die stad ten gevolge 
had. 

Zie: Bor, Nederl. Oorl, B. VIII. bl. 121; van Loon; 
Nederl. Historip, D. I. b!. 206; (G. R. van Kinsc hot) Be- 
schrijv. der stad O tidewater , bl, 226 en 227; Wagenaar, 
Faderl. Hist. t D. VII. bl. 63. 



ANHALT (Amah a Pbikses vab). Zie AMELIA. 

ANIANUS of Ahiahcs, van Scboonhoven geboortig, legdezich ijve- 
rig toe op de Godgeleerdheid , verkoos het kloosterleven en werd Pre* 
dikheer of Doininikauer Blonnik. Naar Engeland gezonden werd hij in 
1249 , door den Bisscbop van Worcester , tot Bisschop van St. Asaph , 
in het prinsdom Wallis, gewijd, welke waardigbeid bij bekleedde 
tot zijne dood, in 1292. 

Zie: H. van Berkum, Besohryv. van Schoonhoven , b], 453; 
Chalmot, Biogr. Woordenb. 

ANJOU (tlERiofr vah). Zie Aiebc,oh (Frasqois de Vaiois, Her- 
tofj van). 

ANKER (Klaas), zeekapitein in dienst van het collegie ter ad- 
tniraliteit van het Noorderkwartier, was een dapper zeeman. Als 
Kapitein van het schip de Eendrayt van 44 stokken, had hij rij- 
keiijk zijri aandeel in het hardnekkige gevecht, dat den 4 Augus- 
tus 1666, (usschen de Nedertanders onder den Admiraal de 
Buy ter en de Engelschen, onder den Hertog van Albemarle 
geleverd werd. Onder het bevel van den Lnitenant Admiraal Jan 
X o r n e 1 i s z. ffleppel beslreed hij met de andere Zeekapiteinen van 
bet Noorderkwartier met leeuwenmoed den Engelschen Vice-Admiraa! 
vande Blaauwe vlag. In het jaar 1672 voerde Anker het bevet over 
het schip Alkmaar en Dam daarmede deel aan de luisterrijke over- 
winning, welke de Nederlandets den 7 Junij van dat jaar op de 
Engelschen voor SouWwy behaalden. Dit schijnt echter zijn laat- 
ste togt te zijn geweest, want later vindt men niets meer omtrent 
hem vermcld. 

Zie: Brandt, Leven van de Ruiter , bl. 443, 510 en 712; 
G. Brandt en S. Cent en, Hist, van EnkAuisen, D. II, bl. 
248 en 253 ; Chalmot, Biogr. Woordenb. 

ANNA, geboren Primes van Brunawijk Lunenburg, deond- 
stedochter van George II Koning van Engeland, geboren den 2 
November 1709, hnwde den 5 Maart 1734 met Wiliem Carel 
Hendrik JFriso, Prins van Oranj e-Nassau, destijds Sladhou- 
der van Friesland , Gelderland, Groningen en Drenthe. In Mei vertrok 
zij met harcn gemaal nit Engeland naar Leeawarden, de gewone re- 
sidentieplaats der Friescbc Sladiiouders , waar zij (na haren gemaal 
reeds twee dochters (e hebben geschonken, die kort na de ge- 
boorte stierven) den 28 Febrnarij 1743 van eene dochter beviel, 
die Carolina genaamd werd en naderhand met Karel Chris- 
aan, Prins van Nassau Weilbarg, gehuwd is geweest. Haar 
tweede dochter Anna kwam insgelijks te Leeuwarden ter wereld , 
maar overleed, nog geen vier maanden oud zijnde. Nadat in Mei 
1747 de Prins, haar gemaal, door eene zonderlinge omwenteling 
van zaken, lot Stadhonder van Holland en de andere gewesten 
was aangesteld, begaf zij zicb weldra met der woon naar J s Gra- 
venbage, alwaar zij den 8 Maart 1748 van eenen zoon beviel, die 
toen Graaf van Buren genoemd werd, en later, onder den nanm 
van Wiliem V, als Sladhouder is bekend geworden. 

Den 22 October 1751 ontviel der Vorstin haren gemaal, waar- 
door zij Gunvernante over de Vereenigde Nederlanden en Voog- 
desse van haren minderjarigen zoon W i 1 1 em V, Prios van Oranj e- 
Nassau en Erfstadhoader van Holland werd. Nu bood zich eene 
geheel nieuue loopbaan voor de Vorstin aan. Den 21 December 
1752 nam zij zitting in den Baad van State, en nog dien eigen 
dag vertoonde zij zich in de Hooge vergaderingen ; aJs met name 
in die der Gecommitleerde Raden , van waar zij zich naar de ver- 
gaderplaats der Staten van Holland en West-Friesland begaf. Toen 
de Haadpensionaris Pieter Steyn haar hier uit naam van Hun 
Edel Groot Hogenden met eene welgepaste redevoeriag begroette, 
beantwoordda zij die op eene minzame wijze; daarna leverde zij een 
plan over, hetwelk strekken moest om de krijgsmagt van den Staat 
op eenen meer vasten en min kostbaren voet te brengen, welk 
plan door de Staten zeer goedgekeurd werd. 

In 1753 besliste de Gonvernante een geschil tnsscben de Staten 
en het Hof van Friesland ontstaan , over bet straffen van militairen 
door den burgerlijken regter, ten nadeele van dit laatste, het- 
geen haar gezag niet weinig vermeerderde. 

Omstreeks dezen tijd begon de verbazende vermeerdering van de 
zeemagt der Engelschen eerst de oplettendheid , daarna den naijver 
der Hollanders te wekken, waarom men in 1755 in het geheel niet 
gezind was deel te nemen in Engelands aanval op Frankrijk , die 
enkel uit twisten over grensscheidingen in Amerika zijnen oorsprong 
ontleende. Het Engefcche Hof zag met bevreemding, dat Neder-- 
land, sedert meer dan een halve eeuw de gedurige en als het 
ware natnnrlijke bondgenoot van dat Rijk, eene andere staatkunde 
begon te volgen en zich door onzijdigbeid verrijkte. Daar de 
Engelsehe handelsgeest dit niet dnlden kon, sloeg men geen scht 
op bet verdrag van 1674, waarbij men den handel in bout en an- 



93 



dere scheepsbeboefdea , zelfs met den vijaad van eene der beide 
partijen aan denandere, in geval van onzijdigheid, vergunde; maar 
de Engelichen bragten de Nederlandsche houtschepen op, alsmede 
idle, die met de Fransche Weslindische volkplantiogen handel 
dreven. Bit baarde groote klagten onder de kooplieden; men vei*- 
trouwde, dat de Vorstin, die than* in de Nederlandea bewind 
Toerde, door hare geboorte iuvloed genoeg zou hebben aan het 
hof van St. James, om daar aan de klagten der beroofden regt te 
doen vedervaren. Doch het is genoeg bekend, dat farailiebetrek- 
kingen van het koninklijke httia het alleen verantwoordeiijke Eu- 
gelsche Ministerie maimer de banden binden. 

Inmiddel* zagen de provincien GeldeiJand en Overijssel zich door 
de wisseballigheid van den oprlog, welke in 1758 reeds de gren- 
*en -van oas Gemeenebest gedkderd was, zich in eenen hagciielij- 
ker toestand gebragt dan eeoige andere gewesten , en vervoegden zich 
dus bij de Gouvernante , met bet verzoek , oui bij de overige bondge- 
Qooten door hare tusschenkomst te bewerkeo , dat zij in deze 011- 
twijfelbaar gevaarlijke omstandigheden door eene genoegzame krijga-*- 
magt, mogteu gedekt worden. Ten gevoige van dit met aandrang 
gedaan verzoek verscheen de Prinses den 7 Janij 1758 ter verga- 
dering van de Slalen van Holland, met eerie aanspraak om ver- 
meerdering van landmagt. Ofschoon de meeste Staatstieden zich 
gereed toonden tot het toesteimnen van dien voorslag, ontmoetie 
de Gouvernante loch ook tegenstanders , waarom zij den 23 van 
die zelfde maand zich aoderwerf ter Staatsvergadering van Holland 
vervoegde, niet om te herbalen betgeen zij voorheen gezegd bad, 
maar het nader aan te dringen , dewijl in dien tusschentijd de omstan- 
digheden van bet Gemeenebest, in onderscheidene opzigten, nog 
hagchelijker geworden waren, nniet alleen de veiligheid, maar de 
»eer van den Staat vorderde, dat men deze zaak tot een spoedig 
* beslnit bragt , en dat de ieden , die ongeraed waren of nog niet 
nbewilligd hadden, hoe eer hoe beter hunne toes lemming verleen- 
wden." nKoestzij," was na veel aandrangs hare tanl, »bij aanhou- 
»duig, met vele tegenstrevbgeo blijven worstelen, dan zou zij ten 
Nminsie de voldoening voor zich zelve gen ieten, dat zoo de Repnbliek 
» no eenig pngevai , of daarna eenige vermindering in haar gezag en 
» aanzjen , nit dezen hoofde zou mogen ontuioeten , bet aan haar niet 
)i te wijten zoa zijn ; dewijl zij , naar mate van den nood , niet had op- 
xgehouden toen bet tijd was, te waarscbuwen en aan te manen," 
Een voorslag, met zoo veel ernst gedaan, met zoo veel ijver ber- 
baald en aangedrongen , komende uit den mond van eene Vorstin, 
die zoo veel invloed had, ontmoette echter tegenstand bij eenige 
Staatslieden, die vreesden door daarin toe te stem men den Staat 
in dieper rampen te zullen storten dan men voorgaf dat bem be- 
dreigden. De regering van Amsterdam oordeelde over eene zaak 
van die aaugelegeoheden niet los te moeten heenloopen , en hadden 
hunnen Afgevaardigden eenen uitvoerigen raadslag medegegeven, 
om te doen zien dat geen geest van legenstreving hen bezietde, 
maar dat zij gronden hadden, om die vermeerdering niet toe te 
ataan. Dit had ten gevoige dat de vermeerdering van landmagt, 
hoe sterk ook door de Gouvernante begeerd, hoe ijvetig door de 
lliddersehap voorgeataan, hoezeer ook door Gelderland, Ulrecht, 
Overijisel en Stad en Lande gevorderd, geen voortgang bad. Men 
heelt der Gouvernante nagegeven, dat zij den spijt daarover op eene 
wijze zoa hebben botgevierd, die men niet dan ongunstig voor haar 
karakter zou kannen verkiaren , zij zou namelijk aan eene bezen- 
i ding kooplieden, die baar voor de derde maal over de gedurige ka< 
perijen der Engelschen klaagde , hebben doen zeggen , dat het vooi' 
haar een punt van eer was geworden, in geene uitrnsting ter zee 
te bewilligen , zonder eene vermeerdering van troepen te land. Doch 
het is zeer waarschijnlijk , dat de geheitDschrijver op last der Vorgtinne 
den Afgevaardigden aangetoond heeft hoe onbestaanbaar en strijdig 
het met de onzrjdigheid en de eer van den Staat was, wanneer 
men zich alleen (er tee wapende, en dns gevaar Hep van te land 
de vet te ontvangen, en door bet verbitterde Engeland van alle 
vergoeding verstoken te blijven; terwijl de reeds zeer ongunstig ten 
aanzien van de Primes gestemde Afgevaardigden dit antwoord 6f 
kvralijk hebben verstaan of kvvalijk opgenomen. AUhans dit waar- 
schijnlijk misverstatid heeft de jammerlijkste vruchten gedragen. 
Gedrukt, verspreid en door duizenden geiezen, heeft dit gezegde 
van de Geheimschrijver der Prinses de gemoederen alier handeJa- 
ren, en van demenigte menschen die in ons land van den handel 
leven, vooriagenomen tegen de Stadhoadei'liike regering, a!s ge- 
kant tegen 's lands belangen en gtmstig voor Eogeland en den grond 
gelegd tot de tooneelen, die, in den daarop volgenden Engeisch- 
Amerikaanschenoorlog, de tweed ragt in voile vlain deden uilbarsten. 

Dat althanB de Prinses-Gouvernante, hoezeer, als van zelve 
«preekt, haar vaderland Groot-Briuanje zeer genegen, eyenwel de 



belangen van oni land niet aan die van dat land opofferde, bltjkt 
ait het volgende. Toen de Fransche Kening in 1757, een 
leger naar Duitschland willende zenden, door zijnenGezant d'Ai- 
fry voor den krijgsvoorraad ran dat leger vrijen doorlogt door Na- 
tnen en Maastricht verzoubt, zond de £ngel«che Gezant daags daar- 
aan eene memorte in , waarbij hij het ongehoord noemde , dat de 
vijanden dea Konings van Groot-Brittanie, die zich als nog op geen 
alliantie-traktaat konden beroepen, bij dezen Staat inscbikkeiijkbe- 
den zonden vinden, om hem te beoorlogen, inzonderheid na de 
toegevendheid des Konings van den aanvang dezer vijandelijkheden 
afvoordeomstandigbeden, waarin zieh Hunne Hoogmogenden hadden 
bevonden, daar toch de Fransche Gezant zelfde weigering van zijn ver- 
zoek zou moeten erkennen als een gevolg der aangenomene onzijdig- 
heid. De Siaten gaven den Graaf d'Affry te verstaan: » dat zij al 
uaanstonds gevreesd hadden, door het toestaan van zijn zeer on- 
»bepaald geclaan verzoek geoordeeld te zullen worden, inbrenk te 
• maken opde aangenomene onzijdigheid , welke vrees zoo veel ge- 
ngronder was voorgekomeo, door de Hemohe van den £rjgelschen 
nGezant, en dat zij om die redea hadden goedgevonden te ver- 
»klaren den verzochten doorvoer door Ifameu te zullen inwilligen, 
» zoo ras bun zou geblekcn zijn van de toestemming der £eizerin , 
» als Souvereine der Oostenrtjkscbe NederJanden, mils Z. M. de 
■ vervuering alzuo zoude re^len, dat de stad Maastricht en bet 
ugrondgebied van den Staat gebeel werden gemetlen." Van 
dit beslnit verd den Engelseben Gezant Yorke een aiscbrift ter 
hand gesteld. Op verzoek van den Koning van Pruisaen, om 
vrijen doortogt van negenendertig stnkken kanon en twaalf mor- 
tieren uit Wezel naar Berlijn, was door de Slalen onlangs een 
paspoort afgegevea, vrij en zonder betaling van '« lands gereglig~ 
tigheid. — Een gelijk vrij vervoer was aan de Keizerin toege- 
staan voor vierenvcertig pontons door de stad Maastricht. d'Aflry 
gaf op den 1 April J757 de verwondering zijns meeeters le ken- 
nen , dat de Staten-Generaal een beslnit hadden genomen , hetgeen 
bet Fransche leger gebrek aan behoeften kou doen lijdeu, De Ko- 
ning to a zulks wel niet aanmerken als eene inbreuk op Imune 
onzijdigheid, noch als eenig blijk van eenzijdigheid, maar stond 
toch versleld over het onderscheid tnsschen bem en de Keizerin 
zoo wcl als den Koning van. Ptnissen geunaakt. Haddea de eerste 
vergunningen de onzijdigheid niet geschonden, hoe kon men dan 
bij de laatste buiverig zijn. Z. M. wilde zulks wet toeschrijven aan 
de verlegenbeid waarin zich de States jegens de oorlogende par- 
tijen bevonden, welke bij zelf wenschte te doen ophouden; doch 
men had wel in het oog te houden , dat de Koning thans de Maas 
onmogelijk kon missen, en aizoo op nieuw moest aandringen, dat 
voor Z. M. de vrije vaart op deze rtvier niet werd afgebroken. 
Daar dit zoo raw bestreden besluit door de Staten niet was geno- 
men zonder den raad van de Vrotiwe Gouvernante. vond d'Affry 
goed haar voorloopige mededeeling te doen van deze nadere me- 
morie. Na de voorlezing zweeg de Vorstin: doch hare oogen scho- 
ten vol tranen. Daarna zeiden zij tot d'Affry; »Mijnheer, ik 
>i vraag u verschooning : maar wees eens voor een oogenbtik geen 
» Minister! Most ik dan de persoon zijn, die de middeien gemak- 
»kelijk maakt om mijnen vader kwaad te doen?" De Gezant 
eerbiedigde de natuurlijke aandoeningen der Prinses en erkende 
de booge eer van een zoo edelmoedig vertruuwen, maar drong niet 
te min aan op de uiterate aangelegenheid van den Staat, om de 
vriendscbap zijns meesters te verzekeren en te bebouden. — In 
vijf dagen later besloten de Staten na ingenomen raad van Me- 
vrouw de Gouvernante , aan den Franscben Gezant te antwoorden : 
»dat zij, vergeefs beproefd bebbende, ten einde ook de Koning 
»van Groot-Brittanje geen misnoegen te geven, eene toestemming 
» van doorvqer le ontwijken, die aan deze onnAngenaam moest zijn, 
i) doch na bereid waren dien doorvoer door Maastricht loe te staan , 
xizoo als bevorens aan de Keizerin-Koningin en den Koning van 
oPruissen was vergnnd." 

Nogians was de vredelievende aard van de Prinses-Gonveroante 
verre van laffe toegevelijkheid, of zelfs bovenmatige inschikkelijk- 
beid. In het zoo veel geruchts makende gehoor, aan de kooplie- 
den verleend , jprak zij zeer ernstig tegen de Regeringen der stedea 
Dordreeht, Haarlem , Amsterdam , Gouda, Rotterdam en den Brielle, 
nls oorzaken dat de land- en zeemagt in geen betereo staat waren. 
Tegen Haarlem was zij vooral onverzettelijk, toen aldaar de meer- 
derheid der Vroedschap eene soort van Oligarchie, meer bekrom- 
pen dan de reeds bestuande Aristokratie, invoeren, zich en hunne 
vrienden alleen op het kussen plaatsen , en er anderen , die oor- 
deelden daarop even zoo veel regt te hebben, afhouden wildun. De 
Gouvernante stapte dit pnnt niet over, toen de minderheid klaagde , 
maar gelasste een onderzoek, hetwelk de meerderheid zeer onwet- 



i»4 



lig en onredelijk vond, Doeb Anna bleef Tolhonden; de kabaal 
der Regenten (zoo noemde zij die onbewimpeld) welke hunne me- 
deleden, 11 van de 32, hadden willen nililuiten, moest hei aan- 
zien, dat een lid der minderheid, Salomon van Eohten, tot 
Burgemeesler werd aangesteld , en door kraehtiga maatregelen m 
die post gehandhaafd. In meer andere gevallen van dergehjken 
aard toonde de Gomvernaale tare standvastigheid , gelijk ten aao- 
zien van <Je verkiezwg van den Heer van Borssele van der 
Hooge in het eerste Lid der Stalen van Utrecht, welke delegen- 
parlij atijfhoofdigheid noemde. 

In alien gevalle zal aiemandaan deze doorlochtige vroow kraent 
van gcest onlzeggen, daw zij gedurende twee moerjelijke jaren bet 
eveowigt en deonzgdigheid van den Staat tuischen twee oorlogvoe- 
rende partijen, waarvan de een haar vader was, wist t« bewaren, 
de vrijheid der ingezetenen te handhaven, de weder opfcomende 
familieregering te breidelen, en, in weerwil van een zeer brooa 
ligchaamsgestel, tot haren dood toe '» Lands zaken met den meesten 
jjver te behartigen. Zij overleed den 12 Jaunarij 1750, ten ge- 
volge van waterzueht, waaraan zij reeds ondwscheidene jaren geie- 
den had. 

De gedaante dezer Vorstin was, eer ligehaamaongemakken de 
hevalligbeden deden verdwrjnen, sehoon, haar wezen minzaatn, 
hare bonding vorstelijt, bnitengemeeo vriendelijk tegen diegenen 
welke zij met genoegen sag, doch stuurs on wrevelig ten aanzien 
van die, welke zij niet mogt zetteet Wen zegt dat zij leef bezwaar- 
lijk eene beleediging vergaf, ook wordt de gezetheid op hare eens 
aaagenomene begrippen , haar aia eene ongunstige karaktertrek loe- 
geschreven. De godsdienatige beginselen harer moeder, die zoo 
veel werk van veratandige gadsvrneht maakte, bad zij vroegtijdig 
ingezogcn. Zij was van eene eenvoudige leveuswijze; drank geen 
wij'n; zoogde hare kinderen zelve , oischoon zij dit met WillemV, 
na het een poos beproefd te hebben, moest opgeven; waa veel bij 
hare kinderen en verloor ze nooii nit bet oog; had op _kuosten en 
wetenschappen zich toegelegd, inzonderheid op de Biuzijk; daar zij 
niet alleen een ltefhebster van was, maar tevens een groote kun- 
digheid in bezat; zijteekende niet alleen aardig naar hetleven, maar 
schilderde relft in olieverw; ook heeft zjj kenrig fraaije bordttur- 
werken nagelaten, beataande vooraamelijk in bloemen: men zag 
die eertijds op het kasteel te Breda en in het vorstelijk lu*lhuis 
Honsholredijk; verseheidcne talen sprak zij vlog en naauwkeurig; 
van tgelezene wist haar vast gehengen, door een fijn oordeel om- 
dersehraagd, een (repast gebruik te maken. Zij was zoo bedreven 
in de lolgevallen dw volken, dat zij in staat was, da Bomeinsche 
gesehiedents in het Italimumch, de Duiteehe in het Hoogduitacb, 
de Nederlandnche in het Fransch te beschrijven ; oofc hare grond- 
beginselen in het godadienstige en zedelijke, had ^ij ia een afzon- 
der'lijk gesebrift opgeteckend? bij deze zielsverinogeiia paarde zij zoo 
veel bedrevenbeid in de staatkande, dat men wil, dat haar gemaal 
haar steeda tot zifn raadgeefster gehrnikte, en dit allei kwam haar 
bijtonder wel te atade, toen zij zoo vroeg deien moeat derven^ en 
de gewigtigste posten in Nederland zelve aanvaarden. Uare gemeen- 
zaamheid, ininzaamheid, bensebheid en weldadigheid werden ge- 
prezen, en Frederik de Groote, die haar hoogRchtte en mis- 
scbien vroeger tot echtgenoole begeerde, achreef op de lijojing van 
baren dood: »B«zwaarlijk kan ik van mijne ootroering bedaren. Ik 
»heb eene vriendin verloren, die door hare grootinoedigheid, wip- 
nheid en eene aan hare «ek«e te boven gaande geealkracht, geheel 
» mijne aehting verdiende. Ik zal haar aitijd gedenken." Deze 
geestkracht waa ecbter, gelijk alJes hier op aai-de onvolmaakt ia r 
met zekere seherpte in de vormen en somtijda in de oitdmkkingen 
gemengd, die de minat bevooroordeelde harer ge*ehiedschrijver« in 
haar niet voorhif ziet , en die haren eehtgenoat , zoo het echijnt , vreemd 
was, doch die waarachi)nli)k in bet laatal van baar leven, door de 
ongemakken waaraan zij onderhevig werd, zeer vermeerderde. In 
alien opzigte noglhans gingen hare goede eigensehappen hare ver- 
leerde te boven, ja men mag zeggen, dat de laatste alecbts nit 
eene overdrijving der eeraJe ontBtoflden. 

Haar portret komt voor bij Biomhert, de Getchied. van ket 
Fereenigd Nederlandt, en bij M. Stuart, Va&erL Hist., D. I. 
De gedenkpenningen tot haar betrekkelijk , met haar afbeeldiel voor- 
zien, zijn te vinden in het Fervolg op G. van Loon, Neder- 
landsche Hittoripenningen. 

Zie 't Leven van Will em IV , Prim van Ormnje , Aimt. bij 
J. Merterre; C.v(an) L(aar), Levensbeschr. van W. C. H. Fri- 
so; J. Haverkamp, Het Leven van Prins Willem If; Hot 
Leven van Willem IF en Anna van Brunswij k-Lunen- 
bur e, in 4°.; Hit Leven van W. K. H. Friso, Amst. bijll. Mon- 
rik; Wagenaar, Faded. Hist., D. SIX. bl. 161, 419, XX. 47, 



175 , 183, 448 eii 449; FadetL Hist, ter onmiddehjke vervolge op 
Wagenaar, D. XXII. bl. 444, D. XX1U. bl. 5, 8, 15, 17, 
20, 23, 25, 26 en 33j Kok, faded. fFoordenb.; Chalmot, 
Biogr. fFoordenb.; Sch el tenia, Staath, Nederl. ; M. Smart, 
Faded. Hi*t. t D. 1. bi. 281, 282, 315, 319, 461, 510—519; 
van K a in pen, Ferkorte Geschied. der Nederl., D. II. bl. 283 f 
267, 274; De zelfde, Faded. Karaiterk., D. II. bl. 620— 627; 
van Eynden en van der Willigen, Gesckied. der FaderL 
Schilderk., D. III. bl. 415 noot; Id aade Frieacke Terp, met 
bijv, en aanm. van J. van Lee u wen, bl, 462; Mr. W. Bil- 
derdijk, Geschied. des FaderL, D. XII. bl. 1—15, 21 en 29. 

ANNA van EGSIOND, geboren in 1533, wa« de eenige doch- 
ter en erfgename van ManmiJiaan van Egmond, GraaF van 
Bnren en Leerdam, eerste gemaUb van Willem I Prins van 
Oranje, met vrien zij met gnnstige toeatemming van Keizer Ka- 
rel de V in 1551 in den echt werd verbonden, door welk ha* 
welijk de graa&chappen Buren en Leerdam , benevens de aanzien* 
lijke heerlijkheden UaaeUtein en St. MaartenRdyk,mitagaders Kort- 
gene enz. in het huis van Oranje zijn overgebragt. Dit hnwelijk 
achijnt niet gelukkig te zijn geweest. De Prinsea overleed den 25 
Haart 1558, nog geen 25 jaren bereikt hebbende, en liet eenen 
toon na, Filips Willem, en eene dochter Maria, die nader- 
band getronwd ia met Filips Graaf van Hohenlo. 

Zie (L. F. de Bean fort) Het Leven van Willem I, Prins van 
Oranje enz. D. I. bl. 47, 87 D. III. bl. 736, Kok Faderl. 
JFoordenb.;C.\ih\mai Biogr. Woordenb.j Qroen vanPrins- 
terer, Archive* de la maison d' Orange- Nassau , Tom. I. pag. 
1—32 en 200 *. 

ANNA viw NASSAU, de ootUle dochter van Wilem I, Pring 
van Oranje, en van dinna tweede gemalin Anna van Sak- 
sen, weid, vermoedclijk in 1569, in Duiliohland geboren, en al- 
daar opgevoed aan het hof van haren oom Graaf Jan van Naasaa, 
met wien zjj in 1577 naar de NedeHanden kwam. In 1587 gehawd 
zijnde met haren vollenneef Willem Lo dewijk van N assau, 
Stadhonder van Frieeland, overleed zij den 13 Jnnij 1788. 

Zie (L. F. de Beaufort), Het Leven van Willem I, D. Ill, 
bl. 737; Munch, Getchichte des Houses Nassau-Oranien , B. 
Ill , Tab. XII. 

ANNA vin SAKSEN , de tweede gemalin van Willem I, 
Prina van Oranje, waa de dochter van den beroemden Keor- 
vorat Mauri t« van Sataen en van Agnes van He»sen , Uein. 
dochter van Filips den Grootmoedige , Landvoogd van Hes- 
seu. In 1544 geboren , werd zij , na de dood van haren vader in 
1553 en die van bare moeder in 1555, opgevoed aan het hof van 
Augustus Kenrvorst van Saksen, die haar in 1561 ten hnwelijk 
gaf aan Willem I, Prina van Oranje. Daar de Prinses leelijfc 
was en bits van aard, waren baar rijke bniidscbat (100000 njis- 
daalders) en aanzienlijk geslacht zeker de hoofdredenen , die Prins 
Willern naar hare hand deden sJaan. Ofschoon Aagnstus en 
de Prinses zelve dit hnwelijk zeer genegen waren, vend het ecb- 
ter de grootate tegenkanting. Van den eenen kant verzetlen F i- 
1 i p s II , de Landvoogdes en Granvelle er zich ten hevigste 
tegen, niet alleen omdat Anna de Lulhersche leer was toege- 
daan , maar ook daar haar vader en grootvader in den Smalkaldir 
achen oorlog, *de grootste tegenstauders van Kate! V geweest 
waren, terwijl van den anderen kant Filips van Hess en 
het hnwelijk uit gewetensbexwaren zoo lang mogeijk tegenwerkte. 
Daarenboven kan het gedrag van den Prins in deze zaak niet dan 
hoogst dubhelzinaig genoemd worden , daar hij te gelijkertijd den 
Koning schreef, Angustna verzekerd te hebben, dat hij de 
Prinses niet wilde haven, teazij zij Kathoiiuk weid, en deze laat' 
ste beloofde f dat hij haar in geenen deele zon trachten t« bekee* 
ren maar de vrije nitoefening der Protestantsche Godsdienst toe* 
ataan. Ma lange onderhandeltngen, in October 1559 begonnen, werd 
bet hnwelijk eindelijk den 25 Augnslns te Leipzig vottrokken. De- 
ze brnilol't is een sterk bewijs van de verkwisting en weelde in die 
tijden. Er waren ongeveer 55 00 gasten met 6000 paarden tegen- 
woordig, die gednrende zeven dagen 4000 schepeis tarwe, 8000 
schepels koren , 13000 schepeis haver, 3600" emmere wijn en 1600" 
vaten hier verbraikten. Den Landgraaf van Hessen en zijne zonea 
hadden ecliter geweigerd, bij de voltrekking van een hnwelijk ge- 
heel tegen Iwinuen zin tegenwoordig te zijn ; maar de Koning zond 
den Heer van Montigni ala zijnen vertegenwoordiger , die der 
bruid, uit zijnen naanv een jnweel ter waarde van 3000 kroonen 
aanbood. Na het hnwelijk woonde de Prinses gezet de mis bij , 
bleef echter in hare binnenkamer de Luthersche leer getrrmw. 
In November 1562 beviel Anna van eene dochter en in Decem- 
ber 1564 van eenen zoon. Deze kinderen beide zeer jeogdig over- 



95 



leden , werden gedoopt naar den ritos der Katholgke Kerk , bet it 
da* moeijelijk te begrijpen hoe de Kearvarat van Saksen an de 
Laadgraaf van. Henea door vertegenwoordtgers doopgetuigen ion- 
den zijn, 

InlDMehen was dit huwelijk Tan Pring Will em zeer otigeluk- 
kig, vooral ait hoofde van het onaaagename karakter der Prime*. 
Somtijds sk»t zij rich wekea lang in haw kamer aF, waar dan 
het dagiicht zeJ6 door kaarslicht went vertaogen > dan wederstreefds 
zi] haren genoaat in alles, ja , oatzag zich zelfe met hem in het 
bijzijn -van anderen de hevigste smaadredenea toe te vwgen. Noch 
het geddd van dea Prins, noeh de vermauiogen Tan hare bloed- 
verwanten vertnogten ieti op haar stag gemoed. Men heeft den 
Prim den schnld van dit haar gedrag wilien £even, maar de tee- 
dere zorg , die hij , na zijn «ertrek uit de Nederlanden , voor haar 
onderhoad droeg, en de zachte wijze waarop hij haar hare fontaa 
ooder het oog foragt, wederleggen deze meenmg geheeL (!) 

In 1569 Tergal zij itch zoo ver, dat zij in Kealen aan hare 
hawelijtspligtezi ontroaw werd, en laager dan een jaar weigerde 
rich tot haren echtgenoot in Nassau te begeven , tot dat de Print 
haren minnaar (2) liet opltgtea en daarop, na de bekeateni* dec 
beide schnldigen , rich in 1571 van haar acheidde. 

ffa diem Ujd leefde rij in de grootate afzondering aan het hof 
van 'a Prinsen breeder Graaf Jen, daar hare biowlTerwanten haar 
niet tot rich wilden nemen. Eindelijk , na lang aanhonden do* Prin- 
sen, Jiet de Keurvorat haar in 1576 naar Dresden komen, waar 
zij den 18 December 1577 overused. Zij liet drie kinderen na: 
een zoon en twee dochters, Anna, in het vorige artikel vermeld, 
en Amelia, getroawd in het jaar 1597 met £mannel, zoon 
van Antonie, Koninjf van Portugal. 

Zie van Hoogstratea en Brouerius Tan Nidek, Groot 
Algem. Hist. Woordenb; Luiscius,,4Jg'em..H**t. Woordenb.; 
(L.F. de Beaufort) Net Itven van Withm I. D.I. bl. 204, 
205, 698. J). II. H 502, D. III. bl, 736 m 737. Wagenaas, 
Vaderl. Hut. D. VI. hi. 89, 228, D. VIL bl. 67 j Kok Vaderl. 
Woordenb. ; Chalmot, Biogr. Woordenb.; A rend, AXgem, 
Geseh. de$ Vaderl., Dv II. St IV. pag. 114—117; J. J. van 
der Horst, Bet Hmoeiyk van Willem van Oranje en 
Anna van Sahten; Groen van Prinsterer, A* 
chives de la Maiton ttOrange-JYaetau , Tom. I — V. passim, 
vooral echter toot de onderhandeJingen voor het huwelijk, Tom. 
I. pag. 15—115, en toot hare misdaad , Tom. III. pag. 45—51 
en 380—400; & a c h a r d , Correspondanee de Guilieaume te Ta- 
citurn* , Tom. I. pag. 430—435 j Baroa d e R e i t f en b e r g , 
Correspondanee de Marg. ^AmtricAe , pag. 200 , 280 , 287 j 
Papier* cTfitat du Cardinal de Granvelle, Tom. VI. pas- 
sim; A r n o I d i , Hittorische Venkwiirdigktiten , S. 1 03— 1 37 ; 
von Rommel, Philipp der Gro*svi#thige , B. I. S. 686 — 690. 
B. II. S. 858— 661. B. III. S. 314—330 an Bo t tiger in von 
Haunter's, Bitiorieche* Tatsenbueh, far 1836, S. 78 — 174. 

A3SN ALAND (Joow v« Si.), een schipper en burger van Goe«, 
plaaute, in onderseheiding vanasdere sohepen, den 30 December 
1787, een zoogenaamd »rijheid*vlaggetje , voereade het beeld der 
vrijheid, op de mast van zij n ,cni P- Eenige *cbippersga*ten van 
de Oranjepartij gaven den Bargemeeater van Dorth, die toen 
de Bajjnwdplaats te Goea waarmra , htm ongenoegen over dit vlag- 
getje te kenaen , met verzoek , dat dien schipper mogt gelaat wor- 
den het at te nemen. Dienavolgens door dien Heer Terniaa&d deed 
hij zulks nog dien zelfden atontt. Maar op den eeraten dag van het 
volgende jaar werd hem znlka in hot bnrgerleeagemltchap aU eene 
laagbetd verweteo, en hij te rade dit vlaggetje weder op te zet- 
fen. Van dit TOornemen gal hg den geraeidea Bnrgemeeiter ken- 
mi, met biJToeging dat bij aWien men gezind was het cr af 
te halen, hij dit zonder het eenigziaa le beletten gerust zou aon- 
zfen. Dit bedrijf belgde eenige acfaipperagaRten derstate , dat zij het 
hateiijk vlaggetjeafhaaidenen met den TOet vertraden. Hierlietenrij 
liet erfiter niet bij beruaten, maar iij begaven rich aaar het huit 
van den kofBjhnishouder, waar de Leden der burgerieewocieteit verga- 
derden. Deze, die « toen fn vrij grooten getale bijeen waren, werden 
muhandelingen aangedaan en dit waa het begin*el van een oproer, 
hctwelk eenige dagen aanhield en waarbij onderseheidene huizen 
geplanderd en vele personen miihandeJd werden; terwp anderen 
en ooder dezen ook Jo oat van St. An net and het raadzaam oor- 
deelden de stad te ontwijken. Hijzetle zieh te Haarlem neder, waar 
hij er niet weinig aan toe bragt om de omweoieling vaa 1795 te 



(1) Crinea T*n Prinsterer, Arch, da la Maiton cPOrattje'f/'ascm , 
Tom. ITT, pag. 134, 146, en voonJ 328 ct >niv. 

(2) De H«er Groen no«mt slechts ie voorltttert Tan xjneu uaam J, R.,... 
13'ottiger neemt hem Johaua Babint. 



doen plaata grijpes en den 22 Jaimarf 1798 lad Tan den Moaici- 
paliteit werd. 

Zie FaderL Gesohied. ten venoige op Waeenmr D. XVIII 
bl 312, 317 en 324; D.XXII bL 178, en dTxxVIH. bl. 183. 

ASJJESZ (Fopsi) wai een der inwenen van Docknm, die Lo- 
dew^k, Graaf van JTaaaaa by zynen jnvai in de Grainger Om- 
melanden gevolgd wa*. Alva verbande hem deaw«ge in 1669 
voor altijd nit bet gebieddea Konings en verkJaarde zijne goede- 
ren verbeurd. Bij wa* een Watergeos, die watraeliijnlyt Jan 
AbeU op dien* togten vergezfilde. Later, termoeddijk in 1572, 
was hij Lnitena&t van Wiger van Doekom, op Ameland, 
*oen Monceaa, een der eaderbevelbebbert Tan Robles, de 
Genzen aldaar beatoolte. Ken beacholdigt iem, eezten Been , Over- 
ate van zijna konings geichnt, veleer op een koopvaardijachip ge- 
vangen geoomen, aan de echeenbeenen gewond te hebben, omdat 
hg weigerde met de Geuzen te vlngten, toen Honceau hen 
verstrooid had. 

Zie van Groningen, Watergeusen bl. 138 en 139 en de 
aldaar aangehaalde schryveia. 

ANRAAT (Phier vi») een Nederlandsehe sehilder, wient jaar 
of plaals van geboorte men niet vermeld vindt, zette zich in 1672 
te Amsterdam neder, waar hij de Regenten van het Huiszilteiahuis 
in een stub uitochUderde, Hy hawde met de dochter van dea dich- 
ter Jan van der Veen, in wieni njmoefeningen hij een bij- 
zonder behageo aohepte. 

Zie Ho tibra ken, Schouwburgk der Sehi Mere en Schilderes* 
ten D. III. bl.50; van Hoogatraten en Broueriaa van Ni- 
dek Groot Aigem. Hist Woordenb.} Chalmot Biogr. Woor- 
dmb.; Immerzeel, Levetts en tcerksn tier tchilders ens. 

AKSCHARIUS of ANSCARIBS (Amu), een Fries, die in 
825 zich nit het klooiter te Corvef naar de Noordtche lan- 
den begaf, ten «iade alda*r het Evangeiie te verkondigen. Hij 
was vergewld van Harald, Koaing van Denemarken , die, uit 
zijn rijk verdreven zijnde, door Keirer Lodewijk den Vro- 
me tot landvoogd van een gedeelte van Friealand was asnge- 
aleld, maar na weder derwaarti gmg, om, door de Saksers ge- 
holpen, zich in zijn rijk te heratellea. Amchariu* verkondigde 
met den meeiten ijver het Evangelic in Scandinavie en drong zelfa 
diep in Zweden door, oreral vele zielen winnende. Toen ecliter 
de Heidensche afgodendienaar* eenen opstand tegen hem verwek- 
ten en de dear tot verdere nitbreiding des Christendoms voor hem 
gesloten werd, zag hij zich genoodzaakt de vlogt te nemen en 
n»ar Corvey terag te keeren. Zyn arbeid in de Ifoordache gewes* 
ten en de daar nitgeatane ongemakien deden hem zooveel roem 
verwerven, dat Keizer Lodewijk hem, in het jaar 833, met 
goedkenring vaa PansGregorius IV, tot Aart«bi**chop van Ham' 
burg benoemde, en hem de zorg aaaheval om de Deaen, Iforen 
en Zweden te bekecren; terwijl hij hem teveni Turnhout met 
aanztenlijke inlomsien school, ten einde in tijd van vervolging en 
Terwoeating aldaar eene toevlngt te hebben. AIs nu Hamburg 
eenige tijd daarna door de Noormannen werd ingenomen, zag A a- 
sch arias zich genoodzaakt rijncrx Bisscbopszetel naar Bremen te 
verplaalsen, waar hij den 3 February 865 aaa de loop overleed 
en in de St. Pieierskerk begraven werd. 

Zie Scho tanas, de Getchied. van Friesland, bl. 66 — 69; 
Halma, Tooneel der Yemen. Nederl.; van Hoogstraten en 
Bronerius van Nidek Groot Algetn. Hitt. Woordenb,; Kok 
Vaderl. Woordenb.; Chalmot Biogr. Woordenb. 

ANSELMUS, ook Amselikis of Ascmtros.genaamd, was Kapellaan 
vaaPetronetla, weduwevan F1 oris It Graaf van Holland, die 
hem op aanraden van eenige harer magtige Trienden tegen den 
zin der Jffonniken ran Egmond, in het ]aar 1124, tot Abt over 
dat klooiter aanstelde, ea voorts teveeg bragt, dat zij zelre met de 
kerkelijke goederen naar betieren kon handelen, zoodat Ansel* 
mas eigentijk alechtt in nsatn kloostervoogd was. Hierdoor ge- 
raakte de kerkelijke goederea in vreemde handen, terwijl de Mon- 
hiken gebrek leden. Toen later de Gravin de kerk van bet kloos- 
ter als te klein en te slecht geboawd deed afbreken, en zekere 
Folpert de Wit, Cilgor en Steven als opzigters over den 
berbonw aanetelde, verrijktea dezen zich hetmelijt ten koste van 
de ahdij , ja gaven zelfa \m bare goederen aan hunne sanverwan- 
ten ten huwelijk. Door dit een en under geraakte het klooster deer> 
Hjk in verval en werden zijne inkomsten zeer vermiaderd; terwijl 
tevens de zeden zeer verbntterden en de god«dienst ten venal g C - 
raakten ; zoodat Anselmns zich buiien staat ziende om langer 
het beslanr in handen te honden ,' zijn ondanks, besloot in 1129 
afstand van zijne waardigheid te doen , welke loeji aan zekercn 
W outer een Monnik nit de abdij van Gent werd opgedragen. 



Zie J. van Ley&ea, Kronyk van Esmond, bl. 31 en 32, 
H.v(an) H(euasen) en H. v(an) R(hijn), KerkeL Hist., D.IV. 
bl. 126; Kok, Faderl Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woor- 
denb.; E. B. Swaluwe, De abdije van Esmond en Rtjns- 
burg ens. in Kist eaRoyaards, Arehief voor Kerkelijk* 
Geschiedenis , D. XII, bl. 398, Schotel, Abdij van Rijns~ 
burg, bt. 3 en 4. 

ANSFfllD zie Ahfbiovs. 

ANSKE. Zie ANSCHAR1US. 

ANSKES (Pim) , Grietman van lemsterland, lag in 1580 als 
Xapitein van een vaaiidel in de Lemmer, om die plaats te ver- 
dedigen; doch moest, doordien zijue manschap onwillig was om te 
vechten, de schans verlaten, en nam met zijne soldaten, alle 
krijgsbehoeften en eenige schepen de wijk naar Enkhuiten. Hij 
*ras in 1582 volmagt ten landsdage. Offaij een bleed verwant was 
▼an Pier Anskes, die in 1522 ab getuige het kontrakt van 
den Graaf van Meurs met de Sneekcrs teekende en in 1544 
Grietioan van Doniawarstal was , durven wij niet verzekeren. 

Zie Baerdt van Sminia, Niemoe Naaml. van Grietman' 
nen, bl. 343, 370 en 371. 

ANSLAAR (Wiiehjios), geboren te Grijpskerke, op het eiland 
Walcheren, den 28 December 1603, was een zoon van Jacobus 
Anslaar, destijds Predikant aldaar.van waar hij in het jaar 1635 
naar Middelburg vertrok. W i 1 h e I m u s werd , na zich te Leyden , 
te Utrecht en te Middelburg in de godgeleerdheid en oostersche ta- 
len te hebben geoefend, in 1659, Predikant te Biezelinge- en 
Eapelle, in 1668 te Amemniden, in 1670 te Vere, in 1675 te 
Delft en in 1680 te Amsterdam , waar hij nog Predikant was toen 
hij den 14 Jnlij 1694 schieKjk en onverwacht te Velsen, overfeed. 
In alle zijne gemeenten ging hem den lof na van een onvermoeid 
ijverig man te wezen, hem reeds op de Hoogeschool door zijne 
leermeesters gegeven. Hij had de Godgeleerden van verschiltende 
rigtingen, zoowel Voetins als Coccejns gehoord, maar de last- 
ste werd door hem gevolgd; deze, aroeg hem dan ook hooge 
achting toe en gaf hem zijne ondate dochter ten huwelijk. Ifa het 
overlijden vanGuaithernsBpndaan, een zijner ambtgenooten 
te Amsterdam bezorgde Anslaar diens schriften ter uitgave en 
schreef vdor het twceda deel van de Leer der waarheid eene ge- 
leerde voorrede, zoo all hij ook Caspar as Mardijns Gelukza- 
ligheid van den meg der Regtvaardigen , met eene opdragt voor- 
zag, en W. Momma's Waarheid naar de Godsaligheid in het 
licht zond. 

Ook heed hi] eenige niet onbelangnjie Latijnsche brieven aan 
zijnen schoonvader Coceejus geschreven, welke in diens Opera 
Anecdota zijn opgenomen; ahmede twee dergelijke aan N. B lan- 
la a rd in P. Burmanni Sylloge Epittolarum enz. 

Vooral echter hceft Anslaar zich verdienstelijk gemaatt door 
het bevorderen van eene aieuwe uitgave der Critics sacra van 
L. de Dieu, in 16S3. 

In 1671 zond hij te Amsterdam, onder eene verbloemde naam, 
eene verdediging van het Coccejanismns in het lieht, ten titel voe- 
rende: De verkeerde Antteoord van Irenaeus Philalethiu* 
op do vrage: wat is Coccianerije, ondersogt en wederlegt door 
Philalethius Elieser, 4°. waarvan in 1686 eene tweede 
drnk in 8° het licht zag, en hetwelk door zijne Lijtredenaar, den 
Hoogleeraar H, van Alpben genoemd wordt: »een geleerd, wel 
jtdoorwrocht en vredelievend geschrift, waarin hij, wanneer de 
»vJam van broedertwist ten dake scheen te zullen uitslaan en het 
w huis Gods verteren , het zyne (door des Heeren zegen niet onge- 
wlnkkig) toegebragt heeft, om dien brand te blusschen," Ver- 
moedelijk is ook van zijne hand G. Anslaar, Over Ilebreen 

XIII. 

Hij was tweemalen gehnwd, eerst, zooals wij reeds gezien heb- 
ben, met de oudste dochter van Coccejns en nadat deze over- 
leden was, met Sara CorceHis; die na zijne dood, in het hu- 
welijk trad met den Hoogleeraar Johan van der Waeijen. 

ZieP.de la Rue, Geletterd Zeel., bl. 164—274; Kok, 
Vaderl. fFoordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Renier, 
Meuwe Naaml- der Predik. in de Herv. Gem. te Fere, bl. 
9, 44 en 45; Glasias, Godgel. NederL 

ANSL1JN (Nicolaas) ITjc.Z. , den 12. Mei des jaars 1777 te 
Leyden geboren , was de zoon ems Boekbinders te Amsterdam , 
en de t lei moon van eenen voor dien tijd zeer bekwamen Onderwij- 
ier(l), aan wien hij zijnen vroegste leiding te danken had. In zijne 
jeugd had hij groote neiging om het fijnschilderen le leeren, en 



(t) Nicolaas inslijn Senior, ov«rl«iea te Anssteriam in het 



de zich das met eeoigen tegenzin op het beroep zijns vader toe , 
tot dat deze des jongelings neiging opvolgde en hem , in het jaar 
1788 als leerling bij eenen Kanstschilder bestelde. Bij eene zware 
mist , die den 23 September 1789 plaats had , had zijn vader het 
ongeluk in het water te loopen en te verdrinken. Daar de zaken 
zijner moeder allengs achterait gingen , en zij aan zijne opvoeding 
niet meer kon ten kosten leggen , moest hij zijn lievelingsvak laten 
varen , en naar iets anders omzien , dat eenig dadelijk voordeel 
opleveren kon. Tengevolge daarvan kwam hij , in het jaar 1790 , 
bij eene verlakker , die op de kermissen reisde , doch deze levens- 
wijs stuitte hem geweldig tegen de borst. Zijne moeder vertrok 
daarop naar Leyden , en bier nam hij zijn eerste handwerk , het 
boekbinden wederop, waarin hi) het door eigenoefening, nadenken 
en vinding tot eene aanzienlijke hoogte bragt , en zich den 18 
iiei 1799 als baas vestigde. Den 11 Mei 1800 gehnwd zijnde, 
met Japikje Jacoba Heei, begon hij le berekenen, dat hij 
zonder vermogen , en dus niet in staat genoegzaam crediet te knn- 
Den geven, moeijelijk aan de behoelten van een aanwassend haisgezin 
zou tunneo voldoen. Hij kwam dus op het denkbeeld om van stand 
te veranderen en werd in het jaar 1802 Onderwijzer. Zijne kun- 
digheden , zelfs de gewoonste , waren toen nog zeer beperkt , doch 
een stalen wil en volharding, spaarzaamheid met de lijd en nacht- 
waken, bragten hem spoedig op eene voldoende hoogte. Hij ver- 
kreeg , in het jaar 1803 , eene arte van algemeene toelating , nadat 
hij op eene der Stads-armscholen zich in het praotisch gedeelte van 
het onderwijs geoefend had. Na eenige mislakte pogingen om een 
plaats als Onderwijzer te bekomen , werd hij eindelijk in het 
jaar 1804 , als tweede Meesler op eene der Stads-armeDScho- 
Jen te Amsterdam aangesteld. Van daar in 1807 als Uoofdonderwij- 
zer, naar eene dergelijke school te Haarlem beroepen, was hij (Jaar- 
aan twaalf jaren met bet grootste nut werkzaam. Cnvier en 
Noel, zoo ingenomen met de schoolinriglingen in Holland, hadden 
de zijne gezten ; de Armenschool , waarvan zij in hon rapport berigt 
gaven, wasde school van Anslijn. Het isbuiten twijfel , dat het 
bezoek in zijne school , veel bijgedragen heeil, om de geheelever- 
nietiging van ons onderwijs te dier tijd te voorkomen. Jn het be- 
gin van 1816 viel Anslijn de vereerende onderscheiding le 
beurt, dat Koning Willem I hem een net gehonden exemplaar 
van Uilkens, Folmaaktfieden van den Schepper in zijne 
Sehepselcn besohouwd, en van H. Blair, Lessen over de lie- 
dekunde , ten geschenke deed uitreiken en zulks onder betaiging 
van zijner Majesteits goedkeuring wegens de diensten welke Ans- 
lijn, zoo op zijne school, als, en wei voornamelijk , door zijne 
schriften bewezen had en voortging te bewijzen. 

Verschillende omstandighedeu en eene gekrenkte gezondheid , 
ten gevolge van overspanning in zijne betrekking, noopten hem {in 
het jaar 1819 voor de post van Hoofunderwijzer aan de Stads Ar- 
menschool te Haarlem te bedanken. Hij werd Hnisonderwijzer , 
en had het geluk , in dezen sliUen wcrkkring , na verloop van 
lijd, zijne gezondheid te zien verbeteren. YVeldra begon hij nu 
ook lessen ihde Natuurlijke Historie , zijn lievelingsvak , te geven , 
en zulks aan leerlingen van heiderlei kannen. 

Zijne cchtgepoote slierf in het jaar 1834, en deze en an* 
dere omstandigheden deden hem besluiten Haarlem te verlaten , 
en zijn intrek te nemen bij zijnen zoon Pie ter Daniel 
Anslijn, destijds Onderwijzer te Alkmaar, than* Directear in 
de fandalie van de Vrijvrouwe van Renswonde te Blrecht, 
Ook te Alkmaar bleef hij onvermoeid tot heil der jeugd werkzaam , 
<n nam zelfs gedarendedelaatstevijf maanden een werkelijk aandeei 
aan de school, waar hij weldra de achting en liefde der kinderen 
won en veel nut stichtte. A n s lij n overleed plolseling den 1 2 Sep- 
tember 1838. Terwijl hij in den vroegen morgen van dien dag 
b«ig was met, op een na de laatste plaat van de Afbeddingen der 
Artsenijgewassen welke in de Nederlandsche Apotheek als zoo- 
danig vermeld zijn, welk werk sedert eenige jaren door hem werd 
oitgegeven , en waarvan 54 afleveringen zijn in het licht gekomen , 
op steen (e brengen, viel de teekenpen hem nit de hand; men 
vond hem dood op zijnen stoel , terwijl een ongewisse slrecp, van 
de bloem af, die hij teekende , tot op den rand van den steen , aan- 
wees, hoe zijne hand was afgegleden. 

Onder de menigte werkjes voor de jeugd die Anslijn geschre- 
ven heeft en die een volledig stel schoolhoeken uitmalen , gaf hij 
zelf aliijd de voorkenr aan den Braven Rendrik . een Leesboekje 
voor jonge kinderen {I). In een dier werkjes, getitetd; Do arme 



(1) Dil werkje, van hetwelk toen reeds zeveritien Jrnkken het licht la- 
£«! , beeft ten doel ffestaan aan eenen nevigen aanval in het Nipneegsche 
schooHlad voor het Christclijk enderwijs van October X845 , welke leant. 



97 



Jacob, Leyden 1823 kl. 8° is menige trek op te merken aan 
des schrijveis JeveDsgeschiedenis ontletcd. 

Zijn aitgebreid werk: /Systematische Beschrijving der voor ons 
meest belangrijke voonoerpen uit de drie My ken der Natutir," doet 
den omvaDjj zijner studie in de wetenschap der Natuurlijke Historie 
uitstekend kennen, en verdieni bij de werkcn io dit vak van wetenscbap 
onder ous geschreven eene eervolle plaats. Voor dit vak was hij dan 
ook met eenen blakenden ijver bezield, Ota dit te beler te kun- 
nen beoefenen , maaktc bij zich , met de ongeloofelijkste vlijt , de 
gewoonste hedendaagsche talen eigen en leerde , zander iemnnds 
hulp of wegwijzing bet Latijn, ia zoo verre verstaan , dat bij van 
een tot dit vak beboorend werk nut Ion hebben. De Maatschappij 
der Wetenschappen erkende meerdaneens den ijver van AnsJijn 
in bet oitbreiden der kennis onzer vaderlandsche Fauna, die bij, 
zoowel als de vaderlandsche Flora als ran bniten kende. Bij bragt 
hare verzameling van Nederlandsche insekten tot eene bewonderens- 
waardige volkomenheid. Jfog aanzienlijker en me er compleet , was zijae 
eigene collectie. Zijne verzamelingen van inlandscbe plant gewassen, van 
conchilien, en van door hem zelf bewerkte skeletten en praeparaten , 
ter wieruitbreiding bij irieoig uur van rnst opofferde , getuigden van 
zijne orde , netbeid , uitvoerigheid en van een gednrig en ruateloos 
bijhoudea eener wetenschap, die in de laalste jaren , vooral met be- 
trekking tot Let systematische, zulfce duchlige en voor de beoe- 
fenaar vermoeijende veranderingen ondergiug. Zijne af beelding der 
Nederlandsche Dieren, als ook die der Artsenijgewassen is juist en 
getrouw, doch de lage trap waarop de sleendruManst hier te lan- 
de nog steeds was gebleven, deed reel te kort aan de zuiverheid 
en uitvoerbaarheid zijner leekening , zoodat wen verkeerd zon doen 
zijn talent in dezen bfernaar te beoordeelen , want hij teekende 
meesterhjk en voorat vruchten en bloemen met bewonderenswaardige 
zachibeid en uitvoerigheid. Ook hierin had bij het door eigene 
oefening zonder iemands hnlp zoover gebragt. 

Hij liet den room na van een voortrelFelijk onderwijzer te zijn 
geweest en hoe kon dit anders? Bij een b elder hoofd , een fijn 
gevoel voor de waarheid , een sterk geheugen , eene voorbeeldelooze 
en door niets af teschrifckea vlijt , kende bij , de kinderziel en het 
kinderl ijt verstand niet slechts bij bespiegeling en uit schrifteo van 
groote tnannen , maar bij ervaring en door eigen hclder inzigt en 
iijne opraerking. Hij had den waren toon oui met jongelieden van bei- 
de kunnen om te gaan : kinder lijk , niet kinderachtig , beschaafd en 
boeijend, de zedelijkc ontwikkeiing tegelijk met de redelijke Jei- 
dende. Zijae assche rust op de Alkmaarsche begraafplaats , zoo 
onopgemerkt , als de groote man nederig en ingefoogen gcleefd 
heeit. Door velen zijner lijdgenooten miskend , zal het uageslacht 
hem regt laten wedervaren. 

Behalve de veeds opgenoemde heett Anslijn de volgende ge- 
scbriften nagelaten: 

Letterbladen , Leyden 8vo. 

Bijvoegsel op de aanleiding ter vervaardiging van $chrifte- 
lyke opstellen van C. D o Is , Leyden 1810. gr. 8°. 

JBijbehche voorheelden , ter bevordering van Godvruckt en 
Deagd* Leyden 1810. Se druk 1828, 8vo. 

Aanleiding tot de NederduiUrhe Spraakkunst voor eerstbe- 
ginnenden , Leyden kL 8vo, 

NederduiUche Spraakkunsl voor eerstbeginnenden , Leyden 
1815. 8vo. 

Nieuw Spel- of Leesboekje, Leyden 1828. kl. 8vo. Tiende 
druk, 6 stukjcB en bijvoegeel. 

Verzameling der tnerkwaardigste ontdekkingen betreffende 
onse aarde , derseher bewoners en voortbrengselen , Leyden 
1817. 8vo. met platen, 

Belangrijke onderwerpen uit de NatuKrlijke Geschiedenit en 
Aardrijksbeschrijving , Amst 1819. 8vo. 3 slukjes met. platen. 

Karaktertrekken uit de Algemeene en Vaderlandsche Geschie- 
denissen, Leyden. kl. 8vo. 2 slukjes. 

Raadgevingen en onderrigtingen voor hinderen , Leyden kl. 
8vo. 5 stukjes. 

Leesboek tot oefening in het kunttmatig lezen, 2 stukjes , 
Leyden 1820. 8vo. 6 stukjes. 

Be Brave Maria , Leyden kl. 8vo. 

Leesboek voor de ttneede Masse ten dienste der Soholen , 
Leyden kl. 8vo. 

Maria Welmoed en hare kinderen , Amsterdam 1821, kl. 8vp. 
2 stukjes. 



wonrd is door it afdeelin^ Utrecht van liet Nederlands Onderwijsers-genoot- 
schap in eene brochure getileli: De brave J/endrik verdedigd , waarop v/e- 
Aet geantwoord u iloor den Heer N, It e e t s in het geEegd? Nyiaetgsche 
sckoolblad voor Januarij 1846. 



Natuur- en Aardrijhskundige Mengelingen ter bevorderin~ 
gen van algemeene kundigheden , Leyden 1821. 8vo. 4 stnkjes, 

Systematische handleiding tot ket onderwijs in de Natuur- 
Kjke Geschiedenis , Leyden 1822. gr. 4io. 7 stakken met platen. 

Voorsteltingen van het Dierenrijk, behoorende tot het voor- 
gaande werk , Leyden 1 822. gr. 4to. 

Handleiding tot de kennis der ArUenijgeunuten , Leyden 
8vo, 6 stukjes met platen, 

Rekenboek voor Meisjes , Leyden 1820. 4e drok , 4 stukjes. 

Rekenboek voor de Scholen , Leyden kl. 8vo. 5 stukjes. 

Aanleiding tot het Rekenen uit het hoofd, Leyd. kl. 8vo. 

Rekenknndige Voorstellen, ten Bijvoeg&el op het le stukje 
van J. Brunt's Rekenboek, Leyd. kl. 8vo. 

Korle Ferklaring van het SteUel van Maten en Gewigten , 
Leyd. kl. 8vo. 

Aardrtjkskundig Leesboek, Leyden 1824. kl. 8vo, 2 stnkjes. 

Scheta der IVederlandsche Geschiedenis , Haarl, 1825. kl.8vo. 

Handleiding om de kinderen het Lezen te leeren, Leyd. 
1827, kl. 8vo. 

Leesboekje voor eerstbeginnenden, Leyd. 1828. kl. 8vo. 2 st. 

Aanleiding tot het plaatsen der Schei- en Zinteekem , 
Leyd. 1827. 8ve. 

Schets van de beknopte Geschiedenis der Nederlandsche 
Letterkunde van M. Stegenbeek, Haarl. 1828. kl. Svo, 

Keur van Nederlandsche Dichtstukken , Leyd. 1829. kl, Svo. 

Kruidktmdig Leerboek , Amsterd. 1830, 8vo. met platen. 

Gesehenk voor de Jeugd, bestaande in afbeeldingen en be- 
schrijvingen van eenige van de belangrijkste voorwerpen der 
natuur, Leyd. 1831. 16 9 8 stukjes, met gekleurde plaatjes. 

Afbeeldingen der Nederlandsche dieren, Leyd. gr. Svo. 32 
aflev. 

Nederlandsche voorheelden van Beugd, Leyd. 8vo. 3 stnkjes. 

Fersameling van Logogryphen, Charades en Raadsels , ter 
dienste der Jeugd, Leyd. 1831, kl. 8vo. 

Merkwaardigheden betreffende de Natuur- en Aardrijkshun- 
de , Leyd. 4 stukjes. 

Nieuw Prenteboekje voor kinderen , Leyd. 16°. met gekl. pi, 

Adolf en Sienlje , Leyd. kl. 8vo. 3 stnkjes. 

Beschrijving der Washington*- en Sandwich-eilanden , be~ 
nevens die van het Pittcairneiland , een leesboek voor jonge 
lieden die hunne kennis , ten aanzien van Landen en Volhen 
wenschen ait te breiden , Leyd. k). 8vo. 

Zie M. Stuart, Jaarboeken van het Eoningr. der Nederl , 
1815, D. It bl. 218 ; Immerzeel, Zevens en Werken der 
Kunsisckilders ens.. ; Alphabetische Naamlijst van Boeken , 
tcelhe sedert 1790 zijn uitgekomen ; en vooral N. Beets N. Z. , 
Een woord aan alien , die den Braven Hendrik gelesen 
hebben. Haarlem 1838 , nelk werkje wij bier voornamelijk ge- 
volgd zijn. 

ANSLO (Conn ens Cum.), geboren te Amsterdam in bet jaar 
1592 enoverleden in 1646, was een zooti van Claas Claaszoon 
Anslo, geboren in 1555 te Acs loo, tegenwoordig Christtanie in 
Noorwegen, die zich omslreeks 1580 te Amsterdam nederzelte , 
aldaar in 1582 met Geert Janse hnwde , en er , in de Ege- 
lantierstraat , het Auslo'shofjc stichtte. 11 ij , de stamvader van het 
geslacht Anslo, d reef den Lakenhande). Drie zijner zonen wer- 
den te Amsterdam Overlieden van het Lakenbereiders gitde. De 
vierde zoon , Cornel is Claasz. , werd Leeraar bij "Waterlandt 
sche Doopsgezitiden en maakte zich onder zijne geloofsgenooten 
zeer bekend door zijne menigvuldige geschriften rakende geschil- 
len, onder de verscbillende sektender Doops<;ezinden, in zijaen tijd 
en bijzonder tegen JUttert Ob bens z. Onder anderen gaf hij 
ter zijner verdediging uit ; 

Dialogus , of zamenspreekingen tusschen eenen waarheid- 
soekenden Neutralist , genaamd Vrederik , en een Waterland* 
schen Brooder enz. , Boorn 1626. 4to. 

Zijne afbeelding, met een bijschrift van Voudel, komt voor 
bij Schijn, Historic der Mennonieten, D. 111. bl. 88. 

Het -wapen van het geslacbt Anslo, was van azour , met drie 
pijlen van goud , kraislings en met drie punten naar beneden ge- 
piaatst en in het midden oingeven door een krans van sinopel. 

Zie voorts Kok, Vaderl. Woordenb.; Wagenaar, Ge- 
schied, van Amsterdam , St. VIII , bl. 809 en volg. C h a I m o t , 
Biogr, Woordenb. ; S, Blanpot tenCate, Geschied. der 
Boopsges. in Holland, Zeeland, Utrecht en Geklcrland,B.l, 
bl. 65, 66, 273 en volg. 

AJfSLO (Reibier), eenzoon van Reijer Claasz, Anslo, die 
een broeder van den voorgaande was , en van Hester W i 1 1 e m 

25 



98 



Rod en burg, was geboren te Amslerdam in 1822, volgens an- 
derenin 1626, en maakte zich als Laiijosch en Nederdailsch dichter 
bekend. In 1649 deed hij eene reis naar Italie,waarhij zicb , vooral 
door zijne Latijnscheverzen, eene groote vermaardheid verwierl' en de 
Roomscbe godsdieost omhelsde. Paus lnuocentins X schonk 
hem eenen zwaren goudeti gedenkpenning, voor een dichtBtuk, ter 
gelegenheid ran list in i6S0 gevierde jubileum vervaardigd. 
Christina, Koningin van Zweden, jjaf hem eene goaden keten 
voor een Nederduilsch diebtstuk , dat hij aan haar had opgedragen. 
liij bedankte haar voor dit geschenk met een krachtig dichtstuk 
getiield: Papier voor govt. Hij bleel" zich in Italic ophouden en 
overleed ongehuwd te Perugia den 10 BLei 1669. 

Zijne Nederduiuche gedichten eerst hier en daar in afzonderlijke 
dichtverzametingen gedrukl, zijn door Johannes de Hae« in 
1713 in eene bnndel in kl. 8° te Rotterdam uitgegeven onder den 
litel van R. Ansloos Poesy, ook bestaan nog van hem: 

CLV BtjbeUche Punteeraeeldingen met een vereje onder 
ydere plant. Amaierd. 8°. 

Anslo behoorde ongetwijfeld tot de verdienstelijkste dichter* 
van zijne tijd. » Zijne potizy was krachtig en vol van fijne en 
»oorspronkelijke gedachten (I). Zijne gedichten meestal in Italic 
» vervaardigd , dragen doorgaans deu stem pel van eene geeatbracht, 
»die, bij eene verdere ontwilkeling, inderdasd lets groots bet ver- 
swachten (2). Zijn gedicht op de Pest te Napels is een waar- 
»lijk vevheven stuk, waaria men rijkdoin van denkbeeiden zoowel 
tilth hooge dichterlijke vlugt bewonderen moet {'i). Zjjne treur- 
napel de Parijsche Bruiloft stelt den verscbrikkelijkate en trou- 
» welooirte burgermoord , wetke imtner tegen arg- en weerioozen is 
nbedacht, in eene levendige schilderij voor (4). De karakters zijn 
» wel aangelegd , de hartstogten meeslerlijk in beweging gebragt (5). 
Onder zijne verdere smkken verdienen onderacheiding ; zijne Mar- 
telkroon van St. Steven, zijn zegetempel voor Frederik 
Hendrih, zijn gedicht aan onze Afgezanten te Munster gerigt, 
en zijn Gekroond Amsterdam. 

Zijn portret, naar de (eekening van G. FHnck, door J. Fol- 
kenia gegraveerd, treft men vonr zijne gedichten aan, zijne spreuk 
was : Modesta est tuta tiieologia {Bescheiden godgeleerdheid is 
veilig). 

Zie , behalve de bovcn aangehaatde schrijvers ; van Hoogstraten 
en Broaerius van Nidek, Groot Algem. Woordenb.; Kok, 
Vaderl. Woordenb.; Chatmot, Biogr. Woordenb.; Aank, 
op hot Woordenb. van Kun&ten en Wetentoh. dear G. Nien- 
wenhnis; Biographic Nationals; Algem. Woordenb. der 
zatnent.; Biographic Universelle. 

ANTHING (Kahbl) stond als Luilenant-Kolonel aan het boofd 
van het 2de bataitjon dec Ode halve brigade toen hij , in het eeraten. 
middaguur van den 19 September 1799, in den gedenkwaardigen 
slag bij Bergen in Noord-Holland den Jast ontving om den vijand 
te verjagen oit den pott te Schoorldam, welke door een regiment 
Engetsche garde* en een batailjon der reserve bezet was. Geen 
geschut bij zich hebbende, ondernam hij den aanval met de ba- 
jonet en had bet geluk den vijand over de brug- achter de veria- 
tene verschansingen en den dijk ternj; te werpen. Doch hem ook 
tiaarnit willei-de verdrijven, werd hij door een tchrikbarend vuur, 
betwelk geheele rotten wegoam, al'gealagt'n en gennodzaakt' over 
het kanaaJ lerng te wijtcii. Nog eenmaal tot aan de brug gena- 
derd, ziet hij zich anderwerf door de Engelschen, die zicb in de 
huizen aan deoverzijde badden geworpen, en achter den dijk lagen 
zoo nadrukkelijk begroet, en teed jialk eengeducht verlies aan dooden 
en gekwetsten , dat de over geblevene dapperen nogmaala zich ge- 
noodzaakt zagen lerug te deinzen. Nu neemt Anthing het vaan- 
de! in de hand, en stelt zich aan het hoatd: »nog eenmaal roept 
»hij, zoaden zij hem volgen;" en met slaande trom zet zich het 
batailjon in beweging. Doch het vaandel atuk geschoten, was te 
lort, om in de hand van An thing door alien gezien le worden. 
Dat bemerkt de Adjudani Majooi' Tennis Kragt Visscher, die, 
groot van gettalte en bovendien le paard gezeien, boven de ieger- 
afdeeling uitstak. Hij was reeds zwaar gewond, maar niet gewoon 
te wijken verzocht bij het vaandel om hoog te mogen houden en 



(1) J. d« Yriea Pre$te eener Getchied. der Nedtrl. Diohth, D, I, bl, 
in , 2e drnk DI. II. bl. «7. 

(2) Witsen Geysbeek Woordenb. der Nederd. Dieht. D. I. bl, 60. 
(!) N,&, ijniKanpeo Onderx. naar de htgev. der Diohti. Verhand. 

tan T e y 1 1 » a tweede Genootsehap , St, XT, bl. 3S6. 

(4) Co Hot d'Escury Holland's jotsa in Kunsten en Wetens, D. IV. 
St. I. bt. 30S. 

(6) Van K a m p e n Qetchied. der NederU letteren. an Wetens. D. I. 
bl. 350. 



dit werd hem toegestaan. Zoo trekt men , met het oog op dit ver- 
eenigitigsteeken, Onder 'svijaods levendig vunr de brug op. Maar 
naauwelijka heeft Visscher, van zijoeu lijl'kueclit jona en den 
Sergeant Wester heide vergezeld, zich aan het hoold der kolonne 
geplaatst en is over de brug gekomen of een vijandelijke kogel doet 
hem dood van het paard a l or ten (1) , en het veracbrikte dier sleept 
bet vaandel, hetwelk inde (eugels is blijven hangen, inedc; Wes- 
terheide en Jona snelden toen het paard achterna, en haalden 
het met het vaandel onder een bagelbni van kogels lerug. Ook dit— 
maal moeat men echter voor de hardnekkigheid des vijands zwichten. 
Nog geeft An th ing het hem niet gewonnen, hij beproeft eenen nieu* 
wen aanval, Het vaandel was thaos aan den kadet van Wart urn ter 
band gesteld: deze sneovelt; olEcieren en onderoflicieren vallen door 
het vijandelijke lood, meer dun de delft van het batailjon is buiten 
gevecht gesteld. Toen veracheen de Adjudant-Generaal Guichery 
met het bevel om den aanval te schorsen tot dat er geschut zou 
zijn aasgekomen. Weldra, door den ijver van den Luitenant~Kolo- 
ntl JHartuschewitz, verscheen dit en deed da gewenschte 
ujtwerkinw, J)e £ngelttchen werden gedwongen bunne bedekkingen 
te verlaten, en tro werden zij verder door A nth ing vervolgden 
uit het gezigt veijaagd.dic door dit wapenfeit op eene achitterende 
wijze de vlek uitwischte, die zijn batailjon negen da gen te voren. 
oj> zich had geworpen door bij Krabbendatn in de grootste verwar- 
ring de vlugt te neman, 

Zie Bosscha, Needands Heldendaden te Land., D. III. bl. 
205—207. 

AMTI10NISZ00N (Adkuah), aomiijds Adruiit Tnavr;issE ook 
Mr. Adkjaab Doeusszoon geheeten , geboren in 1529 te Alkmaar 
een der wakkerate voorslanders van de zaak der vrijheid bij het af- 
schudden van het Sjiaanache jak, was beroeoid door zijne knnde, 
vooral in wijsgeerige weteoacbappen en als vestingbouwer. Heed* 
vroeg de zaak der Hervorming loegedaan en voor de vervolging van 
Alva gevlogt, ward hij in 1568 ingedaagd eo bij vonnis van 31 
Augustus van dat jaar, met verbeurdverklaring zijner goederen, ten 
lande uitgebannen. 

Nadat Alkmaar in 1572 door Diderik van Sonoy voor de 
Staten waa in bezit genomen , weder derwaarts ternggekeerd, werd 
An thoniszoon gedurende het beteg in 1573 tot Schepen ver* 
luren en deed als zoodanig de belangrijkste dienateo. Vervolgens 
tot ijorgemeester aangrsteld, werd hij afgevaardigd naar 's Graven- 
hage en elderB, had deel in den handel met Willem I, Prios 
van Oranje, over de Souvereiniteit en deed, namens Alkmaar, 
den eed aau den Pi ins, welke hem de bewaring der Hollnndsche 
kusten toevertrouwde, waarvan hij zich zeer lollelijk tweet. 

In 1581 , ongenoegen opgevat hebbende tegen zijae Mede- 
regenten, dreigde hij de stad le verlalen indien men hem niet 
van zijn Burgemeeaters-ambt onfsloeg. Men deed dit echter niet 
ten zij hij betoorde in de vroedaehap te komen, als de Hegenten 
hem riepen, hetwelk nogthans niet dan in moeijelijke ge vallen mogt 
plaals hebben. Later sclnjut bij evenwel weder tot Burgeineester te 
zijn benoemd en dat ainbt aanvaard te hebben, althans in 1588 
komt hij als Kssd voor. 

II ij was landmeter en reeds in 1585 nlngenieur der Staten 
» Graeffelyckheydls van HoKandt ," en werd ook door den Stad- 
houder Manrits, ten aanzien van den liouw en de henitelling der 
vealingen in Holland , Utrecht en elders steeds geraadpleegd. Te- 
vena schijnt hij over den aanleg van onderscheidene for (en en sferk- 
ten bet oppertoezigt gehdd te hebben. Zoo had hij in 1593 het 
bestuur over den aanleg der nienwe veslingwerken le Enkhuixeo. 
Door zijne tijdgenooten werdt bij medeals een bekwaam sterrekun- 
dtge gonoemd. 

Vernioedelijk is hij in Iff 09 overleden, en liet bij zijne huis- 
vrouw Sttida Dirks die verwant was aan de Brederode's drie 
zonen Dirk, Antbonie en Jacob na, die alien zich als wis- 
kundigen hebben beroemd gemaakt en als zoodanig later op den 
door hen aan genomen naain Metias zullen voorkomen. 

Zie Eikelenberg en Bootnkamp, Alkmaar en deszelfs ge. 
schiedenissen, bl. 160, 237, 338 en 383; Sc he Item a, Staatk- 
Nederl ; Algem. Woordenb. der Zamenleving. 

ANTHONISZOON {Cokneih). Zie ANTON1SZOON (Cobwlis). 

ANTH0N1SZ00N (J^cob). Zie ANTON1I (Jicoeos). 

ANT1QUUS (Joabkes), geboren te Gron'mgen den 11 October 
1702, iegde zich, tot in zijn twinligsfe jaar, op het glasschilderen 
toe, doch ging toen tot het schilderen op doek en paneel over. Na 



\\) Tennis Kraft Tiascher van de 7de halve Brigade, .waa een 
eood van den later te Vermel Jen Kolonel der Atnderdaiiuche Schutterij , Lo- 
de w ij k Gerard T i s s c h e r. 



oeieh eerst gedarende een jaar onder eelseren Benheimin en voorto 
2 jaren onder Jan Abel YVasseubergh in het teekenen geoe- 
tend Us hebben. 

In het jaar 1725 begaf hij zich over Amsterdam naar Roaaan en 
verder naar Pari/*, waar hi) e tech is eenige weken doorbragt, met 
bet merkwaardiggte le zien , doch door gebrek aan kennis en mid- 
delen tag hij zich genoodzaakt over Brabund te voet naar Amster- 
dam lerag te keeren, waar hij zich eenige maanden bij denschilder 
G e m n i c li in de kunst ©efetide. 

Nogwaals de lust opgevat hebbende om zich op reis te hegeven , be- 
sloot hij met zjjoen broeder Lambert naar Engeland over tesiekeo, 
doch bij toeva) eenschip vindende , dat naar Genua bestemd mil, reia- 
den zij derwaarts. Johannes schitderde op dexe rets het portretvan 
deuKapiiein vanbetschip, hetweik zoo»prekend gelijkend was, dat 
hij van de heide kunstenaars nieu voor huauen overtogt wilde ontvan- 
gen , hetweik lion bijzonder wel le ttade kwam , aangezien zjj slecht van 
geld voorzren waren. Te Genua , waar zjj acht maanden bleven , onder- 
hield Johannes zich verder door het portretschilderen. Vandaar wil- 
den de breeders rich te tcbeep naar Livorno begeven, doch door tegen- 
winden en stilte eene haven niet ver van Genoa ingetoopen zijnde, rei«- 
de zij te voet naar Pisa. Nahier, gedurendo een verblijf van vgf maan- 
den , onderscheidene voorname lieden geportretteerd te hebben , begaf 
hij zieh met zijnen broeder, te voet naar Florence , en ttak na ten 
opuniUoud van drie tnaonden naar Livorno over, waar. hij eeuig. 
werk voor den Nederlandsehen Consul vervanrdigde, voorts naar Flo- 
rence teinggekeerd lijade bad hij het geluk bij den Grootbertog te 
worden iogeleid, die zooveel behagen in hem kreeg, dat hij hem 
tot lid der Akademie aanstelde en hem een jaarlps inkomen toe- 
legde. Zes jaren bragt bij aan dit Hoi door, waar hij vele voor- 
name werken schilderde , onder anderen een groot stuk de Vol der 
Reuzen ten onderwerp hebbende. Ook maakte bq eene kopij van 
de Steeniging van Stephanus door Cigoli en verkocht dat voor 
100 dukaien. Gedorende zijn verbljjf te Florence deed hij vier rei- 
zen naar Rome, op een van write hij door Pans Benedictna XIII 
allerminzaamst ontvangea, met gunstbewyzen overladen en zelfa in 
de Patuselijke en Fransche Akndemien ingelijld werd. Ook betoon- 
den hem de knnstenaars groote eehting en toen hij vandaar JNa pels 
ging bezoeken, hood de groote Soli mens, die destijds aan het 
hootd der Ifapelsche school stood, hem zijn hois tot verbhjf aan. 
Jfaar Rome teruggekeerd , was bjj bezig eenige schilderijen te ver- 
vaardigen, toen bij vernam dat de Groothertog gevaarlijk ziek was. 
Hij spoedde zich naar Florence; doch vond zijnen begaos tiger rads 
overleden. Niet weinig getrolfcn door dit verliet, bteei hij nug 
eenige tijd te Florence en reisde vervolgens te land over Bologtie 
naar VenetiBn, en van hier, aa eenige maanden , terog over Padua, 
Mantua en Mtlaan op Turin, *aat hij diie maanden lung voor den 
Generaal Schailenbnrg enandere aanzienlijke liefhebbers schil- 
derde. Van Turin looghij over het Alpinche gebergie, en reisde door 
Savoya naar Frankrijk, vaar bij eenige tijd te Houaan vertoefde. 
Vervolgens vertrok hij, aliijd vergezeld van zijuca broeder, met een 
smakschip, naar Amsterdam, en vandaar naar Groningen, werwaaris 
de mare zijner bekwaamheden hem reeds lanjj was voorait geloo- 
pen , zoodat hij naauwelijks in zijne geboortcatad was aangekotnen 
of hij kreeg vele portretien en siukken van voorname Ueeren te 
scbitderen. Osder anderen werd hem door de Stalen van Slad en 
Lande, een zolderstak boven de tninkamer van 's Prinsenhof'besleld. 
Dit plafond, in korten tijd voltooid zijnde , droeg zoodanig de goed- 
tenring van den Stadhouder Willem IV weg, dat deze Anli- 
quus aittokte om op eene jaarlijksehe vedde zich te Breda te 
veatigen , ten einde atdaar door het sank week en van leerlingen de 
schilderfcnnat te doen herleven. Dit goaslig aanbod werd door hem 
aangenomen en onderscheidene groote werken, zoo op het kasteel te 
Breda al* elders, konden van zyne bekwaamheid getuigen. Ifa een 
verblijf van negen jaren atdaar overleed bij in 1750. 

Zie J. ran Goo I, de Nieuwe Sehoub. der Nederl. ktmtts, 
D. II. bl. 307—318; Chalmot, Biagr, fToorimb.; Mr. H, 0. 
Feith en Mr. B. H. Lnlofs, Redet, en Dichtr. ter gelegenheid 
van het 25 jarig feest van het Depart* Gfon. der Maattchappij 
Tot Nut van 'tAtqemeen, bl. 145/ Immerzeel, Stevens 
en Werken der Kunste. 

ANTIQUUS {Ia»Be»ids), een broeder van den vorige, mede ge< 
boren te Groningen, was een goed landsehap- en ornamentscbilder. 
Na van zijne reizen met zijuen breeder in bet Vaderland te zijn 
ternggekeerd , zelte bij zich te Groningen neder , alwaar hij in 1772 
overleed. 

Zie J. van Gool, de JVtevvie Sckoub. der Nederl, Kunsti, 
D. II. bl. 308; Feith en Lnlofs, Redev. en Dicktr., bl. 145. 

ANT0JN1AMS (Johzmmzs), Dominikaan te Nijmegen, overleden 



in 1588, beeft onderscheidene dermeest belcende werken van eenige 
kerkvadera in bet licht gezonden. 

Zie , Eiographie Universelle. 

ANT0K1DES (uftsDKtit). Zie LINDEN (Hwdmk A^omdes 
ViS der). 

AN'lUNlOES (Johasrm), bygenaamd Aikxaiudv» naar zijne 
gebooiteslad Alkwaar, was een geieerd beoefenaar der Oostersche 
taalkunde, die, den 3 Maart 1612, by de iloogeschool te Leyden 
werd aangenomen , om , op eene proeve , lessen over de Arabi- 
sche taal te geven, rloch na daarmede een jaar bezig te zijo ge- 
weeat, verkreeg hij een eerlyk afscheid. Men heett van hem: 
Epittoia Pauli ad Tttum, arabieum Johannes Jlntoni- 
dee interlineari veriione fotina ad terbum. Antv. 1612. 4°. 

Het jaar van zijne geboorte of van zijn overlijden vindt men 
nergens vermeld. 

Zie Biographic Nationals; Siegenbeek, Gesekied. der 
Leidsohe Moogesohooi, D. II. T. en B. bl. 267 1 Eiographie 
Universelle, 

ANTON1DES (Josiums). Zie LINDEN (Jounms vm dir). 

ANTONIDES (Tflioooatis), Predikant te Westerwijtwert-en 
Menkeweer, vinden wij vermeld als een braaf, geieerd en arbeid- 
zaam man, van welk laatstebij blijken gaf door het scbrijven van 
de volgende werken : 

De wonderwerken van Jesus. 1697. 4*. 

Over de Brievsn van Petrus en Judas. 1698. 2Jeelen. 4*. 

Over den Brief van Jacobin, 1Q&Q. 4*. 

Over het Book Job. Amst. 1700. 4°. 

Over de Ohjmpisohe Spelen der Grieken en Romeynen, met 
eene Voorrede van A. Voget, Gron. 1732, 4to, 

Antonides overleed in Janoarij 1715 en was driemalen geLnwd 
geweest, eerst metAletta Snip, die hem een dochtertje scbook, 
dat kort na bare moeder overleed; daarna met Giselina Crans- 
sen, bij wie bij twee zoons en vier dochter* bad, van velke een 
zooo Anthonie als Predikant te Andet endeandere als jongeling 
overleed en eindelrjk met Elizabeth Magdalena de Wil- 
rich, wednwe Mettingb die hem drie kinderen baarde, van weJ- 
ka een zoon, Meinardna, als Emeritus Predikant van Onderwie- 
rum-en-Westerdijksborn , den 27 Augustus 1776 te Westerwijt- 
wert , overleden en gescbreven heeft : 

Sckriftmaiige Ferklaaringe over het Borgtogtig en Zalig- 
makend Lijden, Krutsdood en Begraaffenis van den Metre 
Jesus, in 35 Leerredenen, Gron. 17ft3. 4". 

Zie BoekMaal der Gel. wereld, van het jaar 1776 Sept. bl. 
400 en Decemb. bl. 735 — 741/ van Abkoude en Arrenberg,' 
Naamregister van Nederd. ltoeken; Chalmot, Biogr. Woot- 
denb.; Biographie Nationals; Biographic Universelle- 

ANTONIDES VAN DER GOES (Joiuntres) geboren den 3 Mei 
1647 te Goes, naar welke stad bij zich noemde, was een zocn 
van geringe doch eerlijke lieden, Antoni Jansen en Magda- 
len a Stenaerts. Hij, wiens eigenlijke naam, naar het gehraik 
van dien tijd, dm eigenlijk Jan Antonisz. was, kwam in zijn 
vierde jaar met zijne ouders te Amsterdam, alwaar hij de Latijti- 
scliu schulen bezocht, die toen onder het besluor stonden van den 
vermaarden AdrianusJunius, terwijl bij in bijzondere nren 
ook het oodenvijs van J a cob as Coccejns, eeitijds Gonrectov ta 
Haarlem, genoot. Der Latijnsche taal ciaglig geworden zijnde, en 
zich geoefend hebbende in dewiskunde, begon hij zich op de La- 
tijnsche diebtkunst toe te leggen, doch het lezen der dichtsltikken 
van Ho oft en Vondel boezemde hem smaak en genegenbeid in 
voor de Nederdnitsche dichtkunsi. Zijne eerst e proeven waren 
vertaiingen uit Horatins, Ovidins, Silius Italicus en an- 
deren. Daarna vervaardigde hi) een Trenrspel: Trasil of over- 
rompett Sina , een voortbrengsel van vernnft , maar van 
een wild en ongeregeld vernoft, waarin onder anderen een Aarts- 
priester der Siaezen voorkomt, die den Keizer, tegen twee Chris- 
tenen waarschnwd, door bet voorbeeld van Montezuma, Ata- 
baliba en de geheele gesebiedents van Mczico en Pern, die bij 
den Keizer verhaalt. Doch niettegenstaands deze gebreken droeg 
het den lof van den grooten Vondel weg. Dit moedigde den 
jongeling aan om zijne kraehten verder te bepraeven, en men zag 
van lijd tot tijd eenige zeer prijzenswaafdi^e atakken van hem in 
bet licit t verschijnen , als : het Verbond der Deensehe Majesteit 
en der Vereenigde Nederlanden; de Nederlaag der Tttrken; 
het Tweede burgemeestereehap van den Beer Lambert Reinst, 
en meer andete. Hierop kwam de Teems in Brand , dat in bet 
jaar 1667 gevolgd werd van bet gedieht op den vrede van Enge- 
tsmd met Nederland te Breda, geeloten , getiteld : Bellone aan 
Band. Dit gedieht munt vooral door eene sehitterende verbeel- 



100 



dingskracht en bij uitslek vloeijende versmaat uit , en deed dan 
ook de kunstkenners versteld ataan terwijl Vondel uitriep : » Het 
» is zoo schoon.datik erinijnen naam wei ouder zou willeu zetten." 

Inmiddels bekend geworden zijnde bij DiderikBuisero, 
Heer van Heeraartheiningen , nam deze hem onder zijne bescher- 
ming en istelde hem in de getegenheid oni de apotheek , waar zij- 
ne ouders hem als leerling hadden besield , te verlaten en zich aan 
de hoogeschool te Utrecht op de geneeskunde toe ic leggen , hel- 
welk hij met ziilk een goed gevolg deed, dat hij in het jaar 1673 , 
nahet verdedigenvan eene Verhandeling oi>er de draaijing des koofde 
lot Doctor in de Geneeskanst werd bevorderd. 

Nog te Amsterdam zijnde, was hij lid geworden van het Kunst- 
genootschr.p , onder de zinspreuk: Nil volentibus arduutn , en had 
deel genomen aan het vertalen en berijmen der treorspelen door die 
Kunsigenoolenuitgcgeven, namelyk^njopa, ofdegewaande Tibe- 
rinus en Orondates en Statira, en aan het opstelleu van Luetic 
blijspelen het Spookend fFeeuwtje, de Gelyke Twelingen van 
Piant us en andere. Hen behoeft Orondates en Statira maar 
in (e zien, om de trekken van zijne hand er in le ontdekkeu, die 
zich in het eerste bedrijf van dat ti'eurspel dadelijk opdoen, Doch 
zJjn vlugge geest kon zich niet in hut genootschappelijk keai'slyFJa- 
ien inrijgen , en eenig ongenoegen met Adriaan Pels, de voor- 
naamste der leden van dit Kuastgenootschap, gehad hebbende, 
scbeidde hij nit die rijroerabent. 

V66r hij nog de Hoogeschool verliet gaf hij het voornaamste en 
beste zijner werken de Ystroom in 1671 , naauwelijks vierentwin- 
lig jaren oud zijnde , in het licht , dat met geen minder gee*tdrift 
dan het vorig dichfstuk oatvangen en met loldichten van Vondel, 
Six, Huygens,Vollenhove,Oudaen, Francius, Ba- 
le, Kaspar Brandt, Ba isero en andere vereerd werd, en 
geen wonder, want het is een der beste dichtstukken, die wij in 
heschnjvende poezij bezitten , en een parel aan de eerkroon door on- 
derscheidene Dichlers aan het vaderland geofferd. Zijn begunstigerBu i- 
s e r a, inmidde Is Gecommitt eerde wegens Zeeland ter Adua ira liteit op de 
Maze geworden zijnde, kreeg daarduor gelegenheid oin hem het ambt 
van eerste Klerk ter Secretarie van dat Hof le hezorgen , ten emde zijn 
ne dichtoefeningen , onder meer onhekrompen omstandigheden voort 
te zetlen. JVu waren alle beminnaars en lioogsc hatters in verwach- 
ting dat bij zijne helofte openlijtc in de voorreden van zijoen Ystroom 
gedaan, zou natomen en een wrrk van sticlitehjke erosthafiig- 
heid voorlbrengen , namelijk het Leven van den Apostel 
Paul us, dat hij voorhad in heldendioht te bewerken , en even 
als Virgilius de Eneas gedaan had, in twaall' boeken af te dee- 
len; doch hij mogt aan dit verlangen niet voldoen, want in 1684 
■werd hij van eene bloedspuwing aangetast , die bem den 18 Sep- 
tember des zelfden jsars ten grave sleeple. Bij zijne echtgenoote Su- 
zanna Borremans, znster van den Predikimt Petrus B o r- 
remans, liet hij geene linderen na. Zijae dood werd door de 
Toornaamsle dichters onder zijne tijdgenooten in deftige lijkzangen 
betrenrd; alien te vinden achter zijne Gedichten, die zijn vader in 
1688, te Amsterdam in 4to in het licht zond. In 1705 kwam er 
eene tweede drak van die Gedichten uit en in 1714 Yerseheea een 
derde druk , onder opzigt van David van Hoogstraten, 
voor welken 's dichters wetgelijkend afbeeldsel door P, van 
Gunst, naar de schilderij van Lodol f B a kh ai z e n , is ge- 
plaatst. Zelfs de groote Bilderdijk heeft 'de Gedichten van 
Antonides waardig gekeurd ze met ophelderende aanteekenin- 
gen in 1827 — 1836 op nieuw in het licht te zeuden; van den 
Ystroom bestaan onderscheiden afzonderlijke uitgaven , de hmtste is 
in 1838 , mede met ophelderende Aanteekeningen en tevens met 
het portret van den Dichter er voor, door Witsen Geysbeek 
bezorgd. De spreuk van Antonides was: Substitit unda (het 
water is slil). 

Antonides was ongetwijfeld, niettegenstnande hij slechts den 
oaderdom van zevenendertig jnren bereikt bad, een der eerste en 
stoutste dichters, op welke ons vaderland roemdraagt, wiens dicht- 
vrnchten zich door levendigheid van verbeelding, verhevenheid van 
vernuft, rijkdom van dichlerlijke nitdrukking, stonfe, oorspronke- 
Jijltc beelden, meesterlijke beschnjvingen, juiste en welaangehragte 
geiijkeniseen, wellutdendhcid, def'tigheid, gepaste verscheidenheid 
en stevigheid van versificatie, boven die van de meeste zijner (ijd- 
genooten onderscheiden. Zijne beelden zijn wel eens wat ver ge- 
zocht, niet aitijd jnist, zijn stijl is somtijds gezwotlen in plaa(« van 
verheven, ook maakt hij mi en dan een a! te onmatig gebrnik van 
de oude fuhelteer, en merkt. men er van fijd tot tijd een overhelling 
tot valsch vernuft, en een streven naar hoogdravendheid in op, dock 
deze gebreken zijn geenszins aan armoede of zwakheid, maar veel- 
eer aan den weligen overvloed van zijnen dichtader toe te schrij- 



?en, doch nieitegenstaandc de?e gebreken wordea de nitstekende 
verdiensten van dezen dichler nog bewonderd en op prijs gesteld, 
door ieder die cenig besef van en gevoel voor ware popzij heeit. , 

Zie Het Leven van Joannes Antonides vau der Goes achter zijne 
gedichten; van Hoogstraten en Brouerius van iSidek, 
Groot Algem. Hist. Woordenb.; P. de la Kne, Geletterd ZeeL, 
bt. 388-3!J2 j Kok, Fader I. Woorden b.; Chatmot, Biogr. Woor- 
denb.; van Kampeo, Geschied. der lYederl. Lett, en fVetens., 
D. I. Id, 353 — 359; Eiogmphie Rationale ; Collot d'Escnry, 
Holland's roem in Kunst. en fFetens., D. IV. St. 11. A. 213 — 
221, 223—326; Witsen Geysbeek, JToordenb. der Nederd. 
Dichters; Biographie Vnivertelle ; Algem. Monst- en Letterb. 
voor het jaar 184ti, D. I. bl. 354; Aank. op het Woordenb. 
van Jiunst, en ffetens. van G. Nieuwenhuis, 

AIN'I'OiSIR, bijgenaamd deSchildea, heeft zich, tijdens den op- 
stand tegen Spanje, in meer dan eenen gevaarlijken aan* lag ten dien- 
sie van de goede zaak laten gebraiken. Zoo was hij een der voor- 
naamste die in 1572 de verrassing van Bergen in Uenegouwen voor 
Graaf Lodewijk van Nassau inogelijk maakte. Ook toonde hij 
zich bereid om ten voordeele van die van Haarlem den dijk los-r 
schen Amsterdam en Jlaarden met eenig volk te bezelten , doch de- 
ze aanslag werd door die van Amsterdam verh indeed. Op den te- 
rugiogt werden zij door de Spanjaarden achterhaald en bijna alien 
gedood. Het hoofU van Ante nie en van eenen anderen, Philippus 
deKoning genaamd, werd door de Spanjaarden in de Stad geworpen, 
lot >»eerwraak hiervan deden de Haarlemmers twaalf gevangen 
Spanjaarden het hoofd afslaaD, en die in een vat getnipt hebbende, 
van eetien niolen tot in de loopgraven der Spanjaarden afrollen, 
met dit bijsehrift: »De Haarlemmers zenden deze schatting van 
»den tienden penning aan Alba, en hebben er tot intrest nog 
» twee widen bijdoen." 

Zie Kok, Faderl. Woordenb.Ti, IV. bl. 1185. 

ANTOJflE (Jokkbr). Zie HAPT (Abtonib vab ber). 

AHTOJfU (JicoBtrs) of Jacob Ahtohisz., geboren te Middelburg, 
was Hooglecraar in het kerkelijke regt , Zanger der kerk van St. Gu* 
dala te Brnssef, en Generaal Vicaris van Headrik de Berges, 
Bisschop van Kamerijk. Hij heeft geschreven, 

fie Praecellmtia Potestatis Imperatoriae , Antv. 1502 ct Rom. 
1503. 4", van we Ik boekde grooteEraamus eon uitmunfendgetuigenis 
gceli in eenen brief aan An t oni i zelven geschreven. Hij roemt des 
schrijvers levendig vernuft in dien hoogen ouderdom. Zijne onver- 
moeide naarstigheid bij het genot van den overvloed der tijdetijke 
goederen, zijoen werkzainen geest bij zoo veel bewinds en eindelijk, 
in zijn iort en bijna ter loop opgesteld werkje, zijne onderscbei- 
dene proeven van allerhande geleerdheid en kennis in alledeelen, 
van hetde de Regten , . alsmede der Godgeleerdheid , der Gescbiede- 
nissen en van de meeste , zoo oude als hedendaagsche schrijvers. 

Zie P. de la Rne, Geletterd ZeeL, bl. 3 en 4; H. v(an) 
H(eussen) en H. v(an) B.{liijn), Kerkel. Oath, der 7 Fereen. 
Prov., D. IV. St. II. bl. 44; Kok, Faderl. fFoordettb.; Chal- 
mot, Biogr. fFoordenb. 

ANTON1S (Anm**,,). Zie MET1US (Adkiaah). 

AK'tOiMSZOOrf (Jacob), bij het zeevolk gemeenlijk Jaai Tum 
genoemd, geboren te Haarlem, heeft met moedigen ijver het vaderland 
helpen wiunen en blijven verdedigen. Na als Scheepsbevelhebber 
Bridle te hebhen helpen veroveren, vertrok hij naar Koord- Holland, 
waar hij zich als Kapitein van de zoogeDoemde kleine galei, op het 
Haarlemoiermeer , tijdens het beleg van Haarlem door de Spanjaar- 
den, manmoedig gedroeg. Zoo joeg hij den 21 "February 1573, 
bij het Penningsveer, de Amsterdammers, die aldaar den dijk wil- 
den doorsleken, op de vJogt, veroverde eenen vijandelijken dam- 
looper, waarvan het meeste volk doorschoten en doorslokcn was, 
en de overigen werden opgehangen. Vijf Aagea later kwam bij Ka- 
pitein Gerard de Jong te hulp die de groote galei voerende, 
t'Q alleea op de Amsterdamsche vloot ingevaren , zijn schip verlo- 
ren had. Antoniszoon, viel met eenige andere Kapiteins op den 
vijatid aan, en ofschoon deze de veroverde galei reeds twee uren 
in zijne magt had gehad, veroverde bij die weder, en daarin eeni- 
ge vijanden vindende , die er zich in verborgen hadden , deed hij 
deze dadelijk aan de ra ophangen. Hnnne overwinning vervolgen- 
de , joegen ze den vijand verder na en veroverden nog een nieuw 
karveelschip vol Spanjaarden en Walen, die zij alien doodstaken, 
behalvc 3 of 4, die zij, benevVns het hoofd van eenen Kapitein, 
naar Haarlem zonden, 

Vervolgens diende Antoniszoon onder den Admiraal van 
Duiven'voorde, met eenen boeijer van zcstiglast, met 50 kop- 
pen hemand, waarmede hij, met den vloot des Admiraals nit hfet 
Vlie naar Duinkerken stevende, toen de Spaansche zoogenaamde 



101 



oooverwitinelijke vloot onze stranden naderde. Later werd hij Vice- 
Admiraal der oorlogschepen , welke voor de haven van Dninkerken 
kruisten, ten einde de Spanjaarden het uitteilen te beletten, Hier 
werd zijnschip, lerwijl hij ailhoofde van ziekteaan land was, door 
eenige Dninkerksche zeeroovers aangetast , en geraakte in een aller- 
hardnekkigst geveclit. Eindelijk , op de hoogte van Calais otnsia- 
geld en geeaterd, streed men nog man tegen man, met de vijan- 
den , toen het volk , zich overmand en het schip genoegzaam over- 
meesterd ziende , den brand in zijn eigen kruid stak , waardoor zij 
met velen van de vijanden , die reeds op het schip waren in de 
lucht vlogen en alzoo alien sneuvelden , bebalve weinigen die met 
zwemmen den dood ontkwamen. Met schijnt dat Anthoniszoon 
coder de ziekte , waaraan hij desiijds leed , bezweken is , althans 
men vindt verder niets meer omtrent hem geboekt. 

Zie Bor, Ncderl. Oorlog. B. XXVI. bl. 52. Van Meteren 
Historie van de Oorl. en Geschied. der JVederl. , D. V. bl. 298 , 
Korte Hist. Aant. wegens het voorgevallene in de Spaansche 
beleger. der stad Haarlem, bi. 43—45$ A P. van G ron In- 
ge n, Geschied. der Watergeusen , 139 — 141. 

ANTONiSZOON (Koaimus) , of Korneiis Teumssj, een Am- 
sterdammer van aanzienlijke afkomst , die in 1544 , 1546 , 1548 
en 1550 tot Schepen en in 1567 tctRaad zijner geboortestad ver- 
koren werd , was een meesterlijke Schilder. Op het voorrnalig Stad- 
huis , thans Paleis , aldaar hing op de Thesaurie eene af beelding 
dier stad van zijoe hand , haar verbeeldende in den foestand zoo 
a I* zij zich verloonde in hare eerste bemuring, die in het jaar 1482 
begonnen werd. Dit stuk was door hem in 1530, toen hij schnt- 
ter van de Voetboog-Doelen was , geschilderd. Later beeft hij ook 
bet zelfde ©ode Amsterdam , met zijne kerken , klooster* en an- 
dere geetichten in 12 houtsneeplaten gebragt en aan Keizer Ka- 
rel V opgedragen. Voorts zijn er van hem nog eeDige oudeschut- 
terstukken voorhanden , onderanderen een,bekend dnder den naant 
van de Braspenning-maalttjd. Ook schrijft men hem zekere al- 
Jegorische plnat toe , verbeeldende den vrede , de eendragt en de 
liefde , welke men , niet zooder waarschijnlijkheid , houdt voor 
eene zinspeling op de twisten met de Herdoopers, zoo hevig in die tijden. 

Zie Houbraken, Schoub. der Schtld., D. I. bl. 22 en 23; 
Wagenaar, Gesch. van Amst., St. VII. bl. 60 en 82, St. X, 
bl. 229 en volg. ; Chalmot, Biogr. Woordenb.; C o 1 1 o t 
d'Escury, Eoll. Roem, D. HI. bl 212; Immerzeel, 
Levens en Werhen der Kunsts.; Biogr. Vniverselle. 

APEL (VViubh Tbrhoov), geboren te Amsterdam den 21 No- 
vember 1799, nit deftige bnrgerouders , onlvingeene, naar hunocn 
stand, beschaafde opvoeding, doorliep alle lagere scholen met boo- 
gen lof, en werd daarna als leerliog in eene Apotheek geplaatst. 
Bit was echter niet zijne leuze. Van zijue eerste jeugd at' had bij 
groote begeerte om Predikant te worden, doch door omBtandighe- 
den van allerlei aard was hij gedwongen zich bierin te verlooche- 
nen. Wet Inst en ijver was hij echter bij zijnen patroon werkzaam, 
vooral ter wille zijner oaders, tot dat hij tot den handelstand 
overging en daarin dan ook gedurende eenij;e jaiea bleef. Jn dien 
tijd leerde hij Katharina Frederika Korte, van Halle, bij 
Havelberg geboortig, kennrn, trad met haar in den echt, ea Icet- 
de met haar nog eenigen tijd in Amsterdam, 

Aanhondend was hem iolnsschen de begeerte zij tier jengd bijgebleven, 
en niet« verlangde hij vurigerdan zich aan het Herders- en Leeraaratnbt 
toelewijdeo. Nazich daarloe te Amsterdam , met behulp van eettige 
vrienden, in de voorbereidende wetenschappen le bebben geoefend, ont- 
deed hij zich dan ook ten laatsten van zijne zaken, begai zich met 
zijne gade ter vaon naar Utrecht, stndeerde aldaar bijna vier ja~ 
ten, werd bij het Provinciaal Kerkbestuar van Utrecht Proponent 
en eenifje dagen daarna tot Predikant te Vreeswijk bcroepen- Van 
daar vertrok hij naar Berkel-en-Koderija, waar hij ruim vier ja- 
ren verbleef, gedurende welke tijd hij voor onderscheidene be- 
roepen bedankte, docb toen de gemeente van Vlissingen hem be- 
geerde, ging hij derwaarts, en hield er den 11 November 1832 
zijne intrede. Nog geen tien jaren mogt hij in die gemeente werk- 
zaam wezen, want reeds den 14 Jannarij 1842 ontsltep liij on- 
verwacht, na eene iigte ongesteldheid van slechls winige dagen. 

Ook als schrijver was hij met roem bekend; getuigen de iiavol- 
gende werken, waarvan enkele meermalen herdrukt zijn: 

God* lankmoedigkeid omtrent zondaren, naar aanleiding 
tan Luc XIII. vs. 6 — 9, eeniooord voor den tegenwoordigen 
tijd niet geheel ongepart Vliss. 1 833. 

Jesus Christus ah de Kaning van zijn rijh en de Heer zij- 
ner gemeente , voorgesteld in seven Leerredenen over de brie- 
ven aan de getneenten van Klein- Asii', volgens Openb. II en 
III. VUss. 1834. 



Optoeiiing tot getrouwe waarneming van elite openbare Gods- 
diemtoefening of overdenking over Mattk. XVIII vs. 20. Vliss. 
1835. 

De Heilige Geest, in deszelfs invloed en werking voor den 
mensck tot zijne bekeering en heiliging, buiten alien ttvijfel 
onmisbaar. Vliss. 1835. 

Viertal Leerredenen ever vertohillende Onderwerpen. Vliss. 
1837. ^ 

Tweede viertal Leerredenen, Vliss. 1839. 

De genezing van den Syrier Na&man. Vliss. 

Brief over Job. XII. vs. 27 en 28«, tevens of wel bepaald 
geschreven ten geleide van eenige treffende dichtregelen , ten 
opsckrift hebbende: De zondaarsliefde van Jesus, vervaardigd 
door een Israeliet. Vliss. 

Na zijn overlijden Iwamen in het licht: 

Nagelatene Leerredenen. Vliss. 1843, terwijl ook de Boek- 
zattl menige bijdrage van zijne hand bevat. 

APELDOORN (ixv), geboren te Amersfbort den 27 Jannarij 
1765, had zich onder Joidanas Iloorn op het teekenen en 
schiideren toegelegd, en vestigde zich te Utrecht, waar hij zich 
met het geven van onderwijs in de teekenknnst bezig hield. 

In het jaar 1 807 of 1 808 werd hij door Koniog Lodewijkbenoemd 
totteesenmeesterbijdekoninklijkepaadjes, met den titel van Profes- 
kor , doch hij bedankte voor dien post. Bij teekende met Oostin- 
dische inkt en sapverw, enschiJderde Jandschappen nit de schilder- 
achtige streken van Gelderland en Utrecht naar het leven , doch zijne 
teekeningen verdienen de voorkeur. Ook beeft btj miniatunrportret- 
ten vervaardigd. Hij overleed te Amersfoort den 10 February 1838. 

Zie Immerzeel, Levens en Werien der Kunsts, 

APHERDIANUS (Pethbs) zie Aiierdeh (Pote* vah). 

AP1TUS (GtoFQiiis) zie Emsiooh (Jdrruah). 

APOLLONI1 (GuuKums), geboren te Vere , waar zijn vader 
finrgemeester was, werd in het jaar 1627 Predikant te St. Anna 
ter Mniden. Van daar in het jaar 1031 beroepen te Middelbnrg , 
zag bij zich, \66r het jaar 1652, na het vertrek van den benoein- 
den Alexander Morns naar Amsterdam, in diens plaats tot 
Hoogleeraar en Cpxator van de Doorlachtige school aangesteld. Hij 
overleed in het begin \an Jannarij 1057, en heeft geschreven: 

Jut Mojestatis circa sacra sive Tractatus Tkeologicus de 
Jure Magistratus Circa res Ecclesiasticas , oppositus Cl. D. 
Professoris Nicalai Vedelii iractatui de Episcopate 
C onstantini Magni, ex auctoritate et jwssu Classis TFa- 
lachrianio adornatus. Mediob. Zeland, 1642, 1643. II torn. 8vo. (1). 

Dit werk diende vooraamelijk ter wederlegging van hen , die de 
overheden eene onbepaalde magt in kerkelijke zaken toestonden. 
Voorts Consideratio controversiarum ad regimen Ecclesiae, 
quae in Anglia agilantur , Londini 1644. 8vo. 

Grallopaeus delectus , sive epistola responsoria ad D, Jo d. 
Larennm etc, Mediob. 1747. 8vo. (2). 

Corte verantwoordinge op de Apologien van PieterL ana- 
berg en, gewesen en ontslagen Predicant en nu Medicyn- 
meester, ghestelt en voorgedragen men alle de Litmaten der 
gemeente Christi tot Middelburg. Middelb, 1647. 8vo. 

Traciaet van eenige bij sender c deughden der hinderen Gods 
ens. Middelb. 1652. 12°, ibid. 1670. 4°. 

Disputationes Theologicae de Lege Dei, in quibus IVatura 
tegis divinae , ejus actus et species , proprietates , perfectiones 
omnesque controversiae explicantur , quae Orthodoxis cum 
Pontificiis , Sooinianis , Antinomis atiisque interoedunt , de 
ilia materia : Pvblicis Disputationibus et Praelectionibus in 
lllustri Scholae Medioburgensi propositae , Londini 1655. 12". 

Corte aenmerkingen over de nature en onderhoudinge van den 
Sabbath, Utrecht 1659. 12°. Na des scbrijvers dood door zijn 
zoon uitgegeven. 

Zie P. de la Rue, Geletterd Zeeland , bl. 244; Kok, Fa- 
derl. Woordenb. ; Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Biogra- 
phie Nationals. 

APONIS (Georgios) zie Ehszooh (Jdrbiami). 

APORTANUS (Geobgiits) , of zoo als hij eigenlijk heetfe Jpbjeit 
vm Den Dare, was geboren te Zwolle, waar hij, na in het Broe- 
derconvent te zijn onderwezen , tot Con motor der Latijnsche scholen 
werd aangesteld , tevens tot MeeBter der vrije kunsten bevorderd. 
Vervolgens door Edsard Graaf van Oostfriesland , tot Lcermees- 

(1) IHertegen kwam van eenen ongennemde Grallae .tea vere puerilis 
cothurnus sapietttiae , quo se jactat apud imptritos Gail. ApolUmii etc. 
Fianek. 1646. 8°. 

faj Deielfde nngenoemde schrijver schreef Lier tegea : Grallater furtns 
ate. Frnnek. 1647. 6°. 



102 



ter van diens kinderec beroepen , vertrok bij derwaarta. Tot nog- 
toe de Roomsch Katholijke belijdenis toegedaan , doch eenige smaak 
in de Hervorming krijgende, nam bij het geestelijk gewaad aan , 
tea einde in de gelegenheid te zijn het Evangelielicht mede te 
helpen verspreiden , te dien einde werd hij in 1520, door Graaf 
Ed sard naar Emden gezonden; doch als de Priesters hem ait de 
kerk weerden, predikte hij met goedvinden ran den Graaf, enaan- 
gezien de Emders hem verkngden te hooren , eerst buiten in liel 
open veld , onder toevloed van eene groote menigte. Kort daarop 
leidde hem het volk in weerwil van de Priesters te Emden in de 
Groote Kerk op den Predikstoel , waarop hij de Evangelieleer atom 
zoo krachtig verkondigde, dat men de Roomsche leer verzaakte en 
de Hervormde aarmam. Vier jaren predikte Aportanus als eerste 
Hervormde Predikant alleen te Emden , doch kreeg in het jaar 
1524 tot ambtgenoot Hermannus Uenrici, die eerst onder de 
twaalf Emder Priesters was, doch nu mede de Hervorming was 
toegedaan. In den beginne had hij groote moeite om de Roomsch 
Katholijke eerdienBt ait de Groote Kerk te Emden weg te krijgen. 
Daarna bad hij eenen hevijjen strijd met een Jakobijner Monnik of 
Prior ian het Jacohiter klooster te Groningen, Laurentiug genaamd , 
die met groote opgeblazenbeid de Hervormde leer te Jengum in 
Reiderland veracht had , en in 1526 te Oldersum in Oostfriesland 
een opentlijk twistgeding met Aportanus en andere Hervorm- 
de Leeraars aanging. Nadat A port an as hier, zoo all ook nader- 
hacd in een gesprek in 1527 te Norden gehouden, en vervolgens tegen 
de Wederdoopers , uit den boerenkrijg overgekomen , de Hervormde 
leer moedig verdedigd bad , is hij in 1530 overleden , den roem 
nalatende, van een man van groote gcleerdheid te zijn geweest. 

Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot 
Algem. Hist. Woordenb,; Ypeij e» Dermont, Geschied, der 
Nederl. Berv, Kerk, D. I. Aant. bl. 34. 

APOSTOOL (Comelis), was een zeer ervaren kunstkenner, die 
(evens de schilder-, teekeu- en graveerkunat beoefende. Ter uit- 
breiding van zijne kennis deed hij eene reis door Frankrtjk en Ita- 
lic, en vervaardigde op die reis teeteningen en tchetsen. In het 
iaar 1809 reeds tot Lid der vierde klasse van het Hollandses In- 
stitnut benoemd, werd hij in 1814 tot Bestuarder van het Konink- 
lijk Museum van schilderijen , oudhedea enz. te Amsterdam aan- 
gesteld. In het volgende jaar was hij een der Kommissarissen om 
de door de Franschen ait dit land weggevoerde schilderijen en 
prenten van Parijs tenig te halen. Bij koninklijk Besluit van 20 
February 1816 tot Kidder van den Nederlandschen Leenw be- 
noemd, werd hij vervolgens tot toegevoegd Lid bij de Koninklijke 
Akademie der Schoone Kansten te Antwerpen verkozen , en in het 
jaar 1820 tot Lid van den Raad van Bestuur bij de Kouioklijke 
Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam aangesteld. Bij 
overleed den 10 Februarij 1844, in den ouderdom van 81 jaren. 

Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied, der 
Vaderl. Schilderk. , D. III. bl.325 en 326; Immerzeel, Le- 
wis en Werken der Kunstsck. 

APOSTOOL (Samuel), geboren te Amsterdam in 1638, uit 
het geslacht Apo stool, hetwelk in 1581 uit Vlaanderen vluglte 
en zich te Amsterdam vestigde. Ofschoon hij in de Geneeskunda 
had gesludeerd, werd hij in 1662 Leeraar bij de Doopsgezinden 
te Amsterdam en geraakte in 1664 met zijuen ambtgenoot Ga- 
le nus Abrahamsz in geschil , hetwelk zoo hoog liep dat zij zich 
vanelkander scheiddenen tweeafzonderJijke gemeenten vormden(l). 
Men heeft van Apo stool niet dan een klein werkje onder den titel : 

Veritatis exercitatio 
aan welks hewerking zijn ambgenoot Samael de Deyl hem be- 
halpzaam was. Hij overleed in 1699. 

Zie Com met in, Beschrijvinghe der Stad Amsterdam bl. 
500 ; H. S c h ij n , Deduct, plenior. histor, Mennonit. , Cap. XV 
et XVIII; Mosheim, Instil. Hist, ecles., pag. 1012; Feller, 
Biogr. Univ. j Chalmot Biogr. Woordenb.; Biographie Natio- 
nals; Biographie Univemelle, ; S. Blaupot ten Catc, Ge- 
schied. der Doopsgcs. in Holland , Zealand ens, , D. I, bl. 63, 
293, 336 en 341. 

APPEL (Jacob), geboren te Amsterdam den 29 November 1680 
nit een braat burger geslacht, ontying eene goede opvoeding, en 
deed van zijne kiodscbheid af eene bijzoudere neiging voor de 
schoone kansten blijken, door met de pen te teekenen of man- 
netjes en beestjes van papier te knippen enz. Men plaatste hem 
onder de leiding van den landachapschifder Ti mot hens de Graef 
De lessen van deze kunstenaar, eyenals die van David van der 



(t) Men sie hicromtreat nadcr het art. Abraham si (GalenQi}, 



Plaes, die hem inzonderheid naar bet knnslwerk van Tern pest a 
Het teekenen, deden hem reeds vroeg groote vorderingen maken. 

Wa zich aldns onder van der Plaes te hebben geoefend, 
gtng hij eenige tijd op Kraijenest in de omstreken van Haar- 
lem doorbrengen , waar hij schoone gelegenheid vond om het land- 
schapschilderen naar de natnur nit te oefeneo, in hetwelk hij zoo 
gelubkig slaagde dat hij op zijn achttiende jaar reeds een goed 
schilder was. 5a een tweejarig verblijf aldaar begaf bij zich naar 
'i Gravenhage en andere plaatsen onzes vaderlands, en kreeg daar 
veel te doen . Van hier door zijne ouders naar Amsterdam terugge- 
roepen, ging hij op zijn tweeentwintigste jaar een hnwelijk aan. 
Vervolgens zich te Zaandam gevestigd hebbende , gaf men hem al- 
daar eene menigle poriretten, historiestakken en landschappen te 
schilderen , zoo voor de aanzieniijkste lieden dier plaats als van die 
der omliggende steden. Later weder in zijne geboortestad terugge- 
komen, zette Appel aldaar eenen schilderswinkel op, met alterlei 
soort van kanatwaren, die destijds tot sieraad van huizen en tninen 
gebroikt werden, welke hij onder zijn opzigt door jonge schilders 
liet vervaardigen; terwijl hij zelf zich bezig hteld met het schit- 
deren van zalen, kamers, zolders, deur- schoorsteen- en andere 
schilderstnkken, waarvoor hij goed betaald werd. Vooral waren zij- 
ne landschappen zeer gezocht, ofschoon hij mede goed in geschied- 
kundige onderwerpen en portretten slaagde. Men kan zeggen dat 
het geluk hem tot op den laatsten oogenblik van zijn leven bij- 
bleef; want naar bed gegaan zijnde, zonder eenige de minste onge- 
steldheid te gevoelen, werd hy den volgenden morgeu den 7 Mei 
1751 dood op zijne legerstede gevonden. Zijn portret komt voor 
bij van Gool, Nieuwe schouwb. der Nedert, kunstseh. Hij liet 
eenen zoon na mede Jacob geheeten , die ook een goed schilder was. 

Zie, behalve vanGool, D. II. bl. 158—165, Kok, VaderL 
JPoordenb.; Chalmot, Biogr. Woordmb.; Biogr. Nationals; 
Algem. Woordenb. der samtnl,; Immerzeel, levens en wer- 
ken der kunsts.; Biographie Universelle. 

APPELDOORN (Peihds) fcwam in het jaar 1650 van de klassis 
van Walcheren, waarbij hij waarschijnlijk Proponent was , als Pre- 
dikant te Balavia. Den 28 November van dat jaar naar Amboina 
beroepen zijnde, ging hij den 29 December geweldig aan over de 
wijze, waarop men de Predikanten van Batavia verzand, Dep 2 
Januarrj daaraanvolgende was er over dit tieren en aangaan als ook 
over zekere Ieerrede, die hij over Psalm 3 vers 2 gebonden had 
veel moeite in den Kerkeraad waarover hij zich zeer slecht verdedigde , 
hoewel hij daarna zediger en zachter antwoord gaf. Hij bleef ech- 
ter bij zijn beweeren, dat hij de wijze van beroepen en verzenden, 
zoo als die in Oost-Indie plaats had, niet voor Goddelijk hield ; maar 
wel die , welke bij loting geschiedde , waarover hij naderhand nog veel 
moeite had. Even wel bad zijne verzending naar Amboina voortgang, 
alwaar hij een groot geschil had met zijnen ambtgenoot Hendrik 
Hartong over de ertzonde, over hetwelk zij het oordeel van den 
kerkeraad verzochten, die den 10 Januarij 1652 het gevoelen van 
Appeldoorn verwierp, waarop hij buiten dienst Daar Batavia 
vertrok. Hier werd hij in Maart des volgenden jaars door de Hooge 
Regering van Indie van zijne afzetting onthevea en weder aange- 
steld ; doch , alzoo hij na verzocht ter Avondmaal te ga.iri , en 
met den Voorzitter weder in hooge woorden kwam, werd hij tot 
de volgende vergadering uitgesteld, doch toen scheidde hij weder- 
om onverrigter zaken met vele dreigementen tegen de Breeders, 
tegen welke hij ook vervolgens een geschrift bij Hnnne Edelheden 
inleverde, hetwelk hem echter werd ternggegeven en hij afgewe- 
zen. In September leverde hij een opstel aan den Kerkenraad in, 
het welk, ofachoon niet in alle deelen vuldoende geoordeeld, even- 
wel aangenomen werd, waarop de verzoening plaats had en men 
hem weder ten Avondmaal toeliet, zelfs werd zijne afzetting in Am- 
boina door de hooge regering te niet gedaan. 

JTiet lang bleef hij na weder in mst , want naanwelijks was zijn voor- 
malige ambtgenoot Hartong, in November des zelfden jaars te 
Balavia i teruggekeerd of zij geraakten in groot geschil en traden te- 
gen elkander in proces, hetwelk in Febraarij daaraanvolgende bij 
halvering van kosten werd uitgewezen en Appeldoorn (evens af- 
gezet, terwijl beide gevonnisd werden, om zonder soldi} naar het 
vaderland le vertrekken. Wat hem verder wedervaren is vind men 
niet opgeteekend, 

Zie Valentijn Oud en Nieuw Qost-Indien D. Ill, St, I. 
bl. 56, D. IV. St. II. bl. 47, 43—49. 

APPELIUS (Jean) moet een voornaam schilder geweeat zijn , 
die in de laatste belft der vorige eraw leefde, terwijl wij tevens 
van hem getuigd vinden, dat de kunstige portretten en Fraarje schil- 
derstnkken, atom in Zetland voorhanden, zijnen lof vermeldert 
kunnen. 



108 



Zie L. Bomme, Redevoering ter inwijding van het Teeken- 
Gollegie te Middelburg bl. 27; van Eynden envanderWil- 
ligen Gesehied. der Faderl. Schilderk. D. II. bl. 216 en 217; 
Immerzeel, Levens en Werken der Boll, kunsts, 

APPELIUS (Mr. Jbah Heuri), geboren in 1767 te Middelbttrg, 
waar zijn vader Predikant bij de Waalsche gemeente was, werd, 
na zich. aan de Hoogeschool te Leyden aan de beoefening van aller- 
lei nottige wetenschappen inzonderheid van de regtsgeleerdheid te 
hebben toegewijd, in 1786 tot Doctor in de beide regten bevor- 
derd. Hij vestigde zich als Advokaat in zijne geboortesfad, waar 
hij tevens Schepen werd. 

Na de omkeering van zaken in 1795, uithoofde van zijne onge- 
meene kande en bekwaamheid lot Pensionaris van Zeeland be- 
noemd, werd hij met Jang daarna als vertegenwoordiger van dat 
gewest bij het bewind der Bataafsche Republiek gekozen , waar hij 
zich door zijne werkzaamheden en bekwaambeid onderscheidde. 
In 1803 tot Raad van finaniien aangesteld, werd hij in 1804 lid 
van den Staatsraad onder het bestuur van den Kaadpensionaris 
Schimmelpenninck. 

Kontng Lodewijk plaalste hem in 1808 aan het hoofd der 
Staatstekretarij , en benoemde hem in bet volgende jaar lot Mini- 
ster van finaniien, welk ambt hij behield tot de ineenamelting van 
het koningrijk Holland bij het Fransche rijk. In atle die betrek- 
kingen toonde hij grooie administrative knndigheden, eene bijzon* 
dere geschiktheid tot werken en vooral een buifengewoon helder 
doorzigt te bezitten. 

Zijne grooie bekwaamtieden deden hem onderscheiden door Na- 
poleon, die bijna niet dan uilstekende talenten om zich vergader- 
den, bij werd diensvolgens naar Parijs geroepen en tot Staatsraad 
bij de Afdeeling der finantien benoemd, Ben 12 April 1814 ver- 
liet hij Frankrijks hoofdslad om naar zrjn vaderland terug te keeren. 

Koning Willem I. stelde hem dadelijk tot Lid van den Raad van 
State voor de provincie Zeeland aan, en droeg hem, hij de ver- 
eenigitig der zuidelijke en noordelijke. gewesten tot het Koningrijk 
der Nederlanden , de organisatie van het Finantiewezen in de eerst- 
genoemde op, en benoemde hem inl8l5 tot Directeur-Generaal 
der indirecte belastingen. In die hoedanigheid onlwierp hij het stel- 
sel van indireete belastingen. In de zitting der Staten-Generaal 
van 1815 boodhij der Tweede Kamer een ontwerp van wet op de 
succession aan, dat verworpen werd. Hij maakte zich de aanmer- 
kingen, weike gedarende die zitting gedaan waren, ten nutte, 
en in 1817 stelde hij zijn ontwerp, daarnaar gewijzigd, op nienvr 
voor, en toen werd het aangenomen. De Koning beloonde zijne 
bemoeijingen, door bem in Junij 1819 tot Kommandear der orde 
van den Nederlandschen Leeuw (e benoemen , en stelde de domei- 
nen, de registratie, de in- en uilgaande regten en accijnsen onder 
zijn bestuur. In 1820 werd Appelius, als Minister van Slaat, 
met de algemeene direct ie der on Liangs tun belast, en eindelijk in 
1824 tot Minister van Finaniien benoemd. 

Na aizno gedurende dertig jaren de hoogate poaten bij bet finan- 
tiewezen te hebben bekleed , overleed hij den 12 April 1828 te 
'sGravenhage, aan de gevolgen van het graved en aanhoudende 
verzwakkiDg. Eene zeer welsprekende hulde werd hem bij zijne 
ter aarde hestelling op de begraalplaats te Scheveningen, den 16 
April 1828, toegebragt door Mr. H. van Roy en (1). 

In alle belrekkingen , waarin Appelius geplaatst was, hceft hij eene 
onkreakbare eerlijkheid en belangeloosheid aan den dag getegd. Ook 
na zijne verheffing lot de hoogste eeranabten , bleef hij den even min- 
zamen en bescheiden man, die hij vroeger geweest was , en liet noeb in 
zijne bonding, noch in zijne levenswijze, eenige trots cliheid ofpraal- 
zucht blijken. Van ajne edelmoedigheid strekke het volgende ten 
blijke. Eens te Brussel geheel alleen in de commedie in eene loge 
zittende, werd hij die, als naar gewoonte, zeer burgerJijk gekleed 
was, door vier jonge Belgen, welke daar ook plaats namen en hem 
niet kenden zoodanig gedrongen, dat hij de voorste bank verliet 
en zander iels te zeggen achter hen plaats nam. Eenige hooge amb- 
tenaren, ditziende, boden Appelins eene plaats in hunne loge 
aan, hetwelk hij aannam. Toen de jeugdige losbollen nu zagen 
met welk een onderscheid hij door die fleeren behandeld werd , 
werden zij nieuwsgierig te weteo, wie het toch zijn mogt, die zij 
zoo verdrongen hadden en men verbeeldde zich hunne onlstel te- 
nia, toen zij vernamen dat het de Direcfenr-Generaal der indirecte 
belaslingen was, Ie meer daar hun geheele besiaan grootendeels van hem 
afhing, aangezien drie hnnner bij de belaslingen geplaatst waren. 
Ofschpon Appelius nu door gedienstige aanbrengers al spoedig 
te weten kwam wie het waren, die hem zoo oubeschoft bejegend 

(1) tie Kimst- en Letteri., 1828, D. II. bl. 313—338. 



hadden , heeft bij , de zaak als eene jeugdige ligtzinnigbeid be- 
schouwende, er hun nttnmer zijne ontevredenlieid over doen ge- 
voelen. 

Zijn wapen was van azunr met eenen appcl met tat en bladen, 
alles in natuurlijke kleur. 

Zie Faderl. Hist, ten zervolge op Wagenaar D. XXIX bl. 
118, D. XXXIV bl. 240—250, D. XXXVI. bl. 34, D. XL. bl. 
94, 168, 173, 208, 216, 293, D. XII. hi. 51, 95 en 160, 
D. XL1I. bl. 210 en 227, D. XLIII, passim, D.XI1V. bl. 13, 
17—21, 35 en 144, D. XLV. bl. 108; C. van der Aa, Ge- 
schied. tan den oorlog, D. IV. bl. 403, 419—422, D. IX. bl. 
80, 81, 91—116, 228 en 229; Stuart, Jaarb, van het ko- 
ningr. der Nederl. voor 1815, St. II. bl 95, voor 1818 , St. I. 
bl. 203-233, voor 1818, St I. bl. 179, voor 1819, St. 1. bl. 
197 en voor 1820, St. I. bl. 239; Galerie Sistor. des contem- 
poraim Jiiogr. Rationale; M. Siegenbeek, in de Hand, van 
dejaarl. tier gad. der Moats, van Nederl Letter L, gehouden 16 
Junij 1828. bl. 50 — 53; Aanh. op het JFoordenb. van kunst. 
en weten*. door G. Nienwenhuis; Biogr. Universale. 

APPELIUS (Johhikes ConuDOs) , uil het graalschap Tecklenburg 
afkomstig, geboren in 1715, werd in 1738, Predikant te Jukwert, 
van waar hij in 1741 tot Predikant en Rector te Appingedani werd 
beroepen, hier verbleef hij tot in 1744, toen hij naar Uithaizen 
ging. Van daar vcrtrok hij in 1751 naar Zuidbroek , waar hij den 
2 September 1798 overleed. 

Hjj was schrijver van de volgende werken: 

Aanmerkingen over den bezwaarlijken en nuttigen dienst 
van het Euangelium, Gron. 1762, 8°. vierde drak. 

Fervola dier Aantnerkinqen, Gron. 1763 , 8°. 

Zedig ondersoek toegens twee gewigtige vragen over het 
AvondmaaJ, Gron. 1763, 8°. 

X>e nuttigheid van de kermis der Evangelische waarkeden, 
Gron. 1764. 8°. 

Brief van IV. iV", tegen de nieuwe Zeer der Sacramenten , 
Gron. 1768. 8°. 

De Hervormde Leer verklaard , beteesen en verdedigd tegen 
de gevaarlij he misvattingen , Gron. 1769, 8°. 

Uitstap van Aanmerkingen over het regt gebruih van het 
Euangelie, Gron. 1770. 8". 

Brief ter beanlwoording van eene vraag , wat eene bekorn- 
merde doen moot om mlig te warden, Gron. 1778, 8°. 

De by zander heden van Jesus borgbetaling , nevens de tcerk- 
zaamheden van Gods volk omtrent deceive opgehelderd door 
eenige voorbeelden, Amst 1784, 8°. 

Docb het meest is Appelius vermaard geworden door zijne 
twisten over het Avondinaal , eerst met Egbertus van Eer- 
de , Predikant te Ten Boer, en later met Hillebrandas 
Janssoniua, Predikant te Veendam. 

Men zie daarover Ypeij en Derm out, Geschied. der Nedcrl. 
Herv. Kerk, D. Ill, bl. 614—616 en D. IV, bl. 33; voorts 
van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. der Nederd, Boe- 
hen; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 54, 68, 
136 en 240. 

APPELMAN (Birebd) , geboren te 's Gravenhage , in het jaar 
1640, was een bekwaam landschapschilder , voornamelijk van Itali- 
aansehe gezigten. Onder anderen op het vorstebjk lnsthuts Soestdijk , 
heeft hij eene groote zaal met landschappen en beelden geschilderd, 
waardoor hij veel roem verwierf. Later schilderde hij dikwijls de 
landschappen, welke tot achtergrond dienden, voor de portreltcn 
van Jan de Baan. Appetman overleed in het jaar 1686. 

Zie A. Uoubraken, Schoub, der NederL KonsU. D. Ill, 
bl. 161; van Hoogstraten en Broueriua van Jiidek, 
Groot Algem,. Hist. JFoordenb. ; Chalmot; Biogr. Tfoord, } 
Immerzeel, Levens en Werken der Nederl. Kunsts. ens. j 
Biogr, Universelle. 

APPELMAN (Hdbkrt Simojisi.) , een burger en inwoner van 
Amsterdam, werd den 6 Jonij 1569 door de bloedraad lot ban- 
nisseincnt verwezen , » omdat hij in zijn huis heimelijke vergade- 
Hringen, Predikatien der Mennonieten, en het Jfagtmale naarhaar 
» man ter gehouden had. " Vermoedeiijt was hij een hroeder van 
Balthazar Simonsz. Appelman, die in Mei 1578 tot 
Schepen en in het jaar 1590 tot Burgemeester te Amsterdam 
werd aangesteld, welk gewigtig ambt hij later nog onderscheidene 
malen bekleed beeft; terwijl diens zoon Wijnand Appelman 
in het jaar 1589 mede Schepen werd. 

Zie K o k , Faderl. Woordenb. ; C h a 1 m o t , Biogr. Woordenb. 

APPELMAN (Jbib) of Join Appilmin , zoo als hij op de Wa- 
penkaart der zesendertig Raden van Amsterdam gcspeld wordt ; was 



104 



waarschijnlijk afstammeling Tan een der in het vorige art'ikel ver- 
melden. Bij de verandering door Willem TH in 1672 werd hij 
tot Raad henoemd en ia het volgende jaar tot Schema , welken 
post hi) later nog vijfmalen bekleed heeft. Hij was ia 1674 ceo 
der geneti die Willem III, Prins van r anj c, alraadden »m den 
titel van Mertog van Gelder en Graaf van Zutphen, hem door de 
Siatcn van Gelderland aangeboden , aan te nemen. 

A pp el man werd vervolgens tot zeer belangrijke en netelige 
ziken gebruiktj zoo werd hem , a]» Raad der glad en ais Wees- 
meeister , in het jaar 1639, neven* Mr. Jacob B or eel en Mr. 
Nicolaas Witsen, het. opzigt op de inkomende Fransche vlugte- 
Ungen aanbetrouwd , in welke belrekking zij ijverig werkzaam wa- 
ren , Otn die ongelukkigen aan het werk te lie I pen. Ook werd 
hem, in het jaar 1883, a Is aan een der daarioe beuoemde Com- 
missarissen , toevertrouwd het ouderzoek der alukken , die men uit 
'sGravenhage verwaglle, betrekkelijk het toeslaan of weigercri van 
den door dun Koning verzochten onderstaod , waartoe Amsterdam 
niet zeer genegen was. Ilierin schijnt hij voider niet naar den zio 
van den Stadhouder te hebben gehandeld , althans doze hield hem 
in 1688 , toen hij BargemeeBter van Amsterdam was , builea het 
geheim van zijnen toeleg op de Engelschen kroon , niettegen- 
staande de drie overige Bnrgeineesters Johannes Hudde, Cor- 
nells Geelvink en Mr. Nicolaas Witsen, daarover ge- 
raadpteegd waren. Hij werd betrokkeri in de besclmldiging van ze- 
keren Jan Hoi, als of hij zicb in eenen ongeoorlool'den handel 
met Frankrijk zou hebben ingelaten , dock dit werd bevonden cene 
afachuwelijke lastertaal (e zijn en hij len voile geregtvaardigd. Hij 
overleed den 27 December 1694. 

Zijn porlret is door J. Houbraken in het koper gebragt, om 
te worden gevoegd in de Vaderl. SUt. van Wagenaar en in 
de Beschrijving van Amsterdam, van den zelt'den schrijver, Zijn 
wapen was van silver met eenen appelboom in natuurlijkc kleur, 
staande op een terras van sinopel , de atam omalingerd met eene 
slang van sabel, met eenen appel in den mail. 

Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XV, bl. 431 ; Kok , Fad. 
Woordenh. ; de zclfde Amsterdanische Jaarboeken, 0. II. bl. 410 ; 
Chalmot, Biogr. Woordenh. ; Sc belt em a, Staatkund. 
NederL; Algem. Woordenh. der Zatnenl.j Bilderdijk, Ge- 
schied. des Vaderl. , D. X , bl. 1 36. 

APPELTERE (Joan Christiaar vah), geboren te Gorinchem in 
December 1764 en aldaar averleden 8 Januarij 1736, terwijl bij 
zich aan de hoogescbool te leyden op de Regtsgeleerdheid toeleg- 
de, deed zich, hoewel slechls eenenlwintig jaren bereikt hebhende, 
reeds keonen als een sierlijk dichter, van wien men bij een lunger 
leven de geurigste dichtvrucbten had mogen verwachten. II ij heeft 
een deriiglal stukjes medegedeeld in het Taal-, Dicht- en Let- 
terkundig kabinet van G. Brendera Brandis. 

Zie Nieuw Woordenh. der NederL Dichters, ten vervolge op 
Witsen GeysbeeL 

APPIUS (Matthias Havko) was in den slag bij Fontenoi , welke 
den 11 Mei 1745, tusschen de Bondgenooten en de Franschen, 
guleverd werd , bevelvoerende Kolonel overeen regiment ruitcrij van 
den Prins van Hessen- Homburg , in dierist dezer landen. 
Toen hij zag , dat zijn volk begon te wijken , rende hij ze achterna , 
onder het roepen van : sta die van Hamburg ! sta ! en bragt ze 
diw een en andermaal tot slilstand. Duch , loen zij voor de dcrde 
reize , aan het vlugten gestagen waren , volgde htj ze emilelijk zelf , 
en kwam er tegen den avond mede te Aalst aan, van waar hij des an- 
deren daags aan den Raad van State schreef , » dal het geheele 
» Vereenigde Leger vernield was , en dat de deerlijke overblijftelen 
w van eenige regementcn, zonder tenten en bagaadjen , die door de 
» Fransche Huzaren gcplonderd waren , le Aalst waren aangekomen." 
Docb dit sehrijven , hetwelk naderhand , ook door hemzelven be- 
vonden werd niet metde naarheid over een te komen , en zijn wij- 
ken zonder last werden hem zoo kwalijk gen omen , dat de krtjgs- 
raad hem veroordeelde , om den Raad van State en het krijgsge- 
regt openlijk om vergiffenis te smeeken en om zijnen brief te ver- 
schenren ; terwijl hij voorla van zijn ambt onlzet en onbekwaam 
verklaard werd, om den Staat immer weder fekunnen dienen, Hij 
had zich echter intusschen de besehermin* van de Staten van Stad 
en Lande en van de Regering van Groningen weten te verwerven , 
en bleef gerust in deze stad , waar men algemeen zoo overtuigd 
niet was, dat hij zulk eene gestrenge straf verdiend had; ofscboon 
men hem verpligtte, eene verdediging van zijn gedrag , die te 
's Gravenhage door beulshanden verbrand werd, openlijk te hcr- 
roepen. 

Zie Wagenaar, Vaderl. Hist, D. XX, bl. 8 en 9; Bil- 
derdijk, Geschied. des Vaderl, D. XI, bl. 2iv. 



APSEL (Willkm vm). Zie ABSEt. 

AQLAVETEKI (JoHAanes be). Zie PALAEONYD0RDS (Jo- 

DAItHES). 

AQUIL1US (Hesmcds) , eigenlijk Hendrik Asihtse ot Arsts , 
geboren le Arnhem , was een bekwaam en geleerd man , niet slechts 
als Geschiedschrijver en Lattjnsch dichter maar tevens als Godgeleer- 
den en Zedekandige. Het meest bekende zijner werken is : 

Compendium Chronici Geldrioi, Colon. 1566, 8° 2e drnk. 
Colon. 1567, 8°, Deze taatste uitgave bevat 102 bladz. , van welke 
echter bl. 11 — 73 de Chronijk bevatte , het overige zijn gedichten 
(Encomium Gelriae etc). Scriverius heeft in zijne Batavia 
Iltustrata bl. 36 — 62 van deze Chronijk opgenoinen , met bijvoe- 
ging van zeer geleerde en uuttige aanteekeningen. 

Voorts zijn nog door hem in het licht gezoaden : 

Paraphrasis in orationem Dominicam , et duces Gelricos , 
carmine elegiaco , Colon. 1 566. 

Moralia , Libelli III. 

Progymnasmata de Passions Domini, Libri III. 

Zie A. Slichtenhorst, Gelderse Geschied., D.I, bl. 90; 
van Hoogstraten en Bronerins van Nidek, Groot Al- 
gem. Histor. Woordenh. ; Mr. C. W. V o n c k , Voorr. voor 
A. Ha f gen s, Beschrtjv. der Stad Doeshttrg, bl. LVII ; 
Mr. S. de Wind, Bihliotheek der NederL Geschied., D. I, 
bl. 165 en 543. 

AQUILOV1CANDS (Mikbiids) , geboorlig uit Friesland , schreef 
Examen Thesium Theologicarutn Jacobi Capell i , 1624, 8°. 
zijnde een onderzoek der Godgeleerde slellingen van Jacob Ca- 
pe 1 1 e, wegens de Nederlandsche Kerkberoerten , nevens eene naauw- 
kcurige overweging of het niet beter was, dat men degevoelens van 
A r mi n ins wat inschikte en toegaf, dan die ten eenemaal te ver— 
oordeclen en te verwerpen. 

Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot 
Algem. Hist. Woordenh. 

ARCER1US (Johannes) of jVrchbbius , geboren te Noordhoorn 
in het Westerkwartier dat tot de provineie Groningen be- 
hoort , waar zijne oaders wetgezelen landlieden waren , was een 
kweekeling van den Rector der beroemde school te Groningen, 
Regnerus Praedinius. Hij legde zich reeds vroeg op de we- 
tenschappen toe en helde spoedig tot de Hervorming over. In 
1568 werd hij Rector der Lalijnsche school te Franeker , doch om 
de vervolgingen van den Leeawarder Bisschop Cunerns Petri, 
wegens zijne godsdienslige denkwijze , te onlgaan , week hij in 1572 
naar Haarlem, van daar vlagtte bij , wegens het daarna om die 
stad gestagen beleg, naar Leyden, doch begaf zich vervolgens, 
om meer rust te genieten , naar Emden , waar hij echter niet lang 
inoet vertoefd hebben , want den 2 October 1573 woonde hij reeds 
wedcr te Delft. In het jaar 1576, werd Arcerins van Pur- 
merende , naar Enkhaizen beroepen , doch daar die stad toen geene 
twee Leeraars kon onderhonden , keerde hij naar Zuid- Holland te- 
rug , waar hij eenige lijd vertoefde zonder vaste standplaats te heb- 
ben. Hij woonde het Synode van Dordrecht in Julij 1 .-173 bij, 
en teekende daar als Dienaar in de Classis van Leyden. Nog dat 
zelldejaar was bij te Slnis , tot ordening der gemeente werkzaatn, 
zoudat den 14 October van dat jaar onder zijne leiding aldaar twee 
Ouderlingen en drie Diakeos verkozen werden ; doch op het einde 
van 1580, vertrok bij reeds naarOost- en West Terschelltog; ook 
bediende hij buitengewoon de kerk te Leeuwarden , van waar hij in 
1586 tot Rector der Latijnschc scholen te Utrecht beroepen werd, 
in die betrekking ongeveer vier jaren veikeerd hebbende , werd 
hij aangcsleld lot Hoogleeraar in de Griekwlie taal tc Franeker , 
waar hij den 27 Julij 1604 overleed. Uit helgeen van hem te 
Slnis in de acteboeken tc vinden is, blijkt dat bij een ijvervol en 
tot het in stand brengen der Hervorming rusteloos weriend man 
was , misischien was hij te rnsteloos. 

Hij was in 1568 of 1569 gehawd met Jaqueline Lotin, 
die hem zeven kinderen baarde, onder welke, behalve de hiervol- 
gende S ix lu s , nog twee zoaen J o h a n n es , die in 15D7 Pre- 
dikant was te Pietersbierum , van waar hij in 1600 naar St Anna- 
Paroeliie , en van daar in 1603 ot 1604 naar Allona bij Hamburg 
vertrok, waar hij in 1623 nog was ; en Paulus Arcerins, die in 
1606 of 1607 aan de Hoogeschool te Franeker lot Doctor in de 
Jledicijnen bevorderd werd, toen hij reeds Rcclor der Lalijnsche 
school te Dockum was; daarna nog vijf jaren bet Recto:'aat te 
Sneek waarrtam, tot hij in 1614 werd algezet, wegens eenen scher- 
pen brief aan Grotius, waarin hij Lubbertus, Bogerman en 
andere Friesche geleerden zeer vimiig doorhaalde. Onk had hij 
een geschil met de Senaat der Franeker Akademie in het jaar 
1626, over zeker door hem uitgegeven paskwil, en in 1634 over 



105 



hevige bedreigingen aan den Rector Magmfiea*. Later scVijnt de 
zaak eehter te zijn bijgelegd, aithans (lea 30 Slaart 1644 werd 
hem dc eer vergund openlijk eeaeoratie Over Christu/s Ufde»[l) 
te lutraden. 

De Hoogteeraar A r eer ins, heeft behalve eenigeOratiea, nilge- 
geven : 

J ambliohus de vita Pythagoras , ejusdemtpte Pntreptica , 
cum versions latinaet netis, Franeq. 1593,4°, weft werk men 
berispte van te reel verraetefheid in zijoe gissitigen. 

Qok prrjst men zeer het Godew Arcerianus Lewici Hesychiani , 
zijnde eenigen uit zijoen mood opgesehrevene verbeterisgen en 
aanmerkiugen door den geleerden Albert! in zijne nitg&ve opge- 
nomen. 

Voorl* heeft hij aan de uitgave dw Opera dementis Alexaw 
drini door Daniel Heintius zijne aanleekeningen toegevoegd. 

Nog eon hij eene Comrnentorim in Jeannis Calvini cathe- 
chesin hebben geschreven-, welke eehter niet in het licht is 
gekomen. Bovcadien heeft hij eeaige werken van Petrejus 
Tiara uitgegeven. 

Zie V r i e m o e t , Aiken. Frisiae. , pag. 73 — 81 ; G r e y d a- 
Dti, Naaml. der Predik. in de Classis te Franeker bl. 127 ; 
Kok, Faderl. Woardenb. ;■ Saxe, Onom. liter. Pars IV, p, 80; 
Chalmot, Biogr, Woordenb.; van Kampen, Geschied, der 
Neder. Lett, en fFetens. , B. I , hi. 277 / Ypeij ea Bermout, 
Geschied. der Nederl. Hero. KerJt, B. II, Aant. hi. 22, 100 en 
101; H. W. Steenstra, Oudheidk. Aant. van de Dorpen ens. 
der Grief. Barradeel, bl. 49. 

ARCER1US (Sinrs), een zoon ran den voorgaande, geborea 
te Franeker den 13 December 1578 , was in zijne teederste jengd 
een deelgenoot in het omzwervende leven zijner ouders en keerde 
ook met hen naar zijne geboortestad terng, waar hij zijne etudie 
volbragt en in 1596 met de waardigheid van Doctor in de Wedi- 
cijuen bekroond werd, 

Kort hierna werd hij door Graaf Willem Lodewijkvan 
Nassau, Stadhooder van Fries land, nitgenoodigd om de opvoe- 
ding en het onderwijs van zijne beide neves op zich te nemen, 
hij aanvaarde dien post en oefende levens de geneesknast te Leeu- 
warden uit, deeh geen smauk vindende in de hoo&che levenswijze 
verzoeht hij zijn antslag en weed, op voorspraak van zijnen Vor~ 
gtelijke beschermer, tot Medicus bij het leger aangesteld, welke 
post hij ooderscheidene jaren, met reel roem doch ook coder 
vele gevaren waarnara- 

Nadat zijn vader in 1604 overleden was werd hij den 26 April 
des volgenden jaars , in diens plaars tot H oogleeraar in de Griek- 
sche taal aan de Hoogescbool te Franeker beroepen, welke waar- 
digheid hij tot aan zijn overlijden , den 1 Augustus 1623, met veel 
ijver en lot grout nut der sluderende jengd heeit waargenonaen. Bij 
is nook gehxrwd geweest. 

Behalve nog eene iatijnache redevoering, zieavan hem het licht: 

Aeliani et Leonis Jmperatoris Tactica > cutt» nova versions 
ct animadversumibus, lugd. Bat. 1613. 4°. 

Galeni Pergameni, Parapkrastae Menedoti , ad Artium 
liber ahum studium capes&endum, Oratio adkort. It. quod op- 
timus Medicus , nisi etiam Philosophus , n<m sit. Franeq. 
1616. 4". 

Qok hragt hij iets tot de door Petrns ScriTerins bezorgde 
uilgave van : V e g e t i i, aliorumquc aliquot Feterum de Re Militari. 

Zijne sprenk was: Mors sola fatetur quantula sunt kotninwn 
mrpuseula, (de dood all een knt blijken hoe nietig der mensehen 
' ligcbauiL'ii zijn)« 

'£ie Triemoet, Aiken. Frisiatt. pag. 127 — l^jChalmot, 
Biogr. Woord.; Konst- en Letterb. voor 1636. D. I. bl. 355. 

ARGKEL (Cohhelis tan), geboren te Amsterdam den 3 Oc-tober 
1670, kwam in zijne vroegste jengd, met zijne oaders te Rottor- 
dam wonen, waar hij oader dft leiding van Joannes Sylvias, 
dest^ds Rector der Erasmiaansche scholen, de gronden der kennis 
vaa talen en wetenschappen legde. Van daar vertrek hij- naarAin- 
vterdam, om zich, aan de kweekschool der Remonstrunlen aldaar, 
eeist ouder Jean le Clerc en da«trns onder Filip van Eim- 
bo r g in de wijsbegeerte , laltm en. godgeleerdheid te oefenen. Den 
loop zijner studien gelukkig volbragt hebbende werd hij in 1696 
Predikant bij de Remonstranten te ltriclle, van waar hij in 1700 
naar Delft werd beroepen. Naar Rotterdam vertrolken in 1703, 
overleed hij aldaar den 29 September 1724 , en liet een zoon no. 
ter onderscheiding van zijnen vader Cornelisvan Arekel Cornz. 
genoemd, die in 1742 Predikant der Keinonstrapten te Wadding- 



(I) De Pa&fione Dominica. 



veen werd , van daar in 1747 naar Rotterdam ging en na den 1 1 
September 1769 van de dienst ontslagen te zijn den 28 February 
I7d3 overleed. 

Den vader gaat na dat hij een welsprekend en bekwaam Predt- 
ker een tninuaar van de letteren en gedenkieekenen der ouden was 
ook tokielde hij vrij gelukkig de Hederduitsche lier. Uit dien hoolde 
hield hij gemeensohap met de voornaamste dichters van zijne tijd; 
Francias, Broekhaizen, Vollenhove, Moonen, de 
firandten, Hooge listen, V laming , de Haasenz. Bijwiehij 
tevens, even als bij alien, die hem leude, ook omzijne aanminnige 
zeden en aangenamen omgang, zeer in achttng stond. 

Hij heeft uitgegeven: 
Sad riant J unit, llornani t medici, Anitnadversa , ejus- 
demque de coma commentorius, ab auctore innumeris in, lo- 
ci* emendata et insignibu* supplements focupletata, Accedrt 
appendix B. adri ani J unit ad anitnadversa sua , nunc 
primum ex clariss. viri autographo in lucem edita. Ex bibliotheca 
Corn, van Arekel, Rotterd. 1701 et Rotten!. 1708, 8°. 

Ookheelt hij eenen fraaijen druk hezorgd van Mar colli Pa- 
ling en ii stellati sodiacut vitae; hoe est de hominis vita, 
studio , ac tnoribns optime institnendis , Rotterd. 1722 8° , 
welke voor de besie ultgaaf van dat werk gehonden wordt. 

Eindelijk, gaf hij nog in het laatste jaar zijns levens uit: 

P, de Groot, Diohtkundige uitbreiding der Psalmen. Rot- 
terd. 1724 4°, en 

J. van Geel Gedickten. Rotterd. 1724, 4°. 

Eovendien had hij eenen Commentarius vervaardigd op Fla- 
vins Creaconius Corripns, een Afrikaauaeh dichtei' en gram- 
matics, welke eehter niet in drak is uitgegeven. 

Cornelia van Arekel Cz. was schrijver van: 

Lijkreeden uyl 2 Tim. I vs. 7 en 8 over den Eerw. Ge~ 
leerden en Godvr. Heer Theodoras van der Hoeven, 
in zijn Eerw. leven Leeraar der Remonsiranlsche Gemeente 
te Rotterdam. Rott. 1748 8°. 

Lijkreeden vt/t Jer. XXII vs. 10 ter gedachtenisse van den 
Eerw. Godvr. Heer Petrus Westberg, in zijn Eertc. le- 
ven, Leeraar der Remonstrantiche Gemeente te Rotterdam. Rott 
1750 4". 

Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, GrootAl- 
gem. Hist. Woordenb.; J. A blonde, Naamr. van IVederd. 
boeken 3e Aanh.; Kok, Faderl. Woordenb., D. IV, bl. 1256; 
Saxe, Onomast. Lit. Pars II p. 52, Pars VI, p. 129; Chal- 
mot Biogr. Woordenb. D. I. 318; H. Collot d'Eaeury, HolL 
Roem in knnst. en wetens. D. Ill A hi. 188 — 190'; Sebotek 
ieuen van Al he made en van der S o he 11 in g bl. 10 en 
346; De zell'de Kerkl. Dord. D. II, bl. 82 en 83; J. Tide man, 
Remonstr. breeders, bl. 54; 65 , 6$, 193, 204, 373 en 373; 
P. Scheitema, Diatribe in H. Junii Fitam, ingenmm, 
f ami Ham , menta literaria. pag. 55 et 56. 

ARCKENS (Evkhabd), een der teekenaren van het Verbond der 
Edelen, ontweek met de andere laodgenooten in 1567 het drei- 
gende gevaar en vertrok nit Friesland, waarnit hij in bet volgende 
jaar gebannen werd, bij vonnis van Alva, die hem beschuldigde, 
de nicowe Predikanten te hebben begnnstigd, zijne vrouw door 
hun bestel naar de wijze der Zwinglianen getrouwd te hebben, en 
met zijne aanhangers , tegen wil en dank van den Paitoor en den 
Koster, de samstie overweldigd te hebben om er Psalmen tezingen 

Zie Te Water, Hist, van het Ferbond der Edelen St. II, bh 
159 en 160. 

AREMBERG (Jin vis Licne, Graaf vm), de oudsto zoon vaa 
Jacob de eerste Graaf van Ligne en van Maria van Wasse- 
n a er , erfdochter van de oudste tak van dezen stam , was door de 
veelvuldige heerlijkheden hierdoor op hem vererfd, een der rijkste 
ingezetenen dezer landen, en verltreeg den tile) van Graaf van 
Aremberg, doorzijahnwelijk met Margarelha vander Hark, 
Gravin van Aremberg. 

Hij werd in 1549 door Keizer Karel V, na bet overlijden van 
Maximiliaan van Egmond, Graaf van Buien, tot Stad- 
houder van Friesland, Groningen, Overijssel en Lingen aangesteld. 
In dat zelfde jaar ontving hij van de Staten dier provincien do 
hulde in naam van Filips als toekomstige lleer en Overste dezer 
Gewesten. 

N.i den afsland van Keizer Karel werd hij door Filips in zijn 
arabten bevestigd, en daar de Staten van Overijssel weigerden den 
nieuwen Vorst buiten lion gewest te huldigen , was hij andermaat 
de vertegenwoordiger des kooings. IJverig Katholijk , poogden de 
ontevredene Edelen hem te vergeefs in hun verbond tegen Gran- 
velle te doen declneiaeu, maar met den Hertog van A.erschot 

27 



106 



en de Graven van Barlaimont en Megen, bleef hij steeds de 
partij van dezen getrouw. In 1566 weid hem nevens den Graaf 
ran Megen door de Landvoogdcs het bevel over het leger loe- 
verfrouwd. 

In de maand September 1566, namen de Prolestanlseh gezinde 
burgers te Zwolle, aangemoedigd door het gunstig ontliaal hunner 
smeekschriCten bij de stadsregciing , de kruiskerk geweidadig in, 
en oefenden daar hnnoe godsdicnst , zonder eehter kerksiera- 
den of beelden te vernielcn, welk voorbeeld eerlang tc Dcvenler 
gevolgd word. Toen dit gebeurde, was de Graaf van Areui- 
berg juist afwezig, docli zoodra da mare van liet voorgevallene 
hem ter oore kwam, snelde liij spoedig naar Overijssel, en be- 
schreef de Staten te Deventer. Op deze bijeenkorast, verweet de 
Stadhouder de regering bare toegeeilijkheid, zeggende, dat het bem 
vreemd voorkwam, dat zij, die telkens klaagden over nieuwighe- 
den, welke de Landvoogdes wilde invoeren, zich zu!k eene groote 
nienwigheid veroorloofde , in zulk eene gewijlige zaak als de gods- 
dienst, er deze wooi-den bijvuegende: »lk zeg u en wit u zeggen, 
»al zoudt gij nuj steenigen als St, Steven, uw verderf is nader 
sbij, dan gij meent. Gij brengt de Spanjaaiden in bet land, en 
»als wij ze eens bebben, boe zullen wij ze weder kwijt worden." 

Zijne vrees werd maar al te spoedig gegrond bevonden, want reeds 
in bet volgende jaar kwam de Hertog van Alva met 12000 Span- 
jaai'den herwaarls, bij welke gelegenheid de Graaf van Arembcrg 
door Filips , wegens zijne gedane dienslea tot Vetdmaarschalk ver- 
heven werd. In Overijssel wist hij in 1567de openbare godsdiensl- 
oefeningen der Onroomschen te doen slaken , en de schade aan kerkea 
en kloostera veroorzaakt te doen boelen. In Friesland kwam de 
zaak zoo Jigtniet tot stand, en eerst teen mende aanstaande komst 
van Alva met een aanzienlijk leger naar de Nederlanden vermin; 
toen Oranje daarop besloot naar Duitschland te vertrekken, en Arem- 
herg schielijk uit Overijssel met vier vendelen knechten en zestig 
lifte paarden , naar Friesland trok , achiklcn zicb de gemoederen oni 
den Stadhouder eenige voldoening te geven en die van leeuwar- 
den gloten den 13 Janaarij 1567 met hem een verdrag , waarbij 
hij beloofde de inqnlsitie en strenge plakkaten te doen stilstaan. 
Men vertrouwde nogthana zoo weinigop deze belol'lc, dat wel zeven- 
tig Edelen, die bet verbond geleekend hadden, na het sluiten van 
dit verdrag naar Amsterdam en elders de wijk naraen. A re m berg 
had bun schrik aangejaagd deor bet vatten van Jakob van 
Ilpendam, Geheimschrijver van Brederode, die sedert te Brus- 
sel onthoofd werd. Met het verzekeren van Gromngen voor den 
Koning, had hij noglanger werk, zijndehct volk hier kreget van aard, 
en tretsch op de sterkte der stad. Het gelukte hein eerst in Junij 
onder allerlei vleijende beloflen, vier vendelen Duilsche knechten, 
onder Blasias van Vcgersheim in de stad te krijgen, die 
meest bij Onroomschen onder het dak gebolpen werden. 

In dat zelfde jaar werd hem het Opperbevel opgedragen over de 
troepen aan den Koning van Franknjk gezonden, oin dE Hugenoo- 
ten te beatrijden, van welken togt hij juist terugkeerde, toen Graaf 
Xodewijk van Nassau in Friesland viel. Teratoid toegesueld, 
herstelde hij de rust in Leen warden en Groaingen en trok legen 
lodewijk op, met bet voornemen eehter hem geen slag te leveren, 
voor dat Me gen zich met hem vereenigd had, daar eehter zijne oproe- 
rige troepen hem dwongen om den stnjd aan te g;ian, werd bij den 
23 Mfii 1568 bij Heiligerlee gestagen en sneuveide. Het verhaal 
■van Strada, dat hij en Adolf van Nassau elkander sou beb- 
lien doorstoken, is door van Wijn (1) gehcel wederlegd, terwijl 
hij tevens voldongen bewezen heef t , dat Arembcrg door de hand 
van twee soldalen gesneuveld is, 

De Spaansche partij verloor in hem een knndig irijgovcrsfe, een 
bedaard, voorzigtig en standvaslig Staatsman. Ook werd van hem 
getnigd, dat hij en zeer tegen was, om de gestrenge plakkaten le- 
gen de Hervormden ten nilvocr te brengen ; toen zij cei'st werden 
afgekondigd , maakte hij zelfs geen zwarigheid, om in 's konings 
Raad te Erussel openlijk te verklaren, dat zijns inziens dit de weg 
niet was j om de nieawe leer te beletlen, dat men veeleer begin- 
nen moest met de losbandigheid en steuhte zeden der geestclijkheid 
te beieu"elen, en te maken , dat de Predikers tan het Evangelic, de 
leer die zij verkondigden ook beleefden, want dat indiende gemecnlc 
bemerkte, dat hunne voorgangers onbesproken van gedrag en wan- 
del waren, zij naar geene andere Leeraars, hoe gestreng ook van 
zeden , zou omzien. Voorfs betnigde bij de?e voordragt niet al- 
leen 1e doen in bet belang der ingezeterien, maar nog veel meerin 
die des Konings. Hoewel nu zijne pogingen ten deze vruchleloos 
waren en de plakkaten blevcn stand houden, zijn zij editor gedarende 



(1J UuUsittemd Leden , D. I, , 832—263. 



zijn bewind in de Iandschappea onder zijn bestour nimmer ten uit- 
voer gebragt. Ook bestaat er geen voorbeeld dat eenige ingezeten, 
uithoofde van verschil van godsdienatige gevoelens , aldaar gedurende 
den tijd zijns levens, in Jijden gebragt is, hebbende bij zulks altijd we- 
ten voor te komen. 

Zie Bor, HhdarL Oorl. B. I, bl. 22 (16), B. II, bf. 91 (64), 
B. Ill, bl. 145—147 (102 en 103) en 169 (120, B. IV, 220 
(156) en 235 (167); van Meter en, Hist der Nederl. D. 1, bl. 
448 en 558; Hooft, Nederl. Historie, bl. 105, 129, 165 en 
166; Strada, Hist, de la Guerre des Pays-has, Tom. I en 
II passim; Schotanus, Friesche Hist, passim; van Hieris, 
But, der Nederl, Var&ten , D. Ill, passim; Wigenaar D. V. 
bl. 332 en 380. VI passim; Bijvoegs. op Wagenaar, D. VI., 
bl. 64^-67; C ha! mot, Siogr, Woordenb. ; Scheltema, 
Staatk, Nederl. D. II. bl. 35 — 37 ; Biogr, Nationals j J. A. d e 
Vos van St een wijk, Gesch. Verh. over Vollenhove , bl. 62 
en volg. ; Biogr , Univers. ; A r e n d , Alg. Geschied. de» Fa- 
derl., D. II., St. IV,, bl. 25 en 44 St. V„ bl. 35; Gaebard, 
Corresp, sur Finvas. de Louis de Nassau enFrise,pag. 13 — 99; 
Groen van Prinsterer, Arch, de la mats. d'Or., Tom. I., 
pag. 374, Tom. II. ct III. passim. 

AREND, llertog van G elder. Zie AARIfOUT. 

ABENDS (Jiir), Jam Arentsz. of Sis Ahehdszook ook wel Jin 
Arekdser, geboren te Alkmaar, leerde in zijn jeugd het maodemaken 
bij zekeren Gerrit Alberts, die de leer der Roomsche kerk 
verlaten en die der Hervormden omhelsd had, en ook zij a en leer- 
ling in de godsdienst schijot te hebben onderwezen. Later door 
vlijtige oefeuing, tot meerder kennig in de leer gckomen, trachtto 
hij die oob bij andere voort te planten , docli , om den liaat van 
Elbert Hoik, Pastoor te Alkmaar, te ontgaan, zag bij, even als 
Alberts, zich genoodzaakt die stad in bet begin van 1566 te ver- 
laten. Arends vertrok met vrouw en kinderen naar Kampen , 
waar hij in bet verborgen leerde en predikte. Hij bepaalde eehter 
zijne dienst niet geheel en al tot de kleioe gemeente der s'ad, 
maar begaf zich nn en dan ook eens naar Holland, om die verga- 
deringen, welke daar in alle mogelijke stilte gehouden werden, te 
bezoeken en te stichten. Door eenige Amsterdammers, bij wie hij 
bekend was, werd hij derwaarts ontboden, ten einde met hen te 
overleggen, of men al dan niet het prediken openlijk in Holland 
zou ondernemen. Met zes van de voornaamsle burgers kwam hij 
alzoo den 8 Julij 1566, buiten de St. Antoniespoort , tuaschen 
Amsterdam en lloutewaal, aan den Ukant, in het riet, bijeen, 
orodat zij zulks in de stad nog niet darfden wagen. In deze kleine 
vergadering deed Jan Arends eerst, doch met zachte stemnie , 
een vurig gehed, »dat God zijnen Heiligen Geest in het mtd- 
» den van hen wilde ueder zenden, om te kunnen hesluiten, 
» helgeen inzonderheid Zijne Hooge Dlajesteit tot eer kon ge- 
» dijen." Daarna overleggende of men de openbare preek oak in 
Holland zou aanvangen, werd met eenparigheid van stemmen be- 
aloten, dat men zulks, met ter zijde nulling van alle gevaar en 
vreeze des doods , moest ondernemen. Doch men vond geraden r 
des namiddags nog eens ter zelfder plaatse bij een te komen, 
om nader te beramen, hoe men het zou aanvangen. Men kwam 
alzoo volgens afspraak, ter bestemder ure en ter zelfder plaatse 
bijeen, terwijl de vergadering, even als te voren door Jan Arends, 
met een vurig gebod, werd geopend en daarop het beslait geno- 
men, alomme in Holland te prediken, behalve omtrent Amsterdam, 
waar men het i uit onlzag voor de regering, nog wat zou nifstellen. 

In gevolge het genomen bcslnit deed Jan Arends den 14 Julij 
de eerste openbare preek der Hervormden in Holland, digt bij Uoorn ■ 
voor het Reguliersklooster, in het open veld. Het volk dat hier, 
zoo uit de stad als van de omliggende darpen, in grooten getale, 
ten gehoor kwam, zong eerst eenen Psalm; daarna deed Jan 
Arends het gebed en vervolgens de Preek, welke in diepe Btilte 
en met den uilersten aandacht door de vergaderde menigte werd 
aangehoord. Daar nn de Bargemeester van Hoorn juist op dien 
ijd, met den Sellout Mr. Joost van Hu yges loot , den On- 
derschont Hendrik Korver en twee jonge Znidhotlandsche Edel- 
lieden, bij de Reguliers Monniken te gast en vrolijk waren , hoor- 
den zij het rnmoer van bet volk, en niet weteude wat dat te be- 
duiden bad , zonden er iemand been , die hun tot bescheid bragt, 
dat er gepredikt werd. De Schout , de Onderschout, een der Mon- 
niken en de twee Edellieden stonden op, en gingen aan de sloot 
staan,dieden weg van het klooster scheidde, digt achter den Pre- 
diker, waarschijnetijk om hem vervaard te maken en alzoo de ver- 
gadering te stoorcn. Arends ging niet te min met zijne rede 
voort. Nu sprang de Monnik in de sloot en maakte een ijsselijk 
geeehreeaw, zich verbeeldendc daardoor het volk op den loop te 



107 



jagen , doch ook dit mislakte , want het volt verroerde zich, niet 
en hleef even aaodachtig naar den Prediker lnisteren. De Sellout 
keerde nu naar het Booster terug, doch de Onderschout ea de hcide 
Edellieden bleven de preek tot het einde toe aanhooren , en de bcide 
laatste ontzagen zich niet , toen zij weder ter maallijd kwameu, den 
Monnik toe te voegen, dat htra de rede niet kwalijk [jeviel. 

Den 20 Julij predikle A rend a weder buitea Alkmaar op eenen 
koornakker, met grooten toeloop, zoo uit de stad als van de cm- 
liggende dorpen, en den votgenden dag buitea Haarlem, bij het 
Suit te Kleef, en op het laatst dier maand , buiten de Haat'lemmer* 
poort der a tad Amsterdam, op den zoogenaamden Rietvink, zij ode 
een laag sink lands buitendijks onder Sloterdijk. Nadat hij den 4 
der volgende maand nog cons te Buifcsloot en op de volgende dagen 
in de omstreken van Utrecht gepredikt had , werd hij den 21 Augustus, 
toen hij vlak voor de stad , aan den oever van het 1J , op de Las- 
iaadje gepredikt had, door zijne toehoorders, met geweld binnen 
de stad gebragt, vraar hij zich weldra als vaste Predikant aan de 
gemeente verbond , die reeds zoo veel verkregen bad dat er in twee 
kerken mogt gepredikt worden. 

Jan Arends en zijne twee ambtgenooten , Pieter Gabriel 
Schagen en JVicolaas Scheltius, warcn zeer aangenaam bij 
bet volk, want zij bejaagden geen schandelijk gewin en leefden 
zcer malig; waren gastvrij; en ontvingen al wie bij hen om raad 
of hulp kwatn; zochten de tafelen der rijken niet, maar schikten 
zich, genoodigd, naar de tijd, bij arm ea rijk, zonder met Jekker- 
nijen gediend te zijn; ook hadden zij zich, gedurende de vervol- 
ging, onder de hnislieden, mecst met weienmelk beholpenjhunne 
kleeding was insgelijks gering, doch eerbaar. In taalgeleerdheid 
gingen Schagen en Scheltius hnnnen arnbtgenoot Jan Arends 
te boven, want deze verstond geen andere dan zijne moedeitaal; 
doch daarentegen bezat hij een gezond oordeel en kloek versland; 
was tot verwondering belezen in de II. Schiift ; had vrijmoedigheid 
door zijnen ijver; wist met zijne welsprekendheid in het prediken 
de harten der menschen te treffen ; lerwijl hij zeer scherpzinnig 
redekavelde en zijne wederpartij, het zij Roomschgezinden , Ar- 
rianen , Wederdoopers of Ltbertijnen , met klem wederslaan kon, 
Noglhans was hij rekkelijk en toegevend omtrent verschillen, die 
zijos oordeels, niet ten cenemale noodzakelijk waren; en zoclit 
die met zachtheid bij te leggen. 

Inmiddels namen de zaken te Amsterdam een en gebeel anderen 
keer zoodat Arends zich genoodzaakt zag, even als zijne ambtge- 
nooten naar Emden te vlngten, waar hij wel ontvangen werd en 
zich, niet zonder stichting voor velen ophield; lerwijl hij inmid- 
dels, geen moeite onlzag, oxn ten verzoeke van Bide rick So- 
n o y , de uilgewekene Nederlanders op te roepen en aan te sporen, 
zich naar Enkhuizen te begeven ten einde die stad weder aan 
'g Prinsen zijdc te brengen. 

In 1572 werd bij als Predikant naar Alkmaar beroepen, in welke 
hoedanigheid hij in het volgende jaar Praeses was van het Jfoord. 
hollandscbe Synode. Hij ovcrleed kort daarna, namelijk den 28 
Augustus 1573, terwijl de stad door de Spanjaarden belegerd was. 
Op het niterste liggende en de alarmklok hoorende , bad hij, be- 
nevens zijne huisgenooten God, met gevouwen handen, » dat Hij 
toch Alkmaar zijne vaderstad, » den vijand niet mogt (er plundering 
»en verwoesling overgeven, maar liever voor de Geloovigen en 
» Godvruchtigen nlJaar eene hulte maken," In zijne ziektezegt men, 
ontbood hij zijne vrienden, Meesler Nanning van Forces t, 
naderhand Raadsheer in den lloogen Raad, Filips Kernel isz. 
en anderen, voor zijn ziekbed, wekte hen met harfelijke laal tot 
kloctmoedigheid op, en Iroostle hen met de hoop eencr aanslaande 
verfossing: »God", zou hij h nn toegeroepen hebhen, »zal eene goede 
uitkomst geven en de vijand ditmaal de stad niet winiiRn," kort na 
dit gezegd te hebben blies de brave man , die zooveel voor de zaak 
der llervorming gedaanhad, zachtjes den laatsten adem uit. 

Zie Bor, NederL Oorl. B. VI. bi. 371 (270); Brandt, 
Hist der Reform. D. I. b 1.149, 315— 333, 378, 379, 384— 387, 
459 en 543; G. Boomkamp, Alkmaar en, zijne geschiede- 
nissen, bl. 136, 147, 149, 164, 190, 191 , 199 en 240; V e 1 i u s 
en C e n t e n , Chronijk van Hoorn, bl. 295 , 297 en 386 noot. L e 
Long, Beschr. van de Reform, der stad Amsterdam , bl. B26, 
527, 544; Kok, Faded. Woordenb.; Lecensbeschryving van 
Nederl. Mannen en, Vrouwen, D. X. bl. 289 — 421; Chal- 
mot, Biogr. Woordenb,; Koriing, Tafereel der stad Haar- 
lem, D. II. bl. 59 en 60; Tpeij en Dermout, Geschied. der 
Nederl. Herv. Kerk., D. I. bl. 187, aant. bl. 67. 

AREKDS (Jaw), geboren den 11 September 1738 , te Dordrecht, 
waar zijn vader Roelof Arends Heelmeester was, legde zich 
gednrende eenige jaren, onder de leiding van zijnen stadgenoot Jo- 



ris Ponse op de schilderkunst toe. VervoTgens be&af hij zich ter 
uitbreiding zijner knndigheden naar Amsterdam. Na bier twee 
jaren geweest te zijn, keerde hij naar zijne geboorteplaats terng, 
waar hij in den beginne alles schilderde wat hem besteld werd, 
doch later legde hij zich meer bepaald op het schilderen en tee- 
kenen van schepen toe. Vervolgens bragt hij eenige jaren te Mid- 
delbnrg door , waar hij schilderijen en teekeningen voomamelijk 
naar lastplaatsen van aanzienlijke lieden vervaardigde. Somtnige 
zijner teekeningen zijn door hem zelven gpgUt, andere zijn door Fran- 
sche gravears in het koper gebragt, ook beproefde hij prenttee- 
keningen te maken , waarin hij niet ongelokkig slaagde. Uaderhand 
in zijne geboortestad terug gekeerd, teekende hij meest met Oost- 
indische inkt, watergezichten, rijkelijk met schepen en schniten 
gestoffeerd en uitvoerig behandeld, doch niet vrij van stijflieid- 
Hij wa* nitnmer gehuwd geweest en overleed den 22 April 1805. 

Zie van Eynden en van der Willigen, Getchied. der 
Faderl. Sckilderk. D. II. bl. 272— 274; Immerzeel, levens 
en JFerken der Schild. enz. 

AREHDS (Roelof) de Johoi, een breeder van den voorgaande, 
van wien ons echter geene andere Jevensbijzonderheden bekend zijn, 
dan dat hij in 1787 in geene zeer gunstige omstandigheden over- 
leed, heeft zich als een niet onverdiensteiijk Nederduitsch dichter 
doen kennen door zijn: 

Gedichten. Amsterd. 1757 4° van welke een tweede bnndel 
te Dordrecht in 1772 oitkwara. 

Voorts zag nog van hem het licht.- Zegepralende liefde ter 
eere van de Egtverbintenis sijner vorstelijke H. den Prime 
van H'assavt-Weilburg en de Primes Karolina den 5 van 
Lentemaand 1760 Staat- en Zinneapel Amst. 1760 gr. 8". 

De dood van Adam, trtp> van f. G. Klopstoek, nit het 
Hoogd. Dord. 1774, 8" en 

Vaderlandsche Kermisvreugd, Dord. 1782, 8". 

Zie Witsen Geysbeek, Biogr. Woordenb. der Nederd. 
Dichtersj Biogr aphie Univ./ Sc hotel, Kerk. Dord. D. II. 
bl. 188. 

AREHDSEN(Jin), Zie ARENDS (Jab). 

AREJfTS fllEHDHiK). Zie AQUILIUS (Hemic™). 

ARENTS (Thomas), uit geringe, doch ecrlijke onders , geboren 
te Amsterdam, den 6 Janij 1652, was eerst werkzaaui op het 
kantoor van den Makelaar Le Bleu, wien hij later in zijne zaken 
opvolgde. De uren zijner uitspanning wijdde hij aan debeoefening 
der Kederdnit8che dichikunst, waarin hij zeer aaDgemoedtgd werd 
door den Burgemeester Joannes H udde, een groot voorslander 
der wetenichappen, die hem met zijne vriendschap vereerde. Hij 
was dan ook in zijnen tijd een niet oogeacht dichter en lid van 
bet kunstgenootechap Nil volentibus ardmim. Hij heeft de vol- 
gende tooneelsiukken in het licht gezonden. 

Mithridates, Koning van Pontus, trsp, uit het Er. van Racine 
Amst. 1769. 

Bajaseth, trsp. naar het Fransch van Racine. Amst. 1682. 

Roeland, trsp. het Fransch gevolgd. Amst. 1586. 

Amadis, trap, in maatz. Amst. 1687. 

Cadmus en Hermione, trsp. in maatz. Amst. 1687. 

De Krooninge van hare Majeateiten Willem Hendrik 
en Maria Stuart, tot Koning en Koninginne van Enge- 
land f Vrankrijk en Yrland, Amst. 1689. 

SchijnheiUge vrouw, met de ttitvaart van JanJaspcrsz. 
Amst. 169J. 

Het school voor de Frowwen, blsp. uit het Fransch van Mo-. 
liere. Amst. 1707. 

Silo den Bemelschen Minnaar, treurblijcindend zinnespeL 
Amst. 1714. 

JoanGaleasso, Dtoingeland van Milanen, trsp. Amst. 1718. 

Sertorius , trsp. uit het Fransch van Gorneillc. Amst. 1722. 

A He deze tooneelwerken hebben wel is waar weinig waarde, doch er 
worden zeer verdienetelijke stukken gevonden, in den bundel ge- 
dichten welke door Mattheus Bronerius van Nidek, na zijne 
dood, die in 1702 voorviel, zijn uirgegeven onder den tilel van; 

Thomas Arents. Mengelpoezij. Amst. 1724. 8°. 

Zie Hoogstraten en Brouerins van Nidek, Groot Algem. 
Hist. Woordenb.; Kok, Faderl. Woordenb.; J. de Vries, 
Proeve eener geschied. der Nederd. Dicktk. , D. II. bl. 98 en 
99; Biograpkie Nationals; Van K a in pen, Geschied. der Ne- 
derL Letteren en Wetens., D. I. bl. 365; Witsen Geys- 
beek, Woordenb. der Nederd. Dichtk. ; Biogr. Vniverselle.'' 

ARENTSZ (Jab). Zie ARENDS (Jab). 

ARGENTEAIT VAN HERMALIE (Johan vak), een der teeke- 
naars van het Verbond der Edelen t was afkomstig uit een aloud 



108 



en hoogadelijk gesiacht uit Limburg, dat nog in wezcn is, en dat 
zijnen naam ontleent van het kasteel Argenteau, tasschen Maas- 
tricht en Luik, in welts nabijheid ook Hernial of Hermalle ligt. 
Hij was een zoon van Jakob d' Argenteau en van Engelberte 
Jauche de Mestaing, en gehuwd met Maria van Hernial, 
vrouw van Fontaines, doch. liet geene kinderen na. 

Zie Van Loon, Besokr. der Nederl, Historip,, D. Lb!, 81 en 
82; Te Water, Hi*t. van het ferb. der Edelen, St. II. bl. 160 
en 161 en st. IV. bl. 425 en 426. 

ARKEL (Fohebt of Folbert var), Heer van ter Lee of Lede 
en Haastrecht, die in de dertiende eeuw leeSie, staat bij de Hol- 
Jandsche Kronijkschrijvers te boek voor een zeer goddeloos mensch. 
Hij was inzonderheid gebeten op Heer Jan van Arkel, gezegd 
de Sterke, ofacboon deze zijn bloedverwant was, en brouwde daar 
hij hem niet opentijk dorfde beatrijden, allerlei aanslagen om hem 
van kant le helpen. In het jaac 1287 kocht hij den Koster der kerk 
te Arkel, met eene groote som gelds, om, dat hij op Kersnacht, 
als Heer Jan in de kerk zou zijn, daaruit zou gaan , en de deu- 
ren toesluiten, zoodat Arkel nocb iemand er meer uit kon, ver- 
volgens zou hij, met het loiden der kiofc, een teeken geven , waarop 
Folpert, die met de zijnen in de griend verscholen zat, gewapend 
zou aankomen, ten einde Jan van Ark el te vaogen of om het 
leven te brengen, met atle <lie in de kerk waren. Ter bestemder 
tijd bevond Jan van Arkel zrch in de kerk, doch als deKoater 
reeds twee deuren gesloten bad tmar da derde nog open was, kreeg 
Heer Jan, zulk eene hevige buikpijn, dat hij zicb genoodzaakt 
vond er ait te gaan, hetgeen hij dan ook vergezeld van eenige 
Edelen deed, zonder dat de Koster zulks bcinerkte. Deze gafnu met 
de klok het teeken, waarop Folpert met de zijne de kerk omsin- 
gelde en die aan vier hoeken in brand stak, zoodat alien die er 
in waren in de vlam omkwamea of door de damp verstikten. Bier- 
op keerde de booswicht vrolijk naar Leerdam terug, in den waan 
dat hij Arkel nu van kant had geholpen , doch deze, het verraad 
gewaar wordende, liet den trouweioozen Rosier met gloeijende tan- 
gen nijpen en vervolgens verbranden. Toen Folpert hoorde dat 
Heer Jan nog leefde, barsttehij in de afgrijsselijksie vervloekingen 
nit, en begaf zioh uit spijt en vrees voor eenigen tijdnaar Duitseh- 
knd. Toen eenige jaren later de Betuwe inbrak en het water aan 
de Bolersloot staan bleef, Warn Folpert 'snacbis met twee of 
drie dijkwerkers derwaarls en stak den dijk door, waardoor de IVe- 
dcrwaard onder water geraakte en vele menschen en beesten ver- 
drrmfcen. 

Hij schijot rip eenen Hemelvaarlsdag , zonder dat het jaar vermeld 
wordt, na het gebruiken van het niiddagmaal, zwaar beschonken 
zijnde, te Haastrecht plotseling te zijn overleden , inisschien is hij wel 
in hflt water geloopen en zijn lijk nimmer teraggevonden , het- 
geen de oude schrijvers doet zeggen, dat de Duivel hem beeft 
weggevoerd. Hij liet bij zijne vrouw, eene dochter van HeerGerrit 
van Asperen, eenen zoon na, Pelgrim genaamd, dieevenhoos 
was als zijnen vader, en den 12 October 1304, met vele andere 
Edelen, in de Lek verdronk. 

Zie A. van Sligtenhorst, Geldersse Geschied, , D; Hi bl. 
196; A. Kemp, Besckrijv. van Gorinchem , bl. 41, 43 en 57, 
De vita et rebus gestis Dominorum de Arkel, in Matlhaei; 
Analect: Veter. ctev. Tom V, p. 2ll-"-213; Van Hoogstrafen 
en Brouerius van Nidek, Grooi Algem. Hist. Woordenb, F. 
bl 114; Kok, Paderl Woordenb. D. IV. bl. 1255—1256. 

ARKEL (Jah Heer vah) , volgens eenigen de eerste volgens an* 
dere de vierde van diennaain, een zoon van Poppe ofFoppe 
van Arkel en Maria, dochler des Heeren van Ooy in de 
Betuwe , lccfde in het begin der elfde eeuw. Bij had gedurende 
het heslnur van Dirk III, Graaf van Holland, zijn aandee! 
in diens krijgsbedrijven , inzonderheid tegen Adelbold, Bis- 
schop van TJlrecht , wien hij den 9 Jan if 1 010 tusschen Bodegra- 
veo en Zwammei'dam, en den 29 Julij des zelftlen jaars weder na- 
bij Bodegraven hielp veralaan. Ook verzelde liij den Graaf op 
diens togt naar bet H. Land en ftneuvelde aldaar in eenen slrijd 
tegen de Saraeenen in 1034 of 1035. Hij liet bij zijne eehtgenoote, 
Elizabeth, eene doehtcr van Willem van Guyfc, eenen 
zuon na , mede Jan geheeten; en eene dochter Maria-, gehuwd 
met Jan van Bronckhorsf. 

Zijn wapen was van zilver met twee gebreteaseerden fascen van 
keel. 

Zie A. Kemp, Beschrijv. van Gorinchem,, bl. 15 — 17,- 
Matthaens, Analect. vet. aev. Tom V. p, 20fi; A. van S ( i g- 
tenhorst, Geldersse Geschied., D. II. bl. 195; Kok, Fdderl. 
FFoordenb. D IV. bl. 1234. 



ARKEL (Jan II of V, Heer vax), was een zoon van den 
voorgaande. Bij volgde, na het stadje Heukelum, beneveus de dor- 
pen Spijk en Dalem, te hebben gestieht, Robert de Vries, die 
destijds in Holland bewind voerde , naar het Heilige land , waar hij 
acht jaren zeer dapper tegen de ongeloovigen si reed, van hier te- 
rnggekomen trok hij in 1076, met Robert de Vries en diens 
scboonzoon Dirk V, Graaf van Holland, op tegen Coenraad, 
den twee en twintigsten Bisschop van Utrecht, en hielp bet slot 
te Usselmonde belegeren, waar hij doodelijk gekwetst werd, aan 
welke wonde hij den 7 Januarij 1077 overleed. Hij was gehuwd 
met Margaretaa eene dochter van Jan van Aitena en had 
bij haar verwekt Jan die volgt; Johanna, gehuwd met Robert, 
Heer van lie us den en nog een dochter, wier naam men niet ge- 
boefct vindt, doch die in den eclit trad met G err it Heer van 
Teili ngen. 

Zie A. Kemp, Beschrijv. van Gorinchem, bli 18 en 19, Mat- 
thaeos, Analect. vet. aev. Tom V. p. 206; Kok, Fadert. Woordenb. 

ARKEL (Jam III of VI , Heer vasi) , een zoon van den voor- 
gaande, trok mede in 1096 naar het Heilige land, op dien togt te 
Venetien moetende vertoeven, om op goeden wind te wachten, 
hing hij, naar het gebruik van die dageti, zijn wapen voor de 
herberg, waar hij zijoen intreb had genomen, Een ander Heer, 
nit Hongarije, die het zelfde wapen voerde, dit ziende, nam het 
af, waardoor van Arkel met hem in twist geraakte, zoodat zij 
een tweegevecht aangingen, waarin van Arkel de overhand be- 
hield, hoewel hij den ander het leven spaarde, zoodat zijalsgoede 
vrienden scheidden: Hierop de re is voortgezet hebbende hielp hij 
Nieea, Tarsus en Antiocbie en eindelijk in 1099 Jemzalem inne- 
men. Ma om zijne dappere daden aldaar lot Ridder van het H. 
Graf te zijn gestagen , keerde hij ood en afgeleefd naar zijn land 
terug, doch overfeed te Straalsburg, in het jaar 1117, bij zijne 
echtgenoot, Aleida eene dochter van Jan Heer van Heusden 
drie zonen na latende, namelijk: Jan, die hem opvolgde en in 
1126 overleed-; Folpert of Dodo, Heer van Leerdam en 
Hugo, Heer van Bottersloot. 

Zie Kemp, Beschrijving der stad Gorinchem, bl. 20 en 21; 
Matthaeus, Analect. vet. aev. Tom V. p. 206 et 207; Kok, 
Vaderl. Woordenb. 

ARKEL(Jak Vof VIII, Heer vak), eenzoon van Jan van Ar- 
kel IV en van Elizabeth, dochter des Graven van der Lippe; 
trok nog voor het overlijden van zijnen vader, in 1124, naar het 
Heilige land , waar hij bij vele gelegenheden blijken van dapper- 
heid gaf, zoodat hij mede tot Ridder van het H. Graf werd ge- 
stagen,' en met vele lidteekenen van de bekomen wonden huis- 
waarts keerde. Naauwelijks waa hi] in zijn land terag , of hij trok 
met zijnen broeder Hugo, Heer van Bottersloot, Graaf Dirk 
VI tegen de Weslfriezen ter hulp, die hij tweemalen hielp ver- 
slaan. Toen naderhand in 1138 Otto Graaf van Benthem, na 
in het landschap Tweothe geplnnderd en gebiaakt te hebben, door 
Herbert, den zes en twinligsten Bisschop van Utrecht in eenen veld- 
slag was gevangen genomen en Dirk VI, Graaf van Holland, die Otto's 
zwager was, optrok , om dezen te ontzetten, hielp Jan van Arkel 
hem Utrecht belegeren , welk heleg echter werd opgebroken toen 
de Bisschop den belegeraars met den banbliksem bedreigde, Na 
eerst weder eenen togt naar het Heilige Land te hebben gedaan, 
inengde hij zieh in 1143 in den slrijd tusschen de Heeren van 
Grimbergen en de voogden van Godefried III, Herfog van 
Braband, waarin hij des eersten zijde koos, doch snenveEde in ee- 
nen slag, welke bij de Drie Fonteinen, niet ver van Brussel ge- 
leverd werdi flij, wien de roent nagaat van godsvrucht, wijs- 
heid, steikte en grootmocdigheid, was van atle zijne onderdanen 
geeerd en bemind. Driemalen was hij getrouwd geweest: eerst met 
Petronella, eene dochter volgens sommigen van den Graaf *an 
Meerj, volgens anderen van den Heer v a n Are; daarna met Gee r- 
traida, dochter van 11 end ri If, Graaf van Loon, en moeder van 
zijnen opvolger Jan, en eindelijk met Adelheide, volgens an- 
dere Christina van Steenvoorde, diehemschonk Hendrik, 
Heer van Houdrichem. 

Zie A. van Sligtenhors t, Geldertse Gesch. D. II bl. 195; 
A. Kemp, Beschrijving der stad Gorinohem , bl. 23 — 25; 
Mattbaeus, Analect. vet. aer. Tom V. p. 207 et 208, Kok, 
Vaderl. Woordenb. 

ARKEL (Jaw, VII of X, Heer vak), een zoon van Jan VI., en van 
Sop hia van Grim hergen vergezelde in 11S0 Floris III., Graa 
van II ol land, naar het Heilige Land, waar hij, even als aijne voorvade- 
ren , door dapperheid uilmuntle, zoodat hij doorFili pa-, Graaf van 
Vlaanderen, tot Ridder van het Heilige Graf werd gestagen. Van 
<.taar teruggekotneriy keevdc hij in 1188 andermaa! derwaarts en woonde 



109 



foen Let befog en de inneming fan Damiate bij. Met Otto II 
van der Lippe, den vierendertig*ten Biascbop van Utrecht, tegen 
Rodolf, Bnrggraaf van Koevorden, ijjnde opgetrokken , . aneuvelde 
hij , even alade Biaachop , in den slag bij Ane, een half nor van 
Gramabergen, den 1 Auguatua 1227. Zijne- echlgenoote , Jlarga- 
retha, dochter van- JBoudewijn yaa.S-i vel-tegjichoDk hem, be- 
lialve zijnet) opvolger Jan, die voor den atichler van Gnrincbem 
wordt gehouden en in 1234': in eene slag tegen de Sladrngera antu- 
velete, eette dochter, die met Eng<lbe>#'rvan Bru-nk burnt hawde. 

Zie A. *»n Sli sleahor *A r ,<*qldersse Getck D. II, hi. 195. 
A, Kemp, Jaar-£etchryciitg .«fer Had Gorintsfiem , D. 11-, bl. 
26—3 1 ; Blattbaeut, Analect.vet. aev. Tom V. p. 208. 
- ARKE1. (Jin X of XIII, Heer tan), een zoon van Jan IX. 
Beer :v««. Arkel;, om jijne OBgemeeae Hgchaamakrachien de Sterke 
_genoemd(l),en van Bert ha van Qehteji, hielpia 1282 Floris V., 
Graaf van Holland, de Weatfriozen bevechten, ten einde de dood 
van 'a Graven vader te wreeken en woohde onder Jan 1., Hertog 
van Brabant, den 6 Jooij -1288, den slag vrh Woeiingen tegen 
Heinald I., Herttg van Gelder, bij.. Voor de diensten door 
hem aan beide Voraten bewezen , werden de burgers van Gorinchem 
vrijverklaard van alie tollen, zoo le water ala te land, door ge- 
heel firahand, Holland en Zetland. Naderhand hielp hij weder 
Jan 1.^ Graaf van, Holland, do Weatvriezen beVeohf en, doeb arieu- 
velde in eenen veldalag, die den 2 April 1297 bij het dorp Voome 
geleverd werd. Zijne buitvrouw Bertrade, dochter van Gee-rit 
van Sterke ii borg, baarde hem 3 zonen en 2 dochtera, zgnde 
Jan, zijnen opvolger; Geertruida, gehnwd aan Huibert, Beer 
van Culenborg; Fl oris, die. Heer werd van Boltersloot, Spijk, 
filokland en Daleui; Herbert van Arkel, Ridder, en Mabels*, 
die met Otto van Egmond, BaljuwvanXemietnerland, tionwde. 

Zie A. van Stigtenhorat,. G elder sse Getchied, D. II., bl. 
198 en 197; A. Kemp, Besehrijv. der Had Gorinchem, 
bl. 44—51; Malt haeua, Analect. vet. oer. Tom; 214— 219; Wa- 
genaar, Fadtrl. Hist., D. 111., bl. 107; Kok, FaderlJFoordenb. 

ARKEL (Jab XI of XIV , Ueer vis) , een zoon van den voorgaande, 
rPwde naar Jeruzalem om aldaar Bidder van bet "H. Land te wor- 
den gestagen. Op zijne . terugreia werd hij. bij Genua door roo, 
vera overvallen, die hem en zijne knechfen allea afnamen , wat zij 
hezaten. Zij kwamen alzoo in die Had , zonder ieta bij zich , dan 
beigene zij aan hadden, zoodat zij niet eena in eene berberg durf- 
den gaan. — Van Arkols knechlen gingen de etad in, om 
bij de meuschen hulp (e zoeken, terwijl bun Beer zieh inmid- 
-dela in de kerk begaf om Gflds bijaiapd af le (.nieeken. De 
iuichten, in zekere itraat boveo de deOr van een fraai buia.het 
wapen-van Arkel ziende, klopten aldaar aan en vroegen wie daar 
woonde en waarum dit boia bet. wapen van hunnen Ueer in den 
getel %oerde^ N« vernamen zi) dat de,eigenaar dea liuizea een JJeder- 
hnder was , die vtle jaren geleden, toen Jan van Arkela 
vadcr nog leefde , ah mniicbtramer , door Jan op de atraat ont- 
moet zijnde , aan dczen zijiien geheelen mara verltocbt had en 
met bet dasryoor ontvangen geld zuoveel gewonnen bad,dat bij etn 
vermngend man geworden en te Genua met eene rijle vionw ge- 
hawd 'waa-j terwijl bij tot aandenken aan de edelmoedige daad 
van Jan van Arkel dienawapen in zjjoen gevel geplaatxt bad. 
Znodra de koopman nn vernam waar en in well eenen toestand zijn 
weldoiener zich bevond , apoedde hij zich dervraarta , nam hem in 
zijn hum opvbield hem eenige dagen aldaar en wilde hem de helft 
Kan, zijne goederen. afifaan," >»want", zeide by, »ik heb allea 
met uw geld, gewonnen." Van Arkel nam echter alechra Zoo- 
veel geld van hem ter leen , ab> bij poodig had , om met zijne 
knechlen behoorlijk te buia te kotnen. 

In. den oorlng w«lke in- 1502- , tuaachen- f i I i pa den Scboo 1 
n.^^ Konjng vqn JTr*nfc rij k en Gny van Dampierre, 
Graaf van VI aa n dererj?, g«*oerd werd , atond Jan van A r- 
ke 1 aan de zijde der V laming en., en voerden in den «lng bjj 
Kortryk , den 11 Junij van dat jaar geleverd , met zijne bloed- 
verwaot H ogo B otter dafoorhvede aan }, zg. aloegen metveel on- 
y«r*cbrokkeoKeid de eerlfe aeojallep deR J'caTiwbea at, en veroverd«n 
bunnebanier ,' die zij dejo Graaf v an V 1 a an d ^ r e n aanbeden. Zij 
waren iieide echter zoo zwaar gewond, dat Hugo daaraanbezweek, 
nu Beer Jan nog eenigen tijd in. Vlaauderen moeet verbltjveu oin 
zich te doen genezen. . .. + r. >■■.>.':■••• ■■' 

In 1314 zich le Keulen beyind^pde, ojn .z^nen zoon Jan uit 
te Luwtlijlen aan Ermgard, de eenige dothier en erfgenaam van 

|1) Men verfiaalt van hem , <Ul hy (ittemle op eenen geijidejjen b»0g»t 
en onder eenen bilk dnorrijdrniie, tijue handen en armen om den halk 
iloeg en raet *fln« dijen het paard met all* vier d* pooltn van din Jjronil 
hief, terwijl de hengit 3oat het kneilep z^nm kuiteii y^o pijn ^hreeuwdc^ 



Otto I, Graaf van Kleef, werd bij, om zijne dappnWd , 
op een toomooi aldaar gehouden , tot boofd en Frin* der Bidder* 
terkozen. * ';. - 

In bet jaar 1315 vie) Lodewjjk X ; Konihg van F ran k- 
rijk, in Vtaanderen ,en belegerde Kor4rijk,< t«tr%iJT'Wfll etfi HI, 
Graaf van Holland, RaueJmoBde v«rbrandd«thierop *erzamei'!e 
K obbe « tbW , 'gezegd van B et hu n e, Graaf „y*« Jf l»,a imj «* 
ren, ee» magtjg sieger bijeerj, 6m Kortrijk te ontzetien ; deed 
eei\en aanval en bragt jiaiiuicrfcelijie schadeaanbet Franache leger 
toe. De Graaf van BolJand, dit, veineme*d«, beval rm de 
vaandels te ontrollen en den Graaf van V 1 a-anderen . tegon 'te 
treiktn; hierop werd er, naibij Caaael, ter wederzijde verwoed ge- 
itredin.ep den Graaf varj Holland niet arUeen verwond, maar 
hij viel vanzijn paard en waa in groot gevewvan om te komen, 
doch de Heerva n Arkel, .Fiiipa van Waasenaer en 
Dirk van Brederode acbolen loe , en onlzette, hem met ger 
vaar van bun.jeigen leven. 

Toen die. van Lienden, ecu dorp in de Neder-Betowe , in 1318 
den ingezetenen van bet Stieht van Utreobt g«>ot»:!»chade en veel 
-overlaat aandeden , terwijl zij zeker kaafeel DnJlenbttrgin brand 
atakfo, -en de Bisichop bulp zoctit bij Will em III, Graaf van 
Hoi land r zond deze een Jeger derwaarta over het we] k bij Jau 
van Arkel bet bevel opdroeg , die daarop : Lienden , Keaieren en 
de omliggende dorpen doorrooven en blaken tot» onderwerping bragt 
en de ingezetenen' dwong om den Biaaxsbop de gedane schade le 
vergoeden en het slot Dullenburg ten hunnen koste weder op te 
bouwen. • ■ .•,': 

Hij overleed in den nacht van 24 December 1324 en had bij 
zijne eerate virouw Ermgard, eenige erfdochter van Hendrik 
van V ot> rue, Bnrggraaf van Zeelund, een zoon Jan zijnen op- 
volger, en Cunigunde, die de vrouw werd van den laataten 
Beer van Beokelum. Zijne Iweede vronw Mabel ia , eerie dochler 
van Zweder van Abcoude, acbonk hem Hendrik, Beer ran 
Abconde, en Zweder, Heer van Gaaabeek, Patten en 
Strijen. 

Zie A. van Sligtenhorat Gelderste - Getchied, , D. II , bl. 
196—198; A. Kemp, Besekrijving der ,$tad GorincHem , 
bl. 61—64; Matlhaeua, Anaiect, vet aev.tom V. p. 220 — 
224 ; K o k , FaderL fFoordenb, 

AMEL (JiirXUI, Beer vis), een zoon van Otto.Hcer 
van Arkel en Elizabeth, dochter van Thibatrt eenen breeder 
van den Uerlog van Barjn Lotharingen, w^a een dapper 
kiijgsman, die, reed* bij het leven van zijnen vader, in 1388, Hen- 
drik van Vianen beoorlcogde, in eenen liijg, welke ont«taan 
was over het vermoorden van twee Gorincbemache bnrgera door de 
opgezetenen van Meerkeri, en waarvoorHeer HendTik weigerdt; 
voldoening tc doen geven. Ueer Jan belegerde het alot te Ameirle 
en zoo bet ongetwijfeld vermeeateid hebben, indien niet Willern, 
Graaf van Oo* t er v ant was taaaehen beide gekomeri en eene verzoe- 
ning bewerkt had. Jan van Arkel atoqd gednrende het leven 
van zijiien vader in zpjlk eene blakende gnnat bij Herlog Aal- 
brecht van B eije re n r *ditt deze, toen bij zich in 1392 naar Be- 
negouwen begaf, om aldaar gehnhjigd te worden, hem tot Stad- 
honder en Rentmeeater der grafelijke inkomaien van Holland aan- 
atelde, niettegenstaatide van Arte (a vader daar zeer tegen waa , 
otRjda't deze,! ofcehoon bij zrJDen zoon volkomen bekwaam achtte, 
om dat ^mbt waar te ncmen, vreetde, dat hij in bet waaracmen 
daarvan ligtelijk in 'a Graven ongenade kon vallen. 

AU, ua het overlijden van zijnen vader, in 1890^ zijne moed<r 
de uilvaart in de kerk te Gorincbem had bijgewoond , en weder 
naar de bargt van Arkel, geleid werd, deed haar zoon Jan die 
voor baar loeaTnilen , en weigerde le daar weder hinnen le lafen , 
zoodat zij met weenende oogen zich van daar naar Goriiwhrtn be- 
gaf j • waar zij van baren ontaarden zoon veel teed en, hartzeer le 
vwduren had, waarom zij, de gelegenheid waamemende, dat bij 
afwezig was, kort daarna in allerijl met klein gevolg naar haren 
4ader Thibaut van Bar vlogtte, die haar het slot Piern»pont, 
met zijue twee steden en onderhoorige dorpen. inrnimdav waaru it 
van Arkel.baar mede zoa gehouden hebben, had zij niet, in 
het.gewaad van eene melaatache vi-onw, "hinnen den voorburg we- 
ten te komen en daarna de brag neder, en eene bende krijgfkncch- 
ten er over gelalen, welke zich van het slot meeater maakten. 

;Toeo Heriog Aarlhreoht, in het zelfde jaar, de Fries fin begon te 
beooiJogen, bragt Jan van Arkel, ale Sudhouder van Holland , de 
voornaauoite van den adel op debeen, te wetea:> Otto ! v*n , *Heu- 
kelum, de Beeren van Aaperen, Aciruoy, Leijenburg, 
Waa-rdenburg en Drongelen met nog 72 Riddera en 8 Jonk- 
beeren , muest alie zijue bloedverwanten en een groot aanlal trijg»- 

38 



110 



knechten; welke alien naar Fiiesland overscheepten en (lit gewest 
na eenen hevigen kamp , aan den Graaf onderwierpen. 

JVadat Hertog Aalbrecht zich weder verzoend had met zijnen 
zoon Willem van Oostervant, met wien hij eerst in omnia 
geleefd had, verklaarde deze laatste, in het jaar 1400, op last van 
zijnen vader de heerlijkheden van Jan van Ark el in Holland, 
namelijk Haagtrecht, Vlist, Stolwijk en anderen ten behoeve van de 
graaflij kheid verbeurd en bande hem zelven ten eeuwigen dage uit 
Holland, zonder dat men stellig weet.wat da artoe aan leiding mag ge- 
geven hebben, ofschoon het niet on waarschij nli j k is, dat die voorna metij k 
te zoeken is in den haat, die de GraaF van Oostervant, ende Hoek »• 
geziude Edelen, welke nu weder bij den Hertog in gunst stonden, 
tegen den Kabeljaauwsgezinden van Ark el hadden opgevat; onadat 
hij de ijverigste aanrader geweest was tot het vervoJgen van hen, 
die Adelheid van Poefgeest en Willem Kuser vermoord 
hadden. Overigens was het huis van Arkel, nadat het geslacht 
van Voorne en anderen gevallen was, zoo ten aanzien van maag- 
schap ats rijkdom, na den Graaf het magtigste hier te lande, het- 
welkook wel den naijver van den Graaf van Oostervant tegen 
Beer Jan kan hebben opgewekt. Deze laatate nuhierdoor getergd, 
zeideeerst Hertog Aalbrecht enkortdaarna Graaf Willem van 
Oostervant, den oorlog aan, bij opene brieven, welke hij Aal- 
brecht op hetslot Nieuwburg bij Alkmaar en Willem te Ques- 
noi in Henegonwen toezond. Ook begon hij dadelijk de vijande- 
lijkheden, met eenen aanslag op Oudewater, die echter mislukte; 
doch Giessenbnrg, Alblasserdam en meer aodeie plaatsen van Zuid- 
Holland, werdea door hem in brand gesloken. In het volgende 
jaar deed hij eenen inval in den Krimpenrewaard, van waar hij 
met grooten bait naar Gorinchem terag keerde. De opgezetenen, 
bijgestaan door de Dordacbe en Schoonhoveusehe Poorters, poog- 
den hem dien weder te ontvoeren, doch werden bij Nieuwpoort 
zoo hevig door hem aangetast, dat zij met groot verlies wijken 
moesten. Weinige dagen later deden de Rotterdammers en Schie- 
dammers eenen voorspoedigen togt in het Land van Arkel , van 
waar zij met den tneesten buit, schier zonder verlies teragkwamen. 
Doch terwijl de Hollanders aftrokken en gedeeltelijk reeds te Vi- 
anen scheep gegaan waren , overviel Arkel hunne achterhoede, 
hestaande uit Haarleuimers en Am sterda miners, en sclioot er o>ct 
donderbussen onder, die hun evenwel weinig scliade toebragten. 
De Leydenaars en Beverwijkers , weder aan land gestapt zijnde, 
hielpi'n de anderen zoo trouw, dat de Arkelsche eerlang de wijk 
moesten nemen. De veldtogt van dit jaar hep ten einde met het 
bemagtigen van Nienwpoort door Jan van Arkel, die bet stadje 
aan kolen legde. 

Nadat de oorlog nn twee jaren had gednnrd, in welke het krijgege- 
luk Heer Jan meer dan de Hollanderen gediend had, atelde Graaf 
Willem zich in het najaar 1403 aan het boold van een leger uit 
Holland, Zeefand , Friesland en Henegoawen bijeenverzameld, en 
versterkt met Utreehlsche , Engelsche en Kleetsche hulpbenden. 
Met zutk eene aanzienlijke magt trok hij naar het Land van Arkel. 
Heer Jan, de lmi ziende opkomen , had zich verhonden met een 
jrroot getal Duitsche en GeJdersehe Edelen, onder anderen ook 
met den Abt van Marienweerd, wien hij zijne heerlijkheid van 
Arkel opdroeg, om ze wederom van hem ter I een te ontvangen, 
en den vijand het platte land (en besle gevende, wierp hij zich binnen 
Gorinchem, voor welke stad Graai Willem den 29 Juij 1403 het 
beleg sloeg. Zijne groote overmagt Btelde hem in staat, om de stad, 
van alle kanten te omsingelen, en dag aan dag sterk met steen , 
nit grof geschut te beschieten. De belegerden bleven hem niets 
schuldig. Hunne boogschutters deden menigen annvaller sneuve- 
len. Zij deden eenen uitval op do Zeeuwen, waarvan er een aan- 
tal orokwamen; onder de gevangen enbevonden zich F lorts van Rors- 
sele, Nicol aaa van Reimerswaal, Filips van Everingen, 
en andere mannen van aanzien. Een tweede aanval op het kwar- 
tier van die van KJeef, was voor hun niet niin voordeelig, ma- 
keniln zij tot hunne gevangenen: Heer Walraven van Bre- 
derode, Gillis Sehenck, Hugo Post en aDderen. Twaalf 
of, volgens anderen, twee en twintig weken lang, had het beleg 
geduurd, wanneer Graaf Willem en Arkel beide naar het einde 
begonnen te verlangen. Jan, verfeoren Bisschop van Lnik, otn- 
trent deze tijd in het leger gekomen, bewerkte een verdrag, volgens 
betwelk » Heer Jan Herloge Albrecht en Graeve Willem: opde 
» knieen om vergiffenis verzoeken moest, en gedoogen , dat 's Her- 
»to;;en Vendel , een 1 geheelen dag op 't slot te Arkel stond." 

De hardate en groolste vijand der Kabeljaauwschen, Graaf Wil- 
lem, na zijna vaders overlijden aan de regering gekomen, handelde 
met die van Rotterdam , Dordrecht en Gorinchem als met openbare 
en. Heer Jan bediende zich van Boden en Brieven; maar 



de eerste werden door Willem niet gehoord , en nog minder de 
laatste gelezen. Integendeel deed hij die van Gorinchem , welke 
hij , bij hannen inval in 't Nederaticht gevangen genomen had, naar 
Woudiichem voeren, om hen , tegenover de stad hunner inwoning 
op raderen te doen zetten, Doch Ark el deed ter hunner verlossing 
Woudrichem door Willem IJsseldoorn, met eenebende gewa- 
penden, aU kooplieden vermomd, bij verrassing innemen en ver- 
volgens plunderen en verbranden , doch toen weder verlateo. De 
Graaf nam hierop , met behnlp van die van Utrecht, Hage- 
stein, Everstein en meer andere plaatsen in. Die van Go- 
rinchem , al hunne vorige welvaart ziende verteeren in armoe- 
de , begonnen te morren , wgtende hutinen Heer het onheil , 
dat henkwelde. Walraven van Brederode, die zich nog 
in de kloisters van zijnen vijand (ofschoon zijnen bloedverwant) be- 
vond, liet niet na den Graaf hiervan te berigten, die hierop niet 
verzuimde hem aan te sporen, om dit smeulend vnur in vlam 
te zetten. Geld, groote beloften en wat meer dienen kon , ver- 
spilde Brederode; en hierdoor kreeghij op zijne zijde eenige der 
aanzienlijkste burgers, en Arkels JAaadsmannen : Coenraad, Jan, 
Aart en Gerard van Herlaer, Jan van derDonk, Broe- 
nrs de Verwer en Johan Gerrardin, Proost van Gorinchem. 
Aan deze beloofde de Graaf van Holland , bij eenen bezegelden brief, 
80000 Prani<che Kroonen, en groote verheffing, indien hij zich 
ineester van Gorinchem maakte. De list, waarvan hij zich. be- 
diende, was de verspreiding van een verzonnen brief, waarin de 
Graaf zou gemeld hebben, nooit vrede met Heer J an te zuilen ma- 
len, maar wet met zijnen soon Willem. Twee oogmerken wer- 
den met dezen list bedoeld: eenit om degemeenfe tegen Heer J an 
op te zetten, en de andere om hem mede bij zijnen znon gehaat te 
inaken; die ook kort daarna bewilligde, dat zijn vader gevangen 
en naar K.ortrijk in vercekering gebragt zon worden. 

Nadie bewilliging, werd de Regering Jonkheer Willem in han- 
den gegeven, en alien, die den ouden Arkel getronw blevcn, 
afgezet en de verraders in hnnne plaatsen gesteld; het zelfde ge^ 
schiedde te Leerdam, en op het slot Arkel. Jan, die gednrende 
het plegen van dit verraad zich in Gelderlandbevond , ten einde met 
zijnen zwager ft e in a I d IV, Hertog van Gelder, de voorfzetting van den 
knjg te beramen , had dit naauwelijks veroomen, of hij begaf zich 
bijna alleen naar Gorinchem, doch de poorteo werden voor hem gesloten 
en zijn gezag op de bnrg niet langer erkend; het zelfde weder voer 
hem te Leerdam. Jonkheer Willem, wien door anderen het 
gchandelijke hiervan werd voorgesteld, voelde ras de werking der 
oatuur en de kracht van het bleed. Spoorslags reed hij uit Go- 
rinchem naar '» Hertogenbosch , om zich met zijnen beleedigden 
vader te verzoenen; beloolde hem niet alleen zijne goederen, 
maar ook zijoe verraderB in banden te leveren. Den zamen- 
gezworenen werd door een ander verrader, en wel door den ge- 
heimschrijver van den Heer van Arkel van deze onderhandeling 
kennis gegeven. Dua verhoden zij Jonker Willem, bij zijne 
terugkomst, mede binnen Gorinchem te komen en riepen in plaats 
van hem Graaf Willem in. Deze biermede zijn oogmerk be- 
reikt hebbende, leide eene sterke bezel! ing in de stad, en stelde 
Bidder Filip van Dorp tot Gonverneur aan, doeh Jonkheer Wil- 
lem maakte zich bij verrassing meester van de stad hoewel niet van 
het kasteel. Graaf Willem rukte hierop spoedig aan, belegerde 
de stad met eene groote menigte Hollanders , Zeeuwen en Stichte- 
naars. De Hertog van Gelder trok vervolaens met een nog mag- 
tiger leger tegen den Graaf, om de stad te ontzetten, de Graaf 
bood den Hertog eenen Veldslag aan, waarin deze bewilligde. Doch 
in piaats van te slaan , bediende hij zich van het opbreken van 
■Willem, werpende een deel van zijn volk in de stad en trok 
daarna af. Jan van Arkel nu meenende van ieder verlaten te 
zijn, en ook dat het den Hertog geen ernst was, om hem zijne 
goederen te doen herwinnen, verkocht alle zijne landen aan hem, 
op voorwaarde, dat ze nooit van het Hertogdom Gelder zouden mo- 
gen gescheiden worden; dit deed hij in het voornitzigt, dat die 
na den dood van Reinold wederom op zijnen zoon zonden moe- 
ten komen. JVadat nu de Burgers den eed van getroctwheid aan hem 
gedaan hadden, zelte de Hertog met meer ijver dan voorheen, 
den oorlog legen Graaf Willem door, en vierde aan zijn ge- 
woon gebruik van verwoesten den ruimen tengel , hetgeen bij 
tusschenpoozen voortdaurde, tot op het jaar 1412, wanneer, 
partijen den oorlog moede sehijnen te zijn geworden. De voorwaar- 
den,waarop zij den vrede sloten,hestonden hierin]: De Hertog zon, 
ofschoon tegen het verdrag met Arkel gemaakt, Gorinchem, Wou- 
drichem en het geheele land van Arkel aan Graaf Willem over- 
geven, waarlegen de Graaf aan den Hertog opbreogen zon 100,000 
Fi'ansche Kroonen, de Heer van Arkel zou jaarlijks uit den tol 



Ill 



te Lobiih 1500 Rhijntche guldens tretken, behalven dat aan 
hem zon worden afgestaan het Slot van Oijea, metzeren goede aan- 
grenzende dorpen. 

Graaf Witlem tort na het sluiten van den vrede met Hertog 
fteinald, eerstuit een Geldersch Edelman en daarna uit Reinald 
zelven vertiomen hebbende, dat er in Holland en zeifs onder de 
Edelen, gedurende den oorlog, eenen aanslag gesmeed was, om hem 
te vatten, en van het leven to berooven, kreeg dadelijk vermoe- 
denop Jan van Ariel en zijne betrekkingen in Holland, bovenal 
op Heer Jau van Egmond, die met Maria, de dochter van 
Jan van Arkel gehuwd was, en op Egmonds breeder Wil- 
lem, fleer-ran IJsselstein. Hij besloot derhalve zich eerst vanAr- 
' ke], die zich meestal in zijne heerlijbheid Pierrepont , in het Her- 
togdom Bar, ophield, te verzekeren, doch dit gelukte eerst in het 
jaar 1415, toen Gerrit van S t rij en, Heer van Zevenbergen, 
Floris van der Aa en Filips van der Lek hem, terwijl hij 
met een klein gevolg van Brussel terug keerde, waar hij de uit- 
vaart van den Hertog van Braband had bijgewoond, nabij Arpen- 
brogge, op te ligten en gevankeJijk naar 'a Gravenhage te voeren. 
Hier werd hij op de voorpoort gevangen gezet , daarna eenen gemi- 
men tijd op het sferke Slot te Gouda bewaard en toennaar Zeven- 
bergen gevoerd, waar hij tot in 1426 of 1427 in hech tenia bleef, 
loen Filips, Hertog van Bourgondie, door den Heer van We- 
semale, en door zijne oorlogsroagt , zooveel te weeg bragt , dat hij 
ontslagen werd. Daarna werd hij door den Proost van Utrecht met 
de heerlijkhetd Haastrecht en eenige andere goederen beleend. Ook 
deed Filips hem weder buldigen le Leerdam en Schoonrewoerd, 
als Heer van der Lee, doch de vervulling der belofte, om in het 
bezit zijner goederen geheel hersteld te worden , heeft hij niet be- 
leefd; hijstierf seer onverwacht, den 25 Augustus 1428, wordende 
zijn overlijden toegeschreven aan het onmalig eten van eeaen on- 
gemeen grooten aal. 

AUe de onheilen hem overkomen , worden doorgaans aan zijnen 
al te grooten hoogmoed toegeschreven, en ook door anderen be- 
schonwd, als eene regtvaardige straf, wegens de slechte behaudeling, 
door hem zijner moederaangedaan. Hij was gehuwd met Johanna, 
oudste dochter van Will em, Hertog Tan Gulick en Gelder, bij 
wie bij verwekte Willem van Arkel, die bieraohter volgt, en 
Maria, die, zooalswij reeds gezien hebben, gehuwd was met Jan 
Heer van Egmond. Daar zijn zoon Willem recda in het jaar 
1417 gesnenveld was, stierf met Heer Jan het oude, maglige en 
dappere geslacht der van Ark els uit, hetwelk zich evenzeerdoor 
overtimed en trotschheid , ata door rijkdom en dapperheid had on- 
derscheiden, zoodat na zijnen dood Gorinchem en het land van 
Arkel met het graafschap Holland vereenigd en daarvan sedert niet 
weder afgescheiden werd. 

Zie A. van Sligtenhorst, Geldersse Geschied., D, II. hi. 
172, 170, 178, 181, 186, 200—203 en 211; W. van Gout- 
hoe v en, oV Oude Chronijke van Holland enz. bl. 405, 409, 
412—414, 419—423, 427, 428; S. van Leeuwen, Batavia 
lllmtrata , bl. 840/ Kemp, Besohryv. der Stad Gorinchem, 
bl. 138— 169en238; Matthaeus, Analeot. vet. aev., Tom V., 
p. 229 — 236; Voasius, Hist. Jaerb. van Holt, en Zeeland, 
passim; van Mieris, Hist, der Nederl. Forsten, D. I, bl. 6, 
10, 14 en ]fl; Balen, Besckryvinge van Dordrecht, bl. 741, 
7fl4; Kok, Nederl. Woordenb.; Wagenaar, Fader I. Geach. , 
D. III. passim; Bijvoegs. en Aanm. op de Vaderl, Hist, van Wa- 
genaar. D. I. bl. 194 — 198; Barman, Vtrechts Jaarb , D. I. 
passim; Scheltema, Staatk, Nederl.; Bilderdijk, Geschied. 
des Faderl. D. IV. bl. 3, 15, 19—22, 29-33, 39—41; Arend, 
Algem. Geschied. des Faderl. ». 11. St. II., bl. 319—323, 
350—353, 436—450. 

ARKEL (Jak vam) de zeren en twindgste Bissehop van Utrecht. 
Zie Johannes IV. 

ARKEL (Koubeus vait) , zie ARCKEL (KoaiiBtts vas). 

ARKEL (Otio, Heer va»), een zoon van Johan XI, Heer van 
Arkel, en van Ermgard (volgens anderen Elizabeth) van 
Kleef, werd vansommigen bijgenaamd de Dappere, doch mogt 
naar ons oordeel veeleer de VVrevelmoedige geheeten worden. 
Hij loch *loeg den Proost van St. Maria te Utrecht dood, omdat 
hij hel regt van vergeving van Heer Otto's erfgoed, Schoonre- 
woerd, aan zich wilde trekken ; en alien, die zich verstoutten, om 
met dugvaardigingen of banbrieven in zijn gebied te komen , deed 
hij ten deele gevangen zelten,tcn deele verdrinken. Ook deed 
hij een Tollenaar bij Dordrecht, die de ingfzetenen van Gorinchem 
en bet land van Arkel, in strijd met honne vvijheden meer Het betalen , 
dan zij schuldig waren, en de voorbij varende schepen, als ver- 
beurd goed aanhaalde, na hein vruchteloos zijn wanbedrijf te heb- 



ben voorgehaaden, door zijne dienaars van kant helpen. Na dit 
verrigt te hebben kwam hij stoutmoedig, van eenige gewapenden 
vergezeld, te '» Gravenhage van Aalbrecht van Beijeren van 
dien manslag kwijtsehclding vragen, hefgeen de Hertog hem zeer 
beleeFdelijk soestond, terwijl hij voor zijnen zwager, den Kardinaal Re i- 
nier van Bar, bij het Roomsche hof absolntie wist te verkrijgen, 
tegen alle vonniasen vroeger tegen hem uitgesproken. 

Overigens was zijne regeringzeer heiUaam voor zijne onderdanen, daar 
hij geene doodslagers, woekeraars, overspelers noch maagdenschenners 
in zijn gebied wilde gedoogen , zoo ala onder anderen bleek aan ze- 
keren Hendrik Kannemaker, eenen rijken Poorter te Gorin- 
chem. Deze had vijf of zes schoone meisjes en jocge wednwen 
tronwbeloften gegeven, mils zij dit een jaar verborgen hielden,en 
haar alzoo verleid en bezwangerd. Hierover voor den Geestelijke 
Regter geroepen zijnde, spotte hij daarmede en gaf voor, alle die 
vrouwen getronwd te hebben. Zoodra Heer Otto dit hoorde,deed 
hij de poorten van Gorinchem alniten en wilde hem dan vatten , 
zwerende, dat hij hem zoo doen onthoofden. Hendrik dit verne- 
mende, verschoot zich op het kerkhof en in de kerk, als zijnde eene 
nnfeilbare toevlugt voor misdadigers. Hoewel Otto beweerde, dat 
Kannemaker, tegen God in het regt der H. kerk gehandeld had en 
alzoo hare bescherming niet waardig was, durfde hij den misdadi- 
ger niet met geweld ait de kerk doen halen, maar deed die om- 
singelen en hem toen in hel midden der kerk , bij het altaar des 
H. Kruizes, op eene breede zerk met eenen grooten verwerskuip 
overdekken. Kannemaker na geen uitkomst ziende, verzoeht 
vergiffenis en begaf zich in de gevangenis , kreeg acbt dagen tijd 
' om zich tot God te bereiden en werd toen in het openbaar ont- 
hoofd. 

Ue Dordtenaars, die de Gorinchemmers , welke met zont , koorn 
en andere waren nit vreemde landen voorbij Dordrecht voeren, 
wilden dwingen binnen die stad te verstapelen, wist hij epoedig zijne 
gramschap te doen gevoelen, door hunne voorbij Gorinchem va- 
rende achepen te doen aanleggen, de wijnen ten beste te geven 
om den zijnen, die schade van de Dordtenaars geleden badden , die 
te vergoeden. 

In het jaar 1387 ontstond ait een benzelachtige en nietige oor- 
zaak, eene felle en langdurige krijg tosschen Otto Heer van Ar- 
kel en de Heeren van Vianen en Ameiden. Vier burgers 
van Gorinchem hadden van eenen inwoner van Meer kerk verlof 
bekomen , om eenen boom , staande op zijn erf , om te honwen 
en daarmede binnen Gorinchem Meiavond te houden ; dan de vronw 
van dezen man , ofschoon wel wetende wat er tusschen hem en de Go- 
rinchemmers besproken was, weigerde den boom te laten volgen 
en riep debnren van Meerkerk te hulp, die op dit geroep met bij- 
len , zwaarden, houweelen en ander wapenlnig te hoop liepen, 
twee der Gorinchemmers in arrenmoede doodsloegen en de beide 
anderen doodelijk kwetsten. Otto van de toedragt der zaak onder- 
rigt, verzoeht den Heer van Vianen,' dat hij die doodslagers wilde 
8traffen, even als hij genegen was, die van Arkel te doen, als zij 
een diergelijk schelmstuk mogten begaan, of dat htj hem mogt 
veroorloven zelf ze te komen straft'en. Ala echler de Heer van 
Vianen, gestoOrd over dit zijna inziens onbehoorlijk verzoek, 
de schnldigen niet slrafte , verklaarde Arkel hem den oorlog, en 
zond inmiddela boodschappers aan alle dorpen in de landen van 
Vianen en Ameide, behalve aan die van Meerkerk, dat zij binnen 
drie dagen hunne have en beesten zouden bergen, want dat hij 
met een leger komen zon, om alle de dorpen te verbranden, de 
mennchen en alles weg te voeren. Die tijd verloopen zijnde ging 
Jonkheer Jan van Arkel, aan het hootd eener sterke bende, de 
bnizen te Meerkerk verbranden, en, daar zij devrouw met hare hand- 
langers niet konden in handen krijgen , al hun goed vernielen, overal 
in den omtrek branden en blaken, en Vianen met gloeijende si ee- 
nen beschieten. Kut-t hierop verbrandde Heer Otto het dorp 
Ameide, belegerde het slot en school het half tot pain. Die van 
Utrecht, als leenheeren van Ameide hierfoe verzoeht, lieten Arkel 
boodschappeu , dat hij zich van daar zon wegmaken of zij zouden 
er hem toe dwiuj;en. Arkel, die aldaar veel volks bij een had, 
zeide tot den bode, dat hij ze zoo stout niet kende om hem te 
durven slag leveren. Na namen die van Ameide en van Vianen, 
Willem, Graaf van Ooalervant, zoon van Aalbrecht van 
Beijeren in den arm, smeekende dat bij toch ecnlg middel mogt 
vinden om hun beider nndergang te verhoeden. Deze bragt een be- 
stand tusschen dc strijdende partijen te weeg, onder voorwaarde, 
n dat de Heer van Ameide aan Arkel zijn slot met al zijn 
n toehehooren zon ontraimen voor 16000 rijnsche guldens; en in- 
))dicn hij die penningen binnen twee jaren niet weder uttkeerde, 
»zon Arkel het huis met de daaronder Iiggende dorpen erfelijk 



112 



vbehooden." Nu ttaakle Ariel het beleg en nam bezit van het 
•lot. Toen het tweejarig beatand towchen Otto v a n . A r k e I en H en- 
d r i k v a a , J ija n e a -Bit- .was , reisde Otto, met zij nen toon Jan 
naar Loik, ten einde Jan ran Beijeren, die tot Btuschop van 
Luik wa» verkoren, derwaartele .verge?eJlen. Otto had zijnen on- 
derzaten bevolen, niet* tegen Vianen te ondernetnen alvorem hij 
en zijn zoon terug wareo, doch die van GoHnchem wapenden 
zich op zekeren tijd,. deden met reel volk eenen inval in het Land 
van Vianen, en vernieldeo alhetgeen Arkel vroeger in vfzen bad 
gelaten. Uendrik van Vianen en zijn breeder bemerkende dat 
deze bende geen hoofd had, verzamelde in der haast eene menigte 
volka, waarmede zij de. Goriricbeiiimera te .Lsfcet'teld aan vie (en en 
beatreden , hunne iegen»fander» bier den moed latende zinken , wer- 
den deerlijk gestagen en zulk een grout aantal van. hen gevangen 
genomen,.dat Vianen met, het losgeld de 16000 golden kon al- 
losaen en zijn land ran Amei.de weder 'in bet hezit.krjjgen. 

Toen Jan, Graafian KletfF, kiudeiJoefrovesleden wat> , maakte 
Otto van Ark el aatupraak op dat'graafecbap, omdat zijne moe- 
dereene dochter was geweett van Otto van Kleef, eenen oude- 
reo breeder van den overladen Graafian- Hij waagde diensvolgens 
mi't Eduard, Hertog .van Gelder eenen kanu tegen AdnlfGrjwf 
van der Mark, doch bpreikfe zijn oogmerk niet, alzoo Kleefeen 
kwaad leen -wear- dat op- geene twnwen uaogt vallen en derhalve 
op hem niet venter feu.,k<a en-daarom op den Graaf van der 
Mark vcrleid „werd. .'-.,,. 

Later een ridderlijk ateekjpel binnen Gorinchem hebbende, .aange- 
legd, hetwell met de tegenwooiheidvanden Merlog van Gelder, 
den Graaf van Holland en vole .andere voomame,, Heeren meer vet- 
eerd werd, wist Otto de Hoekgehen en K.sbeljaauwschen detmate 
te hevredi(;en, dat men eenige jaren daarna Van geene onlpaten meer 

L tattchen die partijen hoorde: ■ fieer i 1 ta overleed op ]>aascbavond 
van. tu*t jaar- 138S, by zijoe ecUtgeiwete,P4izabeth, eene doch.- 
ter van Tbiiba.Ql, broeder, van;. den, Hertog van Bar, in Loiha- 
ringen., nalatende eenen zoon Jan, dien wij in het verige artikel 
vermeld hebben, en eene dochter Job antra, gehuwd met den IJeer 
van Schoonvorat in Braband. 

Zie A.' van SHgtenhorst,. Gefderse Geschiedenmen , D. II. 
bl. 188— 200; Gonthoeven, P/tronyeke, bl. 403 en 409; §. 
van Leeuwen, Batttvia Illustrata, hi. 489; A. Ji.emp,,Jler 
sckrijving der < stad GarineAem , bl. 83— -138; fflatthae.ua 
j4nnaleet.>r<eet. oe^.^Tpm.. Y,.p#,k228,fit 227/ Voaaias, J5f*"»f. 
Jaerb. van UolL en Zeeland, bl. 426, 429 en 483; II aim a, 
Tooneel der Fereenigde JYederlanden ; W a g en a a r , fiaderL 
Historic, D. III. bl. 298 en 299; Kok, Faderl. Woordmb.; Bil- 
derdijk, Gesokied. desFad&rl. D. HI. bl. 200 en 266. 

ARKEL(\ViLLty tab), de zoon van Jan, Beer van Arkel, en 
van, Johan.na van Gujick, leeren wij in de geschiedenia kennen 
ala een onbezonnen jongeling, die zich tegen zijn vader liet opzet- 
ten, om hem buiten Goriuoheui te bouden, toen deze met den 
Graaf van Holland . in ge»chi| wan, weldra echter keerde hij lot 
zipien viidec ierng^doch on werd hij mede buiten Gorinchem ge- 
hoaden. Hierdoor in toDi'n tfntstoken kwam hij, in den nacitt tu«- 
gcben 13 en 1.4 September 1407 , met eene bende Gelderachen 
heimelijk voor de atad, doch danr het door atorai en regea zeer 
donker was, werden zij niet beipeprd. Zij droegen vjer aan vier 
Weine schuitjes aan, waarmede- zij de atadswalleti oveiBtaken* d«- 

: delijk plantten zij nu de tfermladdflis tegen den muur, en de ge- 
fchiedeni* heeft den naau] bewaard, van drie burgers van Go- 
r'nehem, die de emfe bellimmera wanen van de stadamour, de 
gRhrnedcia van Werve en Janlnitgene. De vierde was van 
Arkel zelf, verzeld van eenen trornpetter, met- hen liep een groaje 
bond mede, die men vergeefa wilde - te*ughouden, : , AiZaodra er.,orn- 
frent twintig man over demurauwaren, begrm de atrijd .tassphen Ar- 
kel* hnnd en eenen hond, die de wacht bij zich had. Op bet 
»wiedaar"?der wachtanlwoordd^Wi Hem het tooverwoord »Arkier' 
De verachrikle wacht verliet uudw het geroep van. w Ark el! A r,k el," 
harm po$t. Hierop werd de.vlqgt, ond^r, de Hollanders ajgemten, 
veten vielen door den donker in de haven en verdronken. Jon- 
ker Witlem bet de Burgpoort , asn de oosfzjjde der *tad , openslasn, 
waarduur al zijn folk binnen kwam : a*et veel gesvhreeaw., ten einda 
de beiettelittgen nog meer aphr.ik aan te, jagen. Toen giilg Ar- 
k el «!•■( zijiren tromppfter. d(K>r,,grhee,l de atad rocpende dat zij , die 
zich onder zijne bonier icbaarden, nieta te vreezen hadden. De 
burgei-ij liep te huop, jnichle van blijdschap en huldigde den zoon 
in dun uaam zij»« vadcra. Nu ,belegeide hij de burg, werwaarts 
de lK>ze1ting:.gewelpR wag, achooj; daarin groote kpgela, welke, ech- 
ter, wwenarde slerkfe. der muren, weinig sehade. deden, ook ver- 
weerden die van biunen zich dapper, doch nqcb yan de eerie nucb 



van de andere zjjde werd eenig aanmerkelijk voordeel behaald. Na- 
dat Willema vader, zoo al* wij vroeger in het leven van Jan XIII 
gexien hebben, zijne Janden, deu 22 April 1409., aan Re in aid 
IV, Hertog van Gelder verkoebt had , deed Willem aanatonda dien 
Herlog voor Beer uiiroepen, en drong de Bnrger* den eed van 
getrobwheid aan hem te doen. Na dien tijd. schijot zich Willem 
aan bet Hof.de* w Her(ogen, van Gelder le bebben. opgehonden, 

. dooe ,wien hg tot . Opperbevelbebber itijner roiterij weid aangesteld, 
ill welke boedanigQeid hij den Graaf van Holland en den Bjaachop 
van Utrecht bleef bevechten. 

Den 26 Julij 1412 weed, er echtar een, jntedeaverdrag getrofibn 
ius*eb«Q dj;n Hertog wn Gelder en den Graaf van Holland, waar- 
bij laatsi^enoemde Gorinchem en bet land van Arkel zou beto- 
men, tegen eene BcKadeioo** telling v*n lOO.QOOi fransebe iroonen 
aan Herlpg Keinald, toegewezeBj; terwijl daze (Jaarvan afatand 
zoti does ten beboevo van, Willem va» Arkel die baar, tegen 
eenarfcbajlelpoajte^ling jan 60,000 kroonen aan den Graaf van Hol- 
land moest of*}aan en zich mtft de »tad Utrecbt wr^oenefl.; Be af- 
itand had nog - dien 'telfden dag', met de dwrbij t^ebrflikelijke ,pkg- 
tijjhedeii plaat*»,'DaarfW,illie«», wieoayadw over deze handelwijze 

- eewt op hem ge*t»Wrd waj , opoedig weder met dczen Icgen den Graaf 

, en Jen, Hertog had zamengespanneu, zeide B«4nald hem het vrij- 
geleide j>p, venilaarde hem van 1 bet slot teiOyett- vervain en atelde 

liem, wegen* gepleegd onregt w sfjeweid voor zijne regtbanteu 
aan« prakeJijks <t <:,*,.. .< *, : .^ ^ 

In den oorlog die er na het overtijden* van WitlcWVI, tue- 

, schen zijne eenige dochter, J acoba enbarenr oojn Jan van 
B e ij e r e a , verkoien Biaacbop van Lnik , nontetond, jqhaarde W i 1- 
Wm'Tan 'A,rkelT«icb.<aaiii.4e zjjde van dezen laaute, en nadat 

^>j4n><iran Egmond zich, bij verraaaing van Gorinchem had nrees- 

"<ter gemaakt, kwam .Willem, aan het hoofd van eenige Gelder* 
ache en Luikache benden, weder bezit van zija va4er|^k,erfgQed 
nctiien. Sadelijk deed luj d«;4tad ^ers^erkfcJJ en eenen gracht gra- 
ven tttetchen baar en,,bet, t(*tccl, hetwelk nog in' '» vijand* magt 
wa* en waarop vroow Jacoba, vergezeld van hare -moeder weldra 
aan kwam, Toen W i 1 J e m : vernam dat Jiicwba bar* Iroepen in 
slagorde zette om hem te JbevechteUi deed by msde alzoo met da 
zijnert die wet 4000 man ,*lerk„ waren. Inmiddela werd 'Arkel 
aan de eene en Brederode aan de andere ztjife Riddcr gealagen. 
Volgeos aommigen zou J acoba, voor dat men handgemeen werd, 
Arend van Ley en bti r g, Drtwsaard: van Gorinclini, en eene 
Neef van Arkel, heimelijk lot hem gezon,den hebben, om hem te 

. raden ,een bnwelijk met. baar aan te gaan, doch hij, te teer gebe- 
ten op haren vader, zoo betnigd hebben lieverte stervan, ^«> zich 
met baar te vereenigen. Brederode viol su met het volk van 
J acoba dapper over de gracht in de aUut Arkel staande met 
de zij nen tegen. het slot in de, Slolenafraat en de Krijt- (than* de 

•Bocren-) .atraat, met ontwonden hanieren', 'klinkende'trothpatten.en 
alaande trommen, viel de overkomende Hollander* zoo verwoed aan, 
dat zij uanvankelijk begonuente W2jten,,jpaar toen een vanArkelo 
hootVMiedfD , VV i 1 1 e in van D,jn,ien, door eenige van de vijanden 
o(ngekopht P buiien noodzaak, met 1500 getfapende nit den strijd 
week , grepen de vijanden moed en de Arkelschen moesten voor de 
overmagi zwiehten'. Witlem van Aitkel tneuvelde in de lua- 
*chen E beide atraten iloopende Havetpieeg. Ter gedachtenis aan dit 
veprval leest men nog in den gevel van een huitje, aan de zuidz|j- 
de van. dien steeg voor hetwelk hij «ou getneuveld zijn, op eenen 
ardainsieen, ter wederzijde van eene afbeelding van het kasteet 

>ao' Arkel: * i ■ '■■■■ >. ■ ■ ■.-.-... 



Sloe men schrecf 
ben 1 53c<rcmi>cr 



53*rc bleef be @belsu 

f&oaeltgeboven 

WLUUmv&n<Zvkcl 

voov tfeseu stem. 



H«t lijk van Jonkheer Willem bleef eenige nren aohtereen in 
desltjk op de atraat 'iggen, tot dat zijne vijanden hem naakt, op 
eene horde van daar droegen, naar de hoofrlkei'k, waar zij hem 
'a andei'en daags zonder eenige slatie begr.oeven. 

Ze: A. Slijjte.nhnrst, Gelderste geachiedenissen , D, II. bl. 
178, 203—205; A £,e pip, Beaahrijving van Gorinchem^ bl. 
163—167, 2Q5— 207; van Gouthoe,? en, Chxonycke, bl. 435 
en 436; Matthaeua, ^nakct. vet. aev., Tom. V. p. 233 — 
235; vatvMieria, Hist, der Nederl. Forsten, D. I. bl. 10— 14 
en 19; M. Voaain*, Histor* Jaerb. bl. 539—552, 580—582; 
Kok, Faderk Wmrde^,; IJurman, Utrechttche Jaerb., D. I. 



113 



bl. 67, 71, 207 en 208; Wagenaar, Faded. Hist. D. HI. 
bl. 375, 308 en 418 ; Bilderdijk, Geschied. des Faded. D, IV. 
»L 31, 33, 34), 60 en 61; A rend, Algem. Geschied. des Va~ 
derl. J). II. st. 1L bl. 436—450, 463 en 464. 

AUK.STEE (HznoniK Kornbus), van wien wij geene levensbij- 
zonderheden weleu, dan alleen dat liij lot zijn negenliende jaar ia 
Nijaiegen is opgevaed, zonder dat dit zijne geboortestad was, heeit 
doen drakLen: 

Nymegen de oude hoofdstad der Batanieren ) in dickttnaat 
beschreven en met aanleekeningen, de Oudheden van de etad, 
en die van het quartier van Nymegen hetreffende, opgekeU- 
dert, 's Grav. 173d, met prcntverbecldingen, welt werk, wegens 
de aanteekeningen meer gescbicdkundige da a dicltterJijke waaide 
heeft. 

Zie het gedachte werk in de Voorrede en Wit sen Gey sheet, 
Woordenb. der Nederd. Dichters. 

AUMEN1US {Balthazar Uvdobieus), ook voorkomende onder den 
naam van Balthazar Arnhemius, went vermoedelijk in 1587, 
Predikant le Hantaoihuizen van waar hij , omstreek 1500 , naar Anjom 
vertrok waar hij overleed. Toea liij nog te Hautumhuizen stond 
inaakte hij met de meeate andere Frieache Leeraren, in 1580 en 
1587, tijdens bet verblijf des Graven van Leycesler met de 
Engelscbe hulptroepen in Nederland , niet weinig opschudding, mjode 
liij niet de minste tjreraar van de zoogenaamde leycestersche lactie. liij 
was lid van de Syoode te Sneek gehouden in April 1587, waar de ge- 
committeerden van vijf klassea der Friesche kerk tegenwoordig wa- 
ren, zijnde de klassis van Zevenwouden taen nog niet gevestigd. 
Hier werd een zeldzame klaagbrief adn Elisa belli, Koningin van 
Engeland, opgesteld en den groolen nood, waarin kerken dezer Janden 
zich volgens de opstellers bevooden, hoewel men daarvan in de 
historic dier tijden nergens hlijk vindt, voorgedragen. Yen dezen 
klaagbrief, welsprekend , in goed Lalijn , en geleerd, maar vleijende, 
de Overheden des Lands heketende en stilzwijgende bet Land ea 
de Kerk aan Elizabeth opdragende, hield men Armenius 
voor den sleller. Zeker gaat het dat hij dien uit naam van de 
klassis van Dockum onderteekende, lerwijl hij bovendien ait naam 
der Friesche kerken naar 's Gi aveuliage gezunden werd , om den 
Engelschen Ambassadeur aldaar de spoedige overzending aan de 
Koningin te verzoeken en den inhoud daarvan op het beat aan te 
bevelen. 

Zie J. Uytenbogaert, KerkeL Hist. bl. 241—246; W. Co- 
lam ba en A. G. Dreas, Naaml der Predik. van de kiass. 
van DokAum, bl. 12—15; Ypeij eo Dertnont, Geschied. van 
de Nederd. Serv. Kerk, D. I. AanU bl. 156 (298). 

ARMINIUS (Jacobus) of eigenlijk Jakob Hermans, gebo- 
ren te Ondewater in 1560, had lot vader Herman Jacobs, 
een mewenmaker van zijn ambacht dien hij , nog zeer jong zijn- 
de, door den dood verloor. Zijne moeder Angelina Jacobsz, 
nu met de zorg voor bare twee kinderen bezwaard blijven- 
de, gaf haren zoon over aan de leidiDg van zekere Theodo- 
ras Aemilius, eenen Priester, die de gevoelens der Hervorinden 
was toegedaan en, om niet verpligt te zijn mis le doen, ciikwij's 
van woning veranderde. Deze nam den vaderJoozen jongeiing, van 
wien hij zich veel goeds beloolde, lot zich, en deed hem in de 
scholcn te Utrecht onderwijzen. Terwijl hij zich hier vlijtig oefende 
werd hem, in 1575, door den dood die voedstervader ontrakt. Bit 
verlies zou hem in groote verlegenheid gebragt bebben , ware hij 
niet door zijnen stadgenoot Rudolf Snellius, een beroemd 
wiakundige, ondersteund geworden. Deze, die zich (e Marparg in Hes- 
sen nedergezet en no een bezoek aan zijne geboortestad Oude water 
gu'daan had hebbende , nam , by zijne (eragreize naar zijne toenmalige 
woonplaau) , den vijftienjarigen Arminius met zich. Haauwelijks was 
deze laalsten te Marpurg aangekomen, of hij vei'nam dat zijne ge- 
boortestad door de Spnjaarden geheel uilgeplunderd en verdelgd was. 
Deze tijding dompelde hem in de diepate droefheid en hij kon 
zich niet ontbonden van weder naar Holland te keeren, ten einde 
naar den toestand zijner moeder en vtrdere aanverwanten te verne- 
men, doch bevonden hebbende dat alle zijne dieibaarste panden, 
even als bijna alio de inwonera van Oudewater, vermoprd waren, 
begaf hij zich weder naar Marpurg, de geheele reis te voet atteg- 
gende, Hij vertoefde er niet lang om weder naar Holland te kee- 
ren, want vernomen hebbende dat er te Leyden eene hoogeschool 
was opgerigt, begaf hij zich naar het vaderlaod. Hier vond hij wel- 
willende begunstigers in den Hofprediker van Prins Maurits, Jean 
Taffin, ea in den '» Gravenhaagache Predik ant Petrus Berlins 
(den vader), in wiens guest hij zich door zijne aangeborene minzaam- 
heidzoodiep wist in le dringen, dat hij A rm in ins hem niet alleen bij 
zich in hois nam en van alles verzorgde, maar hem te gelijk met zij- 



nen zoon naar de nienwe hoogeschool zond, waar hij zich met ztilk 
eenen ijverin de Letleren, Wyabegeeiteen Godgeleerdlieid oefrnde 
en zoo gelukkige vorderingen maakte, dat bij zich de algemeene 
achting van alle floogleeraren verwterf. Aangezien men , na de Her- 
vormiug, le Amsterdam besioten had de inkomsten der gilden tot 
een nuitig duel aan te wenden, prezen Borgemeesteren van Acn- 
sierdam, oudersleuud door eenige Predikanten, hem bij de hoc Id- 
Jieden van bet kramerngilde aan als waardig om voor rckening 
van het gild zijne studien voort te zetten. . Deze namen no den 
jongeiing onder hunne besclierming en beloofden een gedeelte uit 
de opkwnslen van het gild, lot voortzetting van zijne letteroefcniti- 
gen, te koste te zullen leggen. Arminius verbond zich ook van 
zijnen kant bij handleekemug, als een voedslerling dier stad, geen 
beroep le zullen aaunemen dan met voorkennis eu loestpmoiing 
der heeren Burgemeeateien , en hij begaf zich diensvolgena , in 
1582, naar Geneve, loen de voornaainste kweekschool der ller- 
vormde Godgeleerden , inzonderheid om er de lessen van den grij- 
zen Theodorus Beza, den beroemdtten man van dien lijd , 
hij te wonen, die destijds den Zendbnef van Paulus aan de Ilomei- 
uieinen nilleide. Aldaat maakiehij kennia met Johannes Uyten- 
bogaert. Docb hij had het ongelak zich het ongenoegen van eenige 
Be« murders der Hoogeschool op den balstehalen, omdat hij in htt 
openbaar met groolen ijver de redeneerkunde naar de leerwijze van 
Ramus voorstotid en deze op zijne kamer aan eenige jongelingen 
onderwees. Een banner, een Spanjasrd, die een groot vooratander van 
de leerwijze van A r i s to te J e s was , wist nu le bewerken , dat door de 
overheid het honden van afzonderlijke collegien verboden werd. Om 
die rede besloot hij te vertrekken en begaf zich naar Bazel , waar 
hij met toejniching ontvaogen werd. Hij gaf daar openbare les- 
sen, en kwam in zulk eene groote achting, dat de faculteit der 
godgeleerdlieid hem den graad van Doctor wilde verleenen zonder 
eenige koaten van hem le eischen , voor welke eer bij cchter hensche- 
Jijk bedankie. De Hoogleeraar Jacob Grynaeus woonde zijne 
lessen menigmaal bij en sprak ie er tot zijnen lo£ Zelfs maakte 
deze geen zwarigheid, om, wanneer bij eene Helling verdedigde, 
aan Arminius den last op te dragen, om de bondigsle en 
ktacbtigsie tegenweipingen op te lessen. »Laat inijn Hollander 
voor mij antwuorden ," zeide hij. 

Arminius keerde weder naar Geneve terag, alwaar hij de le- 
genstandcra van Ramus nu min hevig vond, en zich nog drie 
jaren onophoudelijb in de Godgeleerdheid, talen en andere weten- 
schappen oefende. Hij had eene begeerte om Italic te zien , en wel 
meest om te Padoa de wijsgeerige lessen te booren van den be- 
roemden Jacob Zabareila. Hij votdeed aan deze lust en reisde, 
in gezelschap en op kosten van den geleerde Adrianus Junius, 
in het jaar 1586 derwaarls; zeren maanden besteedde hij aan deze 
reis. flaarna kwam hij weder te Geneve, vanwaar hij door de Re- 
gering van Amsterdam naar huis ontboden werd, waar hij in den 
herfst des volgenden jaars aankwam. Mu vernam hij dat men zeer tot 
nadeel van hem gesproken had. Onder anderen had men voorgegeven, 
dat hij ter voelkus van den Pans was geweest, dat hij zeer gemeenzaatn 
had omgegaan met de Jezniten, dat hij zich had bekend gemaakt 
aan Bellarminus en dat hij de Hervormde gadsdienst had afge- 
zworen. Olschoon nu alle die beschuldigingen valsch en ver- 
dicht waren, verkoelde diteenigzins de genegenheid, die de regering 
van Amsterdam haren voedsterliog toedroeg. Weinig moeite kostte 
het hem nogtbans, om bij liedeu van verstand zijne onachuld te 
doen blijkea; maar er waren zwakke en argwanende geesten, die 
zich niet lieten overreden voor dat bij aan de geheele gemeente zijne 
zeldzame begaafdheden had doen hooren. Hij werd dan onk , na in 
Febrnanj 1688 door de klassis van Amsterdam tot Proponent to 
zijn aangenomen, en nadat men hem aldaar eenige malen des 
avonds had hooren prediken, tot Predikant in die gemeente be- 
roepen, waar hij, zoo door zijne kandigheden als door zijnen onbe- 
sproken levenswandel, ieders achting en liefde won ; ook zijne nmbl- 
genoten betoonden groote achting voor zijne geleerdheid , en bekenden 
dat zijne predikatien ban van nut waren. Ook was hij in 1591 een 
der acbt Predikanten die gecominilteerd werden, om eene nienwe 
kerkenordening te maken; lerwijl de regering van Utrecht in 1593, 
tpen er een geschil tnsschen de Predikanten aidaar ontataan w.ta, 
aan die va P- Amsterdam verzocht, om hem haar voor eenigen lijd 
te willen leenen, len einde degemoederen wat te bevredigen. Kar- 
tinqs Lydius, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Fraoelicr, 
oordeelde hem bij uitstek bekwaam om zeker geschrift(l), in heN 



(1) Dit geschrift had tot titfl : Responsio ad argumenta quaedam Besaa 
et Calvini ese traptatu de praedettmatione in cap. IX ad Romanes. 

39 



1M 



welk de leer vjin Theodorus Beza wegcns de voorbeschilikingen 
door de Delftsche Predikanten Arnoldus Cornelii van der 
Linden en Reinicr Donteklock, sterk betwist werd, le we- 
derleggen. Arminius nam dezen last op zich, doch door het over- 
denken van de wederzijdsche redenen helde hij zelftot het gevoelen 
dier Predikanten over, en giDg daarna zelf nog reiser dan zij. Dit 
gedrag stak alia regtzinnige Leeraren der Ilervormde kerk krachtig 
in de oogen, en loen hij eenige leerredenen over Paul us 
Brief aan de Roineinen had gehouden , meenden zijn ambtge- 
noot Petrus Plancius en eenige anderea er blijken van on- 
regtzinnigheid , inzonderheid van Pelagian ismus, in le vinden, 
doch Je Regering van Amsterdam wist, door haar gezag, degerezen 
moeijelijkheclen uit den weg le raimen. Zelfs werd hij in het jaar 
1603 tot bet Hoogleeraarschap in de Gad ge I eerd heid te Leyden be- 
roepen, en men was genoodzaakt alle middelen aan te wenden om 
te verbijgcn, dat die van Amsterdam hem zijn afsclieid gaven. 
Eindelijk gefukte dit, doch den floogleeraar Francis cus Gomarns, 
ecn heltig voorstandcr van de gevoelens van Calvijn en Beza, was 
dit eene seherpe doom in het vleesch. Door (liens invloed werd 
Arminius genoodzaakt, zich over de ieer in geschil te verklaren. 
Dit geschiedda en het had eene bevredigende uitkomst, Nadat alzoo 
de kwade indrukken, die men van zijne leer gegeven had, wegge- 
nomen waren, werd hij tot Hoogleeraar aan de getneldc Hoogeschool 
aangesteEd, en kort daarna tot Doctor in de Godgeleerdheid bevor- 
derd, welke eer v<5or hem niemand aan die Hoogeschool was ten 
deele gevallen. Te dezer gelegenheid liield hij eene rcdevoeriug over 
kel Priesterambt van Christus (1). Daar hij bovendien menig 
sprekend bewijs ontving van de hooge gunst , waarin hij bij de 
Bezorgeren der hoogeschool stood , zou. dit naar men wil reeds den 
hooggevoeligen Gomarus verbitterd hebben, die, ziende dat zijn 
ambtgcnoot zijn gevoelen in openbare stellingen verdedigde, zijuen 
drift niet kon bedwingen. Hij verzette zich open I ijk daartegen, en 
beweerde »dat God, zijne atrenge Regtvaardigheid en vnje Gena- 
»de willende betoonen, een gedeelle der menschen ter zaligheid 
»en een gedeelle dsr menschen ter rampzsligheid geschapen had, 
»in welk raadsbesluit de kinderen mede begrepen wareu." Ar- 
minins hield alaande, i>dat God niemand, door een eenig en 
» volsliekt besluit, van de zaligheid had uitgesloten , doch de men- 
wschen ter zaligheid en verdoemenis geschikt, na voorzien te heb- 
»ben, wie zich door een levendig en werkzaam geloof in C lim- 
it t as en het gebraik zijner vrijheid der zaligheid en verdoemcnis 
nwaardig zou aanstetlen." Gomarns beschuldigde Arminins, 
»dat hij de kracht der Goddelijke Genadc vernietigde , en de men- 
nscben trols en opgeblazen maakte, ja, hierin verder ging dan de 
» RoomscliH kerk." Arminius, daarentegen, Jag Gomarus ten 
aate, »dat hij, de oorzaak der zonde aan God toeschrecf, en door 
«het drijven van noodEot de gemoederen der menschen verharddti." 
De peschillen dezer Godgeleerdcn kwamen op den predikstoe! ; 
hoigen en lagen, zoo in den Burgerstaat, als in de Regering wer- 
den er mede gcmoeid. De Staten van Hollaud en Weslb'iesland 
ontboden Gomarus en Arminins te 5 s Gravenhage, om, in het 
hijzijn van vier Predikanten door hen bcnoemd, zich orar de stuk- 
ken in geschil te verklaren. Gomarus wilde zich daaraan ont- 
irekken, voorgevende dat de Staten wel bevoegd waren, om over 
wereldlijke, maar niet ovEr kerkelijte zaken (e oordeelen: ook 
wilde hij zich in gcen ooderhandeling jnlaten , eensdeeig omdat 
zijn persoon kerkelijk waft, en aan de kcrk onderworpen, anders- 
deels dewijl de zaak van die uatunr was, dat zij kerkelijk tnoest 
behandeld en beoordeeld worden. Desniettegenstaande zag hij zich 
gedrongen, hoe schoorvoetend ook, opening te geven van het ge- 
schil Insschen hem en zijnen ambtgenoot, die zieh op het inge- 
bragte bezwaar verantwoordde. De VoorziKer en Raden van den 
Hoogen Raad verklaarden , in het bijzijn der Hoogieeraren en der 
vier Predikanten, in de voile vergadering der Heeren Staten, 
»dat er, buns bedunkens , tusschen de Hoogiceraren geen verschil 
» was over eenig hoofdpnnt des Geloofs noodig ter zaligheid." Go- 
marus, met dit verslag niet tevreden, betuigde, »dat hij met 
»het gevoelen van Anainios niet zou durcen verachijnen voor 
»het oordeel Gods: en, indien de Staten niet hinnen kort er in 
nvoorzagen, zou, uit dat verschil, zulk eene oneenigheid knnnen 
iinjzen, dat Land, Staat en Kerk, ja burger tegen burger zouden 
nopsfaan." Arminins vcrklaarde, walleen de gevoelens van 
» eenige bijzondere Leeraren tB hebben wedersprolen, hetweik hem 
»viijsiond; dat Iiij nicts dan den vrede der Jterk en de rust des 
» Vaderlands beoogde, en bereid was zijne begrippen geheel open 



(1J De saca-dotio Chrisfi, 



a te leggen," Naar het ordeel van alle de Raadsheeren des Hoo- 
gen Raada was het alleen de onbnigzaamheid van Gomarus, die 
te weeg bragt, dat de zaak te dier tijde niet werd bijgelegd: 
eenige dier Heeren zeiden: nliever voor het oordeel van God te 
swilleu verschijnen met het geloof van Arminius, dan met de 
»liefde van Gomarus." 

De verdeeldheid in Kerk en Staat nam na langs hoe tneer toe. 
De beide Hoogleerarert werden andermaal oniboden, om in de Ver- 
gadering der Staten van Holland en Westf'riesland te verschijnen , 
ten einde nog eens te beproeven of zij door vriendelijke zamen- 
spreling elkander zouden knnnen verstaan : ban vergnnnende elk 
vier Predikanten, die zij zelven kiezen konden, ter hunner hulp 
te nemen. Gomarus en de zijnen maakten op nieuw de oude 
zwarigheid, om in de Vergadering der Staten te handelen over de 
geschilpunlen, maar toonden zich zeer bereid, om het in eene ker- 
kefijke vergadering te doen; doch hij werd vermaand, zich tot de 
naaste bijeenkomst te bedenken, opdat zij mogten weten wat hnn 
te doen stond, bijaldien hij in zijne weigering volhardde. Hij be- 
sloot te gehoorzamen. De onderhandeling liep over de Regtvaar- 
digmaking, de Voorbeschikking, de Genade, den Vrijen wil en de 
Volstandigheid in het geloof. 

Arminius km het twistgeding niet ten einde nithonden. Eene 
gcruime tijd bad hij een ziekelijk ligchaam omgedragen, en zijne 
ongesteldheid nam dermate toe, dat men genoodzaakt was de on- 
derhandeling te staken. Hij keerde naar Leyden terug, en ar- 
beidde aan een schriftelijk opstel over de betwiste punten: zijne 
ziekte kreeg de overhand, hij moest het werk laten steken, en 
stierf, den J9 October 1609, in den ouderdom van negen en veer- 
tig jarenj zijne gevoelens tea einde toe behondende. Zijn sterven 
was even godvruchtig als zijn leven geweest was. Bsrtius mogt 
in zijne lijkreden met regt van hem zeggen: »In Holland is een 
iiman geweest, wien degenen, welken hem kenden, niet hoog ge- 
i> noeg konden achten , en welke door degenen , die hem niet ach£- 
»len, niet genoeg gekend was." Z.ijne bniteDgemeene geleerdheid, 
welsprekendheid en gaven blijken uit de getaigcaissen van Junius, 
Donsa, Scaliger, Hugo de Groot, Bnx;dorf en aadere 
groote mannen van zijne tijd. Door velen werdt hij geprezen, om 
zijne opregtheid, vroombeid en heuschkeid. Merkwaardig is het 
getuigenis, door Matthias Mar tinius , een zijner tijdgenooten 
en voortreffelijk Hervormd Godgeleerde te Bremen, van hem gege- 
ven: » hij scliecn mij een man te zijn, die waarlijk God vrees- 
»de, eeer geleerd, in de godgeleerde geschillen zeer geoefend, in 
»de Ueilige Sehrift ervaren en die voorts zeer omzigtig was, om 
nwijsgeeiige woorden op Godgeleerde zaken toe le passen. Wat 
» zijne dwalingen aanbelangt, ifc heb nog niet kunnen outdekken , 
jiofer eenige zijn, ten minste niet hoe groot, wie en hoe vele 
» die zijn. God weet wat van de zaak zij - " 

Arminius was ook een rlijtig beoetenaar der wis- en sterre- 
kunde, waartoe aijn weldoener SneJlius hem den weg had ge- 
baand. 

Hij had eene middelmatige gestatte, brnine levendige oogen, en 
een deftig gelaat; was van een bloedrijk gestel en sterk ingedron- 
gen van leden; zijne stem was helder en doordringend, zijoe 
woorden liefderijk. Hij was vriendeiijk, opregt, spraakzaam, on- 
derdanig bij zijne meerderen, toegevend bij zijne minderen; voorts 
herbergzaam, vrolijk en aangenaam in zijnen omgang, en medoo- 
gend omtrent de armen; hij wilde godvruchtiger zijn dan schijaen. 
Bij zijne echtgenoote Elizabeth Reaal, eene dnchter van Lau- 
rens Jaeobsz Reaal, Schepen en Raad der Stad Amsterdam, 
bet hij negen kinderen naj namelijk zeven zonen van welke de 
oudste nog geen 17 jaren bereikt had: Hermanus, Pelras, 
Johannes, Laurens, Jacohus, Willem en Daniel; van 
welke Laurens, koopman le Amsterdam en Daniel Doctor in 
de Medicijnen gewepst is, doch de anderen, even als de beide 
dochters, Geertruida en Angelica, jong gestorven zijn. 

De sehrilten van Arminiua zijn stukswijze in de volgende vier 
jaren door zijne kinderen ter drukperse bezorgd en aan de Be- 
zorgers der Hoogeschool en de Burgemeesteren de Stad Leyden 
opgedragen. Gezanvenlijk zagen zij het Hcht in 1629 te Leyden 
bij G. it as son, in 4°, onder den titel : 

Jacobi Arminii Feteraquinatis Batavi S. S.Tlieotogiae Don- 
toris essimii Opera tkeologica. Zij bevatten, na de lijtrede van 
Petrus Bertius en de opdragt, zijne redevoering De Saoerdo- 
tio Christi; — De objecto theologiae; — J}e authore et fine 
tkeologiae; — De certitudine S. S. Tkeolagiaej — De componendo 
dissidio religionis inter Ckristianos; — zijn Vertoog omtrent 
zijne gevoelens over de praedestinatie , de Foorsienigheid , den 
vrijen toil, de genade, de valharding , de verzekering der za~ 



115 



Ugheid, de volmaking der geloovigen in dit leven, de godde- 
lijkheid des Woords en de regtvaardigheid des menschenj — 
Apologia adversus articulos quosdam t&eologicos, quibus turn 
Hie, turn Adrian us Berreus, ecclesiastes Leidenses , novi- 
tatis et evtQodoiitts in religione, erroris et kaereseos suspecti 
redduntur; — Disputationes magnam partem theologiae com- 
pleotentes, pvblicae et privatae, anima cum D.J. Junto de 
praedestinatione collatio; — Exatnen modeetum libelli G. Per- 
Aensii de praedestinationis modo et ordine , cut accedit ana- 
lysis Cap. IV. Epist. ad Romanos, de vera et genuine/ sensu 
Cap. VII. Epist. ad Romanos; — Epistola ad Hypolitutn a 
Collxbus. Van deze Opera theologiea verschenen Jatere uitgaven 
te Frankfort 1681 ; in 4°. (e Leyden 1631 en nogmaals te Frank- 
fort in 1635; terwijl Stephanas Curcellaeas in 1645 afeon- 
derlijk uitgaf Arminii Exatnen thesium Franoisci Goma- 
ri de praedestinatione. Ook treft men onderscheidene brieven van 
hem aan in de Praestantium ac eruditorum virorum epistolae 
theologicae et ecclesiastical. 

Zijne beeldtenis komt onder anderen voor bij Brandt, Historie 
der Reformatio , D. II , Ko k , Faderl. Woordenb. , en C h a I m o t , 
Biogr aph. Woordenb, Zijne zinspreuk was: Bona conscientia 
Paradisus (een goed geweten is een paradijs). 

Zie , hehalve de gezegde werken : P. C. lior, Nederl. Oorl,, 
B. XXVIII. hi. 557 (21), B. XXX. bl.728 (42); H. de 6 root, 
IVederl. Jnerb. en Hist., bl. 674 en 575; J. Uytenbogaert, 
Kerch, Hut., bl. 312 en volg, ; J. le Clerc, Geschied. der 
Nederl., D. II. bl. 8—12, 24, 29, 36—48; Wagenaar, 
Faderl Hist; D. X.bl. 15— 20; Cerisicr, Taf creel van de Al- 
gem. Geschied. vande Fereen. Nederl. , D. Y. bf , 1 37 — 156; K o k , 
Faderl. Woordenb,; Levensbes, van Nederl, Mannen en Frou- 
wen, D. I. bl. 144— 160; Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Biogr. 
Nationale; v a n K a m p e n , Geschied. der Letterk. en Wetensch. , 
D. I. bl. 293; De zelfde FerAorte Geschied. der Nederl., D. I. 
bl. 469; De zelfde Faderl. Karakt., D. II. W. 8—12; Ypeij en 
Dermont, Geschied. der Nederl. Berv, Kerk, D. II. bl. 165, 
181,188, aant,82 (184), aant. 86(187); A. Stolker, Gedach- 
tenis »o» Jacobus Arminim bij de 200" verjaring van &ij- 
nen dood, Leyd. 1809; Bilderdijk, Geschied. des Faderl,, 
D. VIII, bl. 8—14, 200 en 201; Siegenbeek, Geschied. der 
Leidsche Hooges., D. I. b). 73—75, 88. D. 11. T. en B. 87 en 
88; Biogr. Vniverselle; G la si as, Godgel. Nederl. 

ARMENTEROS (Thomas) , een Spanjaard , was geheimschriJTer 
van de Landvoogdes Margaret ha van Oostenrijk, Hertogin van 
Farina, wier verlrouwen hij in de hoogste mate genoot, ofaehoon 
bij het eerder door bekwaamheid dan door regtschapenheid verdien- 
de. In Augustus 1563 zond zij hem naar Spanje om den koning 
den toestand dezer lande bloot te leggen, en diens bevelen in te 
winnen, nopeos de steeds toenemende ketterij en dc oneenigheid 
tnsschen Granvelle en de Nederlandsche Edelen. Ilij keerde in 
February van het volgende jaar terug en daar Gran ve tie kort 
daarop verlrok, meende men ten onregte, dat hij in het geheimhet 
bevel van dit vertrek had overgebragt. Van dat tijdstip af, sleeg 
hii meer en meer in de gnnst der Landvoogdes, zoodat hij allengs- 
kens alle staatszaken beatnurde, inaar maakte daarvan een achande- 
]ijk mishiuik, door de amhten te verkoopen. Viglius klaagde dan 
ook zeer over zijnen vcrderfeiijken invloed en Tevdaeht hem boven- 
dien van met dc Edelen te heulen, Alonzo del Canto tchreef 
daarom in 1566 aan Tilips »de Landroogdes geloofb alles wat de 
» Heeren zeggen, omdat zij zich door Armenteroi laat regeren, 
m die hen Iracht te helieven om des te beter te knnnen slelcn en 
» eene bears te maken" (1). Ka het vertrek der landvoogdes be- 
gaf hij zich naar Italie. Hij had een vermogcn van meer dan 70000 
dukaten bijeengeachraapt, en verdiende dua met regt den hem ge* 
geven schimpnaam Argenterios. 

Zie Wagenaar, Faderl. Hist., D.VI. bl. 87 en 100; Chal- 
mot, Biogr. Woordenb,; Arend, Alg. Gesch. des Fad., B. II. 
St.IV.bl. 139, 147, 225 et 509; Groen van Prinsterer, Arch. 
T. I passim; Ga chard, Corresp. de Philips II, T.I. pag. 265 
et 343, waar men zijne Correspondence met Gonzalo Perez, 
geheimschrijver van Filips II, vindt. 

ARMSTRONG (Thomas), geboren te Nijtnegen, was een boezetn- 
vriend van Jakob Hertog ran Monmonth-, naluni'lijke zoon van 
Rare I H Koning van Engeland. Deze laalste in 1684 beschul- 
digd zijndc van het hoofd te zijn van of ten minste deelgenomen 
te hehben aan eene zamenzwcriug , ten einde eenen opstand in dat 



{ ) G » c h n r d , Corretp. Ae Phil II, T. I. pag. 30 . 



Rijk te verwetken en den Hertog van York, later Koning Ja- 
cob II, van het Hof te verwijderen, week naar de Nedcrlanden, 
war hij van vVillemlil, Prins van Oranje, openlijk en met 
bijzondere teekenen van achting ontvangen werd. Armstrong had 
echter een geheel ander lot, want hij, op wiens lijf eene premie 
van 500 pond sterling gezet was, werd den 14 Junij van dat jaar, 
op verzoek van den JSngelschen Gezant Radlcigh, door Cor- 
nells Paats, School van Leyden, in het doorreizen dier stad , 
aangehouden , terstond naar Rotterdam en van daar naar Londen 
overgevoerd, alwaar hij eerlang in het openbaar onthalsd werd, De 
Staten van Holland namen kwalijk dat dit aantasten en vervoeren 
bniten hunne kennis geschied was, en verboden sedert alien Schon- 
ten en Baljnwen iets dergelijks le ondernemen, zonder uitdrukke- 
iijk daartoe hnn bevel ontvangen te hebben. Men had le meer re- 
de, om over het vervoeren van Armstrong te onvreden te zijn, 
daar hij, een Nederlander zijnde, alleen door onUteltenis verznimd 
had, zich, nadat hij gevat was, hierop te beroepen. 

Zie Kok, Faderl. Woordenb. ; Wagenaar, Faderl, Histor., 
D. XV. bl. 263 ; Chalmot, Biogr. Woordenb. 

ARNALD zie AARNOUD. 

ARNAUD (Gbobsb d') of Geougics Aritaldos , geboren te 
Franeker den 16 September 1711, behoorde tot eene iamilie van 
Fransche Hogenooten, die naar ons vaderland waren uitgeweken. 
Zijn grootvader van vaderszijde, Antoine d'Arnaud, was Advo- 
kaat bij het geregtshof te Puy-Laurens , en zijn grootvader van 
moeders zijde Philippe Coupe was Hoogleeraar in de Godge- 
leerdheid te St. Hilaire. Honore d'Arnaud, de vader van 
George werd in 1708 tot Fransch Predikant te Franeker beroepen 
en bereikte eenen hoogen ouderdom : hij leefde nog in 1763. 
George sprak en schreef reeds in zijn vjerde jaar Nederduilsch. 
en Fransch, en las nog geene twaalf jaren oud zijnde reeds Ho- 
meius, Virgilias, Sallustins, Thncydides, Pindarns 
en Horatius, maakte zelfs Latijnsche en Grieksche verzen , 
waarin men sierlijkheid en welluidendheid opmerkte. Nadat hij de 
lagere scholen met bijzondere vlugheid doorloopen had, kwam 
hij aan de Hoogeschool te Franeker, waar hij onder Tiberius 
Uemsterhuis en Petros Wesseling snelle vorderingen in 
de iraaije letteren maakte. 

Door den eerslgenoemden aangemoedigd , zond hij in 1728 in 
het licht; Specimen Animadversionum critiearum ad aliquot 
Scriptores Graecoa etc. Harl. 1728. 8°, waarin hij Anacreon, 
Callimachus, Eschyltis, Herodotus, Xenophon en den 
spraakkunstenaar Hephestion behandeldc. Twee jaren later kwnm 
er een nienw critisch werk van hem nit: Lectionum Graecarum 
lib. II in quibus Graecorwn scripta passim illustrantur et 
castigantur , imprimis Hesychii, Arali, Theonis, Ap- 
piani et Apollonii Rhndi, Hagae Comit. 173U. 8°. 

In 1732 gaf hij eene geleerde verhandeling, getiteld : De Diis 
w«p f rf^ois , sine adsessoribus et conjunetis commentariw Hagae 
Com. 8°. Omstreeks dien tijd deed hij een reisje naar Leyden , 
ten cinde in de rijke bibliotheek der hoogeschool aldaar de bouw- 
stoffen op te zamelen voor eene uitgave van Sophocles, welke 
hij wilde bewerken, doch niet ten einde bvagt. Te Franekei: terug- 
gekeerd , legde d'A maud zich op raad van Hemsterhuis op 
tie regtsgeleerdheid toe; hij zon de godgeteerdheid de voorkenr 
hebben gegeven , indien zijne zwakke borst hem nict belet had 
den kansel te betredeo, Hij oefende zich diensvolgeos onder 
Abraham Wieling in de regten en verdedigde onder dezen 
den 9 Oclober 1734 eene verhandeling Over het regt der slaven 
bij de Romeinen (1), waarop hij tot Doctor in de beide regten 
hevoi-derd werd. Doch in het verdedigen van die verhandeling 
had de jonge Candidaat zoo veel bekwaamheid en geleerdheid aan 
den dag gelegd, dat de Staten van Friesland hem in Junij des 
volgenden jaars tot lector in de regtsgeleerdheid aan hnnne Hoo- 
geschool aanstelden. In zijne twee boeken van onderscheidene 
gissingen (2), welke in 1738 te Franeker werden uilgegeven 
behandelt bij onderscheidene geschilpunten uit het burgerlijke regt, 
en verklaart of verbetert een groot aantal plaatsen nit regtsgeleer- 
de oF letterkandige werken, zoodat men dit werk met meer regt 
onder de letterkandige dan onder de regfsgeleerde kan rangschil:- 
ken. Dit boek werd in 1744 te Leeuwarden in 4° herdrukt, bij 
welke tweede uitgave men voegde: de jure Servorum en 
eene andere verhandeling, welke den 17 Junij 1739 onder hem 



(1) Disputatio de jure Servorum apud Rmnanos, 1734, 4". 

(B) Variorum Conjeettirarum libri II in quibus passim Jus Civile illus- 
Iratur, et plurima juris aliorimiqua Auotaruta (oca tmendantur et 
exjilieanttir, Fruieq. 1738. 4°, 



116 



verdedigd was : de iis qui retii participandi causa semet ve- 
nundari patiuntur. In dit zelide jaar volgde hij zijnen leeruiees- 
ter Wieling, die naar Utrecht beroepen was, als gewoon Hoog- 
leeraar op; maar bij overleed vtfor hij nog den leerstoel beklom- 
men had den 1 Juoij 1740, nog geen negen en twintig jarea be- 
reikt hebbende. In Deel IV, V en VI der Miscellaneae observa* 
Hones triiicae , welke deslijds le Amsterdam het Jicht zagen , treft men 
eenige stukken van zijne band met de letters G. J). A. aan. Hij had ook 
in handschrift eene verhandeiiog over de Seevolt's (I) nagelaten, 
welke in 1767 door Johannes Henricns Arntzenius te 
Utrecht in 8° is iritgegeven. Ook weet men, dat hij nog liet voor- 
nemen had , eene nieuwe uitgave van de Grieksche uitiegging van 
Theophilus nit ie geven. 

Zie Vriemoet, Atken. Fris., pag. 832 — 83 4 ; S a i e , Onomast 
Lit. Pars VI. p. 430 en 431; C ha (mot* Biogr. Woardenb,; van 
Kaoipen, Gesckied. der Nederl. Letteren en Wetens, 1). ILL bl. 
256; Biogr. Nationals ; W. Eekhoff, Jevgdige Guleerde Frie- 
sen, in den Frietehe Folks-Almanak vow het jaar 1841 bl. 159. 
Algem. Woordenb. der Zamenl.; Biogr. Universelle, 

ARNAULD (Hendmk Karel), meer bekend onder den naam 
van Abt van Pompone, wei'd in 1562 te 'a Gra ventage ge- 
boren, alwaar de Markgraaf van Pompone Afgevaardigde was. 
Zijoe geboorte verschalie zijnen vader gelegenbeid om blijk van 
belangeloosheid le geven. De Staieii-Generaal boden hem aan, 
zijnen zoon ten doop te houden : deze eer eon aan het kind eene 
jaarwedde van 2000 kroonen bezorgen. De Markgraaf van Pom- 
pone bevreesd van door de erkeutenis in zijne onderhaodelingen 
helcmmerd te worden , bedankte de Statea. Reeds op vrjflienja- 
rigen leeftijd. werd de Abt van Pompone met de abdij van 
St Maixent begiftigd. Negen jaren daarna door den kentng tot 
die van St. Medard beroepen zijnde , zag hij van de eer ale af. 
In 164)9 vei-bior hij zijnen vader. Lodewijk XIV zijne smart wil- 
lende lenigen, zeide hem: Gjf beweent eenen Fader, dien aij 
in mij zult wedervindett en ik verlies eenen vriettd , welka 
ik nitnmer sal tuedervinden. Tot Afgezaat in Veuetie benoemd, 
bandhaafde de abt Pompone te midden der rampen, zoo wel 
als in den school des geluks de eer van Frankrijk. De standvas- 
tigheid was de hoofdtrek van zijn karakter. In de bedieningeu van 
Bevelhebber, Kanselier, Groot-Zegel-bewaarder en Minisler van 
Tinantien, stelde hij zieh bet algemeene nut, ah) zijn voornaamste 
doel voor, en had bet geluk daarin meeital te slagen. Hij over- 
leed in 1756. 

Zie Feller, Biographie Universelle, 

ARNAULT (Hehdrjk.) of Abkoct, geboren te Zwolle, in het 
laatst der derliende eenw, oeiende zieh eerst in de genees- en wis- 
knnde; legde z\vh. daarna, vermoedelijk te Montpellier of te Bazel 
op de 8te«e- en zonnewijzerkunde toe en overleed in 1460 te Dijon 
in Boorgondie, waar hij gevesligd was. In de koninkiijke biblio- 
iheek aldaar wordt onder JJi°. 7295 een handschrift van hem be- 
waard , dat tot opschrift heeft : De motibus plane tar urn Lib. II. 

Zie Court in, Encyclopedia Moderne; Biogr, Univers. 

ARNUEM (Godejbwus v*m) , naar zijtie geboorteplaats aldos ge- 
noemd, werd in 1549 in de plaats van Johannes Reekamp 
tot een en dertigsle Abt van Adnard verkozeo, Hij was een sier-* 
lijk redenaar , een ijverig verkondiger van Gods woord, in de we* 
reldlijke wetenschappen evenmin a Is in de Godgeleerdheid onbe- 
dreven en een groot meester in de zangknnst. Zoo bniten als bin- 
nen het kloos ter waakfe hij voor de belangeo van het aan zijne 
zorg toevertrouwde gesticht. Vooral gaf hij zich veel moeite om 
de breeders , die zich ergens in le bniten giagen op eenen bete- 
ren weg le brengen; iegde er zich bijzonder op toe om, zoo door 
leer als door voorbeeld, de zedehjfcbeid en godsvrucht te bevprde- 
rca , en daar hij zelf een groot liefhebber van de boekoefening 
was, was by hnn, die zich op de beoefening der vrije kuniten 
toelegden zeer genegen, en moedigde hen niet zelden door ge- 
tchenken aan. Ook wendde bij pogingen aan , om de Nonneo 
van Trimont, in het Wester-kwartier, provincie Groningen naar 
het klooster te Assen over te brengen , welk plan bij echter maest 
laten varen , daar hij , zoowel door de Maagden te Assen , als door 
die van Tiiinotit daarin werd tegengewerkt. Na zijne kudde, met 
den grootsten ijver en de uiecste godsvrncht gehoed te hebhen, 
verviel hij in 1561 in eene doodelijke ziekte , legde hij zijne 
waardigheid , in tegenwoordigheid der Prelaten van Friesland ue- 
der, doch eenige maanden later tot vorige gezondheid tcrugge- 
kecrd zijnde, vertrok hij, nadat hem een jaargeld was toegekend, 



(tj Tilae Scaevolurum, 



naar een buitengoed bij Roden , in de provincie Drenthe , waar 
hij zijn leven in werken van godsvrucht doorbragt , doch loen 
het paardenvolk van den koning van Spanje bet platteland van 
Drenthe verontrustte, keerde hij weder naar Aduard , waar hij 
in 1574 overleed. 

Zie v(an ll(enssen) en v(an) R(hijn) Kerkel. Hist, en Outh, 
D. V. St. 11. bl. 344 en 345. 

ARNHEM (Joiuui Baron via) Heer vab Rozbbdui tot Hirsio, 
geboren te 's Gravenhage den 12 Mei 1636, was de eenige zoon 
van Gerrit, Baron van Ai-nbem en Theodora van Was- 
sena«r van Duv envoorde. Op zijn liende jaar vertrok hij met 
zijne ouders naar Geiderland, waarna hij eerst le Arnhem, daarna 
hij den Predikant te JSoest, in de provincie Utrecht, later te Wa- 
geningen , voorts aan het Atheneum te Deventer en eindetijk aan 
de Hoogeschool te Leyden , zgnc taaloeieningen en studien begon , 
voortzetle en voleindigde. 

Naauwelijks den ouderdom van 22 jaren bereikt hebbende, werd 
hij in het jaar 1858, uit hoofde van zijae hoogadelijke geboorte in 
de ridderschap van de Velawe beschreven. Den 21 December 1667 
trouwde hij met zijne voile nicht Janna Margareta van Arn- 
hem, erfdochter van de vrije heerlijkheid Rozendaal, geboren den 
2,1 December 1636 uit Robert van Arnhem, Lauddrost van de 
Veiuwe, en uit Ermgard Elizabeth van Dorth, erfdochter 
van fiozendaal, door welk Jtuwelijk hij alzoo in het beiit kwam 
van de vrije heerlijkheid Rozendaal. Den 11 Mei 1674 nerd hij, 
als Lid van de ridderschap, ordinaris Gedepoteerde van het 
Veluwsche kwartier; den 11 Fehraarij van het volgende jaar Regter 
van Arnhem en in Veiuwzoon, en den 9 February 1684 door 
Willem HI, Koning van Groot-Brittanje, begunstigd met het ex- 
traordinaris Raadsbeerschap van het Vorstendom Gelre en Graaf- 
schap Zatphett, Zoover ging de genegenheid van voormelden Ko- 
ning en diens gemalin JHaria, welke zich mecrmalen op Rozen- 
daal verlnstigd hadden, dat zij niet aflieten voor dat van Arn- 
hem en zijne vroow, in October 1692, naar Engeland overkwamen 
van waar zij, na een verblijt van zes weken, overladen met gunst- 
bewijzen en geschenken naar Rozendaal terug kwamen. Tocn er in 
het jaar 1695 te Arnhem eene Burgemeesters plaais open viel wei- 
gerde hij die te hekieeden omdat hij reeds Regter dier stad 
was, en nam die eindehjk, tegen zijn zin en schoo.Toetende , op 
het dringend aanbouden der regering van Arnhem en met goed- 
keuring des Konings van Groot-Briltanje , aan. Zes jaren daarna , 
te weten den 15 Augustus 1701, verhief hem die Vorst, uit eene 
bijzondere achting, tot Landrost van de Velawe, waarom hij den 
19 dier zelfde maand zijn regterambt van de stad Arnhem neder- 
legde. Onder het waarnemen van deze onderscheidene ainbten ver- 
wierf bij door deugd en konde zeer veel invloed op het bintien- 
landsch bestuar. Na de dood van Willem 111 werd hij in de 
binnenlandsche twisten van Geiderland ingewikkeld. Tocn men in 
1703 te Arnhem, ingevblge eene nieowe keur uit de Gemeenslie- 
den , twaalf stads Regeringsleden verkoos en men daarbij hem en 
vijf andere der oude Regenten wilde laten aanblijven , weigerde 
van Arnhem en de vijf andere Seeren volstandig zich die ver- 
kiezing t« laten welgevalten, indieu men ook de andere oude Re- 
genten niet in bediening liet; en toen in 1704 de Ridderschap en 
de steden, ter handhaving hnnner vermeende regten, tegen elkan- 
der volk wierven, werd hij, met Cozyn van der Hell tot den 
Wildbaan, door die vau de steden, uit de kurk te Velp geligt 
en gevankeltjk naar Arnhem gebragt, doch na eenige lijd en op 
aanbouden van het Hof, waarvan zij Raden waren, weder geslaakt , 
en loen in 1707 bij de verkiezing der Regeringsleden te Arnhem 
weder eenige Heer en werden voorbij gegaan, weigerde van Arn- 
hem nogmaals zitting in het bestnur te nemen , en volhardde daarin 
tot aan zijne dood, die den 12 December 1716 voorviel. Hij stierf 
kinderloos , en was de laatste mannelijke telg van xijn geslacht, 
Zijne spreuk was: qui pa droit, ne manque pas (wie in opregt- 
heid wandelt, wandelt zeker). 

Hij genuot de achting van alien die hem kenden, om zijne uit- 
stfkende godsvrucht, welke bijzonder nitblonk in de zorg en den 
ijvpr , die bij betoonde voor de uit Frankrijk rerdreven Hervormden. 
Kiettegenstaande de vele bezigheden, welke de door hem bekleede 
Staatsambten, hem veroorzaakten , wist bij evenwel dageJijksnrenafte 
cnipperen, om zich in de schoone knnsten te oefenen, onder an- 
deren bezat hij eene uitgebreide kennis in de landmen!- en bouw- 
kunde, van welke laatste hij zijne zacht en smaak aan den dag 
legde, in de verfraaijing en verbetering van de heerlijkheid Rozen- 
daal. Ook was hij zeer ervaren in de gronden van de Hervorm- 
de godsdienst; ea heoefende mede de Jfederduitsohe dichlkunst, 
hoewel met geen zeer gelukkig gevoJg, zoo als d:t elders door ons 



117 



is aangetooad (1). Ilij heeft de volgende werken in het licht ge- 
zonden : 

Jesus Christus in ket ligchaam zijns vleesohs, 1084. 4°, 

Jesus Christus in ket bloed synes kruyces, toorgesteld in 
eenige sckriftmatige gedagten, over de historic van ket lijden 
en sterven van onsen Heeren J, C, 1694. 4°, 

't Mentchen leven, afgebeeld door een schip, aan de tea- 
reysvaardig leggende, verwachtende aan den oever van de eeu- 
wigheid over te steken, Vergeleken met des menschen ziele, 
om hetselve tot een hehouden reys te bereyden, door de dood 
uyt het tydeltjke na het eeuwige leven, regt door zee eours 
seltende, naar het advys en devys; jj qui va droit ne manque 
pas," Folgens order en raad van Salomon, »Wie in opreglig- 
heid wandelt, wandelt seker," Prov. X. -vers 9a. 4°. 

Geestelijke en zedelijke Meditatien van Joseph Hall, 
Bisschop tot Bxcester, uit het Engelsch in rijm gebragt. 

Deze werkjes zijn ialer door van Arnhem in e'en boekdee! in 
het Jiclit gegeven onder den tttel van: 

Gedachten en Gedichten, geestelijke en zedelijke, Leyden 
1707. 4". met het port ret van den dichler en eenc afbeelding 
?an bet him Rozendaal. 

Voorts bestaat er nog van zijne band: 

Order en regel voor 's menschen leven gericht naar het voor- 
heeldt der gezonde woorden en naar de here der waarheit, 
die naar de Godzaligheit is tot eene latnpe voor onsen voet , 
en een licht voor ons padt, Harderw. 1715, 8°, 

Zie, behalve het boven aangehaalde werk, van Hoogstraten 
en Brouerius Tin Ni dek, Groot Algem. Hist, Woordenb ; 
K o k , Vaderl, Woordenb.; Wagenaar, Vaderl, Hist, , D. XV11. 
bl. 239; Chalmot, Biogr. Woordenb./ Sch el tenia, Staatk. 
Nederi; Algem. Woordenb. der Zamenl./ Algem. Kunst- en 
JLetlerbode voor het jaar 184(5, D. I. bl. 355. 

ARNHEM (Zegeh of Seger yaw), vermoedelijk uit bet zelfdege- 
slacht als den voorgaande, ofschoon bij niet op de geslachtlijgt bij 
van Hoogstraten, in diens Woordenboek, voorkomt, was Land- 
Rentmeeater des Vorstendoms Gelre en Graaficbaps Zutphen, toen 
bij den 23 Mei 1641 tot Curator der Veluwsche kwartiersehool 
werd aangesteld. Hij maakte zich in die be trekking bijzonder ver- 
dienitelijk door zijne bemoeijingen om die school Lot een Hooge- 
school der gebeele provincie te zien verheffen, waartoe bij onder 
anderen, met eenen zijner mede-caratoren, J oh an van Wijnber- 
gen, den 14 April 1647, ter Staalsvergadering van Gelderland 
eenen voordragt deed, welke ten gevolgehad, dat kort daarna door 
het Hof van Gelderland, op fast en op naam der Stat en het octrooi 
uitgevaardigd werd, waarbij de Hoogeschool van de Veluwe plegtig 
als de Afcademie van Gelderland aangekondigd werd. Bij de daarop 
volgende benoeming van Curatoren dier Akademie werd Zeger 
van Arnhem dan ook niet overgeslagen , hij bleef zich even har- 
lelijk als te voren bare belangen aantrekken tot aan zijnen dood , 
in het jaar 1664. Hem gaat den roem na, dat hij door zijne nut- 
tige bediijvigheid niet slechts de provincie Gelderland, maar zelfs 
Kerk en Staat ten zegen verstrekt heeft, 

Zie: Schrassert, Beschryvinge der Sta dt Harderwyck , D. I. 
bl. 77; Bouman, Geschied, der Geld. Hoogeschool , D. 1. bl, 33, 
128 en 147. 

ARNOLDI fConHius). Zie Cobnelisz. {Abnoldus). 

Alt IS OLD 1 (Michael), geboren te Franeker, een zoon van Ni- 
colaas Arnoldi, die volgt en diena (weede liuisvrunw Anna 
Fybinga, werd, na zijne Akademisclie loopbaan voleindigd te heb- 
ben , tot Doctor in de Godgeleerdheid gepromoveerd en in 1682 (e ile- 
naldnm tot Predikant beroepen , van waarhrjin het volgende jaar naar 
Harlingen en van bier in 1693 weder naar Leenwarden vertrok. 
Toen in 1697 de gemeente van Utrecht hem begeerde, meende 
bij daarvoor te moeten bedanken; doch zea jaren later volgde hij 
de roepstcm naar Haarlem, waar hij den 2S Maart 1738 overleed. 

Hij was een man van bijzondere geleerdheid. Van zijne letter- 
arbeid ia in drub verecbenen : 

Codex Taint. Tamid. de Sacr. Jugi, versions et commen- 
tario illustratus , Franeq. 1680, later opgenomen in de Mischna 
van Snrenhnsius, Tom. V. 

Christelyke Bedenkingen , Harl. 1687. 12" 

Lykrede op Prins Hendrik pasimir, Leeuw. 1697- 4°. 

Bij zijne Echtgenoote Sjonwkje Taek.ama had hij drie zonen 
en eene dochter verwekt. De wons waren: Tiberius Arnoldi, 



(1) Zie tiet 4amkangs#l op WitsenGeyabeek, Woordenb, der Ne- 
derd. Dichters, op bet wootd. 



eerst in 1718 Predikant te '* Prin«enhage, vervolgens in 1722 1e 
Katwijk aan den Kijn, daaina in 1720 te Dordrecht en eicdelijk 
in 1728 te Haarlem, alwaar bij den 8 Januari 1741 overleed, den 
roem nolatende van een der geleeidsie Predikanten van zijnen ijjd 
te zijn geweest. Michael Arnold], achtervolgeca Predikant te 
Brandwijk en te liarderwijk , waar hij den 12 October 1751 ten 
grave daalde en Wicolaas Arnoldi, Schout over een distrikt bij 
Haarlem mede in 1751 overleden. 

Zie Vriemoet, Athcn. Frisiae , 419 en 420; Chalmot, 
Biogr. Woordenb./ Scliotel, Kerkel. Dord. D. II. bl. 310. 

AKWOLDI (NicoLiA*), een zoon van Michael Arnoldi of 
Adelti, zoo als eigeniijk zijn geslaehlsnaam waa, en van Anna 
Gcrtich, geboren den 17 December 1618 te lesna, in Polen , 
werd door zijne moeder, die reeds wedowe werd toen bij nog 
slechts drie jaren oud waa, tot de letteroefeningen beslemd. iiiens- 
volgena genoot hij in zijne geboorieplaata het onderwijs v;in den 
geleerde Johannes Amos Cornenius, Den onderdom van 15 
jaren bereikl hebbende, werd hij, ingevoigede Poolsche kerkinrig- 
tiog, door deSjnode vanOslrorog, tot akolyt of altaarkleik aange- 
steld. Twee jaren later vertrok hij naar Dantzig, om zich in de 
Welsprekenheid en de Wijsbegeerle te oefenen. In 1638 van daar 
teruggekeerd, legde hij zich op de Godgeleerdheid toe, en werd, 
na verloop van een jaar, als Opperbestnurder der Lalijn«che school 
te Jablouow, naar Podoliegezonden, waar hij teveus de dienst van 
liuisprediker bij Joban Potoclii, een voornaam hcer, waarnam. 

Daar men bemerkle , dat zijne begaafdheden de kerk lot nut konden 
zijn , verscbafte men hem de gelegenhcid , om zich verder aan de 
heroemdste Hoogescholen te gaan oefenen. Met dat oogmerk kwam 
hij in 1041 te franeker, waar hij onder ziJDcn landsman J oh an* 
nes Maccoviua en onder Johannes Goccejug buitengewone 
\orderingen maakte. Vandaar begal bij zich in 1043 naar de Hoo- 
gescholen te Groningen , Leyden en Ctrecbt, waar hij Hendrik 
Alting, Johannes Polyander a Kerknoven, Frederik 
Spanheim den onde en Gijsbertus Voetius hoorde. Hij 
keerde eerlang naar Franeker terog om zich in de Engelsche en 
Fiansche talen te oefenen. 

In hel volgende jaar deed hij eenereig naar Engeland , doch daar de 
wcgen overal bezel waren met de troepen van den Koning of van het Par- 
lement, kon bij niet te (Wort komen , waarom hij zich te voet naar Cam- 
bridge begaf, waar hij ook al geene lessen kon hooren, aangezien 
alle Hoogieeraren in het Collegie der H. Drieeenhetd werden ge- 
vangen gehonden. Te Franeker terug gekeerd, ving hij aan te pre- 
diken, zeifs in de Nederduitsche taal, en voldeed zoo wel aan zijne 
toehoorders , dat men hem afraadde, weder naar Polen terog te keeren. 
Vervolgena <loor de Xlausis van Franeker in 1645 tot de predikdienst 
bekwaam gekeurd , werd hij kort daarna tot Predikant te Ecetgum 
beroepen. Niettegenstaande de herbaalde aanzoeken, die hij van an- 
dcre gemeenten, zoo als van Tilbnrg en Bolsward ontving, bleel bij 
aldaar tot in 1651, toen de Stalen van Friesland hem tot Hotx'- 
leeraar in de Godgeleerdheid aan de Hoogeschool te Franeker ver- 
kozen, in de plaats van Coccejus, die naar Leyden zou verlrck ken. 
Gedurende zijn verblijf te Franeker deed hij onderscbeidene reizen ; 
om niet te spreken van die, welke hij in 1652 deed naar Lesna, 
om zijne vrienden te bezoeken, veimelden wij, dat, toen in liet jaar 
16S6 vier bnilengewone gezanten door onzen Staat naar het Ilof 
van Zweden en naar den Koning van Polen gezonden werden, deze 
hem tot hnnnen Predikant begeerden. Hij vergezelde hen op deze 
rcis, welke twee jaren dnarde en voldeed bun bijzonder met zijoe 
predikatien , hefzij hij die in het Wederduitsch of in het Hoog- 
dnitsch of in het Poolseh voordroeg; tevens verwierf hij zich de 
achling van Stephanus Conycinski, kanselier van Polen, van 
Joan Oxenstiern, Groot- Maarschalk van Zweden, van den Ge- 
neraal Douglas en zelfa van den Keurvorst van Brandenburg, 
die hem het ambt van Hofprediker aanbood. In 1666 werd hij 
naar Heidelberg gezonden, ten einde Frederik Spanheim over 
te halen, om het Hoogleeraar-ambt in de Godgeleerdheid aan de 
Hoogeschool te Franeker aan te nemen, doch hij keerde terug zon- 
der daarin geslaagd te zijn. 

fliettegenstaande hij in zijne laatste levensdagen door aanhou- 
dende ongesteldheden gekweld werd, bleef hij evenwel anverpoosd 
werkzaam, tot den dood hem den 15 October 1680 nit het leven 
rnkte. 

Hij was de stamvader van het geslacht Arnoldi bier te lande, 
hetwelk onderscheidene geleerden heeft opgeleverd, doch is uttgestor- 
ven met Nicolaas Arnoldi, Baad, Secretaris en Tbesacirier des 
Frfstadhoaders en Bnrgemeester te Leeuwarden. Twee malen was de 
Hoogleeraar Arnoldi gehuwd geweest , eerst in 1 645 met R e m i g i a 
van NeUen, die hem geene kinderen schonk en toen deze in 1652 

30 



118 



overlcden was, huwde Iiij in liet volgende jaar Anna van P y- 
binga, die hem negen kindercn gebaard heelt, vijf zonen en 
vier dochters , van welke drie zonen en eerie dochter honnen va- 
der ovcrleefden. De zonen waren: Marti dus Arnoldi, die Ad- 
vokaat voor den Hove van Friesland, Landschapsbouwmeester en 
Schepen te Leeuwarden was; Michiel Arnoldi, hier boven 
vermeld en Johannes Arnoldi, die mede Advolcaat voor het 
Hof van Friesland is geweesi. 

JVicolaaS Arnoldi heeft de volgende wcrken nagelalen: 
Seopae Dissolutae Henr. Echardi, site Fasciculus ejus 
Controversiarum succinctc refutatus, XL disput pv,blic\$. Fra- 
neq. 1654. 8°. 

Catheckesis Racoviana major, publicis Disputationibus XLVI 
refutata, Franeq. 1654.4°. 

llefwtatio Compendii Controversionum M. Becani, 1657. 12°. 
Atheisinm Socinianus J, Bide Hi refittatus, fraaeq. 1659.4°, 
Discursus Theologicm contra J. J. Co me nit luce m in te- 
nebris , Franeq. 1660. 

Lux in Tenebris sine Vmdicatio et Conciliatio locormn V. et 
N. Test, qui bits omnium sectarum adversarii ad stabiliendos 
crrores mos abutuntur, Franeq. 1662. II vol. 8". en een Iweede 
vermeerdcrde druk , 1685. 4°. 

Dissertatiuncnla de Tkeologiue supra Philosophiam Domi- 
tiio ; cum Stricturis ad Librmn Philosophic script urae In- 
terpret, Franeq. 1667. 12°. 

Tribunal Conscientiae iniquum J oh. Brevingii refuta- 
tum, Franeq. 1671. 12°. 

Apologia pro Ames i o contra Vitum Erbermannittn, 
Oratio funebris in memoriam Christ. Schotani, V. 
D. M. S.S. Tkeol. D. et Professoris Franeq. 1671. fo I. 

Zie Luiscius, Algem. Hist, Woordenb. D. 1. bl. 611; van 
Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. 
Hist. Woordenb,; Vriemoet, Athen. Frisiae, pag. 414 — 422; 
K. o t , Vaderl. Woordenb. ; Chalmot, Biogr. Woordenb, ; 
Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk , 
1). 11. bl. 400 , 488 en 589 ; S c h o t e I , Kerk. Dordr. , D. U. 
bl. 3 i 6 ; G I a s i u s , Godgel. Nederl. 

ARNOLDUS Hertog van Gelder. Zie AARNOUT. 
ARNOLDUS I VAN ISENBUR.G, de dertigste Bisschop v an 
Utrecht, afkomstig nit het geslacht der Graven van Iseuburg, 
was Proost van Deventer, toen Balduinus II, Bisschop van 
Utrecht, den 16 Mei 1196 teMentz overleed. Dadelijk op de tjjdinjj 
van dit overlijden trokken Otto II, Graaf van Gelder, en 
Dirk VII, Graaf van Holland, elk met eenen grooten hoop 
kdjgsvolk hitmen Utrecht ea stelden ieder van zijnefi kant alles 
hij de Verkiezers in het werk, om eenen Bisschop naar zijnen zin 
te krijgen. Otto was voor Arnold van Isenburg, doch 
Dirk wilde den Domprooat Theodoras van Holland, 
eenen broeder van den overledenen Bisschop B a I d u i n u s , ge- 
kozen hebben. De kuiperijen liepen zoo ver, dat eea gedeelte der 
Kananniken den eene en eeu gedeelte den andere verkoos, De 
stad en het geheele land van Ulrecht liield de zijde van Theo- 
dorus, maar gflheel Overijssel die van Arnold van lsen- 
burp, waarnit aanmerkelijke onlasten ontstonden. Inmiddels 
werd Dirk, Graaf van Holland, door Keizer Hendrik VI 
tot voogd en opziener over de fijdeiijte goederen en inkomsten van 
het Bisdom aangcsteld , waar Overijssel , door Otto opgestookt , 
ztch weiniff aan kreande , terwijl het niets aan hem vetkoos op te 
hrengen. Hier over werd Graaf Dirk zoo vertoornd, dat liij met 
eenige kiijgsbenden door de geheele Veluwe strooplogten deed en 
overal, waar hij tomen kon, brandde en plnnderde. Otto deed 
hem van zijnen kant aantasten ten einde den geroofden buit we- 
der magtig te worden , hetwelk eenen veldslaj ten gevolg had , 
die bij den Heimcnberg geleverd werd en waarrn de Geldersehmatt 
liet ondcrapit delfde. Mtddelerwijl bevestigde de Keizer zijnen 
neef 'l'keodorus door den ring en herderstaf , tot dat de Pans 
Innocentius III het verschil der beide partijen door zijne 
nitspraak beslist zou hebhen , deze na, om den Keizer niets foe le 
jjeven , bevestigde in het janr 1198, tocn beide verkozen Bisschop- 
pen te Rome waren , Arnoldus van lsenbnrg, znodat 
deze tot dertig9ten Bisschop van Utrecht gewijd werd ; doch hij 
had weinig genot van deze waardigheid , daar hij den 8 April van 
dat jaar, terwijl hij zich tot de terugreis naar Utrecht gereed 
maakte , te Rome overleed , waar hij ook begraven w erd. 

Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, 
Groot Algemeen Hist. Woordenb,, bl, 636; Ha I ma, Tooneel 
der Fereen. Nederl.; v(an) H(eussen) en v(ao) R(hijn) Ker- 
kel. Hist, en Oudheden, D, I, bl. 207; Blond el, Be&chrijv, 



der Stad Utrecht, h\. 270; F. Sjoerds, Friesche Jaarboeken, 
D. II. bl. 442 en 443. 

ARNOLDUS II VAN HORN, de acht en veertigste Bisschop van 
Utrecht, was een zoon van Willem, Heer van Home, Alte- 
na, Gaasbeek, Herstal, Hees en Leende enz. Wa de 
dood van Johan van Vernenbnrg, den zeven en veerlig- 
sten Bisschop van Utrecht, den 23 Janij 1371 voorgevaflen , 
ontstonden er onder de Kanunniken oneenigheden over de ver- 
kiezing , het kleinste getal geen kans ziende om hun oogtnerk 
te bereiten , begaf zich , onder voorwendse! van voor hunnc 
magtiger tegenstrevers te vreezen , naar Deventer en verkoos 
aldaar tot Bisschop den Domproost Zweder Uterloo, die reeds 
te voren , kort na het overlijden van Bisschop Johannes V, 
door het Domkapittel nlleen , tegen den wil der andere kapitte- 
len , tot Vikaris van het Stift was aangesteld , doeh, wegens het 
ingeleverde protest en de krachtige legenstreving der gezegde ka- 
pittelen, weder van dat ambt verlaten werd. Het grootste en beste 
gedeelte der Kanunniken bleef te Utrecht, verkoos Arnoldas 
van Horn, die zich destijds te Rome bevond , en gaf daar- 
van dadelijk kennis aan Paus G r e g o r i u s IX , die deze verkie- 
zing goedkeurde en in den vollen Raad Arnoldas het Utrecht- 
sche bisdom opdroeg. Hierop te Rome gewijd zijnde, verlrok hij 
in alien spoed naar Utrecht, waar hi) den 21 September 1372 
met vele eerbewijzircgen en blijdschapsbetuigingen werd ingehaald. 
Vervolgens , in het bisselioppelijk gewaad naar de Mariakerk ge- 
Ieid, legde hij den gewonen eed af en aanvaardde met veel pleg- 
tigheid zijne hooge bediening. 

Na zijne bevordering tot den Bisschopsietel wist hij in zeei* 
korte tijri de schulden van het bisdom af (e doen en dedoorzijti 
voorgangers verpande plaatsen af te lossen. Minder strekten hem 
als geestelijk opperhoofd tot roem de oorlogen, die bij gevoerd 
heeft. Toen Reinald IlI,Hertog van Gelder, kinderloos over- 
leden was en , wegens de opvolging in het Vorslendom het vuur 
der tweespak ontstoken was , voegde Arnoldas zich bij de 
Heeckerens , die het met M acht eld van Gelder, de oudsle 
halve zuster van den overledenen Hertog, fegen Willem van 
Gulik, geboren uit de jongste zuster, Maria, hieltlen, weike 
oorlog zeer lang gedunrd heed en het stift van Utrecht dour te 
staan gekomen is, daar het door de vijanden dikwijls gebrand 
en geplunderd werd , zonder dat het eenig nut uit dezen oorlog 
trok ; terwijl de Bisschop zelf , in het jaar 1372 groot gevaar 
Jiep van in de stad Tiel te worden gevangen genomen, toen hij 
zich aldaar met vrouw Ala elite Id, deslijds hertroawd Met Jan 
van Chastillon, Graaf van B I o i S, ophield. 

Later ooi/oogde hij weder tegen de Hollanders over de niea- 
we slaizen die de Utrechtschen aan de Lek gelegd hodden en 
deie krijg was naauweiijks geeindigd , of hij oorloogde alwederotn 
tegen Aalbrecht van Beijeren, Graaf van Holland, ovei' 
het verkoopen van Vreeland; zoodat hij gedurende het bezit van 
het Utrechtsche Eisdom weinig rust genoot. 

Toen in het jaar 1377, door het overlijden van J oh an n es van A r* 
,k e 1 , de Lniksche Bisschopszetel was vakant geworden, verkoos een ge- 
deelte van het kapitfel Arnoldas van Horn in zijne plaats en 
deze keuze werd dan ook door Pans Urbanus VI goedgekeurd, daar 
echter een ander gedeelte Eustachios van Rupefort verko- 
zen had, die de bulla zijner hevestiging had ontvangen van den 
Tegenpaus Clemens VII, welke te Avignon zijnen zetel had , 
slond Bisschop Arnoldus eerst in twijfel of bet wel raad- 
zaam was het zekeren (Utrecht) voor hel onzekere (Lnik) le ver- 
laten , om hetwelk te bezitten hij ten minste zou moeten vech- 
ten , aangezien de Brabanders , de Markgraaf van Gulik zijnen 
grootsten vijanden meer anderen reeds voor Enstachiua de wa- 
penen hadden opgevat. Doch hij moest vertrekken want te Utrecht 
had men inmiddels reeds Frederik van Wevelinkho ven in 
zijne plaats tot Bisschop verkoren. Hij vertrok alzoo naar Lnik , 
waar hij den 12 Junij 1378 zijne inlrede deed. Ook hier moest 
hij onderscheidene ooilogen voeren, onder anderen tegen den Graaf 
van Ravestein in 1387, in welken krijg Ravestein door 's Bis- 
schops krijgsinagt belegerd werd, wanneer men de kolengravers 
van Luik onlbuod om de mnren der stad te ondermijnen en die 
door het losbarsten van buskrmd te vernielen doch de vrede werd 
weldra getroflen. Na tien jaren aan het hoofd van dit Bisdom te 
hebben gestaan, overleed hij aldaar geacht en bemind den 8 Maart 
1389. Hij vereenigde met eene schoone gedaante, uilstekende ga- 
ven van hoofd en hart, die eehler door hoogmoed en bemoeizucht 
ontluisterd werden. 

Zie van Hoogstraten en Brouerius ran Nidek, Groot 
Algem. Hist. Woordenb, A. bl. 036 en 637; Halm a, Tooneel 



119 



der Fereen. Nederlanden ; v(an) B{eussen) en v(an) R(hijn) 
Kerk. Hist, en Outh. D. I. bL 273—277; Wagenaar Fader t. 
.ffijtf.D.llI.bl.307en308.F.Sjoerds, Friesche Jaarb. D. III. 
bl. 485—487, D. IV. 10—18 (A. van Gils) Kathol. Meyer, 
Memorieboek ; A rend, Algem. Geschied. des Faderl. D, II. 
St. II. bl. 329—333. 

ARNOLDUS NYLIN, de tweede benoemde Bisschop van Gro- 
ningen, hij was geboren te Nijmegen. Te Groningen in de orde 
der Predikheeren getreden , bekleedde hij hij hen het ambt van 
Prior , ook werd faij aldaar Pastoor van de St. Walburgs- en St. 
Marlenskerken , en, nadat hij het ambt van Vikaris Generaal bij 
den opengevallen Bisschopsstoel bad waargenomen , werd bij tot Bis* 
schop van Groningen benoemd , docb. heeft door het ineer en meer 
veld winnen van de Hervormde leer hier te lande , het wijdsel 
niet verkregen, evenwel heeft bij nog gedarende vier jaren bet 
bisschoppelijk regtsgebied ten platte lande uitgeoefcnd. Docb als 
Groningen in het jaar 1594 door de Staatschen veroverd werd , ■week 
hij naar Brussel , waar hij den 7 Waart 1608 overleden is. Hij 
heeft eene uitlegging over de Sakramenten en twee boeken over 
de Geloofsverschillen uitgegeven. 

Zie v(an H(eussen) en v(an) B(hijn) Kerkelijke Hist, en 
Outh. D. V. St. II. bl. 287, 288, 294 en 296; van Hoog- 
straten en Brouerius van Nidek, Groot Algem. Hist. 
Woordenb. A. bl. 637; Brucherus, Geschied. der Kerkh. 
in de Prov. Groningen bl. 223 , 227 , 251. 

ARNOLDUS (Gionoius) Zie ARNALDUS (Georoios). 

ARNOLDUS ROTERODAMENSIS. Zie ROTTERDAM (Amoud 
vab). 

ARNOUD , Graaf van Holland. 1 . . 

ARNOUD, Hertog van Gelder.}*' 6 AiBBOin) ' 

ARNOUDSZ (Pietes) zie AARTSZEN (Pimer). 

ARNOUD VAN MONNICKEi\DAM, zie MONN1CKENDAM (Ar- 
houd van). 

ARNOUT (Henbek) , zie ARNAULT (Hekdmic). 

ARNTS (Hendrik) , zie AQUILIUS (Hehbkus). 

ARNTZENIUS (Diederik Johaiwes Agathus), geboren te Haar- 
lem den 17 October 1806, was de zoon van den hier na te mel- 
den vaderlandschcn dichter Robert Hendrik Arntzenius en 
Anna Elizabeth Tide man. Door eenen gelukkigen aanleg voor 
eene wetenschappelijke loopbaan , reeds in jeugdigen leeftijd ge- 
schikt, loo* hij, na de vroege dood zijns vadcrg, de stndie der 
geneeskunde. Hij beoefende die te Utrecht tot in 1828, toen hij 
tot Med. Doctor werd bevorderd na het schrijven van eene verhan- 
deling over den Zelfmoord (1), waarop in 1835 een tweede ge- 
deelte volgde , met welke deze arbeid vohooid bet licht zag. Gc- 
dnrende zijnen studielijd werd in het jaar 182ft door de Hooge- 
school te Utrecht eene prijsvraag over de oor taken der Breuken 
uilgeschreven. Arntzenius zond daarop eene Yerhandeling in (2) 
voor welke hem het eermctaal werd toegewezen en die in de An- 
nates Acad. Rheno-Traj. is opgenomen. 

Tot in 1830 oefende hij de geneeakundige prattijk te Amster- 
dam alt , docb toen nam hij op de roepstem des vaderlands de 
wapens op en trad als eenvondig schntter in dienst; spoedig echter 
uitgenoodigd om de geneesknndige dienst bij het bataillon Noord- 
hollandsche Sehnlterij, onder welks vaan hij zich bevond, op zich 
te n cm en , en den rang van Eersten Officier van Gezondheid be- 
komen bebhende , was hij in die betrekking met ijver en voldoe- 
ning werkzaam, en ontviog in 1831, toen de cbolera-epidemie ook 
ons vaderland bedreigde , den vereerenden last , om deze ziekte , 
in vereeniging met den Hoogleeraar Hendriksz, nit Groningen, 
en den Officier van Gezondheid Beckers, toen te Utrecht , in 
Hamburg en Berliju te gaan waarnemen en ter voorlicbting zijner 
iunsfgenoolen , zijne bevinding bekend te maken. Het rapport aver 
de Aziatische cholera, door deze Comniissie uitgebragt, in 1832 te 
's Gravenhage nifgegeven, was de vraeht van dat onderzoek. 

Spoedig kwam er gelegenheid om zijne verkregene ervaring toe 
fe passen. Gedurende de epidemie der cholera te Amsterdam, was 
bij in debospitalen, voor de lijders aan deze ziekte opgerigt, werk- 
zaam, en beijverde zich zijnen landgetiooten verder voor te lichten, 
door de uitgave van zijne Bydragen tot de kennis en de behan- 
deling van den Aziatiscken Braakloop in Nederland , Amsf, 
1832, en van eenige kleinere Slukjes, 

In 1834 lot zijnen bargerlijken werkkring ternggekeerd , vatte 
bij zijne praktijk te Amsterdam weder op. Wet een onmiskenbaar 
praktisch talent begnafd , genoot hij het vertrouwen van een aan- 



[1) De Suicidio pars I. 

{BJ Commmtatio de Ifsrniarum Causis.- 



zienlijk gedeefle zijner medeborgers, terwijl hij onafgebroken zijne 
sludie voortzelte. Krachtig van ligcliaam en belder van geest, wist 
hij met zijne tijd te woekeren, en ook buiten den kring zij- 
ner eigenlijke roeping op velerlei wijze nuttig te zijn. 

Nog eenmaal zag een belangrijke letterarbeid van Arntzenius het 
licht, de verhandeling namelijk Over de organische gebreken van 
de Urethra, door het Provincial Utrechlsch Genootschap van knnsten 
en welenschappen in 1839 bekroond en in 1840 uitgegeven. De volle- 
dige en oordeelkundige wijze, waarop dit gewigtig onderwerp door hem 
was behandeld , werd algemeen door bevoegde beoordeelaars erkend. 

Zijne warme belangstelltng in zijnen siand en ztjn ijver, oin 
lot dieris verheffing en veredeling mede te werken, deden hem ein- 
detijk in de laatste jaren, toen de zoo noodzakelijke veranderingen 
in de wetgeving op de uitoefemeg der geneeskunde ter sprake kwa- 
raen, volgaarne deelnemen aan den arbeid zijner vrienden en knnst- 
genooten over deze aangelegenheid. Hiervan getnigen de stukken 
van zijne band in de Bydragen tot Geneeskundige StaaUrege- 
ling. Amsterdam 1842 — 1845. 

Reeds in 1847 ondermijnde eene ziekte van eenjge maanden , 
door hem zelven aan een verborgen 1 ij den der longen toegeschre- 
ven, zijne gezondheid en maakte hem ernstig bezorgd voor zijn 
leven. Schijnbaar hersteld, hervatte hij, na eene kunr te Ems en 
een verbhjf op het land van eenige weken, zijne werkzaamheden , 
docb eindelijk bezweek hij na eene ziekte van weinige dagen, den 
28 Augustus 1848. 

Zie Dr. L. Ali Cohen, Nieuw Stat. Genecsk, Jaarb, voor 
1849—1850, bl. 194—196. 

ARNTZENIUS (Hehdhik Jab) geboren te Nijmegen in 1735, 
was een zoon van den na te melden Jan Arntzenius. Na 
zich, onder de leiding van zijnen vader in de Letterkunde en 
onder die van Hermannus Cannegieter in de regtsgeleerd- 
heid, aan de Hoogeschool te Praneker te hebhen geoefend, en na 
in 1755 tot Doctor in de beide reglen te zijn bevorderd, werd 
hij den 9 November 1759 tot Reclor der Lalijnsche scholen 
te Leeuwarden aangesteld; van waar hij in Mei 1707, in de zelf- 
de betrekking met bijvoeging van de titels van Hoogleeraar en 
Bibliolhecaris naar Zutphen werd beroepen. In de waarneming 
van dien post maakte hij zoo veel opgang, dat men hem , zoo 
te Amsterdam als te 'sGravenhagc, boewel vruchteloos , als Rec- 
tor begeerde. Doch den 8 Decembar 1774 als Hoogleeraar in 
het Romeinsche regt naar Groningen beroepen, vertiok hij der- 
waarts. Naderhand werd hem aldaar mede het onderwijs in het 
Hedendaagsche regt, en in bet jaar 1787, nadat bij voor eene 
beroeping naar Franeker bedankt had, ook in het Nederlandsche 
staatsregt opgedragen. Reeds in bet volgende jaar echter verliet 
hij de Groningsche Hoogeschool om , als Hoogleeraar in het Ro- 
meinsche regt en de Gcschiedenis der regten, lot die van Ulrcchl 
over te gaan, waar hij later ook ondcrwijs gaf in het Hedendaag- 
sche regt en de beoetening daarvan en eindelijk mede in het regt 
der Votken. Na hier omtrent 9 jaren, met voorheeldij;en ijver te 
zijn werkzaam geweest, werd liij door eene galkoorts aangetast, 
die hem den 7 April 1797 in het graf mkte. 

Amtzenias die aan eene verpligtende vriendelijkheid, buiten- 
gemeene werkzaamheid en aangenamen omgang, eene veel omvat- 
tende geleerdheid een vlng begrip en fijn oordeel paardc, was bo- 
vendien een sierlijk Latijnsch dichter en bijzonder schrander criti- 
cug; van een en ander (reft men de bewtjzen in de door hem 
uitgegeven geschriften aan. De onderscheidene posten, welke hij 
bekleedde en de herhaalde verandering van standplaals, verpligtto 
hem of gaven gepaste aanleiding tot het doeu van onderscheidene 
redevoeringen, ingerigt naar de verschillende omstandigheden , in 
welke hij verkeerde , en voor het meerendeel door den druk 
gemeen gemaakt. Gelakkig was de keus der onderwerpen van 
zijne meeste redevoeringen. Bij handelde bijv. over de voor- 
treffelijkheid der oude opschriften(l); over het begin en den voort- 
gang der Latijusche school te Leeuwarden (2); over de voornaam- 
ste rampen der regfsgeleerdheid (3) ; over de biijken van Godsmagt, 
Inislerrijk doorstralende in de stichting van het Nederlandsche Ge- 
meenebest in het jaar 1572(4); over Gerard Noodt, beschouwd 
als het beste voorbeeld tot navolging voor eenen Hoogleeraar in het 
Romeinsche regt (5) , enz. Zijne overige uitgegeven geschriften zijn: 

(i) De Inseriptionum et Lapidum eruditorttm praestantia, Leov. 1780. 4o. 
(3) De Natalibuit et incrementis Gymnasii Leomrdiensis, Leov. 1762. 4°. 

(3) De praecipms Jurisprudentiae calamitntil>ui\ Zntph- 1763. 4°. 

(4) De Anno millesimo quingentesima septuagesimo secundo, qmlusdam 
dieinae potentiae indieiis insigni in condenda Belgarum Repulliut , 
Zntph. 1773. 4">. 

(5) De Optima Juris Romarri Antecessors* forma in Gerardo Noodtio, 
Noviomago, speetatu, Try. Jlhen,, 1788. 4°. 



120 



In vigesimum quintum natalem nuptiarum Ononis Arnt- 
zenii et Air. Petronellae Monckiae, Amstel. 1755. 4°. 

Satira in Koningium A Koningtfeld, editorem Catonis Ar-> 
cadici, qui C'atone edito inter Areadiae Divot titulo Luqu- 
monis et Alastorie receptus est, 1760. 4". 

Specimen Obserpationum in quo plitra juris et auctorum 
veterum loca illustrantur , Leov. i701. 8°. 

Coelii Sedulii Catmints Pasckalis Lihri V et Hymni II, 
cum variorum notify Leov. 1761. 8", 

Miscetlaneorum Liber, Accedit Digserlatio de Lege 2 ff t de 
in jus vocando, Traj. Rhea. 1765. 8 D . 

Carmen Gulielmo V remtatum, Zuiph. 1768. 4°. 

Georgii d'Amaud, Fitae Scaevolarum. Diseertatio postu- 
ma, cum praefatione, obtervationibus et indite Henr. Joann, 
Amtsenii, Traj, Rhen. 1767, 8". 

Aratoris de Actibus Apostolarum Libri duo et Epistolae 
ires ad Florianttm, Figilium et PartAeniuw e# Mss. Codi- 
cibus recensuit et observations adjecit, Zutph. 1769. 8°. 

Soteria regiae principi (Fridericae Sophiiie JFilkelminae 
Borussicae) ex gravissimo morbo convalespenti {circa 1770). 

Oratio de Legibus quibusdam regiis. , civilis apud Romanos 
sapientiac fonte , Groningae 1774, 4°. 

Institutianes Juris Belgici de conditions hominum, Gron, 
17S3 et Traj. 1788 et 1798, 8°. Partes III. 

Panegtjrici Feteres cum notis et animadversionibue viro- 
rum erudi forum ; suae addidit Henr. Joan Arntsenius, Traj. 
Rhen. 1790. 4°. II Tom. 

Observationum Sylloge jn Actis Literariis societatis Rheno- 
Trajectinae, Liijjd. Balav. et Traj. Rhen. 1793. 8\ 

Oratio de eo , quod ex vetustatis usurpations in quibusdam 
Belgarum legibus, usuque forensi nimium esse videtur, Traj. 
Rhea. 1794. 4°. 

Twee malen is Arnfzenjus gehnwd geweest; zijne eerste 
vrouw was eene dochter van Hendrik Cannegieter, Hoog- 
leeraar en Rector te Arcihem; zijne tweede echtgenoot was Maria 
Beatrix Eialto d'Almaras, bij wie hij oaderecheidene kin- 
deren verwekt heeft, onder welke drie zonen, die hem overleefd 
hehben : Hendrik Jan Arntzenias, een ku.odig en met 
lof bekend Advokaat te Groningen, die na het pveflijdea van zij- 
nen vader de Pars tertia van de met veel kennis en gelcerdheid 
geschrevene Institutiones Juris Belgici in 1798 heeft uilgege- 
■ven , Hermannus en Jan Otto welke hier beide volgen. 

Zie J. W. te Water, Aanspraak in de Jaarl. Algem. Fergad. 
van de Mnatsch. der Nederl. Letterk. te Ley den, den 22 Aug. 
1797, bl. 7—62; Saie, Onom. Liter, Pars VIII. p. 179—182; 
Chalmot, Biogr. Woordenb.'b. VII. bl. 346— 348 ; HoeuiTt, 
Parnasus Latino Belg. pag. 233 el 234y van Kampen, Ge- 
schied. oler Letter, en Weten&eh, D. II, bl. 319; Roam an, 
Gesckied der Geld. Hoog. D. IJ. bl. 285, 306 en 636. 

ARSTZENIUS (Hikmiuihts), een toon van den voorgaande 
en van Maria Beatrix Exalto d'Almaras, geboren te Zut- 
pben, in 1765, had zich onder de leiding van zijnea vader en 
andere voortreffelijke leermeesters aan de Groninger Akademie zoo- 
wet op de oude Letterkunde als op de RegtttgeJeerdheid zoodanig 
toegelegd dat hij het waagde in 1793 eene Epistola critica 
over Pindarus aan zijnen leermeester Ruardi (1) te schnjven 
en tot Mecsier in de beide regten bevorderd werd. 

Spoedig na deze bevorderiDg verd bij tot Corrector aan de La- 
tijnscbe scholen te Gonda beroepen , wellen post hij (ot 1800 ge- 
tronw heeft waargenomen, toen hem het Hoogleeraarsambt in de 
Regten aan de Hoogeschool te Utrecht werd aaugeboden. In deze 
betrekking is hij meer dan dertig jaren tot nut van zeer vele leer- 
lingen werkzaam gebleven, tot dat hij het welverdiende Emeritaat 
bekwam, en hem du» een atium litteratum te beurt mogt vallen 
tot zijne dood , die den 15 November 1842 vooryiel. 

Arntzenius vroeger tot de beoefening der oade Itetteren ge- 
roepen, heeft zich, nadat hij den post van Hoogleeraar bad aan- 
fjenoraen, met zalk eene staien vlijt geheel aan de slndie der 
Itegtggeleerdheid overgegeven, dat hij, bijoa alio genoegeug des 
lerens vereakende, van den vroegen morgen tot den J at en avond 
onvermoeid werkzaam was. Het Romeinsche Regt en de geschie- 
<h>n\x daarvan waren vooial de vakken, weJke hem in^onderheid 
aantrokken en hem lot aan het laatst van zijn Jeveti bleven bezig 
houden. Hij leefde in het Jus Bomanum en vond in de onop- 



fl) Epistola critica de quibusdam Pindari locis, ad J. Ruardi, 
Ullraj. 1798. 8% -welle brief door Stic ten onregte sau iijnen vader 
Hendrik JaitArntzeciaa wardt toegeschreren. 



hondelijke buoefening daarvan zijn grootste genoegen. Weitiig zag 
men hem in gezelscbappen , bijna nooit maakte hij van de wande- 
lingen gebruik, welke Utrecht zoo overvloedig aanbiedt. Elk uur 
werd uitgetuiiiigd , om op het aludeervertrek besteed te konnen wotden. 
De eenige uitzondering in deze, maakte de post van Schoolop- 
ziener, in het eerste district der provincie Utrecht, welken hij met 
dien van Secretaris der Commi*si« voJijverig waarnaro, als waar- 
door hij verpligt was, van tijd tot tijd de scholen buitenjde stad, 
aiin zijn opzigt toeveitrouwd , te gaan bezoeken. Hij bezat eenen 
huitengewoon sterken ligchaainshoow en genoot tot het einde van 
zijn leven eene gezondheid, welke in de Iaat«ie vijf en iwintig 
jaren Diet merkhaar was verstoord geworden. Oot had hij het 
geluk van zijne verstacdelijke vermogens otigekrenkt te mogen be- 
houden en lot kort voor zijoe dood met voldoening werkzaam 
te kunnen zijn. Bebalve de hovengenoemde epistola critica ende 
redevoeringen, welke hij bij het aanvaarden van zijn Hoogleerasrs- 
ambt en bij het nederteggen van het Rectoraat gehooden heeft, 
heeft Arntzenius geenc geleerde schriftea uilfjcjjcven, wclligt 
terqggehouden door de onaangenaambeden , die hij na het uitgaven 
van den brief aan Ruardi ondervoaden had, of liever door eene 
zekere hem eigene schroomvalligheid , om, waar het niet volstrekt 
gevorderd werd, openly k voor zijn gevoelen uit te kouien. Waauw- 
gezelheid in het vervullen zijner maatschappelijke pligten, gepaard 
aan eenen echt chri«telijkeu zin, onderseheidde geheel zijnen wandel. 

Zie Konst- en Letterb., voor het jaar 1842, D. II. bl. 370; 
Mr. A. van Goudoeverin het Programma van het Prov. Utr, 
Gen. van Kunst. en Wetensch. voor het jaar 1843, bl. 10 — 12. 

ARNTZENIUS (Jan of Jodihhes), geboren te Wezel in het jaar 
1702, had lot vader Henricns Arntzenius, eerst Rector en 
Schoolvoogd te Wezel, vervolgens te Arnhem, en laatstelijk le 
Utrecht, alwaar hij in 1728 is overleden. Jan Arntzenius, 
legde zich met veet naaretigheid zoowel op het beoefenen van de 
talen en fraaije wetenschappen als van de regtsgeleerdheid toe , aan 
de Hoogesehool te Utrecht van 1718 tot 1725, onder de Hoogleer- 
aren Arnold van Brakenborcb en Karel Andreas Du- 
ker, en vervolgenj DDg Iwee jaren le Leyden, onder Petrus 
Burman, Sigebert Haverkamp en meer andere mannen. 
Nog had hij zijne studife'a niet voleiadigd toen de Regering van 
Nijmegen, op den roep die van zijne geleerdlieid ailging, hem tot 
Rector der Latijnsche scbolen aldaar beriep. V66r dat hij zijne be- 
diening aanvaardde, werd hij den 1 Jnlij 1726, na het verdedigen 
cener verhandeling over het hwwelijk tusschen broeder en zos- 
ter (I), tot Doctor in de beide regten bevorderd.. Den 9 Maart 
1728 , verkreeg hij de waardigheid van 



eeraar in de Ge- 
schiedkande en Welsprekenheid, aan het Gymnasium te Nij- 
megen, en in 1742 werd hij tot Hoogleeraar in de Geschiede- 
nis en Welsprekendheid te Franeker benoemd, waarbij nog den 
titel van Professor in de Diclitkuost werd gevoegd. In zijne Jaatsle 
jaren sleet hij een sukkelend Jeveo, en overleed in 1759, nala- 
tende een'zoon, den hiervoor reeds vermelde Mr. Hendrik Jan 
Artzenias, en twee dochters. 

Deze achtenswaardige geleerde heeft de volgende werken nage- 
laten: 

Bistertationes hinae: de Colore et tinctura Comarum et de 
Civitate Romano Apostoli Pauli, Traj. Rhen. 1725. 8°. 

Oratio de delectu seriptorum, qui juventuti in scholieprae- 
legendi sunt, eorumque empositione. Nim. 1726. 4«. 

Oratio de Caussis corruptae eloquentiae, Nim. 172S. 4°. 

Poematae et Orationes tree , curante Henr. Joanne ArnU 
xenii, Leov. 1762. 8°. 

Oak bewerkte hij een nitgave van Aurelius Victor, Amst. 
1733. 4°; eene nitgave van den Panegyricm van Trajanus 
door Plinius Second us, Amst. 1738. 4°; eene uitgave van 
den Panegyrious van Pacatus Drepanius, Amst. 1653. 4°. 
en eenen herdruk van de Semesiria van Faur de St. Jorny, 
Fran. 1757. in fol. 

Zie Vriemoet, Athen. Frisiac , p. 846 en 847; Saxe, Ono- 
mast. Liter, pars VI. p. 287; Chalmot, Biogr. Woordenb.; 
Ho fin an Peerlkamp, de Poetis. Latin. Neerl. p. 497 et 498; 
Biogr. diaiion.; van Kampen, Gesckied. der Nederl. Lett. en 
Wetemoh. D. III. bl. 169; Biogr. Univ.; Bon man, Gesckied. 
der Gelders. Hooges. D. If. bl, 134 noot. 

ARNTZENIUS {Jaw Oiio), geboren te Zatphen den 24 April 
1771, was een zoon van bovenvermelden Hendrik Jan Arnt- 
zenius en van Maria Beatrix Exalto d'Almaras. Hij 
oefende zich, na de Latijnsche scholen in zijne geboortestad 



(1) De A r vjotits inter fratrem, et sororem Nim, 172(5. 



121 



doorloopen (e hebben, onder bet geleide van zijnen vader in de 
regtsgeleerdheid, eerst te Groningen, vervolgeng le Utrecht, en werd 
in het jaar 1795 tot Doctor in de regten bevorderd, Sedert prac- 
tiseerde hij met veel lot ale Advokaat voor bet Provincial Geiegts- 
hof van Utrecbt, en werd in het jaar 1798, om zijne bekende zucht 
en bedrevenheid voor en in ietteren en wetenschappen , tot lid van 
liet Provincianl Utrechlsch Genootschap ran Kunsten en Wetenschap- 
pen benoeind, en in 1801 als Hoogleeraar in de regten le Harderwijk 
beroepen , weiken post bij op den 9 Junij des volgenden jaats , 
met eene sedert gedrukte redevoering over de verdiensten der 
Gtldersche in de regtsgeleerdheid (1) aanvaardde. Twee jareu 
later, bij bet nederleggen van bet rectoraat der Hoogeschool , wees 
bij aan , hoe ons V a der land door het vettigen en uitbreiden 
der Hoogescholen , zelft in de moeijelijkste tijden, de geleerd- 
heid aangekweekt heeft (2) welke redevoering echter het licht 
niet beeit gezien , boezeer zij dit wei verdiende. Bij de vernieli- 
ging der Gelderscbe Hoogeschool op pensioen gesteld, trad hij 
weder in fnnctie bij de inrigiing van bet Athenaenm te Harder- 
wijk in het jaar 1815 en het was zeer te bejammeren dat toene- 
mende ligchaamszwakheid no vooral den braven mensehenvriend 
verhinderde 200 veel te doen als zijn hart wenschle. Toen in bet 
jaar 1817 het Geldersche Athenaeum weder werd afgescbaft , zng 
Arntzenius zich eenen nieuwen werkkring geopend , daar hij door 
deti Kontng eerst tot Vrederegter voor bet kanton Harderwijk , en 
later oot tot Lid van den Raad der gemeente dier slad werd aan- 
gesteld. In beide betrekkingen was hij , door zijn vredelievend , 
edehnoedig en werkzaam karakter voor zijne medeburgeren hoogst 
nnttig. Groot en algemeen derhalve was de roow, toen bijzondere 
omstandigheden hem, in den jare 1820, drongen, in de eene en 
andere betrekking zijn onlslag te vragen , hetwelk bij op de ver- 
eerendste wijze verireeg, Nu vestigde hi) bestendig zijn verblijl" 
op bet buitengoed Buitenzorg , onder Soeterwoode, in de nabij- 
heid van Leyden , welke door alien, die knnde , braafheid, rond- 
borstigheid en guile minzaamheid hoogschatten even gaarne be- 
zocht werd , als hij telkens , op de oudubbelzinnigste wijze , tnou- 
de op die bezoeken groolen prijs te stelJen. Levendig en treffend 
derhalve was ook de droefheid op de mare, dat hij, op den 28 
April 1825 ait bet levert gerukt was. 

Als hoogst naauwkeurig en zeer geleerd utllegger , bovenal van 
het Romeinsche regt, was bij deelgenoot van den vaderlijken en 
broederiijken roem. Met ruime uiiddeJen gezegend , spaarde lnj 
geld , noch lijd , noch moeite om , door wijze en welberadeno 
maatregelen het lijden der gedrnkte menschheid te verzacblen. 

Bij zijne echtgenoote Lydia Henrietta Schacht liet bij 
geene kinderen na. 

Zte M. Siegenbeek, Aanspraak geho-uden ter opening 
■van de jaarl. vergad. der Maats. van NederL lietterk. , den 30 
Junij 1825. bl. 68 — 60. Algem. Konst- en Letterb. voor liet 
jaar 1825 D. .1. bl. 2jj2 ; Aanh. op het Algem. Woordenb. van 
kunsl en wetensch. door G. Nieuwenhtiisj Bouman Ge- 
schied. der Geld, Boogesch. D. 11 bl. 536 , 584, 593 en 630. 

ABSTZEN1B8 (Otio) geboren te Arnhem in 1703 , een bree- 
der van Jan, werd na zijne Akademische ioopbaan , met roem 
van naarstigheid , volbragt te hebben lot Rector der lalijnsche scho- 
len te Utrecht beroepen, vervolgens in bet jaar 1737 te Gouda, 
naderhand in het jaar 1741 te Delft en eindelijb in het jaar 1745 
te Amsterdam , alwaar hij in 1763 overleed , na in onder«clieidene 
werken doorstralende blijken van zijne geieerdbeid en oordeelkun- 
de te hebben gegeven. 

Reeds vroeg maakie bij zich in de geleerde wei'eld bekend door 
zijne Dissertatio inattguralis de miiliario aureo ad legem 54 
ftl de verb, iignific. Traject. ad Rheo, 1728. 4", welke waardig 
gekeurd werd om te worden opgenomen in Ger. Oelrichsi 
Thesaurum Dissertationum selectistimarum, Bremae et Lips, 1769. 

Nog meer roem behaalde bij door de uitgave van Dionysii 
Catonis Distichade Moribus , cum notis variorum, Boxbor- 
nii dissertatione , et llenr. Cannegieteri rescriptis Box- 
hornio t Traj. ad Rhen. 1735, 8°. welke ongeveer twintig jaren 
later in 1754 te Amsterdam herdmkt werd met twee rerhande- 
lingen van Withoff over den schrijver eu de ware lezing der 
Di&ticha. 

Sovendien heeft men van hem eenige Aeademische vethande- 
Jingen als : Pro iatina eruditormn lingua , Gouda 1737. 4°. 

De Graeca Latini sermonis origine , Grnjaque eruditorum 
Rotnanorum lingua Deifi* 1741. 4°. 

(1) De vteritis Gelrorum in jurisprudentiam. Hard. 1802 4°. 
(8) De Patrid nmtrd per institutes amplificatastpte Academias diffi- 
ciUimis etiam temporibus eruditionis eultrice. 



De Meicurio, Facundiae ac Mercaturae praeside. Amstel. 
1746. 4". 

Zijne aanmerkingen fn verbeteringen op den Pseudo Hegesip- 
pas zijn in handsehrii't achtergebleven in banden van zijnen neef 
tlendrik Jan Aintzenins. Arntzenius tiet bij zijne echt- 
geuoot Adriaua Petronella Monck, drie zonen na , onder 
welke de bier voJgende Pieter Nicolaas Arntzenius. 

lie Saxo, Onom. liter. Pars VI. p. 522; Chalmot Bioqr. 
Woordenb. / Biographie Nationale / van K am pen Geschied. 
der Nedeti. Lett, en Wetensch. D. II. bl. 283 ; Biogr. Uni- 
verselle ; Bouman Geschied. der Geld. Sooges. D, 11. bl. 
134 noot. 

ARNTZENIUS (Mr. Pibibb JftcoiAis) geboren 1e Delft in 
1745 , een zoon van den voorgaande , vestigde zich , iia zijne 
studien volbragt te hebben, als Advecaat te Am«terdatn, deed zieh 
daar als een verdienstelijk Regtsgeleeide kennen, en werd daarna 
tot Secretaris vau het Diemermeer aangesteld. Hij beoefende met 
vrucht de frnaijc Ietteren en zoowel de Lalijnsche als Neder- 
daitsclie poezij , van welke laatsle men procven vindt in de 
Kleine DickteiHjke Handtchriften. In 1792droeg hij in bet Let- 
teiiondig Genooischap: Concordia et Libertate , eene uiimun- 
teode levensschcis van den beioemden Johannes' Jovianus 
Pontanns voor, weike door zijnen zoon den verdienstelijkvn 
bier volgendtn dichter Robert Hendrik Arntzenius is in 
het licht gezonden (1). Arntzenius overleed den 14 Januarij 
1799 en liet bij zijne echtgenoot Margarctba Ida Arnie- 
nault een zoon den even genoemden Robert Hendrik na. 

Zie Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dicht. 

ARNTZEST1US (Robmt Remd»ik), geboren te Amsterdam den 
19 December 1777, een zoon van den voorgaande, genoot aan 
de lalijnsche school zijner gebooitepluals bet onderwijs van den 
Rector Richaeug van Ommeren , daarna oefende hij zich 
aun bet Athenaeum aldaar in de oude Ietteren, wiskunde en 
regtsgeJeerdbeid , onder de leiding van de beroemde Hoogleeraren 
Daniel Wyttenbacb, Joannes Renricns Tan &winden 
en Hendrik Constanlijn Cras. Na de uitgave eener reglsge- 
leerde proeve onder voorzitting van den Uuogleeraar Cras met lof 
verdedigd De confessione doli in delictis , werd hij in het jaar 
1798 tot meester in de regten bevorderd. 

Hij vestigde zich als Advocaat te Amsterdam, doch werd nog in dat 
zeltde jaar lot Secretaris van het Departementaal bestaur van den Am- 
stel benoemd; en bekleedde vervolgens nog underscheidene cervolle 
poslen tot in bet begin van 1814 toen hij door den Sonvereine Voi'St 
tut Advocaat Fiikaal voor de middelen te lande in Noord-Hoil.-iml 
benoeuid werd, welke betrekking hij waarnam tot in 1820 toen die 
])OBt ten gevolge van eene verandering in 'sllijks finantiewezeti 
kwam te vervallen. De Koning benoemde hem nu tot 'sRijks Ad- 
vokaat in Noord-Holland ; terwijl hij tevens daarbij de bevoegd- 
heid had , om weder als pleitbezorger op te treden. 

Twee jaren later werd hij, door deStatenvan het gewest zijner in- 
woning geroepen, om als Lid der Tweede Kamer vande Staten-Gene- 
raal de algemeene belangen te behartigen. Veel nnts mogt het vader- 
land zich, in die gewigtige betrekkingen van zijne kunde, erva- 
renis en ui'stekende talenien , gepaard aan edelaardige gevoelens 
en beginselen voorspellen, docb deze gegronde hoop werd reeds 
den 23 November 1823 door zijne vroegtijdige dood op het droe- 
vigst teleurgesleld. 

De drakke amblsbezigheden , waarmede Arntzenius zijn ge- 
beele leven door bezel was , de pligten , die hij , als vader van 
een talrijk kroost te vervallen had , de veelvnldige bemoeijingen 
ten algemeenen of bijzonderen nutte , waartoe hij , wegens zijne 
bekwaamheden werd aangezocht , en zich door zijne welwillend- 
heid gereedelijk liet overhalen , dit alles liet hem weinig of geen 
ttjd ter gezette beoefening der wetenscbappen over, en ontzeide 
hem althans de noodige rnst , om naar den roem van geleerde te 
streven. Niettemin bleven de wetenscbappen en inzonderbeid de 
fraaije Ietteren hem dierbaar, en verschal'te de beoefening daarvan , 
zoo dikwerf hij daartoe eenige uren kon afzonderen , aan zijnen 
geest de aangenaamste verpoozing en verlostiging, vooral geldt dit 
ten aanzien der dichtkanst , voor welke de zucht reeds vroeg hem 
ontvonkfe. De schoonste voonbrengselen der Grieksche en vooral 
der Lafijnsche dichteren waren hem gemeenzaam, die der fraaiste 
vernufien van bet meerdere Earopa hem bekend ; en inzonderheid 
waren de schatten der vaderlandsche letterknnde van vroegere en 
latere tijd geheel ziju ergendom. Hoewel Arntzenius ook de 



(1) In het Vaderl, Magazijn van Wetensckap , Kunst en Smaah t D. I. 
bl. 409, 

31 



m 



Lalijnsche lier bespeelde, deed echter zijne ovcrheerschende zucht 
lot het vaderlandsche hem ook de dichtkunst , bij voorkeur , in 
onze moedertaal beoefenen. Reeds in 1801, dus op drie en twin- 
tigjarigen ouderdom, zond hij , onder den lite I van Dicktlievende 
ttitspauningen, eenen fraaijen bundel gedichten in het liclit, waar- 
in stukkcn voortomen, weike hij op zijn vijfliende of zestiende 
jaar vervaardigd had ; later verschenen onderscheidene proeven 
van zijn tunstvcrmogen in verschillende verzamelingen , onder 
welke vooral uitmunt het voortreffelijke en van de schoonste 
beelden in de teurigste taal overvloeijend dichtstut, hetweik, on- 
der den titel Menschenkennis bevorderhjh tot volmahing t in het 
tweede sink dec door Jacobus Kantelaaren Watthijs Bie- 
gcnbcek uitgegeven Euterpe voorkomt. Behalvc vete gedichten van 
hem in de Kleine Dickterlijke Handschriften , in de Muxen-Al- 
vianak en andere verzamelingen geplaatst , zijn een klein gedeelte 
van een groot aanlal handschriften , uit welke volgens bevoegde 
knnsten nog zander moeite eene teas kon worden gedaan , die onze 
Jiederlandsche letferknnde fot eer zoa versfrekken , door zijn en oad- 
sten zoon Mr. Pieter Hicolaas Arntzcnius uitgegeven 
onder den titel van 

Nagelaten Gedichten Haarlem 1825 , 2 deeSen 8°. 

Bijzonder muntte Arnfzeniu? als dichter uit, wanneer hij voor 
liefde, vriendschap, vaderlijke en kinderlijke leederheid eu huwe- 
lijkstrouw de snaren stemde, of wanneer uneuschen- en vaderlands- 
liefde, deugd en godsvrucht zijn dicbtvuur ontgloeiden. Zijne ver- 
zen zijn zachtvloeijend en getuigen hoe gemakkeiijk zij door hem 
warden zamengesteld. De zachte en gevoelige stemming zijncr ziel , 
die hem doorgaans kenmerkt, is ailerwege in zijne gedichten le 
herkennen en vervalt ons met de teedersie gewaarwordingen , welke 
ons den mensch soms nog meer doen beminnen, dan den dichter 
bewondercn. Hij paarde aan de gave van v emu ft, gevoel en vei'- 
beeldingskracht . welke meer den dichter vormen, eene ongemeene 
vlngheid van beratting, levendighcid van geest, helderheid van 
verstand en scherpzinnigheid van oordeel. Met regt inogt hij een 
man van uitgebreide kundigheden heeien en mantle hij met slechts als 
Regtsgeleerde , zoo wel door grondige kerinis , aU schitterendc be- 
gaafdheden uit, maar handbaafde ook in anrlere betrekkingen , als 
Correspondent van het Koninklijk Nederlandsch Inslituut, Secrelaris 
vanTeylers slichting, Curator der Latijnsche scholen en Lid van 
den Raad der stad Haarlem, Lid der Maatsehappij van Nederknd- 
sehc Letterkonde te Leyden en der Ilollandsche Maatsehappij van 
Welenschappen te Haarlem, welke hij meennalen over belangrijkc 
onderwerpen voorlichKe, den letlerkundigen roem van zijn gcslacht. 

Bij Anna. Elizabeth Tideman, met wie bij in 1709 ge- 
liuwd was, iiet hij zes zonen en twee dochters n:i, zijnde: Ida 
Johanna; Mr. Pieter Nicolaas, Advocaat Generaal bij den 
Hoogen Raad der Nederlanden ; Bruno Lid van de Faktorij der 
]Vederlandsche HandelmaaUehappij te llatavta; Diedcrik Johan- 
nes Agathus, reed$ vroeger door ons vermelrl; Gulian Cor- 
nelis, Fabrikant te Goor; Anna Elizabeth, later getrouwd met 
J. G. Spanjaard, Comtnie* bij bet Pmvinctaal Gouvernemcnt 
van Noord-Holland ; Robert Hendrik, Geemploijeerde bij de 
Nederlartdsche Handelmaalschappij te Balavia , th.tna Leeraar bij de 
Koninklijkc Akademte te Drift, en Jan Otto Hendrik, Lui- 
tenant ter zee der 2e klasse. 

Zijne beeldtenis is geplaatst voor het eerste deel zijner Nagela- 
ten gedichten. 

Z,ic van Kampen, Geschied. der Nederl. Latteren en We- 
tensch. D. II. hi. 471 en 472, D. 111. hi. 209; Biographie 
Rationale; Col lot d'Escury, Hollands Roc in in Kun&t- en 
Weten&ch. D, IV. bl, 360 — 383 ; Nieuw JFoordenb. der Nederl, 
dichter s ten vercolge op Witsen Gcysheek; Aanh. op het 
tVoordenb. van Kunst. en JVetensch. door G. N iea wen li ny s; 
Biographie Universellej en vooral JH. Siegenbeek inAcHand. 
■van de Jaarl. Fergad. der ffiaats. van Nederl. Letterk, te Leyden 
gehouden den 29 Jnnij 1824, hi. 23 — 35, overgenomen in de 
Algem. Konsi. en Letterbode voor 1825, 1). 1. hi. 34 — 37 en 
50 — 54, welken wij hier hoofdzakelijk gevolgd zijn. 

ARNULPHUS zie Arnoot. 

ARP (Jan vak), die in de eerste helfl der zeventiende eenw 
leefde , heeft jich :i!s tooneeldichler dnen Itennen door de voigende 
stukken; welke hij voor de Amsterdam sche Rederijkkamer: In 
liefde bloeijende vervaardigd heeft. 

Htl-Vaert van Juno. Amst. 1631, 4° herdrakt in 1640, on- 
der den titel van Prixu$ Prins van Theben. 

Chimon , op de Reegkcl; Door Liefde Ferstandigh , Treur- 
blij eyndent-spel. Amst. 1630, 4°. 

Singhende Klucht, van dronke Go&se, Amst. 1639 4°. 



Boertighe Klueht van Claes Klick, Amst. (1639), 2e drufc 
Amst. 1640 4°. 

Jolimond, Prince van Rodes. Amst. 1640 4". 

Welke weinig dichterlijke waarde hebben en de duidclijksteblij- 
ken dragen van de kindsheid der tooneeldichlkuust in van Arps 
leeltijd, Zijne zinspreuk was: de Tijd leert. 

'Lie, Witsen Geysbeek. fFoordenb. der Nederd. Dicht. ; 
Catalogus -van de Bibliotheek der Maats. van, Nederl. Letterk. 
te Leiden. D. 1. b bl. 49 ; Algem. Konst en Letterbode voor 
1846. D. 11. hi. 49. 

ART1CH0FSKY {CnRisiowEi), een Poolsch Edelman, de zoon 
van Elias Arcisxewski, een vermaard Soeiniaan onder den 
Poolschen Adel, van welke gezindheid er zieh deslijds velcn in 
Polen bevonden, gelast zijnde zich oit hoofde van zijne godsdienst 
d,it land le verlaten , zette zich in Holland neder. In dienst ge- 
raakt van de Westindische compagaie. werd hij naar Brazilie ge- 
zonden , waar hij drie jaren, van 1635 — 1636 als Kofonel het 
bewind voerde , en door zijn beleid en dapperheid de Brazilianen 
te onderbragt. Hij zlende, dat de landen, welke de Haatschappij 
in Brazilie veroverd had, met geen rust konde bezeten worden, 
zoolang de stcrkte Arrayal, gelegen op eenen berg bij de rivicr Dos 
Aff'agades in handen van den vijand ws» , besloot haar te bele- 
geren, en, onaangezien de daarin liggende bezettirtg bijna zoo stcrk 
was als de niagt, waarover liij le beschikken had, door uithonge- 
ren en het inwerpen van boramen en andere vuurwerken tot de 
overgaaF te dwingen. Met rlit oogmerk toog hij des nachts lang 
den suikermolen van Sint Pantaleon derwaarts en deed de zijne 
toen vijf scliansen ter insluiting opwerpen, waarop die van hinnen , 
oiii zulks te beletten , ondcrscheidene uitvalfen deden ,. in welke 
st'.hermatselingen die sonitijds vrij scherp waren, Artichofsky 
zclf door den arm geschoten werd en zich das genoodzaakt zag in 
het vervolg Op zijn bod het bevel fe voeren. Intusschen eens uit 
het geweldig scliieten afnemende, dat de vijand een zijner opge- 
worpen sohansen zeer hevig aantaslte , -vloog hij ten bedde uit, 
sprang ongekleed fe paard en reed in vollen ven derwaarts. Hier 
vond hij de zijnen geweldig in het naauw , den Hopman en den 
Lni tenant verslagen en naauwelijks zes man in de sehans aanwezig 
orn tegensland te bieden. Eveuwel ontzonk hem den moed nict, 
maar hij vcrz.imelde de verstrooide bende en viel zoo vinnig op 
den vijand aan, dat hij ze terug dreef, zijne beschansing voltrok, 
en, sedert met 400 man verslerkt zijnde, de Brazilianen noodzaakte 
de sterkte op eerlijke voorwaarden over te geven. Later raakte hij 
nog meer dan eens slaags met den vijand en hehaalde gedurig 
aanmerkelijke voordeelen op hem. Toen, nadat het groolsfe ge- 
deelte van Brazilie overmeesterd was, de vergadering van negentie- 
nen hier te lande raadzaam vond, eenige meerder manschap der- 
waarts le zenden, en het oppcrbewind over het landaehap eenen 
man van aanzien op te dragen, waarop Graaf Joan 91a ur its van 
Kassau in Jannarij 1637 met drie duizend man in Brazilie aan- 
luvani , blcef Artichotski onder hem dienen tot in het jaar 
1638 toen hij henvaarls keerde , om meer volk aan te vragen. Op 
het lantst van dat jaar vertrok bij dan ook weder naar Brazilie 
met een regiment van 1600 man, dat hij hier te lande had op- 
gerigt, Kort na zijne teragkomst , raakte liij in geflchi! met den 
Landvoogd, die hem van zijn ambt ontzettc , waarop hij weder 
naar Nederland keerde. De Blaatsehappij was echter zoo met hem 
ingenomen dat zij eenen steenen zegeznil voor hem had doen op- 
rigten en hem daarenboven , toen hij, ten gevolge vau de oneenig- 
heid met Graaf M a u r i t s terug kwam , eene gouden keten vereorde 
de aan welke een penning hing, op welks voorgrond die zegezuil is 
afgebeeld. Verdere lotgevallen van Artichofskt, die een man 
van smaak en beminnaar der letteren sehijnt te zijn geweest, vindt 
men niet vermeid. 

Zie Ailzema, Safari van Staet en Oorloch, D. II, bl. 538 eti 
539; Commelijn, Iiet Leeen van Frederik Hendrik, D. 
I. bl. 229; van Loon, Nederl. Historip. D. II. bl. 240 en 
241; Kok, Faderl. JFoordenb. ; Wagenaar, Faderl. Hist. 
D. XI. bl. 246 en 247 ; C h a I m o t , Biogr. TFoordenb.j Col- 
lot d 1 E s e u r y , Hollands Roem D. II. hi. 295. 

ARTOPAETIS (FRismscus) ook Toiessis ol Pistortds in het JTe- 
derdoifsch db Bikkeb en ook wel Fhmss vah teu Toien geheeten, 
nmdat hij op het eiland Tholen geboren was , zondec dat men echter 
de juiste plaats weetop te geven, was Regulier Kanunnik der orde 
van den H. Angnstinus en Onderprior van het kfooster op den 
Agnesberg een half uur N. O. van Zwotle , het welt hij zich genood- 
zaakt zag, even als de anderen Kananniken, in 1570, uit hoofde van 
de Hervorming, te verlaten. 

Hij heeft de Tolgende [jeschriften nagelaten : 



1S3 



Dialogm Studio Sacrarum Literamtn. 

Dialog us quomodo sacris invigilandum Uteris 1561 fo!. 

Declamatio de bonarum literarum stitdiis 1572. 

Oratio Protreptica ad studiutn sacrarum literarum. 

Oratio Parenetica ad studium sacrarum literarum. 

Dialogue de invocatione Divorum 1573. 

Homitiae III de Gertrude Virgine. 

Be Fide Pudicitia ac Firtute faemininae sexus 1574. 

Be vera virginitate ejusque eultu. 

Bovendien maakte liij een tamelijk goed Latijnsch vers zoo als 
blijkt nit zijn Epithalamium in nuptias Eliae Leonini -/. C. 
et Dympnae Roelantiae en meer anderen , waaronder een tegen 
Prina Will em 1. Einilelijk heeft hij de vier boeken van Tho- 
mas a Ke in pis de Imilatione Ckristi in beter Latijtt overge- 
bragt. 

Zie Box horn, Chronycke van Zeeland, D. I. , bl. 462 ; 
v(an H(eus«en) en v(an) R(hijn) Kerkel, Oath. D. IV, St. 
111. bl. 123; van Hoogstraten en Brouerius van Ki- 
dek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; de la Rue, Gelett. 
Zeel. bl. 401 en 462; Kok, VaderU Woordenb.; Chalmot, 
Biogr. Woordenb. 

ARTOPAEUS (RrooLpaos), geboren te Emden, werd in 1694 
van Bingum in Oost-Friesland naar Appingedam beroepen, van 
waar hij op het einde van 1595 of in het begin van 1596 naar 
Delfzijl vertrok. Over dit vertrek en zijn achterslallige traktement 
onistcmd verschil tusschen hem en de gemeente van Appingedam, 
hetwelk den 11 November 1596 door tasschenkomst van twee Pre* 
dikanten werd bijgelegd. Van Delfzijl ging hij voor 1600 over tot de 
gemeente van Franeker, van waar hij in 1609 naar Amsterdam 
werd beroepen doch vruchteloog. Later werd hij tot Hoogleeraar 
le Franeker beroepen, docb is dit niet gewordea. Hij acbijnt al- 
daar in 1618 te zijn afgezet. Volgena Vriemoet (1) en Bruche- 
ru* (2) zou hij van Franeker weder naar Delfzijl zijn teruggekeerd 
en eindelijk ook te Dockum gestaan hebben , waar hij in 1642 
overleed. Columba en Dreaa (3) noemea den Predikant, die 
in de gemetde jaren te Delfzijl gestaan heeft, Syds Uuwes Ar- 
topaeas, doch te onregte. Hij wordt in de Classicale en Syoo- 
dale acten steeds Rudolphus Artopaeas genoemd, en zoo on- 
derteekende liij zich ook. 

Eene edele trek van het zachlmoedig karakter van Rado - 
phus Artopaeus vindt men in eenen brief door hem in het 
Lalijo aan Johannes Uytenbogaert gesehreven en door dezen 
iaaUte in zijne Kerckeliiche liistorie bij uitlreksel medegedeeld. 
In dezen brief gaf hij dcriien punten op, welke men tot bezwa- 
ring van Arminius en Uytenbogaert uitstrooide , en ver- 
zocht dezen IaaUte hem te melden wat daarvan waar was , ten 
einde in de gelegcnheid te zijn, am zijuen naam en die van 
Arminius, welke hij beide ats pilaren der kerk had geeerd , te 
kannen verdedigen. 

Zie, behalve de reeds aangehaalde schrijvers, Uytenbogaert 
Kerckeliiche Historie bl. 403 — 405; (Jreydanus, NaamU 
der Predik. in de Masse nan Franeker bl. 28 en 29. 

ARUM (Dohihicus vaw) Domniccs of Abumasus , een Friesch Edel- 
man , geboren te Leeuwarden in 1579, legde zich vroegiijdig op 
de Reglsgeleerdheid toe. Na zich met vlijt le Franeker , te Os- 
fbrt en te Rostok geoefend te hebben , begaf hij zich in 1599 naar 
Jena, waar hij in 1605 tot Hoogleeraar in de regten werd aange- 
sleld, en den 24 Februarij 1637 overleed. Hij maakte vooral lot 
het onderwerp zijner slodien het Romeimche regt , en was een der 
cersten , die daarover in Duitsehlaud onderwijn hebben gegeven. 

Zijne wcrken zijn: 

Commentarius methodicus de mora. 

Exercitationes Jastinianae ad Instituta Juris civilis. 

Bisputationes ad praecipuas Pandectarum et Codicis leges ; 
ad consuetudines feudales , ad L. II. 6. de rescindenda venditione. 

Discursus academici de jure publico , Jena 1617—1623. 
8 vol. 4°. 

Discursus academici ad auream bullam Caroli IV , Jena 
1617. 4°. 

Commentwius de comitiis Romanutn German, imp., Jena 
1630—1635 et 1650. 3 vol. 4°. 

Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, 
Groot Algem. Hist Woordenb.; Biogr. Nation.; Biogr. Univ.; 
G. de Wal, de Clar. Jurisc. Fris. 



(1) Atliea. Fris. pug. 188. 

(2) Geschied. nan de vestig. der Xerkh. in de prov. drort. bt. 283." 

(3) Naaml. der Predik. in de Klass. van Dok&um , bl. 74 en 75. 



ARUNDIKE (Johasnes ab) of Joiiak van Riet , geboren te Brug- 
ge , trad in de orde der Karaaelilenen werd, door zijne vlijt en ge- 
leerdheid , Doctor in de 'fheologie. Hij zetle nu zijne studiEn met 
dat gevolg voort , dat hij voor een der ervarensten in dc Heilige 
Schrilten en een der begaaldsle Predikers onder zijne tijdj;enooten 
werd gehouden. Eeret werd hij Prior van het konvent zijner orde 
te Utrecht; vervolgen* Biggchop van Usbith in partibus inftdelium 
en eindelijk Wijbisscbop en Vicaris in het geeslelijke van de 
Utrechtsche Bisschoppen David van Bourgondte en Fre- 
derik van Baden. Bij zijn overlijden den 23 Julij 1497, li«t 
hij de volgendc weiken na: 

Lectura notabilis in librum sapientiae. 

Commentarius in Epistolam Pauli ad liomanos. 

In Psalmum Beati immaculati. 

Sermanet de tempore et Sanctis. 

Zie v(an) H(eus«en) en v(an) R(hijn), Kerkel. Outh., D. I. 
bl. 312; van Hoogstraten en Brouerioa van Nidek, 
Groot Algem, Histor. Woordenb.; Kok, Faderl. Woordenb.; 
Chalmot, Biogr. Woordenb.; Glasius, Godgel. Nederl. 

ARXllOUCK (Jodaiihes vak) of Abxhoek. , geboren le Utrecht , 
werd den 30 Julij 1713 Predikant in den Vrouweopolder , op het 
eiland Walcheren, en van daar den 17 Hei 1722 beroepen te 
Vere , waar hij in 1747 emeritus werd. liij overleed den 2 
January 1762 en heeft geschreven : 

Bet gelukkig en ongelukkig einde der Begtvaardigen en der 
Goddeloosen, in dit en het toekomende leven; tan Asaph in Gods 
Heiligdommen gezien; nader nerklaard in eenige Predika~ 
tien over den IS Psalm; ten deele op het Lustkuis te Soetsdijk 
voor hare Boorluchtige Hoogkeden , den Prins ew Prin- 
cesse Douarikrre van Oranje en Nassau uitgesproken , Amst. 
1749. 8°. 

Zijn Portret gaat in plaat uit geteekend door Pieter Oets , en 
gegraveerd door Arnold Roubraken. Andreas Andries- 
aen een van 'smans jongere amblgenooten maakte er de volgende 
dichtregelen op: 

Anhoek, dien Utreght eerst het licht des levens schonk , 

Die ala een heldre ster aan 't kerkgewelfsel blonk ; 

Die vier en dertig jaar der Poldersche gemeenle , 

En Veersche kerkbrnidt strekte een edcl borslgesteente , 

Nu in zijn Tempclrust wordt van den doodt beloert , 

Zienwe, op dit konsllafreel, der sterflijkheidt ontvoert 

Naar 't lighaam ; a!s zijn geest, die weide in Azafs blaren , 

Met Azaf al omhoog zal zijn tot Godt gevaren. 

Zie Renier, Naaml. der Pred. van Fere, bl, 14 en 61. 

AS (Jab vak). Zie ASSEN (Jan van). 

ASCII (Pietbr Jahsz. van), geboren te Delft in 1603, was 
een zoon van den Portrelschilder J an van Asch. Pieter leg- 
de zich cchler meer op het Jandschapschilderen toe, wa<<rin hij 
bijzonder uitmuntte , inzonderheid in bet Llein , welke slukien dan 
ook zeer gezocht zijn. Het is echter te bejainmcrcn dat eenige 
zoo bruin en kleurloos zijn geworden. Men Ireft weinig slokken 
van hem aan , omdat hij op eene andere wijze , om zijne hoogbe- 
jaarde ouders te verzorgen , zijne tijd tnoest besteden. Hij was deagd- 
zaam en vroom van leven , en bereikte eenen hoogen oudcrdom. 
Johannes Verkolje heed zijne beeldtenis in het kopergebragt, 
welke ook voorkomt bij Houbrakcn, Schouburgh der Scktld. 

Zie voorU Beschrijv. van Delft , bl, 789; van Hoogstraten 
en Brouerius van N i d e k , Groot Algem. Hist, Woordenb.; 
Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biogr. Nation.; Immerzeel, 
Levens en Werken der Kunstsch, 

ASCH VAN W1JCK (Hubert Mattiujs Adriaan Jar vas), ge- 
boren te Ulrecht den 14 October 1774, was een zoon van Michiel 
Anthonij van Asch van Wijck, Deken van het Kapittel van 
St.Salvator of Oud Manster, en van Cornelia Snoeck. Na, on* 
der de bijsondere leiding van den geleerden Dr. Samuel Nyhoff, 
zich de noodige kundigheden te hebben eigen gemaakt, om met 
vraeht het Akademisch onderwijs le kunnen bijwonen, oefcude hij 
zich raim vijf jaren aan de Hoogesehool zijner geboortcslad , in- 
zonderheid in de Regtsgeleerdhcid en de llisloriekunde, en genoot 
daai'bij het onderwijs van den voortrefFelijken Jacobus de Rhocr, 
wiens viiendschap hij zich door ijver en goed gedrag verwierf, eri 
van den beroemden Pieter Bondam, die hem mede ondci'- 
scheidde , en bij hem die zucht voor de beoefening der vaderland- 
sehe en met namen ook der Utrechtsche gesehiedenia onlvonkie , 
welke later zoo schoone vruehlcn voortbragt. Tegen bet einde van 
1798 hesloot hij zijne akademische loopbaan, op eene oflelijke 
wijze, door het openlijk verdedigen vau eene verhandcliii;; Over 



124 



den oorsprong en voortgang van het eigendomtregt (1). Zijne ge- 
hecbtheid van het geviugte stambuis Tan Oranje, erfeiijk in zija 
geslacht van vaders en moeders zijde, gepaard aan grievende od- 
aangenaamheden , hetn van den kant der loenmalige regering aao- 
gedaan , en daarait gesprotene afkeer van haar, door zijnen vader 
grootetijks versterkt, waren oorzaak, dat liij eenige jaren achter- 
een zwarigheid maakte, am de Ioopbaan van Advokaat in te tre- 
den , welke jaren echter, door eene ijverige voortzettiDg zijner stu- 
dieo niet nutteloos voor hem verloren gmgen. In het jaar 1804 
liet hij, het werkeloos [even moede, en, bij kaimere dagen, met 
de legenwoordige orde van zaten , meer hevredrgd , zich in den 
rol der pleilbezorgers voor het hof van Utrecht inschrijven , en 
won, binnen weinige jaren, door zijne kuode, eerlijkheid en ta- 
lenlen voor de pleitzaal, zoo zeer de achting en het vertrouwen 
zijner medebnrgers , dat hem de belaugrijkste zaken ter behande- 
ling werdea toevertiouwd. In het jaar 18 10, niet lang vow het 
vertrek van Koning Lodewijk, liet hij zich eene benoeming 
lot Lid der Vroedschap van zijne vaderstad welgevallen , van 
-welke betrekking hij zich echter, na onze door hem diep be- 
treurde inlijving in het Fransche Keizerrijk, reeds in het vol- 
gende jaar wist te ontslaan. Met groot genaegen daarentegen nam 
hij , na de gez egende verlossing van Nederland , met andere regl- 
sehapene vaderJanders dee! aan liet provisioned bewind van zijne 
geboortestad , en zou in die betrekking ten nutte zijner medehar- 
geren gaarne vol hard hebben , ware het niet dat zij met het ge- 
wiglige ambt van Advocaat Fiecaal voor de middelen der Pro- 
vincie Utrecht, hem in den jare 1614 opgedragen, onbeataanbaar 
■was verklaard. Acht jaren later werd hem, door zijne benoeming 
tot lid der Tweede Kamer van de Staten Generaal, een tooneel ge- 
opend, waarop hij zijne natuurlijfce en verkregene gaven en be-* 
kwaatnheden heertijk kon ten toon spreiden, Achttien jaren ach- 
tereen was hij in die aanzienh'jke betrekking werkzaara, en ver- 
wierf daarbij algemeenen lof van regtschapenheid, bescheidene 
vrijmoedigheid, opregte vader lands lie fde , grondige kennia van 's 
Lands beiangen en wijze gematigheid, waarvan eene inenigte van 
door hem uilgebragte advijzen de sprekendsle bewijzen draagt. 
Ook werd hij , gedurende die tijd , door '$ Konings vertrouwen 
tot lid van onderschcidene Staals-commissien benoemd. Van dat ver- 
trouwen ontving hij, in het jaar 1827, mede een vereerend blijk, 
in zijne ongezochte aanstelling tot Bargemeester van zijne geboor- 
testad , eene waardigheid , welke hij , niet zonder aarzeling en 
schroom voor zich zelven, doch tot groote vrengde van zijne me- 
dehurgers, aanvaardde , en twaalf jaren lang, onder genot der al- 
gemeene goedkeuring, tot groot nnt der stad bekleedde. Met droef- 
lieid zag men hem derhalve in het jaar 1839 , toen hij , door 
rampen ter nedergedmkt , naar rust verlangde, die betrekking neder- 
leggen. Gaarne en dankhaar verwisBelde hij ook, niet lang daarna, 
het wcrkzaam Kdmaatsehap der Tweede met het meer ruslige van 
de Eersle Kamer der Staten Generaal , hem door den Koning aan- 
geboden. Van de achting welke de Vorst hem toedroeg , ontving 
hij, nog meerdere vereerende blijken , toen hij in 1831 tot Kidder 
van de Oide van den Nederlandscben Leeuw benoemd, in 1833 
in den adelstand verheven en eindelijk, ua het loffelijk gevoerde 
voorzitterschap der tweede Kamer van de Staten Generaal, lot Staats- 
iji;id in buiteDgewone dienst aangesteld weld, 

Te midden der vele belangrijke werkzaamheden ten algemeenen 
nntte , waarmede van Asch van Wyck, hlijkens de gegevene 
schets van zijne «taatkundige Ioopbaan , overladen , was , wist hij (het- 
geen naanwelijks te wachten scheen) nog tijd te vinden, om door 
de uitgave van een aantal , wegeus stijl en inhoud lofwaardige ge- 
sehrilten , zich letterkundigen roem te verwerven, Uiertoe heliooren : 

Over den ouden loop van de rivier de Eetn Utrecht 1832. 8°. 

Over den afloop van het water in de lands tree A , de Gelder- 
sche Failei genon-md , ib. 1832. 8°. 

Over de in&tellingen van hetHooger Ondeneys in Utrecht, 
vddr de oprigting der Hoogesckoolin het jaar 1636, ib. 183fi. 
8°. met pi. 

Gesohiedkundige beschouwing van het oude Handelsverkeer 
der Stad Utrecht , van de rroegste tijden of tot aan de 1 4e 
eeuw , ib. 1838. 8". 4 stukken. 

De verbetering der wctterleiding in de Geldersche Failei, 
in verbaad met de daarstelling eener Kanaatvaart in deze 
landitreeh, ib. 1842. 8°. met kaart. en pi. 

Levenssckets van den Burgemeester Hendrik Moreelsen. 

lets over de verantwoordelijkheid der Ministers , volgens de 
Giondwet van 1815. 



(t) De origins atque prvgressit dtrminii. 



Geschiedkundig overzigt van het Nederlandsehe verkiezings- 
slelsei. 

Voorts nog een aanmerkelijk getal meer of min uitvoerige op- 
atellen, tot de geschiedenis en oudheden van Utrecht betrekking heb- 
bende, welke hij in het Tijd&chrift voor Geschiedenis , Oudhe- 
den en Statistiek van Utrecht deed plaatgen. Ook zagen under- 
scheidene zijner redevoeringen , gehoudeu in de Tweede Kamer der 
Staten-Generaal , het licht. 

Met voile regt derhalve beijverden zich buiten- en biunenlandsche 
lelterkundige maatgehappijen om van Asch van Wyck haarlid- 
maalschapop te dragen : zoo was hij, coder anderen, federt 1832 lid 
vande Maaiacbappij der Nederlandsehe Letterkunde te Levden; se- 
dert een reeka van jaren van het Provinciaal Utrechtsoh Genoot- 
sehap, waarvan hij tevens Directenr was , en van het Kontnklijk 
Nederlandich lnstitnat, welks tweede klasse hem tot haren Corres- 
pondent verkoos. 

Hij was gehnwd geweest met Kenan llasselaer, en liet bij 
zijn overlijden, den 16 Julij 1843, vier zonen en twee dochters na. 

Niet slechta als echlgenoot en vader van een talrijk kroost , ala 
hebbende reeds vier kinderen voor zich zien ten grave dalen, apreidde 
hij een even bemimielijk als achtenswaardig karakter ten toon , 
maar hij was teven* een toonbeetd van ongeveimdc minzaamheid 
en nediigheid , van verlichte menschenkennis en echte Godsvracht 
uit christeujke beginselen geboren en door deze geschraagd. 

&ie Jliagraphie Rationale; Kon.it- en Letterhode voor 1843. 
D. II. bl. 81 en 82. Vooral Levens$chet$ van Jr. Mr. B..M.A. 
J. van Asch van Wyck, door Mr. J. J. D, Nepveu, in 
de Utrechtsche Folks- Almanak, 1844; ook M, Siegenbeek, 
in de Handelingen der Moats, van Nederl. Letterk. , gehouden 
den 20 tan Zomermaand 1844, bl. 5 — 12. 

ASCON , zoon van Tahbo, Vorst van Friesland, wordt in de 
kronyken de eerste Hertog van dat gewest genoemd. Hij was een 
vredelievend Vorst , bevorderde de rust tusschen zijne naburen , maakte 
binnenlandsche verbeteringen , zoodat het land under zijn beBtnur langs 
hoe meer in welvaart toenam en de ingezeienen, door zijn lofwaardig 
voorbeeld aangespoord , zich met vlijt op den akkerbouw toelegden. 

Hij zond achtervolgens zijnen wettigen zoon A d e 1 b o 1 1 en zij- 
nen naluurlijken zoon Titus Bojocalis naar Home, waar zij 
beide eene gerutme tijd aan het hof van Keizer Antoninus Pins 
doorbraglen. Bij zijn overlijden, dat, naar men wi), in het jaar 173 
plaats had, liet hij, behalve de beide reeda genoemde zonen, die 
achlereenvolgende zijne opvolgers waren , er nog twee na, namelijk, 
Richold, dieeenenzoon Ubbo naliet, welkena Titus Bojoca- 
lis Herlog van Friesland werd , en Radboud, die zich in West- 
friesland nederzelte, waar men wil , dat hij een koningrijkstichtte. 

Zie Occo Scharlensis, Ckronijk van Friesl. ; V( a n) 
H(eussenJ en V(an Rfhijc): Kerkel. Oudh. D. V. st. II. bl. 
277, van Hoogstraten en Croueriun van Nidek, 
Groot Algem. Hist Woord. ; KoV^Faderl. Woordenb. yChal- 
mot, Biogr. Woordenb; Fockema, Schetsen van de Fries. 
Geschied.; D. I. bl 34, 35 en 409. 

ASDOHK (Gisbektos vam dbb), geboren fe Gemert, in 1664, 
heelt naar men meent in de lloogeschool te Douay , zijne studie 
volbragt. In 1694 werd hij Pastoor te Oirachot en tevens Land- 
deken van het distrikt Hilvai-enbeek. Uithoofde van de moeijelijkhe- 
den hem aangedaan , had hij wet acht maanden werk eer hij in zij- 
ne pastorij te Oirschot met vrede gedoogd werd. Piiub Clemens 
Xll, bentiemde hem, in het jaar 1734, tot Vicaris Apostolijk van 
'aHertogenbosch , nadat die hediening, niet zonder groot nadeel voor 
de geestelijke belangen der Roomsch Katholijken in die streken, 
vijf jaren had opengestaan; want daar er geene gewone Herders 
konden worden aangesteld, die door 's Lands Regering gedoogd of 
erkertd werden, zoo moesten op zeer vele plaatsen, de geestelijke be- 
dieningen, met pausselijke zendiog , verrigt worden niet door eigen 
Herders , maar door vreemde somiijds naauwelijks bekende Priesters 
meest geordende Geestelijken uit de Oostenrijksche Nederlanden , en 
dan nog met gestadige verwisselingen , ter slnik en in het geheim , 
meerma.'ilf! tnsschen vervolgingen en bcctstrallea ; hetwelk alles; zoo 
ais wel te denken is , niet dan lot nadeel in de chrislelijke onder- 
wijzing, in de kerkelijke ondergeschiktheid en in de zeden strekte. 
In die gesleldheid van zaken iwam van den Asdonk, als Vi- 
laris Apostolijk , aan het hestunr van het biadum en werd als zoo- 
danig door de Hooge Regering erkeud en toegelaten ; hoewel de 
Staten naderhand, in 1745, verklaarden dat de Priesters van Ge- 
mert geboortig , als eigenlijk geene onderdanen der Staten zijnde, 
bier geene bediening mogten verrigten. Pfa een arbeidzaam bestaur 
van omtrent elf jaren, overleed van den Asdonk te Oirschot 
op het laatst van Mei 1742. 



125 



Zie (A. van Gils), Kath. Meyer. Memorieb.; bl. 119 en 120, 

ASEGA of Azimx , volgens de oude Friesche kronyken een der 
twaalf fftmoeden of Wijzen, die door de Friezen gekozen wer- 
den; om de oude Friesche wetten in schrift te brengen. Hij was 
van het Wilben-geslacht en een der eerste Friezen, die deze be- 
naming droeg, 

Oml rent deze zamenstelling der Friesche wel ten, bestaat de volgende 
sage, Toen Keizer Karel de Groote Friesland overwonnen had, 
beval hij door zijn geheele rijk , dat de -wetten van zoodanige aan 
hem onderworpene volken , welke nog niet beschreven waren, in sehrif't 
zonden worden gesteld. Derhalve veiwdende men bij de Friezen, dat 
zij twaalf destuudige personen verkiezen zonden , ten einde daaraan 
te voldoeD, Doch deze Gevolmagtigden maakten groote zwarigheid in 
dien arbeid; ook was het niet geroakkelijk , uit eene oude heilige 
godentaal , uit rijmen en spreekwoorden , cen geheel voor ganach 
Friesland te ontwerpen en in het Latijn over te brengen . indien 
zulks ook al geoorlooftl ware. Bij hnn oud regt willende blijven, en 
het willende houden zoo als het altijd geweest was , weigerden zij 
in het eerst die moeijelijke taak op zich te nemen. Intusschen 
Lwam zulks ter ooren des Keizers, en nu werkten bedreigingen, 
uit, helgeen beloften niet hadden kunaen doen. 

Daar deze twaalf Wijzeo dan onwillig waren, orn de wetten der 
Friezen in geschrift te atellen , zoo gaf de Keizer hun zeven dagen 
tijd , om tasschen de onthoofding, het levendig begraven of ten 
prooi geven aan de woeste golvcn in een stareloos achip te kiezen. 
De Wijzen kozen lijdzaam en moedig het laatste. Men zetle hen 
dan nu in een schip, zonder zeil , rocr, riemen en anker, en liet 
hen voor weder en wind drijven, Asega herinnerde in dezen 
nood zijne medgezellen aan eene door hem gehoorde leer- 
rede van Willibrord nopens de verschijning van Christ as 
Jezns, voort na zijne opstanding, aan zijne, in druk gezetene 
vrienden , hoewel de deuren gesloten waren. Hij slelde hen tevens 
ootmoedig voor , om de hulp , redding en tusachenkomat van 
den Heer in dit gevaar biddend af le ameeken. Dit geschiedde 
eenparig knielende. Ea ziet, onder hun. gebed vertoonde zich ach- 
ter in hnn schip een man , die met zijne hand een kromliout 
hield, en die de twaalven wederam in de haven terngbragt, van 
waar zij nitgegaan waren, Als nu de dertiende met de twaalven aan 
land bwam , wierp hij het kromhout op den grond , en terstond ont- 
sprang aldaar eene bron , rondom welke alien gin gen zilten ; een 
ieder verkwikfe zich met het water van de bron. De dertiende , 
die aan de twaalven volkomen geltjk en daarvan niet te onder- 
scheiden was, leerde hnn en gaf hnn in, welke regten zij, ter 
gehoorzaming aan het Kerkelijk bevel , zonden nitkiezen en be- 
schrijven. Als zij nu wel onderrigt waren, zagen zij den dertien- 
den niet langer; zij gingen aan hunne taak en volbragten dien. 
» Zij kozen het Jandregt , dat hen door 91 a r i a 's Zoon geieerd 
was/' zegt een der kronyken. Men legde deze verzameling den Pans 
en den Keizer voor en het werk verwierf de goedkeuring van beiden. 

Mr. A. van Halmael heeft dit vooi'Talineen vers: de Twaalf 

Friesche Grijsaards, voorgesteld, en dit medegedeeld in de Bij- 

dragen tot JSoeken- en Menschenkenms van Schull en van 

der Hoop. D. III. hi. 83. 

Zie voorts W es ten dorp, Jaarb. der Prov. Gron., St. I. b). 58-60. 

ASEWYN (Reihhaud vab), Heer van Brakel, ceo zoon van 
Reinier van Asewyn en van Josina van Brockhuizen, 
omhelsde bij den opatand tegen Spanje , den Staafcsgezinde par- 
tij, Hij werd tol de handeling der Cnie van Utrecht benocmd , 
en teekende niet slechts de Unie zelf, maar ook de acte van 
constraincte. Hij bleef Lid en werd later Ontvanger-Generaal hij 
het collegie tot de nadere Unie , en trok namens dit in vele ge- 
wigtige bezendingen naar Overijssel en elders. 

Later verloor hij veel van den roem , door dit een en ander 
verworven, doordien hij zich in de gunst van Leicester wist in 
te wikkelen, en deze benoemde hem lot Lid van de Kamer van 
Geldmiddelen , welke hij wilde oprigten. Hij geraakte in verden- 
king, dat hij de Engelsche krijgsbenden had aangezet, om in Hol- 
land te stroopen , waarom hij bij de zuivering van den Raad van Sta- 
te, met nog drie aanhangelingen van den Gvaaf, d;iar uitgBhouden werd. 

Toen na het vertrek van Leycester, Prounink en anderen 
te Utrecht werden gevat, geraakte hij ook in hechtenia; kort daar- 
na werd hij wel weder ontslagen doch bleef echter in verdenking. 
De Graaf van Hohenlo hadzich, inhet jaar 1587, meester ge- 
maakt van zfjn huis te Brakel in de Bommelerwaard, alzoo de be- 
zetting aan het muiten geslagen was. Asewyn schreef dit inne- 
men van zijn slot toe aan bijzonderen haal tegen hem , en weet 
dit heimelijk den misooegdeii Stichtschen Fdelen. Hij maakte veel 
beweging, pm weder in het bezit van zijn alot herateld te wor- 



den. Ook beloofde de Staten van Utrecht hem de daardoor veroor- 
zaakte schade te zullen vergoeden, De Raad van Staten beval sedert 
bet slot van de bezetting die er door Hohenlo opgelaten was te 
ontledigen ; zelfs sprak men van dezen laatste in reglen te wil- 
len veivolgen ; doch door de verandering die erin 1588 in Utrecht 
voorviel en het vertrek van Asewyn naar Engeland bleef de zaak 
zonder verder gevolg. 

Hij scheen zich sedert stil te honden, doch, bij de gebetirte- 
nissen in 1610 te Utrecht, was hij een der hevigsie tegen do 
Regering; toen Graaf Ernst Gasimir aan de burgerij vroeg, of 
zij ook eenige bezwaren had, tegen de herstelde Regenten, kwaui 
hij benevens Dirk Canter en Henrik van Helsdtngen, met 
vier en zevenlig punten van bezwaar voor den dag, dan de Raad, 
die overwogen hebbende, verklaarde ze onwaarachtig , ongegrond 
of van geene aanbclang weshalve een eeuwig stitzwijgen werd op- 
gelegd. Wanneer hij overleden is weet men niet. Hij was ge- 
trouwd met Machteld van IJsendoorn vrouw van Sterken- 
burg (welke heerlijkheid hij behuwde) en verwekte hij haar: Rei- 
nier van Asewyn, die zonder kinderen overleed; Odilla, ge- 
hnwd aan Adriaan van Mathenes, Heer van Riviere en Op- 
racer; Anthony van Asewyn, Heer van Ilrakel en Sterken- 
hurg, die in 1642 overleed; Geertruy, echtgenoot van IJ a- 
brand van 9Ierode IJsbrandszoon; Eustaas Asewyn, 
Heer van Wezenhorst, en Everhard Asewyn, die te Ostende 
zonder kinderen overleed. 

Hij had tot wapen een schlld van zilver met vijf banden. 

Zie van Uoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot 
Algem. Hist, Woordenb.; Wagenaar, Faderl. Hist. D. Till, 
bl. 156j 200, 203, 301—303 D. X. bl. 30. Scheltema, 
Staatk. Nederl. 

AS1NGA ASCON", vierde Prins der Friezen, zou na den dood 
van zijnen vader Ubbo aan de regering gekomen zijn, in het 
71ste jaar voor de geboorte van Christ us. Hij was een eergietig 
en krijgszuchtig Vorat, die onderscheidene oorlogen voerde en 
de palen zijner heerschappij veel wijder uitzette dan zijne voor- 
zaten gedaan hadden. De VVest-Friezen , zeer na verbonden en 
vermaagschapt met die van Stavoren , of do Friezen ten Uosten van 
het Vlie , leden onderscheidene aanvallen van de Batavieren , doch 
A scon kwam hun te hulp. In een dier aanvallen werd hij ge- 
vaarlijk gewond , deed zich naar Stavoren voeren, waai' hij tegen 
alle verwachting genas. NiettegenstaaDde de wooden van A a con, 
hadden de Friezen de overwinning op de Batavieren behaald. llier- 
op hoovaardig, ondernamen zij eenen tweedea togt tegen hunne 
vijanden , ofschoon hun Vorst nog naauwclijks van zijne wonden ge- 
neien was. De Friezen behaalden andermaal de overwinning, ver- 
sloegen vijfhonderd hunner vijanden en noodzaakten den Batavieren 
een beatand van drie jaren te slniten. Bit zou gebeurd zijn in hut 
eerate jaar onzer tijdrekening. 

In het jaar vier beving A scon, ofschoon reeds oud van dagen 
en vijf en zeventig jaren geregeerd hebbende, wederom de Just om 
te oorlogen, en hij trok tegen dc Deenen te veld, op welken 
10gt hij door zijnen neef Diocarua Segon, die hem in den krijg 
verzelde, wonderlijk van den dood vcrlostzou zijn. Ma deze vruclite- 
looze onderneming, deed hij in het land der Tongeren , toen ou- 
derhoorig aan Hertog Karel van bra band, eenen inval , wel- 
ke togt echter ruim zoo slecht als de vorige uitviel. Want de 
Hertog zond, na hem alvorens tot den aftogt en schadevergoeding 
te hebben doen vermanen , een deel Irijgsvolk tegen hem nit , 
dat de Friezen onverwachts overrompelde, Asinga zelf werd ge- 
wond en gevangen genomen, en die oorlog nam hiermede een 
einde. Groote reden had Asinga zich over de edelmoedigheid van 
zijnen overwinnaar te verwonderen : want nadat hij hem van zijne 
wonden had doen genezen , onlsloeg hij hem , zonder eenig los- 
geld te vorderen. De twee vijanden werden, door het aluiien van 
een eerlijken vredc, de beate vrienden, en zouden het waarschijn- 
lijk nog lang gebleven zijn , indien der Friezen Vorst niet kort 
daarna overleden was. Hij stierf na eene twee en tachtigjarige re- 
gering en werd opgevolgd door den gemelden Diocarns Segon. 

Zie F. Sjoerds, Friesche Jaarboeken , D. I. bl. 29 — 32 j 
Kok, Faderl. Woordmb. D. IV. bl. 1348—1349. 

ASINGA ENTES zie EMTES (Aswci). 

ASPEREN tFuirs Jakob viir Boeizeiaer Heer van). ZieBOET- 
ZELAER (Filips Jakob vapt). 

ASPEREN (Folpert van) werd op den 6 Junij 1568 bij vonnis 
van den bloedraad gebannen en zijne goedercn verbeurd verklaard, 
omdat hij, volgens den inhond van dat vonnis , zich, benevens 
anderen daarbij genoemd zou hebben schaldig gemaakt, aan den 
invoer van den Hervormden godsdienst binnen Goriachem. 

32 



126 



Zie Chalmot, Biogr. Woordenb. 

ASPEREN (J. d'), die onder de teekenaars van het verbond der 
Edelen voorkomt behoorde naar alle waarschijnlijkheid tot het ge- 
slacht der Boetzelaeren en was misschien we] een natuuilij- 
ke zoon van Weasel van Boetzelaer, Heer van Asperen, 
welke in plaats van den stamnaam, die der heerlijkheid voerde , 
zoo als in dien tijd en vroeger zeer gemeenzaam onder bastaarden 
w;is. Ook is het mogelijk dat hij een zoon was van den vourgaan- 
de of van den volgende. 

Zie Te Water, Hist, van het verbond der Edelen St. HI. 
bt. 481 en 4S2. 

ASPEREH (Reijer taw), een breeder van den bovenvermelde 
F o I p e r t van Asperen, werd beschuldigd van zich te hebben 
schuldig gemaakt aan bet invoeren van de Hervormde godsdienst 
binnen Gorinchem , weshalve hij bij vermis van den bloedraad van 
6 Junij 1568 gebannen en zijne goederen verbeurd verklaard werden, 

Zie C ha I mot, Biogr. Woordenb. 

ASPEREN (Retseucs vah), was Proost in het Buwentlooster 
onder Drogenham, toen hij, nadat Godofridus, Abt van Ma- 
riengaarde, wegens een gebrek aan de oogen in 1559 zijn ontslag 
gevraagden bekomen had, in diens ptaals tot eenendertigsten Abt 
van dat klooster werd aangesteld. Hij kreeg ook zijne bevestiging; 
Ulnar is, omdat de tijd te Itort was, niet gewijd geweesf, en was 
ook de taatste die lot die waardigheid verheven is. Nieltegenstaan- 
de hij zich met den Aht van Lidlom en de andere Prelaten, met 
alle bracht tegen bet invoeren van het nieuwe Bisdom van Leeu- 
warden had aangekant, werd hij door den Bisschop Cunerus 
Petro, uit kracht van de pausselijke bulle tot eenen lidmaat 
van het uieuwe genoolschap der Kanutmikken aangesteld. Hij kreeg 
grooter jaargeld dan de andere Kanunnikken, daar hij ook praeh- 
tig van leefde. 

Zie V(an) H (ens sen) en V(an) B(hijn), Kerk.Outh., D. V. 
St. I. bl. 100 en 101; Feller, Biogr. Univ. 

ASSCHENBERGH (Uarmanus), geboren te Amsterdam den 22 
April 1726, van wien ons geene levensbijzonderheden bekend 
zijn , was een zeer ijverig beoelenaar der poezij , die zijne trach- 
ten in genoegzaam alle vakken der kunst beproefde. Hij was lid 
van onderscheidene letleroefende en dichtlieveride genootschappen 
als daar zijn : Diligentiae omnia , en Oefening beschaaft de 
kunst. Zijne gedichten zijn door zijnen vriend Pieter Johan- 
nes Uylenbroek uitgegeven onder den titel van: 

Poezij Amst. 1793. 4°. 

In deze verzameling die behalveeenige brieven en verzen van ge- 
mengde aard, meest verlelsels en berijmingen van bekende anek- 
dotes bevat, treft men niet veel dichterlijks doch veel nails, Jos- 
en luimigs en vrij snedige puntdichten aan. 

Ook de tooneelpoezij werd druk door hem beoefend, zoo als 
hlijkt uit de volgende door hem bewerkte stukken, 

Climeene harderssp. Amst. 1747. 

De Graaf van Essex , trap, naar het Fransch van T. C o r- 
neille. Amst. 1753. 

De Wispelturige , blsp. gevolgd naar I'Irresol u van Nericaalt 
Destouches, Amst. 1762. 

Sitpaan , blsp., gevolgd naar het Fransch van Marmontel, 
Amst. 1777- Hetzelttie als zangspel bewerkt, Amst, 1733. 

Albert de eertte , of de Edelmoedige Keiser , trsp. gevolgd 
naar het Fransch van le Blanc, Amst. 1778. 

De VitmuntendB Minnaar , zangsp. gevolgd naar het Fransch 
van Sedaine, Amst. 1784. 

De Deugdsame Zoon en de Edelmoedige Frinden , tnsp. , 
Amst. 1792. 

Voorls vertaalde hij gcmeenschappelijk met Henri Jean Rottl- 
and: 

De Jaloersche Vrouw , blsp., naar het Fransch van Des forges, 
Amst. 1789. 

De Twee Jonge Savojards , blsp., naar het Fransch, Amst. 
1790 en 

De Optimist of alien wel, tnsp., naar het Fransch van Col- 
lin d' Harle ville, Amst. 1790. 

Als lid van het kanstgenootschap Oefening beschaaft de kun- 
sten had hij ook de hand in de vertalingen van: 

Olimpia, trsp., naar het Fransch van de Vol taire, Amst. 1764. 

Zaruchma , trsp., naar het Fransch van Cordier, Amst. 1765, 

Zelmire, trsp., naar het Fransch van de Be Hoy, Amst. 1766 
en 

De Deugdsame Galeiroeijer of de Beloonde Faderliefde, 
trsp., naar het Fransch van Fenouillot de Valhaire, Amst- 
1769. 



Bovendien had hij ook deel aan de Psalmberijming onder den 
naam van Laus Deo , Salus populo uitgekomen en aan de Chris- 
ti'lijke Gezangen bij de Doopsgezinden , onder den naam van 
kleinen bundel , in gebruik. Asschenbergh overleed den 18 
JVotember 1792. 

Zie J. de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederd, 
DiektL D. IV. bl. 93 en 94; Witsen Geysbeek, Woor- 
denb. der Nederd. Dichters ; Catalogue van de Bibiioth. der 
Maatsch. van Nederi. Letterk. D. 1. bl. 260 b. bl. 28, 29 en 50. 

ASSELDOWCQ (Joahkes vas), geboren te 's Hertogenboscb , 
legde zich te Leaven met vlijt op de YVijsbegeerte en Godgeleerd- 
heid toe, en werd in het jaar 1621 te Douay Doctor in de God- 
geleerdheid. Hij was bijzonder bedreven in de kerkelijke regten, 
ook j'oemt men hem wcgens zijne hulpvaardigheid , otn hen die 
hem kwamen raadplegen te regt te helpen. Van hem ziet hctlicht: 

De inzettingen des broederschaps van het Sacrament van 
Mirakelen inde St. Gudule-kerk teBrussel, Brassel 1629, 12°, 
van welke broederschap bij de stichter was. 

Nog heeft hij geschreven: 

De scrupuiis et eorum remediis. 

Men gist dat hij in 1640 overleden is. 

Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidet, Groot 
Algem. Hist. Waordenb.; Kok, Faderl. Woordenb.; Chal- 
mnt, Biogr. Woordenb.; (A. van Gils) Kathol. Meyerysch 
Memorieboek , bl. 186. 

ASSELIERS (Jobakites) , een Anfwerpenaar van geboorte, werd 
na ztjne stndie volbragt te hebben, tot Doctor in de beide Heg- 
ten bevorderd en tot Secrelaris van zijne geboortestad aangesteld. 
In zijne jeugd deed hij reizen door llalie, Frankrijk, Duitschland 
en de voornaaroste landen van Emopa, waar hij eeae groote voor- 
raad van kunde ett geleerdheid opdeed. In den opsland tegen Spanje 
hie Id bij de zijde der Stat en, en werd in November 1577 tot Se> 
cretaris van den Staatsraad onder den Aartshertog Matthias be- 
noemd. Hij zocht in 1579 die van y s Bertogenbosch te bewegen 
om vijf of zes vaandelen Schotten in te ncmen, ten einde zich te- 
gen de Spanjaarden te kutrnen verdedigen. Ook was hij een goed 
Staaisman en werd benevens La Moulliere in 1584 door de 
Algemeene Staten als Gezant naar Frankrijk gezonden, ten einde 
Kerning Hendrik 111 de heerschappij dezer landen aan te bieden 
op de zelfde voorwaarden, als waariu zijn broeder den Hertog van 
Alen^ou bewiiligd bad. Eindelijk de zijde der vrijheid getroaw 
gebleven zijnde , werd hij tot Secretaris of Griffier van de A.lge- 
meene Slater] der Vercenigde Provincien aangesteld, en teekende 
als zood;inig de beroemde Akte van Afzwering. Hij overleed te Delft 
in 1587 en heeft geschreven: 

Historia Belgicorum Tumultuum a disoessu Philippi II 
usque ad obitum Francixci Valesii, Ducis Aienconii. 

Zie van Hoogstraten en Brouerius van Nidek, Groot 
Algem. Hist. Woordenb.; Wagena.ir, Faderl. Hist., D. VIII, 
bl. 30 j van Heurn, Histor.der Stad en Meyerye van 's Her- 
togenbosch, D. II, bl, 123; Kok, Faderl. Woordenb,; Chal- 
mot, Biogr. Woordenb.; de Jonge, de Unie van Brunei, 
bl. 54 en 55. 

ASSELYflf (Jan), bijgenaamd Krabbetje, omdat hij een ge- 
schroeide hand en kromme vingers had, was, niettegenstaande hij 
door Uit ongemak naauwelijks in staat was het palet te honden, 
een zei:r bekwaam landschap- en dierenschilder, Hij, die in 1610 
te Antwerpen het eersle licht zag, was een leerltng van Esaias 
van den Velde, een beroemd schilder van ruttergevechten. La- 
ter deed hij een reis naur Rome, waar hij lang de oadheden ea 
werken der voornaamste meesters besludeerde; voor zijnen stijl 
in bet landschap volgde hij het liefst Claude Laura in, doch 
voor andere onderwerpen nam hij Pieter van Laar tot voorbeeld. 

Bij zijne terugkomst bleef hij eenigen tijd te Lyon, waar zijne 
werken zeer gezocht werden; onderscheidene daarvan stellen gezig- 
ten uit den om trek dier stad voor: hij trouwde er, omstreeks 1645 , 
met de jongste dochter van Honwaart. Koortnan, een zijner 
stadgenooten, en begaf zich met haar naar Amsterdam, waar hij 
in 1660 overleed. Door zijn voorbeeld bragt hij er veel toe bij 
om de sinank der kunstenaars van deze gewesten te verheteren en 
hun een vrijer en breeder manier van landschapschilderen , welke 
meer met de natunr overeenkomstig was, te doen aannemen. Hij 
heeft somtijds ook historiestnkken en gevechten geschilderd; maar 
meestal zijn zijne landschappen versierd met de overblijlsels van 
frotsche gebonwen met de gezigten van zoodanige tooneelen, die 
opmerkelijk op zich zelve of bekoorlijk gelegen waren, en met 
goed geteekende en wel aangebragte Cguren. Zijn koloriet is hel- 
der en warm, ztjne toets vrij, vast en goestig, en zijne slakken 



127 



in de Lew der standen ea versierselen veel smaak aan den 
dag. Men heel't van hem up liet Museum te Amsterdam eene 
schilderij, voorstellende eene zwaan met uitgespreide vlerken, 
haar nest tegen eenen zwemmenden icaterhond verdedigende , 
zijnde eene zinspeling op de waakzaamheid van den Raadpenski- 
caris Juan de Witt. Onder de zwaan staat geschreven: de 
Raadpensionaris , boven, het neat: Holland, en boven de hood: 
de viant van de Stoat, 

Zijne beeldtenis, gevolgd naar hetgeen door Rembrandt ge- 
c(*t is. koint voorbij Houbraken, Schouburgk der Schiiders, 
D. III. bl. 64. 

Zie, behalve dat werk, van Hoogstraten en Brouerius 
van Nidek. Groot Algem. Mitt. Woordenb.; Kok, Fader I. 
Woordenb.; Chalmot, Biogr, Woordenb,; Biographic Ra- 
tionale; Immerzeel, Levens en Werken der Nederl. Schii- 
ders/ Biographie Universelle. 

ASSELYN (Taoms), missehien wel een afstammeling vao den 
voorgaande, waa een niet onverdienstelijk Nederlandsch dichter, 
van Amsterdam geboortig, die in de laalste helft der zevenliende 
eeuw btoeide en zich voornamelijk op de tooneelpoeiij toelegde. 
Hij leverde de volgende stukken: 

Broederschap der schilderkunst , ingevnjdt op den 21 van 
Wijnmaand 1654 op St. J oris Doelen te Amsterdam. Amst. 
1654. 4°. en 8°. 

Den grooten Kurieen of Spaanschen Bergsman, trsp. Amst, 
1657. 4°, tweede druk 1669. 8°. 

Op- en Onderqang van Mas Anjello of Napehe Beroerte , 
trsp. Amst. 1668, tweede druk 1689, derde druk Amst. 1701, 8°. 

Maori tot Luyk door den Graaf van Warfuse" aan den Bur- 
gemeester de la Ilucllc, trsp. Amst. 1671. 8°. 

Jon Claeszoon, of de Gewaande Bienstmaagd, Map, Amst. 
1683 en 1709. 8". 

Het Kraambed of Kandeelmaal nan Saartje Jans, vrouw 
van Jan Klaaszen, blsp. Amst. 1684. 

De Stiefmoer, lisp. Amst. 1684. 8°. 

Echtscheiding van Jan Klaaszen en Saartje Jans , bkp. 
Amst. 1685. 8°. 

Be Dood van de Graaven van Egmond en Hoorne, trsp. 
Amst. 1685, 1722, 1738 en 1754. 8°. 

Be Stiefvadr, blsp. Amst. 1690 en 1755. 8". 

Be SchtjnAeilige Frouw , met de Uitvaard van Jan Jasper* 
sen, vader van Saartje Jans, blsp. Amst. 1091. 8°. 

Juliann de Medicis, trsp. Amst. 164)1. 8°. 

Melchior Baron de Ossekop , klsp. Amst. 1691. 8°. 

De Schoorsteenveger door liefde, klsp. Amst. 1692. 8°. 

De Kwahzaher, klsp., de Beer W. G. van Focquenbroch 
gevolgd. Amtt 1692. 8°. 

(rusman de Atfarache, of de Doorslepen Bedelaar, blsp. 
Amst. 1693. 8". 

Be Spilpenning, of verkwistende Vrouw, blsp. Amst. 1693. 8° 

De belegering en Hongermood van Samaria, trsp., Amst. 
1695. 8°. 

»Z,ijne trenrspelen ," zegt Witsen Geysbeek (I), en wij be- 
amen dit oordeel (en voile, — Kzijne treurspelen zijn het opdelven 
unit de vergetelheid geenszins waardig; maar zijne blijspeten zijn 
» bij herhaling, lot in onze dagen toe , met genoegen op den Ain- 
nsteidamschen schouwhurg vcrtooud, vooral zijne Spilpenning, 
» Stiefva&r en Stiefmodr, die niet alleen aardig van vinding, 
xnaif los en vrolijk zijn, maar ook eene levende schilderij vooi- 
nstellen van het karakter, de zedeu, gewooulen en spreekwijzen der 
■ Amaterdammere in zijnen tijd. — In een woord, onder onze na- 
utionale blijspeldichters verdient Asselyn eene eervolle plaata." 

Zie, behalve dat werk, van Hoogstraten en Brouerius 
van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Kok, Fader I. 
Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb. ; Collot d'Eacury. 
Holland's Boem, D. IV. St. II. Aant. bl. 531, 614 en 615; 
Catalog, t?a» de Bibl. der Maats. van Nederl. Letterk., D. I, 
bl. 50 en 61. 

ASSEN (J*v van), geboren te Amsterdam in 1635, bad een 
vaardig en kloek penseel, waarmede hij iandschappen en historie- 
stukken schilderde, die, wanneer men ze op eenen a ft land ziet, 
ziclt goed voordoen. Hij was een man van een goed oordeel, doch 
bcdiende zich geinaksbatve veellijds van de prenten van Antonio 
Tempesta, inzonderheid in zijne stukken die buitenslands ver- 
xonden werden , zoo als hij ook dikwtjls verzendiugen had naar In- 
die. 11 ij stierf in 1695. 



(I) Biograph, Woordenb, der Nedtrl, Dichters op het woord. 



Zie Houbraken, Schouburgk der Schiiders , D. HI. bl. 236; 
van Boogstraten en Brouerius van Nidek, Groot. Al- 
gem. Hist. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Im- 
merzeel, Levens en Werken der Schild, 

ASSEN (Jaw Walthib van) was in het begin der zesliende eenw 
als een zeer bekwaam teekenaar en plaatanijder bekend, wiens ken- 
rige houtsne^platen, de geschiedenis van het lijden voorstellende, 
de bewondering van alle kenners wegdragen, en als een aieraad 
van de Hollandsche school beschouwd worden. Zijn zijn alle, met 
uitzondering van eene, in een rood, waarop bovenaan het wapea 
van de stad Amsterdam, en onderaan het jaartal 1517. 

Zie II. Collot d'Escury, Holland's Roem, D. III. A. bl. 
209 en 210; Biographie Universelle, 

ASSEX (JoHiMBS vah), geboren te Beetgnm. den 15 Augniitus 
1741, waar zijn vader Wijnandus, hieronder volgende, toen Pre- 
dikant was, trad in dienst te Langweer-en-Ter-Oele in Augustus 
1766; ging van daar in 1770 naar St. Anna-Parochic, en in 1799 
naar Harlingen ; terwijl hij aldaar stond, schreef AlbertBrnining, 
Predikant te Pietersbiernm , zijn werkjer de Leer der verzoening 
met God naar den Bijbel, Amst. 1306, waarop van A seen in 
het licht zond, Aanmerkingen over de Ferhandeling van den 
Eerw, Beer A, Bruining: de Leer der versoening met God 
naar den Bijbel, medegedeeld in een' brief aan zijn eerw., 
Leouw. 1807, Die Aanmerkingen waren echter niet lijnregt tegen 
het gevoelen van Bruining gerigt, maar hij wijst daarin, ter 
vedertegging van diens gevoelen, op een kort te voren uitgegeven 
verhandeJing van den geleerden Didcricn* Carolus 11 arm- 
sen, Predikant te 0eg9tgee.it, waarin dit gewigtige onderwerp, in 
overeenstemining met de leer der Hervormde Kerk , ontwikkeld en 
voorgedragen wcrd. Hij wei'd Emeritus in 1817 , overleed den 15 
November 1820, en liet bij zijne huisvrouw Anna Klazina 
Jongsuia, eene zuater van Cornelia Jongsma en Benedic- 
tus Fredericus Jongsma, Predlkanten te Leeuwarden en (e 
Peins, vier zonen en twee dochters na. 

Zie Ypeij en Derm out, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk , 
D. IV. bl. 435 en 436. 

ASSEN (WiJHAitDcs van), geboren te Leeuwarden in 1709, legde 
zich aan de hoogescholen te Franeker en te Groningen op de God- 
geleerde wetenschappen toe; verkondigdeachtereenvolgenshet Evan- 
gelic, eerst in 1734 te Kieuw-Brongerga of de Knijpe, daaroa in 
1739 te Beetgum, vervolgens in 1765 te Beriiknm, en verdedigde 
in 1738 zijn geloof tegen drie Doopageztnden, Ook mnet hij de 
Nederduilsche lier gehantecrd hebben. Hij overleed den 20 Januarij 
1775 te Berlikum. 

Zie S. F. Rues, Tegenw. staat der Doopsgez,, bl. 96. 

ASSE2CDELFT (Adruas vas) was Pcnsionam van Baarlem, toen 
in 1572 de Spanjaarden die stad trachtten in handen te krijgen, 
daar het meerendeet der Vroedschap de stad weder onder de ge- 
hoorzaamheid des Konings van Spanje wilde brengen, wetd As- 
sendelft met de oud~bargemeesters Christoffel van Scha- 
gen en Dirk de Vries naar Amsterdam gezonden , ten einde 
met Don Frederik van Toledo, een zoon des Hertogs van 
Alva, in onderhandcling te komen. Gednrende hunne afwezigheid 
namen echter de burgers, aangemoedigd door de mannelijke aan- 
apraak van den Gouverneur der stad, Wyliout van Ripperda,' 
het kloekmoedig besluit goed en bloed voor de gemeene welvnait 
en het behoud der stad te wagen. Toen na van Assendelflcn 
van Schagen den 5 December 1572 derwaarts lerug kwamen, 
om aan de Vroedschap verslag van hunne verrigting te doen, wer- 
den zij terstond gevangen genomen en onder behoorlijke verzeke- 
ring naar Dei ft aan den Print gezonden, die oordeelde dat zij met 
het aanvangen dezer onderhandcling , zonder medewetcn van den 
Gouverneur Ripperda en de Hoofdlieden der Schuiterij tegen 
hunnen eed hadden gehandeld, dat zelfs de resolntie der Vroed- 
schap, waarmede zij zich poogden te dekken, de kracht des geda- 
nen eeds niet verminderde, waarom hij bun proces deed opmaken, 
en Mr. Adriaan van AssendeJft den 24 December te Delft 
liet ophangen en daarna onthoot'den, en zijn hoofd twee nren op 
eenen ataak ten toon stellen. 

Zie Hooft, Nederl. Hist., D. I. bl. 284; Korte Historische 
aant. wegens het voorgev, in de Spaansche beleg. der stad Haar- 
lem, bl. 3 — 5; A nip zing, Besoh. pan liaarl, bl. 174 — 178, 
515 en 510; Th. Schrevoli, Harlemias , bl. 84—87; (de 
Beautort) het Leven van Willem I, D. II. bl. 331— 334; 
Wagenaar, Faderl. Hist., D. VI. bl. 411 en 412; de Ko- 
ning, Tofereel der stad Haarlem, D. II. bl. 69 en 70; Bil- 
derdijk-, Geschied, des Faderl., D. VI, bl, 155. 



128 



ASSENDELFT (Adbiaab tw), geboren te Haarlem den 18 Sep- 
tember 1736, werd, ra volbragte studie aaa de Hoogeschooi te 
leyden, in het jaar 1761 beroepen lot Predikant te Nieuwenhoora , 
van waar hij in het jaar 1764 naar Assendelft vertrok. Eindelijk 
kwam hij in het jaar 1770 te leyden, waar hij den 6 Janaarij 
1809 overleed, nalatende eene wednwe en eene dochtcr. 

Assendelft maakte zich bijzonder vcrdienstelijk door zijne bui- 
tengewone geschiktheid, om bij keikelijke vergaderingen en raad- 
plegiugen voorte ziilen en die te leiden; doch nog meer aaospraak 
heeft hij op de erkentelijke hoogaehling der nakomelingschap , door het 
deel hetwelk hij nam in de oprigting van het in 1785 opgerigte 
Haagsche Genootsckap ter terdediging van de Christelijke 
godsdienst tegen desselfs hedendaagsche bestrijders, waarvan hij 
sedert de oprigting tot aan zijne dood niet slechts bestuurder, maar 
ook gedureode die vierentwintig jaren Secretaria was. Be stukken 
van zijne hand in de werken van liet genoolsehap opgenomen , dra- 
gen blijk van zijne geleerdheid en gemoedelijke vroomheid. Zij zijn: 

Aatupraak ten betooge, dat de vroegere en latere aanvalten 
tegen het Christendom en desselfs leer&lukken niet strijdig zijn 
met de goddchjke tcijsheid , welbe bij in de Algemeene Verjja- 
dering van 1789 heeft voorgedragen. 

Aanspraak over de eenvoudigheid der eerste Christenen, in- 
jsonderkeid met opsigt tot de geloofsleer des Evangelies , en 
de wesenttjke leerstukken van de Christelijke belijdenis, voor- 
gedragen in de Algemeene Vergadering van 1795. 

Aanspraak over de ligtsinnigheid onser eeuw, in het be- 
handelen der waarheden vande Goddelyke Openbaring , gedaan 
in do Algemeene Vergadering van 1805. 

Assendelft heelt zich ook als een dichter van fijn gevoel, 
sma;i k en goed oordeel doen kennen, door de dichtstakken die van 
bem in de werken der Leydsche en Haagsche dichtgenootschappen 
geplaatst zijn. Bijzonder fraai is onder anderen zijne Heilgroete der 
JLeidsche sanggodinnen aan Z. D. H. Will em V , naar het 
Lalijn van A. van Roijen, opgenomen in het tweede deel der 
Werken van de MaaUchappij van Nederlandsche Letterkunde. 

Ook bestaat er van hem een zfrinebeeldig tooneelslukje: 

Leexwendaal in vreugde, 1755. 

Zie Ypcij en Dermont, Geschied. der Nederl. Rerv. Kerk, 
D. IV, bl, 50— 52; Witsen Geysbeek, Biogr. ffoordenb. 
der Dichtersj Glasius, Godgel. Nederl. 

ASSENDELFT (Claes tu), Zie ASSENDELFT (Nicola* s tab). 

ASSENDELFT (Cohseljs van), Heer van Goudriaan en As- 
sendelft, een zoon van Otto van Assendelft en Anna van 
Bergen, geboren in 1540, Fas een der teekenaars van het Ver- 
bond der Edelen. Hij werd den 27 October 1568 door Alva ge- 
bannen , en zijne goederen verbeurd verklaard. In het vonnis ten 
zijnen laste wordt hij beschuldigd »te bebooren tot het getal der 
» verbondene Edelen; de nienwe sekten en predikatien aan te han- 
»gen; een van zijne kinderen door eenen Caivijnschen Leeraar te 
nbobben laten doopen; zijn best gedaan te bebben, om den Pas- 
xtoop van Hoogmade (e overreden tot het kiezen van de zijde der 
»Caivinisten, met betofte van eene jaarwcdde van 300 gulden, 
»en zich te bebben bevonden in het gezelsohap van Frederik 
)ivan Egmond en Harbart van Haephorst, toen Inatatge- 
«melde zeteren Geestelijke te '* Gravenhage sterk mishaudelde." 

Gerlurende zijne ballingschap bleef hij ook den vriend vanWil- 
lem I, hield in de jaren 1570 en 1572 door brieven veratand- 
hoading met hem, en was een der Afgevaardigden uit de Kidder- 
schap en Edelen van Holland, die, den 25 April 1676, te Delft 
de linie tussehen Holland en Zeeland teekenden , zoo als hij ook, 
in naurn der Edelen van Holland, in het jaar 1581, de verklaring 
der Staten van dat fewest onderschreef , waarbij zij zich ontslagen 
liieldcn van alle verbindtenis aan den Koning van Spanje, en den 
eed van getrouwheid deden aan den Prins van Oranje , als Hoofd 
en Hoogste Overbeid van 's lands regering. 

Hij overleed in 1600 en was gehnwd aan Margarelha van 
Jleerten, die hnren man twee jaren overleefde, en bij wie hij 
vcrwekt had Floris van Assendelft, Heer van Assendelft, 
overleden in achttienjarigen ouderdom , waardoor zijn vader de 
Ijeerlijkheid Assendelft bekwam; Gerrit van AssendeJft, na 
sijns vaders dood Heer van Assendelft, Ambaehlsheer van Heems- 
kcrk, Kijfhoek, Hieronimns-Ambacbt en Hendrik-Ido-Ambacht, 
overleden in Junij 1617, oad 50 jaren; Anna van Assen- 
delft, na haren broeder Gerrits dood, Vrouwe van Assendelft, 
getrouwd met Gerrit van Renesse van der Aa, overleden 
in 1009, en Antonia van Assendelft, die tot man had Ever- 
ard van Deurne, Heer van Liessel , en in 1606 overleed. 

Zie van Leeuwen, Batavia Illustrafa, bl, 155; Boshorn, 



Chroniik van Zeeland, D. II. bl. 674; Wagenaar, Faderl. 
Hist, D. VI. bl. 126, waarhijverkeerdelijk Kornelis van Al- 
kemade geaoemd wordt; BijvoegseU op Wagenaar, D. VI. 
bl. 49; Te Water, Hist, van het Verb, der Edelen, D. II, 
bl. 162—164, D. Ill, bl. 466; Scheltema, Staatk, Nederl. 

ASSENDELFT (Gerrit vah), Heer van Assendelft en Ho- 
ningen, zoon van Claas van Assendelft en Alyd van 
Kijthoek, geboren in 1488, bekleedde onderscheidene aanzienlij- 
ke ambten; ook komt zijn naam in de registers van ve!e dagvaar- 
ten onder de Edelen voor, tevens vtas hij Lid van den Hove en 
werd in 1528, door Keizer Karel V, verheven tot eersten Road 
in den Raadkamer van Holland, inhondende de plaatse en 
praetninentie van Praesident. Hij was zeer gezien bij de Land- 
voogdes Margaretha van Parma, en bleef ook bij F i lips II 
in aanzien. Toen hij in 1558 overleed, had bij zijn ambt gedu- 
rende dertig jaren met grooten lot bekleed. 

Zijne echlgenoote, Catharyne fiecbassoir, geboortig van 
Orleans, scbonk hem eenen zoon, Nicolaas van Assendelft, 
die hier achter volgL 

Zie van Leeuwen, Bat. Illustr., bl. 854; van Mieris, 
Ned. Forst, D. III. bl. 15; Wagenaar, Vaderl Hht., D. V. 
bl. 162; Scheltema, Staatk. Nederl. 

ASSENDELFT (Hugo tab), die zijnen naam ontleende van het 
dorp van dien naam, waar hij geboren was, werd, nadat Wil- 
lem van Rolland, Abt van Egmond, ten tweede male afstand 
van die waardigheid bad gedaan, tot zesentwintigsten Abt van die 
abdij gekozen. Doordien hij zcer ijverig was in bet terugvorderen 
van de kloostergoederen , van welke de Heeren van Egmond zich 
hadden meester gemaakt , geraakte hrj daarover in geschil met Heer 
Jan van Egmond; doch deze hem te magtig zijnde en zich 
aan geen bannen of geestelijke bedreigiagen storende, behandelde 
den Abt en zijne aanhangers , altof zij '» Lands vijanden waren. 
De zaak werd atzoo voor den Paus gebragt, die gemagtigden naar 
Holland zond, maar zij, die het waagden tegen Jan van Eg- 
mond te getuigen, werden te vmir en te zwaard vervolgd; zoo 
werd zekere Hnig Jangz. van Limmen door twee van Heer 
Jan's medeBtaoders vermoord, om te verhoeden, dat bij, naar 
waarheid, legen hem getuigen zon. Ook kregen de Abt en het 
klooster eene uitdagingsbrief van wege Heer Jan, die daarop be- 
goti te branden en te blaken , te rooven en te plunderen , te ste- 
ken en te kwetsen. De Graaf van Holland gebood na wel alle 
vijandelijkheden te staken, en de vrienden van wederzijden tracht- 
ten wel de partijen te verzoenen, doch noch Paus, noch Graaf, 
DOch vrienden werden gehoord; monniken en leken werden met 
blanken degens nagejaagd; de Prior Aarnout van Driel dood- 
geslagen en allerlei baldadigheden gepleegd. Onder alle deze on- 
Insten overleed Hugo van Assendelft, in het jaar 1366. Men 
getnigt van hem, dat hij moedig, opregt, eenvoodig, doch ge- 
streng en at te goed van vert rou wen was. 

Zie Jan van Leyden, Kronijk van Egmond, bl. 105 — 113; 
v(an) H(eussen) en v(an) R(hijn), Kerk. Outh., D. IV, St. I. 
bl. 129 en 130; de Feller, Biogr. Univers. 

ASSENDELFT (Nikolaas vah), Heer van Assendelft en 
Heemskerk, of zoo als hij zich ook wel noemde, Class vah 
Assendeitt, was een zoon van Gerrit van Assendelft, en werd 
door dezen tot den Geestelijken stoat bestemd , doch daar geen zin 
in hehbende, maakte hij zich dadelijk na zijns vaders overlijden 
meester van het huis Assumbnrgh. Hij komt voor op eenige Iijs- 
ten van teekenaars van het Verbond der Edelen, en werd ook in- 
gevolge aanschrijving der Landvoogdes, den 11 Junij 1566 voor 
C'ommissarissen van den Hove geroepeji om te vertlaren: »wat af- 
i) fectie ende genegenheid bij tot den dienst van den Koning bad, 
» en of hij gezind was het met zijne Majesteit te hodden, en den- 
ozelven tegen een ieder te dienen in hefgeen hem wegens zijne 
» Majesteit zal worden bevolen te gehooren , alles ingevolge de 
wverpligting van zijne Leenen en van den Eed, alsmede om te 
»renuncieren van alle verbonden, Confederatie'n en Obligatien ter 
wconlrarie." Waarop hij schriftelijk de volgende verklaring aflegde: 

»Den 20 February 1567. 
vJonch. Cubs, Heere van Assendelft, heeft op huyde, 
» op de voorsz. Interrogatorie , hem op den XVII derzelver 
»Maa(jd voorgehonden, zijne antwoorde in gescrifte inne gebracht, 
»te weete op 'teerste artikel, zegt de Heer van Assendelft, 
»de hoocheyt van de Hertogiqne wel kennelijk te zijn die naemen 
» van de geene die als geconfedereerde 't Hequest gepresenteert efi 
» onderteykeninge met den anderen gedaen hebben , als haer voorsz, 
» Hoocheyt schriftelijk (soohij Comparant yerstaet en hooreo zeggen 



129 



» heeft) overgelevert zijode en mils dien haere Hoocheyt wel aeec- 
nkerlijk weet eii geinformeert is hij Comparant vaorsz m nyemants 
nverbont, Obligatie ot'le Eedt te staen dan van Zijne Ma 1 , alleen, 
a de welcke hij Eedtgedaen beeft in 'taccepteeren van zijne leenen, 
y> daer aen hij hem als noch houdt , zonder dat hij dezelide bij eeni- 
»ghe contrarii Ligue, vergaderinghe , raedt oft daedt gevioleert , 
ngeexedeert ode oick getimoreert heeft , maer Item altijd als eea 
ugetroa ondersaet (aonder jactantie te spreecken) in conformite van 
» zijne voorsz. gedaene Eedtgedragen heeft. Zeggende daer mede te 
»behooren le volutaen, en over sulci te vergeefs en noodelooa te 
nveezen, dat hij Comparant eeaighe Renanchiatie duen zoude van 
veenighe verbonden ofte obligatie met yeraant anders gedaen of(e 
» hem bij nieuwe ende tot eenigbe ongewoonlyoke diensten te con- 
wstringeereo. 

(geteekend) n. bwsindewt." 

Uit deze verklaring blijbt dot, dat bij, ten minste in 1557, 
niet tot bet verbond behoorde noch het vereoektehrift geteekend had. 
Hij was evenwel zekerheidshalve nit bet land geweken en keerde 
weldra derwaarts terug, doch overleed daar builen te Burtscheidt, 
bij Aken , bij het verlaten van. het had , in 1570 , door zijne utt- 
stekende deagd geacht en bemind bij de grootste mannen van zij- 
nen tijd. 

Hij was gehnwd met Willemina van Haeften, doch Met bij 
hoar geene kinderen na. 

Zie van Leeuwen, Bat, Illustr., bl. 854; A. Junii, Bat., 
pag. 551 j Te Water, Verb, der Edeien „ St. IT. bl, 104 en 166, 
St. JIL bl. 466; d'Yvoy van Mijdrecht, By dr. tot de Hist, 
van het Verb, der Edeien, in de Nieuwe werken van de Maats. 
der Nederl. Letterh., D. J, St. II, bi. 188 en 23S— 240. 

ASSENDELFT (Pidlus vak), Heer van Desoijen en Heinen- 
oord, een zoon van Dirk ran Assendelft en van Adrian? 
van Nassau, komt mede onder de teekenaare van bet Verbond 
der Edeien voor. Hij overleed in 1506 en liet , bij zijne hnisvrouw, 
Alforda van Boetzelaer, geene kinderen na. 

Zie Te Water, Verb, der Edeien, St. II, bl. 105 en 166. 

ASSER (Cabei), zoon van Mozes Salomon Asser en van C. 
Tobie, gehoren le Amsterdam den 15 Februarij 1780, werd in 
zijne tetterkundige stodien aanhet Athenaenmzijner geboortestad ge- 
Jeid door den beroemden Daniel Wyttenbach, en door den nit-" 
muolenden Hoogleeraar Henricus Constantinus Cras tot 
dien hoogen trap van grondige regtsgeleerde kennis opgeleid , waardoor 
bijziohnaderhandzooroemrijk onderscheidde. Den 3 Jolij 1799 werd 
hij aan de Hoogeachool te Leyden tot Doctor in de bcide regten 
bevorderd, na het verdedigen van zijne verhandeling Over het regt 
van eenen burger van eenen onzijdigen staat, aan wien, voor 
het aan hem over te ntaken geld, het schip hypothecate verbon- 
den is , op dat schip self, hetwelk , gedurende de rets , waar- 
voor de oeereenkomst aangegaan is, door den vijand genomen 
wor it (1); zijnde een vraagstuk, hetwelk deatijds wegensden oor- 
log met Groot-Brittanie aan de orde van den dag was. Nu ves- 
tigde hij zich ais Advokaat te Amsterdam. Verlicht m.iar vurig 
aanhanger van het geloof zijner vaderen , atreefde hij er naar, zonder 
daarom zijne beroepsbezigheden te verzuimen of de regtawetensehap 
niet in baren voortgang getrouw bij te houden , ran de gelijkslel- 
ling van zijne geloofsgenooten metandere staatebargera, niet s lech ts 
op het papier te doen beataan, maar haar doorde verbetering hnn- 
ner zeden en bet wegrnimen van vooi'oordeeien bij anderadenken- 
den, irerkdadige vrnchten te doen dragen. Op naauwelijks zeslien- 
jarigen onderdom had hij zich het lot zijner geloofagenooten reeds 
met warmte aangetrokken , en had toen, met zijnen vader, tot de 
oprtgters behoord vaneengenootBchap, welks hoofddoel was de bewer- 
king van de gelijk«telling der Israelieten met de overige staatabur- 
gers; welk doel ook vooral door de pogingen van de beide As- 
aers, vader en zoon, in September 1796 volkomen bereikt werd. 
Later was hij een der beaiuurders van de zoogenaamde uiouwe 
Hoogdaitache Israelitiache gemeente in de si ad zijner inwoning , 
welke yeatiging van eene nieuwe gemeente eerat vrij wat ooeeni(j- 
heid te weeg bragt, die echter in de zameoameltiag met de oude 
gemeente, doch tevens met de oyerneming bij deze van vele 
jnrigtingen voor beschavrngen onderlinge verdraagzaamheid, eindig- 
den. Carel Asser was voorta een zeer ijverig Lid van de later 
te Amsterdam beataande vereeniging , onder de zinspreuk : voor 
Arbeid en Vlijt, wier doel in de bepaalde behartiging van het 



(1) Dejure quad tit em gentis in lello mediae , cut propeevrdd trope 
HHd moot* erf hypothecae obligate in ipsam navem, quae in itinere, cvjks 
cuuta contractus initvs est, ab host* capiatur. 



welzijn der Nederlandache Iaraelieten, de opvoediDg van h untie 
jengd en de bezorging van jonge Israeliien op ambachten beaiond. 
Tot bewijs van erkentelijkheid voor zijne on vermoeide medewerking tot 
dit doel werd hem door die verceniging een gooden eerepenniag ver- 
eerd. In het jaar 1 807 werd Asser, met nog twee andere leden zijoer 
gemeente, naar Paiijs afgevaardigd, ten einde deelte nemen aan de 
beraadalagingen van de aldaar gehouden wordende groote vergaderiog 
van Israeliien, het Groot-Sanhedrin geheeten. Hij voerde daarin 
namens zijoe lastgevers in het Fransch het woord, en het kan niet 
onlkend worden, dat ook de door hem toen openlijk gevoerde taal 
krachtig op den geeat der Iaraelitiaehe bevolking bier te lande le- 
rug werkte. Naar Holland ternggekeerd , beijveide bij zich om Ko- 
niug Lodewijk nopens den staat en de behoellen der Israelileo 
in te lichten, en maakte hij deel uit van de Cumroisaie tot voor- 
bereiding van de organisatie der Hollandach-Hoogduilsch-Iaraeliti- 
sche Kerkbeaturen. Overtnigd dat hij in eene vaste administratieve 
werkkring in ruimer mate zou in staat zijn, de belangen zijner 
nog veelzina verachterde geloofagenooten te behartigen , aarzelde hij 
Diet de praktijk neder te leggen, tuen hij den 8 November 1808, 
op zijne aanviaag, door KoDing Lodewijk tot Chef van de tweede 
diviaie bij het Miuisterie van Eeredienat werd geplaatsu Daar miui 
ten jaar daarna het Ministerie van Eeredienat met dat van Binnen- 
Jandacbe zaken yereenigd werd, kwam de diviaie, aan wier hoofd 
Asger zich bevond, te Teryallen, terwijl hij werd aangeateld als 
Chef de Bureau bij bet Hof van Rekentngen , doch aangezien hij 
zich in een vak geplaatst vond, hetwelk hem geheel yreemd was, 
en geenszina met zijne studien overeenkwam , zoo verzocht en. ver- 
kreeg hij al apoedig daarvan zijn ontslag, en werd benoemd tot Au- 
diteur bij den Staatsraad, zonder genot van tractement, doch onder 
toezegging Yan, bij de eerste gunatige gelegenheid, wederom naar 
zijn genoegea te zulien worden geplaatst. Inmiddels legde hij voor 
het Uoog Nationaal Geregtshof andermaal den eed af, en aanvaard- 
de op nieuw de jadiciele praktijk. 

Dit duurde zoo voort tot op de inlijving yan het Koningrijk Hol- 
land in het Fransche Keizerrijk, als wanneer Asser, in Januarij 
1811, tot Vrederegter ran het eerste kanlon der stad Amsterdam 
benoemd werd. Daar hij , met eene bijzondere vlugheid van geest 
en scherpzinnigheid begaafd, zich al zeer apoedig het Fransche regt , 
en inzonderhcid dat gedeelte, hetwelk de Vredegeregtea betreft , bad 
eigen geraaakt , stroomden van alle kanten de nienw benoemde Vrede- 
regtera , zoowel uit de stad en haren omtrek , als bijna uit het geheele 
land, naar Amsterdam, om door hem nopens de hier nog geheel 
vreemde werkzaamheden te worden ingelicht. Hij wees hen alien te~ 
regt ,en men kan inderdaad zeggen , dat hij het geweesl is , die hier 
te lande het vredegeregt heeft in werking gebragt, waartoe niet wei- 
nig beeft bijgedragen zijne nittnuntende vertaling van het Traiti 
det attributions des Juges de Paix, par J. J. fiarbedette 
Chermelaia (1). Even vodr de omweuteling van het jaar 1813 
was Aaser door den Keizer tot President der kiesvergadering van 
zijn kanlon {President de Canton) aangesteld, eene der eervolste 
betrekkingen in die tijd. De stemgeregligden henoemden hem ge- 
noegzaam eenparig tot eersten kandidaat , om hij voortduring de werk- 
zaamheden van Vrederegter te blijven waarnemen, en tegelijkertijd 
vie! op hem ook de keuze tot Lid van het Arrondisaementa-kies- 
collegie. Maar een niet minder vereerend blijk dat hij zich door 
zijne zachtheid en minzaamheid de algemeene aohting der ingeze- 
tenen van zijn kan ton had weten te verwerven, mogt hij bij de 
omwenteliog van 1813 ondervinden, want terwijl de meeste ove- 
rige beambten van het Fransch Bestuar gevaar liepen , hunne per- 
sonen en eigendommen door het vergramde volk te zien aanranden , 
en de woningen van sommigen werkelijk vernjeld of geplunderd 
werden, kwamen onderscbeidenen hem hunne bescherming aan- 
hied en. 

Bij het overlijden van den Vrederegter van het tweede kanton te 
Amsterdam, Nicolaas Breukelaar, in 1815 voorge vail en, die 
eene weduwe en kind in behoeftige omslandigheden naliet, kwamen 
er dadelijk een aautat verzoekschrinen in, om met het alzooopen- 
gevallen ambt te worden begunstigd; Asser dtende mede een re- 
quest in, maar dit behelsde een verzoek om den post van zijnen 
overleden ambtgenaot envriend geheel en alien bate en voordeele 
van diens weduwe te mogen waarnemen, welk voorstel door to- 
ning Willem I, met welgevallen, werd aangenomen. Tot aan 
de dood der weduwe, in 1835, dus zelft nog toen Asser reeds 
lang vervangen was, bleef dit voor baar vruchten opleveren. 



(1) Verhandelittg van de ivcrkzaamheden der vrederegters van J. J Bar- 
bed c tie Chermelais, rertaald doer Mr. C. Asser, Fransch ea 
Hollansch tegenover elkander , Zutphen 1813 , 9 deeien. gr. 8°. 

33 



130 



Den 13 October nog van dat zelfde jaar weid Asser benoemd 
tot Hoofdambtenaar bij het departement van justitie, in welke befrek- 
ling bij gedurende de laatste een en twintig jaren zijns levens is 
werkzaam geweest. Zijntitel werd nogthans, bij besluit van 25 Met 
1817, veranderd in dien van Referenda™ der 1* klasse bij den Raad 
Tan State, toegevoegd bij bet departement van justitie; en in het 
jaar 1831 werd bij in de zelfde hoedanigheid belaat met de waar- 
neming van het secretariaat bij dat departement, nadat hij reeds in 
het jaar 1821 was benoemd geworden tot Ridder der ordevandea 
JVederlandschen Jeeuw, 

Gedurende geheel het verloop van dit rnime tijdsbestek legde 
Asser zich met inspanning op de vervnlling van elke hem opge- 
dragen taak toe. Niet alleen bij het ministerie waarbij bij werkzaam 
was, werden de teederste en moeijelijkste aangelegenheden dour hem 
behandeld; maar zijoe kunde, beleid en schranderheid waren zoo 
algemeen bekend, dat hij ook bijnadagelijks, van wege de hoofden 
der overige departementen van algemeen bestnur, omtrent zwaar- 
wigtige en ingewtkkele questien geraadpleegd werd. 

Behalve de vervuliing van zijne eigenlijke bepaalde ambtsbetrek- 
king, wachlte hem een even eepvol a!s voor den staat belangrijk 
werk. Nadat hij zich reeds in 1817 met de vertaiing in de fran- 
sche taal van de lien afgewerkle welsontwerpen nopens de nieowe 
Nederlandsche wetgeving bad ooledig geboudea, werd hem gemeen- 
schappelijk met den Referendaris der le klasse A. P, A. Laubry 
den last opgedragen, om zoowel den Raad van State bij de be- 
raadslagingen over die onlwerpen, als de bijzondere eommissien , 
die nit het onderzoek zooden mogen voortvloeijen , te adsisteren 
in de redactieo, welke van het verhandelde in den Raad en in 
die commission zouden moeten worden opgemaakt. Van die taak 
Iweet hij zich op eene wijze , welke hem vleijenden lof deed verwerven. 
Hij wist in de notulen van den Raad Tan State, alwaar hij aldus 
voor bet werk der wetgeving het Secretariaat waarnam, de uitge- 
bragte advijzen van ieder der leden met veel duidelijkheid op schrift 
le brengcn en te ontwikkelen. 

Kort daarop werd hij benoemd tot Secretaris van redactie der 
nationals wetgeving. Gedurende het beslaan dier commissie uit JVoord- 
en Zuid-Nederlanders bestaande, had hi}, gezamentijk met zijne 
noordeh'jke ambtgenooten eeDen moeijelijken slrijd door te staan , te- 
gen de onbepaald naar het fransche regt overhellende Belgiscbe 
Regtsgeleerden ; en , het zy hij zich werkelijk in dien strijd eenig- 
zins vooraan had gcsteld, of dat de Belgen in hem, alshoogarnb- 
tenaar en vriend de* Ministers van justitie, op wien zij betbijzon-. 
der gcmtmt hadden , eigenlijk het doel hadden de regering eerst te 
gispen en daarna le verguizen, zeker is het dat na verloop van 
eenige jaren, die strijd ook buiten de coinmissie werd overgebragt. 
Hij werd allerhevigst, na de, nog slechts onderhandscbe , aanbieding 
van het ontwerp van Strafwelboek, en wel inzonderheid , zoo men 
voorgaf, ter zake van de hepalingen wegens de doodsiraf. Asser 
streed in een werkje getiteld: Flugtige beschouwingen van eenige 
voorname heginselen des strafregts in verband met het ontwerp 
des lijfstraffelijken wetboeks (1), openlijk tegen de bewering of 
of gezegd ontwerp, alleen door de Uoord-Nederlandeni ware opge- 
steld, zoo mede tegen de sehoone, maar in het werkdadige vaak 
min proefhoudetide wijsgeerige bespiegelingen tegen de doodsiraf. 
Doch dit was olie in het vuur; en, hetzij hij zich in den ijvervan 
zijn beloog inderdaad eene of andere uitdrukking had laten ontsnap- 
pen, waaraan de tegenpartij zich kon sfooten, ol dat deze ale het 
ware slechls de gelegenheid aangreep, ran al haren zwadder uit te 
braken, menigvuldig waren van na af de pijlen, welke in het do«- 
ter oF openlijk op Asser werden afgeschoten, en die in alsem en 
gif gedoopt scbenen. Ten gevolge van den met de Belgen gevoerden 
pennenstrijd is er, zoo wij meenen van hem, ook eene Verhande- 
ling over de verantwaordelijhheid der Ministers, volgens het Ne- 
derlandsche sl'rafregt in 1828 te 's Gravenhage, ofschoon name- 
loos , uitgekomen. Nog eenige andere lettervmchten moet hij , zondec 
bijvoeging van zijnen namn, door den drak hebben bekend gemaakt. 
Na den opstand der Belgen, toen eene nieuwe cominissie enkei 
nit Noord-Nederlandsehe Reglsgeleerden was zamengesteld gewor- 
den, met het doel, om de reeds afgewerkte wetboeken te herzien, 
mogt hij het genoegen smaken, dat het werk, naar de behoeften, 
de zeden en gewoonten van onzen landaard gewijzigd werd, endat 
hem aijne medeieden alle regt iieten wedervaren wegens den ijver 
en de inspanning, die hij daarhij aan den dag legde. Hij was nu 
a)s de spil waarop het gewigtig werk der welgeving draaide. Hij 



(T) Dit werlije ij in het Fransch vertaald rlom- J. B. 6. , aneien Magi- 
stral , onder den titel van : Coup d'oeil sur qvelques principes dit droit 
crinamel, dans ieur rapport avsc le projet de Cede petml, Brmeltes 1838. 



bragt de door de commissie bepaalde Btelsels, de meestal door hem 
ontworpene en door de commissie onderzochte voordragten in ver- 
band, stelde de rapporten en meinorien van toeliehting ten geleide 
daarvan, en, behoudens de goedkenring des Ministers, was hij het 
ook, die de aanmerkingen der afdeelingen van de Tweede Kamer 
der Staten-Generaal onderzocht en beanlwoorddej terwijl hij overi- 
gens, met nog auderen, den drok enz. van de voordragten of wetten 
bezorgde. 

Ondanks dezen geestafmattenden arbeid hieid hij een belangrijk 
werk bij, waarvun bij echter de uit^ave met mogt be]even, te we- 
ten een Vergelykend oversigt tusschen het Fransche en Neder- 
landsche liurgerlijk Wetboek, betwelk in het jaar 1828 onder 
toczigt van zijnen zoon Mr. L. Asser, Regtet* plaatsvervanger te 
's Gravenhage, en zijnen neet Mr. C. D. Aaser in het licht ver- 
scheen. 

In 1831 bezorgde hij den druk van het werk eens overledenen 
vriends Ki col a as Olivier, in leven Secretaris-Generaal bij het 
departement van Justitie. Hij schreef eenige woorden tot inleiding 
voor dit gescbrift , hetwelk over bet Zeeregt van vroegeren en la' 
ieren ttjd handelt. 

Zijne laatste (ettervrucbt was zijne Verhandeling over de vraag , 
of bij het Wethoek van Strafregt tegen het snoeijen van geld— 
munten straf is bepaald? eene vraag, bij de schromehjke voort- 
gang van het geldsnoeijen , dringend aan de orde van den dag. Dit 
geschrift zag in 1830 te '* Gravenhage het licht. 

De in vroegere jaren zoozeer door hem behartigde belangen zij- 
ner gcloofsgenooten bleven hem ook na 1813 met alleen niet vreemd, 
maar bij had een werkzaam aandeel aan hunne leiding. Nog onder 
het keizerrijk benoemd tot notabel van het consistoriaal arrondis- 
sement van Amsterdam, en naderhand verkoren tot lid van het 
israelitische consistorie aldaar, maakte hij, tia de omwenteling, al 
dadelijk deel van de consnlerende cominissie tot vaststelling van de 
verordeningen nopens de Israelitische gemeenten. Toen die rege- 
lende commissie ontbooden, en in Janij 1814 vervangen werd door 
eene andere, bepaaldelijk tot de zaken der Israeliten, werd 
hem ook daarvan het Jidmaalschap opgedragen , terwijl hij ein- 
delijk na de organisatie der lsraelitische kerkbesturen voor dit 
ioniugrijk, eerst lot lid, later tot Vice-president, en in 1828 
tot President van de Hoofdcommissie tot de zaken der Israeliten 
werd benoemd. De menigvnldige inspanning, inzonderheid van de 
laatste jaren zijns levens, werkten nadeelig op zijn gestel. In bet 
begin van 1836 door eene hevige zenuwziefcte overvallen, kwam hij 
daarvan wel eenigermate op, en deed hij zelfs een uitetapje langs 
den Rijn ter verbeteiing van zijne gezondheid; doch kort nadat hij 
teioggekeerd was, overviel hem op nienw eene krankte, waaraan 
bij den 3 Augustus van dat jaar bezweek. 

Asser was gehuwd met Rose Levin, eene zuster van de 
bckende Duitsche scLrijfster Hacrhel Varnhagen von Ense, 
geboren Levin, die hem eenen zoon, den bovengenoemden Mr. 
L. Asser, sehonk. 

Hij was lid van de Maalschapptj van Kcderlandsche Letterkunda 
te Leyden , van het Provinciaal Utrechfsch genootscbap van Knn- 
Sten en VVetenschappen , en van het te Groningen gevesligd genoot- 
schap pro excotendo jure patrio, 

Minzaamheid, hulpvaardigheid en weldadigheid, in de ruime be- 
teekenis dier woorden, kunde en scherpzinnigheid paarde zieb bij. 
Asser aan fijne beschaafdheid en geestigheid : eigenschappen , die 
hem de warme vriendschap van zijn3 gelijken , en onbegrensde hoog- 
achting zijner minderen verzekerden; terwijl hij door den ijver, 
waarmede hij zijne pligten in onderscheidene betrekkingen waarnam, 
zich de toejuiching zijner meerderen verwierf. 

Zijn uiterste wil getuigden nog van zijnen onbeperlten liefdadi- 
gen geest. Hij liet aan gemeenlen van onderscheidene gezindten 
zeer ruime schenkingen. Aan de maatschappij van weldadigheid, eene 
inrigting, welke hij, even als het genootschap tot zedelijke verbe- 
tering der gevangenen , ongeuieen voorslond , had hij in 1835 eene 1 
gilt van tien malen zijne contributie gescbonken. 

Zie jilgeineene Konst- en Letterbode voor 1836. D. II. bl. 
163—168, 179—184 en 179—201 ; '* Gravenhaagscke Stads- en 
JRe$identie~j4lmanak voor 1838, bl. 49* — 58*. 

ASSER (Mozbs Salomon), gehoren te Amsterdam in Augustas 
1754, was een man van uitstekende kunde en verdiensten, die 
aanvankelijk tot den handel beslemd, op eenen reeds mannelijken 
Iceftijd, alleen door eigen studie, zich op de regtswetenschappen 
en vooral op grondige beoefentng van het handelsregt heeft toege- 
legd en zulks met een zoodanig gnnstig gevolg, dat bij in latere 
tijden, Frokurear te Amsterdam zijnde, omtrent alle moeijelijk^ 
commerciale vraagpnaten door den Amsterdainschen handel geraadL 



131 



pleegd werd , en dat hij zelfs , hoewel van geen akademischen graad 
voorzien, ten tijde van de Bataafsche Repabliek, tot lid van het 
commitfe" van Justitie te Amsterdam benoemd werd , terwijl hij ver- 
volgeDS onder de regering van Koning Lodewijk, gezamen- 
lijk met Mr. Johannes van der Linden en Mr. Arnol- 
dus van Gennep met het opstellen van een ontwerp to6 een 
Wetboek van koophandel belast werd, welk werk de goedkeuring 
van alio deskandigen wegdroeg en tot grondslag verstrekt heeft van 
de latere ontwerpen , welke onder de tegenwoordige Regering het 
licht hebben gezien. Asser had het dan ook voorzeker aan zijne 
medewerking tot dat gewigtig werk tedanken, dat hij, in het jaar 
1819, door Z. M. Will em I, met de Aidderorde van den Ne- 
derlandschen Leeuw is begiftigd. 

Zie Akjemeene Konst- en Letterbode 1836 , D. II. bl. 163 en 164, 

ASSONLEVILLE of ASSONVILLE (CaiirsTorm vin), Baron 
vah Kocchobt, was gedurende de regering van Pi lip a II, Lid 
van den Geheimen Haad en diensvolgens ook van den Raad van 
State, welke post hij denkelijk bij 'sKonings vertrek naar Spanje 
reeds bekleedde. In 1560, toen de Landvoogdes, na de inlevering 
van het smeekschrift der Edelen aan den Geheimen Raad opdroeg 
een ontwerp tot verzachting der bloedbevelen te maken, wasd'As- 
sonville de stellcr van dit matigingggeschrift , de zoogenaamde 
Moderatie , h el welk echter nog zoo gestreng was, dat het door het 
volk de Moorderatie genoemd werd. Uit dit sink en uit ztjnc brie- 
ven blijkt ten dnidelijksle zijne gehechtheid aan de Katholijkegods- 
dien&t en aan de pactij de« Koning*. 

Alva zond hem in 1567 naar Engeland, omhet geld, hetwelk 
de Koningin van de Nederlanden had doen aanhouden terog te 
eischen, en de daaruit ontstane twist te vereffenen. Het onheosch 
onthaal dat hij genoot, wordendc ten hove niet eens ten gehoor 
toegelaten, scbreef bij toe aan den hoogtnoed van Elizabeth, 
terwijl anderen het op rekening van den haat tegen den Hertog 
stellen; wiilende de Koningin volstrekt met niemand, dan met den 
Koning in onderhandeling treden. 

Na de muiterij der Spaansche troepen in 1576, werd hij met 
de overige Leden van den Raad van State door den aauhang van 
Prins Willem te Brusscl gevangen genomen; ook was het na- 
tuurlijk dat men hem in 1577 voorbij ging, toen de nieuwe Raad 
van State door '« Prinsen invioed werd zamengesteld. 

Hij wordt gebonden voor den schrijver van den brief, dien de 
Prins van Oranje bij zijne tweede verantwoording voegde, om 
te betoogen hoe schandelijk de Spanjaarden de Nederlanders zoch- 
ten te misleiden, hebbende hij dien op 's Prinsen naam overal doen 
verspreiden. 

Zijn goddelooaste schelmstuk beslond echter in de medepligtigheid 
die hij aan den moord van Prins "Willem 1 heeft gehad, want 
de uitvoerder daarvan, Ballhasar Gerards, voorde tweedemaal 
gepijnigd zijnde, bekende: nzijn heilloog voornemen den Prins van 
» Parma geopenbaard te hebben, die hem gewezen had naar den 
»Raadaheer Assonville, met wien hij aFgesproken had, dat hij 
nzich, om toegang tot den Prins te krijgen, voor eenen Francois 
>Guion zou uitgeven. Voorls had de Raadsheer hem ernstig en 
nhij herhaling vermaaod, dat hij, gevat wordendc, den Prins van 
» Par ma niet melden moest." Den volgenden dag bleef Gerards, 
ook buiten pijn en handen, bij gemelde bekentenis daarbij voe- 
gende, » dat hij ait Assonville verstaan had, dat Parma den 
ntoeleg prees en hem het loon bij den ban beloofd, hezorgen 
nzou, ook dat men den Graaf van Mans fe Id zijn zegel zon doen 
n veranderen , om de vervoerde afdrnksels natteloos te maken." 

Tot aan zijne dood toe, die in 1607 voorviel, bleef hij steeds 
de helangen van den Koning in de Nederlanden behartigen , 
hoofdzakelijk door Granvelle omstandig van alles t6 onderrigten, 
zonder dat hij een werkelijk deel aan het besluur schijnt gehad 
te hebben. 

Zie Bor, Nederl. OorL, B. XVIII, hi. 427 (30) 452 (55); 
Strada, Histoire de la Guerre det Pays-Baa, Tom. I. pag. 
WQ et 262. Tom.ll.pag. 126, 139 et 168; Wagenaar, Fadert. 
Hist. D. VI. hi. 305, D. VII. bt.355, 533 en 534; A rent, Alg. 
Gesch. desVaderl. D. II. St. IV. hi. 79, 252; Gachard, Corrcsp. 
de Phil. II, Tom. I. pag. 382,410; Groen van Prinsterer, 
Arch. Tom. V. pag. 408. Tom. VI. p. 341 , 372 et 514. 

AST (ButTiroLOKEijs V4K dip.), was een Utrechtgch schilder uit 
het begin der zeventiende eeuw, die xich op het bloem- en vrncht- 
achilderen toelegde. Hij achilderde tafereeltjes, welke doorgaans 
klein van omtrek zijn en gestoffeerd met insekten, schnlpen, wa- 
terdropje* en soorfgelijkc bijwerken, die elk afzonderlijk beschonwd 
zeer fraai zijn, maar zijn bloemen zijn stijf, scherp van omtrek, 
hard van kJear en zonder harmonie in klearen of schikking der 



voorwerpen. De vrnchfen behandelde hij echter zniver en uitvoerig 
in den smaak van den flnweelen Br en gel. In 1629 vereerde hij, 
ten teeken van zijn meesterschap in de schilderknnst , een fruit- 
stnkaanhetst. Hiobsgasthnis , boiten de Catbarijne poort te Utrecht. 

Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der 
VaderL Schild., D. I, bl, 34 en 35; Immerzeel, Levens en, 
t^erJten der Schilders. 

ATHALBALDliS zie ADELBOLDIJS. 

ATHI AS (Joseph), een Rabbi en dmkker te Amsterdam, heeft een 
der naauwkeorigste nitgaven van het Oude Verbond in het Hebreeuwscb 
geleverd. De meeste latere uilgevers van den Bijbel hebben die 
van Athias gevolgd, onder anderen Clodius, Majus, Jablons- 
ki, Johann Heinrich Hichaelis, Opitias, Everard van 
der Hooght, Proops, Honbigant en Simon; zij is ook ten 
grondslag gelegd hij de Critische uitgave van Kennicott, en is 
ook even als de uitgave in onderscheidene talen van A lea la en 
van Bomb erg geraadpleegd , bij den in 1793 door den geleerden 
Doederlein, bezorgde herdruk der uitgave van Reinesius. 
De text der uitgave van At bias is nog merkwaardig wegens 
de zorg daaraan ten kosten gelegd, door Johannes van Lens- 
den, die er tevens eene voorrede voor schreef. De vcrzen zijn 
er voor het eerst met Arahische cijfers geteekend. Voor deze 
uitgave hadden de hoofdslukken geene andere teeken en van ver- 
deeling dan de Hebreeuwscbe letters die Rabbi Nathans van 
vijf tot vyf verzen geplaatst had en die Rabbi At hi as ook in 
zijne uitgave had opgenomen. De Staten-Generaat der Vereenigde 
Nederlanden betuigden hem in 1667, hunne tevrcdenheid, door 
hem met eenen gouden ketting en eenen gedenkpenning te be- 
schenken. 

Zie JBiogr. Nation,; Siogr. Univ. 

ATHLONE (Godibd vam Riedb Graaf vih) zie REEDE (Godabd 
vah). 

ATLANUS, gezegd de ia Roche taw Rmpe, een Dominikaner 
Monnik, die in de vijftiende eeuw leefde, en door sommigen voor 
een Dnitscher, door anderen voor een Nederlander gehouden wordt, 
deed yeel tot instandhouding van de Roomsch Katholijke godsdienst 
en overleed te Zwolle , den 14 Augnstus 1474. 

Zie Chalmot, Siogr. Woordenb. 

AUBER MONT (Charles d'), Beer van Ribaucourt en Planc- 
quea, was Groot-Baljaw van Dendermonde, in welke waardig- 
heid hij door drie zijner afstammelingen opgevolgd is. Hij was 
onder de Algemeene Staten, Bevel hebber over eene bende Waat- 
snhe voetknechten, en teekende in 1577 de Unie van Bnissel, 
maar keerde met de overige Walen tot den Koning weder, en werd 
in 1596 tot Ridder geslagen, 

Zie de Jonge, Unie van Brussel, bl. 79 en 80. 

AUB1GNY (Gules de Lens, Baron d'). Zie LENS (Gilies de). 

AUBRE1E (AiKXAjinEn Karel Joseph Gislajk i>'), geboren te 
Brnssel den 17 Junij 1773, begaf zich in 1792 in Fransehe 
dienst ak tweede Luitenant, bij het 2 Regiment Belgen en diende 
aehtereen vol gen s roemrij k onder Dnmonricr, Custine, {loa- 
ch ard en Pich egru. 

Met toestemming van het Fransehe beslnnr ging hij in Junij 1795 
in dienst van de Repnblick der Vereenigde Nederlanden over; en 
werd op het laatst van dat jaar tot Kapitein bevorderd. Vervol- 
gens maakte hij in 1796 den veldtogt in Daitscbland onder den 
Genera.it Da end els niede en in 1799 die in Noord Holland on- 
der den Genera a 1 Brnne. In 1807 als Kapitein dienende onder 
het regiment gardes van Koning Lodewijk, verliet hij dit met den 
rang van Majoor. Toen in 1807 het Koningrijk Holland met het 
Fransehe Keizerrijk werd vereenigd, giDg hij in den zelfden rang in 
Fransehe dienst over. Bij den teragtogt nit Rusland tot Kolonel van 
het 136 regiment van linie benoemd, onderscheidde hij zich in den 
slag bij Lntzen door eenen koelen en vastberaden onverscbrokken- 
heid, aan het hoofd van eene colonne jonge soldaten, die zich voor 
de eerste maa! an het vuur bevond en die hij den moed, 
welke hem zelven bezielde, wist in te boezemen. Door slerke vij- 
andelijke colonnen aangevallen, wachtte hij hun zonder een voet 
te wijken nf tot dat zij op een halfgeweerschot genaderd waren. 
Een levendjg en wel onderhouden geweervuur deed den vijand 
wankelen; D'Aubreme maakte zich het oogenblik ten nntte, 
om met geveld geweer voornit te rukken en bragt daardoor de vij- 
andelijke colonne in verwarring, zoodat de aanvallers met overbaas- 
ting terngtrokken. Naauwelijks had hij dit voordeel behaald , het- 
welk eenen grooten invloerl op het lot van den slag had, ol hij 
werd te gelijkerlijd met den Haarschalk Ney gekwest; hij ontving 
eenen kogel in de liorsr, en werd aan de licitp gewond. Deze 
wonden noodzaakten hem het slagveld te verkten. Toen de Keizer de 



iaa 



schoone Loading van liet 136 Regiment van linie en van zijoen 
dapperen bevelhebber vernam, zond hij hem den dag na den 
slag (wee en veertig kruisen van het legioen van eer, terwijl hij 
aan hem overliet om die nit te deelen. D'Aubreme had 
de bijtoudere kieschheid ze alien ait te reiken , zonder er een voor 
zich te houden, ofechoon hij nog slechts met het kruis van de reunie 
versierd was. Zijne wonde hield hem eenige tijd van zijn regi- 
ment verwijderd, zoodat de kiesche daad van den Kolonel voor den 
Maarschalk Ney verholen bleef; en eeret bij den slag van Baut- 
sen, toen hij zich, ofschoon nog niet jjeheel genezen, weder aac 
het hoofd van zijn Regiment bevond, ontving hij de eervolle be- 
looning, die men hem reeds lang verschuldigd was. Na legen- 
woordig te zijn geweest by de onderscbeidene veldslagen en gevech- 
ten, welke sedert geleverd werden, irok hij in October 1813 met 
zijn Regiment over den Rijn. In Frankrijk teruggekomen woonde 
hij de slagen bij Brienne, Muntmirail en Lisy bij , in welken laatsten 
hij den 28 Febrnarij 1814 aan den arm gewond werd. J!ij vocht 
daar met zooveel dapperheid dat hem, bij het verlaten van het 
alagveld van zijn geheel regiment slechts vijf Ol&cierm en negen- 
tieri manschappen overhleven. Na de gebeurtenisseu van 1814, 
gaf hij zijne begeerte te kennen om weder in de dienst van zijn 
Vaderland over te gaan, Zijne verantwoording gedaan hebbende , 
bekwam hij zijn eervol ontslag, hetwelfc nog vergezeld giog van 
eenen zeer vleijeaden brief van den .Minister van Qorlog; loen hood 
hij zrjne dienst aan, aan den Vorst welke destijds het bewind over 
Belgie in handen had, en in October 1814 werd hij daar geplaatst, in 
den zelfden rang, dien hij in Frankrijk bekleed had. De Vorst, 
zijne krijgskundige bekwaamheden op prijs stellende, droeg hem het 
Oppecbevel over de Vesting Bergen op, en belaste hem met de or- 
ganisatie der troepen in de provinoie Henegouwen. In April 1818 
tot Generaal-Majoor benoemd , woonde hij a Is koinmandant der 
tweede Brigade van de derde divisie, den slag van Waterloo bij, 
waar hij u'euwe bewijzen van moed en krijgaheleid gaf. De Engel 
sche Generaat Hill legde, in zijn rapport over dezea velds] ag, een 
zeer gunstig getuigenis van hem af, Na den veldtogt behield hij 
het bevel over eene Brigade infanterje tot den 23 February 1818, 
toen deKoning, deu post van Adjodant-Generaal ingesteld hebben- 
de, hem daartoe benoemde. In deze nieuwe betrekling wist hij 
zoozeer het vertrouwen van den Koning te winnen , dat deze hem, in 
het volgende jaar, het Commissariaat Generaal van Qurlog toevertrouw- 
de, welk ambt hij met eer waamam tot in 1827, toen Prins Fre- 
derik zijn opvolger werd. Tot belooning voor zijne dtensten werd 
bij door den Koning, die hem reeds vroeger tat Kommandeur van 
de Militaire Willemsorde en in October 1828 lot Luitenant-Geno- 
raal benoemd had, tot den adelstand verheven. D'Aabreme' 
diende nog bij den staf van het Nederlandsch leger toen de Belgische 
revolutie uitbarstte. Bij volgde dien ataf naar Antwerpen , begaf zich 
voorts naar 'sGraverihage en nam geen deel aan de volgende ge- 
beurtenissen. Van ILoning Will em I vErgqnning bekomen heb- 
bende om op reis te gaan, bezocht bij de Rijnprovincien en ves- 
tigde zich te Aken, waar hij in February 1835 plolseling aan een 
aanval van beroerte overfeed. 

Zie M. Stuart, Jaarb. van het Kon. der NederL, voor 1818, 
St. I. bl. 209; Jiiogr. Nationals ; Biogr. TJniverselle j Bosscha, 
Neer lands Beldendaten te Land, D. 111. bt. 515. 

AUCKAMA (PmTUR SYBatsnsz) of Auctctifi, bijgenaamd Pihc- 
kert, afkomstig nit een der aanzienlijkste geslachten van Leenwar- 
den , zijnde een zoon van Sybi'and Pietersz en Auck van 
Donia, werd oinstreeks het jaar 1440 aldaar geboren. Hij cefende 
zich vlijtig in de Regtsgeleerdheid, zoo dat hij den graad van 
Doctor bekwam, en weed later Olderman van zijue geboorteplaats , 
welke waardigheid hij onderscheidene jaren, doch in zeer onrnstige 
tijden, waarnam, aangezien de (weespalt tnsschen de Schieringera 
en Vetkoopers deslijdB op het hevigst woedde. Auckama waa 
de laatste parlij toegedaan, en sneuvelde in het jaar 1787 in een 
gevecht tegen de Schieringers. De Regering van Iceu warden had 
iiamelijk, op aandrang der borgerij, op nien\y eene or don nan tie af- 
gekondigd, waarbij het gebruik van Haarlemnier Jruit (d. i. bier) en 
andere vreemde hieren in de 8 tad of haar grondgehied verboden 
werd , en alleen in de stad gebronwen bier werd toegelaten. Ecpige 
landlieden in de stad gekomen , en geen acht gevende op dit ge- 
bod, overtraden het door Haarlemmer bier te drinken, waardot.tr 
tussclien hen en de hmuwers, ondersteund door de burgers, een 
gevecht ontslond. De laDdlieden, de minste zijnde , namen de vlucht 
op het. Ameiandshnie, deslijds de stins van den Schieringer Edel- 
nian Pieter Cammingha. Dit werd daarop terstond door de 
Leeuwarders helegerd, die, aangezien destinittiij uilateksterk was, 
haar niet terstond konde imiemeu , doch met plundering bedreigd«n, 



omdat Cammingha de gevlngte landlieden niet aan hunne ver- 
volgers wilden overgeven. Daarop liepen de Schieringers pit Oostergoo 
en Westergoo te wapen en wilden de stad Leeuwarden overvallen en in 
nemen. Doch nu kwamen twee edele vronwen, namelijk Frouck, 
wednwe van KeympeUnia en Doed, weduwe van Haye He- 
ring a, diebeideningrooteganststondenjinhetleger; smeekten dat 
men de stad voor dit maal nuogt sparen , en boden aan haar best te doen 
om den vrede te herstellen. De Schieringers , hierdoor bewogen , 
lieten door Beer Jakob, Past oor van Dola-Gontum brie venachrijven , 
waarbijde leeuwarders vermaaod werden, dergelijke schadelijke or- 
donnantien, weitenenz. in te trekkeu; doch daarentegen alien handel 
vrij en ongehinderd te laten. Nadat de betde weduwen gemeide 
bneven naar Leeuwarden aan den Olderman Auckama gebragt 
hadden, beeloot deze met den Raad die pun ten aan te nemen, en 
die geteekend en verzegeld weder in het leger te zendeo , om alzoo 
de stad te bevrtjden van het dreigende gevaar. Dooh het gemeene 
volk, niet willende dulden, dat hierdoor hunne stadsprivilegien en 
vrijheden zooden worden te kort gedaan , dreigde den Raad , dat 
het hen alien zou doodslaan, indien zij die brieven geteekend en 
gezegeld in het leger zonden. De Schieringers dit vernomen heb- 
bende, trokken nu dadelijk legen de stad op, welke zij den 25 
Julij aan de oostztjde aanvielen; aanvankelijk werden zij door de 
burgers , die zich onder htinnen Olderman Auckama zeer dapper 
ycrweerden, terug gedreven; doch aadermaal aanvallende, deden 
de Schieringers eenige burgers op de wallen sneavelen, waardoor 
de overtgen begonnen te wijkeu , zoodat de Schieringers de stad ein- 
delijk bemagtigden, plonderden en velen der burgers vermoorddeu. 
Ook de Olderman Pieter Sybrands Auckama sneuvelde. 

Hij, die in zijne tijd beroemd was door wetenschap , was gehawd 
aan Hiskie of His Renia, Ringia of Ringie. hij welke bij 
eenen zoon en eene dochler naliet, enmoet eenige geschriften over 
de Regten en de Friesche geschiedenis hebben nagetaten. 

Zie Schotanus, Gesckied. van Frieql. , bl, 371 — 373; Nap- 
jus, Chron. »a» Sneek\ bl. 20 en 21; If ok, Paderl. Woorr 
denb.; C ha (mot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. 
NederL; J. van Leeuwen, It aade frieaphe tetf, bl. 429; 
Eekboi'f, Ee$ch. van Leeuw., D. I. hi, 86 en 87. 

ADFB1DDS. Zie ANSFRIDUS. 

ADGOSTINI(Jah), geboren te Groningen in 1725, schijnt zich 
reeds vroeg te HaarJem gevestigd te hebben, waar hij zich vooral 
op het bioemachilderen toetegde, en ook bloemen en plan ten voor 
de bloemislen teekende; doch hij schilderde ook welgelijkende por- 
tretten, terwijl almede vclu fraaije behangselwerken en bevallige 
kamerversierselen door hem of oiider zijn opzigt zijn vervaardigd. 
Hij overJeed te HaarJem in November 1773, en liet vier kin- 
deren na, van welke de oudste zoon. Jacobus Luberli 
Angustini, geboren te Haarlem den 30**1 April 1748, door 
hem tot de kunst opgeleid, onder anderen fraaije zinnebeelden als 
halfverheven beeldwcrk schilderde. Daarua het ambt van Collectenr 
der Gemeene middelen te Haarlem bekotnen hebbende, legde hij 
palet en pnseel ter zijde; later eohter door tijdsomstandigheden 
dien post kwijt rakende, werd hij boekhandelaar en ovedeed in 
zijne geboorteplaats den 4' ,en Augustus 1822. 

Zie van Eynden en van der Willigen, Gesch. der Va- 
dert. Schifd., D. II. bl. 190—192; {mmerzeel, Levens en 
Werken der Schilders. 

AUKES (Doijut,), een Fries, had in den zeeslag, welke den 
26 Augustus 1652 tusschen de Nederlanders, onder de Rayter, 
en de Eagelschcn, onder den Vice^Admiraal George Ascue, 
voor Plymouth geleverd werd, het bevel over het Oostindisch 
koopvaardijschip de Struiapogel: dat ten oorlog was toegerust, en 
40 stnkken geschat voerde. Hij was veel digter dan de anderen onder 
de Engelschen geraakt, die boven wind, met drie of vier van hun- 
ne grootste schepen op hen af kwamen, om, zoo zij meenden, de 
Struisvogel te vernielen, helgeen hem in groot gevaar hragt. Zij- 
ne matrozen, geen ontzet voorhanden ziende, lieten eerst den moed 
za kken, en werden daarna door hunne vrees zoo stout, dat zij 
huncen Kapilein poogden te dwingen, om zich over te geven; maar 
loen liep hem zijn moed over, Hij begaf zich met eenen Icnt- 
stok in de hand naar de krnidkamer, en riep luidkeels; »schep 
umoed, mtjne kinderenl schep moed. Ik zal u den weg wijzen, 
nen a!s wij den vijand niet Janger kunnen wederstaan, dan zal ik 
no alien van de gpvangenis bevrijden door midde! ran den stok, 
udien ik in de hand beb." Voorts zwoer hij den lont in het krnid 
te steken, indien men nog langer sprak van zich over te geven. 
Straks vloog ieder op zijne plaats, en de manhafte Aukes, die 
een stuk op den overloop tot sein had doen losbranden , gaf een 
Engelsch schip van 40 stnkken, dat regt op hem aankwam, zoo- 



133 



danig de Tolle Iaag, dat bet met volk en al wat er op was, da- 
delijk zonk; uu kreeg liij een tweede schip van 50 stukken op 
zijde, hetwelk hij met zyne tweede iaag eveneens ontving, zoodat 
dit ook aldra te grand ging. Op deze iwec Engelsche schepen wa- 
ren omtrent achuienhonderd zielen, Tan welke niet een, dat men 
weet, er legend is afgekomen. Een derde Engelichman, die me- 
de onder het geschnt van Aukes kwam, kreeg zoo veel dat hij 
moest krengen, en geooeg te doen had, om de naasle haven van 
Engeland btnnen te Joopen. Douwe vood alzoo door zijnen kloek- 
inoedigen wederitand den weg open om nit den drang ts gera- 
len, en zich weder bij 's lands vloot te voegen. Anderen verba ten, 
dat twee Engelsche Kapiteins, met hunne zware sohepen, eerat 
aan beide zijden van zijn schip gingen liggen met voornemen om 
1 1 em door overmagt te vermeesteren , maar dat de kloekmoedige 
Fries hen digt bij zkh liet komen , zonder to schieten , en daaina , 
eerat den eenen, en vervohjens den anderen, de voile Iaag gar, 
met zulk eenen nadrok, dat het eene schip bij hem zonk, en het 
andere de vlugt nam. Een derde hem vervolgens onvoorzieai aan 
boord klampende, waogde het hem te enteren, en hragt zoo veel 
volk over, dat zijne matrozen hierdoor moedeloos geworden, bet 
schip wilden overgeven; doch Aukes dreigde foen den brand in 
het kruid te steken, en wekle hen, gelijk verhaald ia, door zijne 
kloekhartigheid op, lot het betrachlen van huonen pligt. Docli 
hoe dit zij, hiertn stemmen alien oversea, dat hij door zijne on- 
verzaagdheid en tegenwoordigheid van geest, zijn schip behoaden 
nit Yvijandi handen gered heeft; terwijl hij Hon tevciu groote 
sphade toebragt. 

Kort daaroa schijnt Aukes de zeedienet verlaten en zich te Am- 
sterdam ala loopman gevettigd te hebben; althans in den stag, die 
den 28 February 1653 tusschen Trump en Blake geleverd 
werd, voerde Kornelia Adriaansz. Krnik het bevel op het 
schip de Struisvogel, en in het jaar 1665 komt Dotiwe Au- 
kea, destijda koopman te Amsterdam, wegens zijne ervarenheid 
in zeezaken , voor op de lijst dor personen die voorgestagen werden 
om de drie Geyolmagtigden van Hunne Hoogroogenden over het 
bedrijf van 'sLand* vl.oot, ah Zeeraden, met hunnen raad voor 
te liehten. 

Zie Montanus, de Beroerde Ooeaan, bl. 208; Brandt, 
Ltven van de Ruiter, hi. 27, 28, 40 en 898. 

ADLETIUS (Aiinmra), geboren te Leeuwarden of, volgens an- 
deren, te Docknm, omtrent het jaar 1545, uit onben>iddelde on- 
ders, werd te Leeuwarden ter Lstijnsche schole gezonden, waarhij 
zich van het ambt van Claviger dier acholen onderhield. Na hjer 
twaalf jaren te hebben doorgebragt, werd hij Gouverneur bij eeni- 
nigeedellieden, die op het landwoonden, en wier zonen hij op bon- 
ne bnitenlandsche reizen yergeielde, ten einde hnn in hunne ata- 
dico behalpzaam (e zijn. Inmiddel* bleef hij zelf zijne etudien 
voortzetten met dat gevolg dat hjj indenvrpemde-r- waar vindt men 
niet opgeteekend — ■ tot Doctor in de Geoeeatunde bevorderd werd. 

In het vaderland teraggekeerd werd hij aldra Rector der Jjiijn- 
ache acholen te Docknm, van waar hij, waarachijrdijk in 1589, 
tot Hoogleeraar in de Geneeikunde te Franeker werd heroepeti , 
v?e!k ambt hij, tot aan zijn overlijden , den 21 January 1606, met 
veel hekwaamheid heeft waargenomen. 

Voor zoo veel bekend is heeft hij slechts Bene verhandeling in 
het licht gezonden, onder den titel: 

Monitio ad llluttr. Ord. Frisian de reformanda Praxi Me- 
dio*, Fraueq. 160l 4°. 

Of hjj bij zijne hnisvrow, Engel Cremera of Cramer*, 
kinderen heeft nagetaten, vindt men niet vermeld. 

Zie Vriemoet, Athen. Fritiac., pag. 70 — 72; Chalmot, 
Biogr, Woordenh. 

AURELIUS (Cobheiws), geboren te Gouda, leefde in het be- 
hin der zestiende eeaw, onder de regering van Keizer Waxi- 
tn ilia an I. Bij heeite eigenlijk alechu Breeder Cohmllis , 
met den bijnaam van ter Gottde, hetwelk hij dan in het Iiatijn 
wilde overbrengen (Gouda verkeerdelijk yan gtmd afleidende) door 
zich Adrelios te noemen, onder welken naam hij dan ook nicest 
bekend ia. Ook wordthij wel eens Cobkelis Lopbbn genoemd. Eras- 
mus noemt hem in zijne brieven van 1489, 1490 en 1497 
MiROTiwrs. II ij begaf zich vroegtijdig in bet Angostijner klooater den 
Hem, aan de Let, bij Schoonhovcn, waar, vddr en na het jaar 
1500, aterk geij^erd werd voor de verlichting, door het drokken 
i'ti binden van boeken (1). In dit klooster werd bij Kanunnik. 
Wij lezen van hem dat bij »de Leermeetter van Erasmus was, 



(l) Men rie verier over dil Wooster ie Zvidr en Hfoordhollandsche Folks- 
aim/took van 1849, bl, 105 188. 



»en ala zoodanig een man, voor wiena kunde elk zijner tijdgenooten 
seerbied betoonden (1)." 

Aureliun heeft veel en velerlei gcacbreven , zoowel dicht als 
ondieht. Een geschil met ITeomagus of Geldenhaner, over 
de vraag: of het land der Balavieren in Gelderland of in Holland 
le zoeken was? gaf aacleidtog dat Aurelina twee verhandelingen 
scbreef, geliteld: 

Defensio gloriae Batavinae en 

Eiucidarium. variorum quaestionum super Batatind regione, 
welke door Bonaventura Vnlcaniui te zamen zijn uitgegeven 
onder den tilel; 

De situ et laudibus Bataviae, 1586. 

Hij moet een zeer goed redenaar en hiatorieschrijver zijn geweest. 
Ala dichter was hij in der tijd zoo vermaard, dat Keizer Alaxi- 
tniliaan, door de aangenaamheid zijner verzen getrofien, hem 
door zijnen Gezant , Stephanas Crocevias, den lauwer van 
Apolio zond. Burman heeft in zijne Hadrianua VI, een van 
hem tot dns verre onbekend stub opgenomen, zijnde: Jpocnhjp- 
iis et visio super tniserabili statu Eeelesiae, waarin hij de oti- 
geregelde levenswijze der Geeslelijken giipt. Men schrijft hetn ook 
een dichtatuk tereerevan Karel V toe, getiteld: Prognosticon , 
*e» Caroli V Caesarit praeconium. Zijne Latijnache gedichten 
zijn te Parija in 1497 gedrokt. 

De voornaamste geleerden van zijnen tijd waren zijne vrienden; 
doch at s de meest bijzondere vindt men genoemd Willem He da, 
Allardna van Amsterdam en Reinier Snoy. Bij overleed 
in 1520. 

Zie, behalve den boven aangehaalden achrijver: Goudhoeven, 
Chronycke, bl. 219; Box horn, Tonneel van Boll., bl. 261; 
Luiscius Aigem. Ui*t. Woordenb. ; Saxe, Onotn. Lit,, Para 
III, p. 7. Anal. 577 et 657; ran K am pen, Getchied. der IVe- 
derf. Letter, en WeUn*., D. HI, bl. 35— 37; de Feller, Biogr. 
Uniters.; Biogr. Nationals; Biogr. Univergelle, 

AURIFABER^gidido) ol Jilli* Gobdsmit, was in de vijEliende 
eeuw een Karthaiser ffionnik in het Klooster de Berg Sion, onder 
Noordgouwe, een unr van Zierikzee, van welk £looster bij later 
Vicari* werd. Hij, die zeer geroemd wordt om zijne godsvincht 
en geleerdheid , heelt onderscheidene verhandelingen nagelaten , als ; 

De taude Carthusiana. 

Opus Exemplownt. 

Sermones de tempore et Sanctis. 

Hij overleed den 20 Febrnarij 1466. 

Zie '{an) H(ensaen) en vfan) R(bijn), Heri.Outh., D.IV. 
St. III. bl. 93; Boxhorn, Chron. van Zeef,, J). I. bl. 461; 
La Rue, Gelett. Zeei, bl. 535; van Hoogstraten en Brou- 
iirius van Nidek, Groot AJgent, Hist, Woordenb.; Kok, 
Vaderl. Woordenb. ; Chalmot, Biogr. Woordenb. 

AURT, een bekwaam stempelsnijder nit de zeventiende eeuw, 
wiens gehoorte- en woonplaats men niet vindt opgeteekend; all een 
weet men dat hij bier le lande gewerkt en onder anderen vervaar- 
digd heeft den grooten gedenkpenning op de dood van de gebroe- 
ders de Witt, bekend onder den naam van het Veelhoofdy* ge- 
drovht. 

lie Immerzeel, L.ev«n en Wer&en der Sehilders. 

AVEEN (Anauin), geboren te Amsterdam, was een graved r, 
die omstreeka bet jaar 1700 leefde. Ben heeft onder anderen ver- 
scheiden gezigien van boitenplaatsen van zijne hand, welke net be- 
werkt, maar gemanierd van atijl zijn. 

Zie Immerzeel, Letent en Werken der Sehilders. 

AVELEN (J. vis dbr), een Hollandsch gravenr nit het laatst 
der zeventiende eeuw, die vennoedelijk te Amsterdam gebo- 
ren was. Hij heeft meest boekplaten vervaardigd, van welke er 
slechts weinigen met zijnen naam gemerkt zijn. In de Joodscke 
Oudheden van Willem Goeree vindt men proeven van zijn 
kunsitalent. Ook beataat van hem een fraai geetste prent, voar- 
Itellende een oorlogschip, waarvan de onderscheidene deelen door 
nunamera zijn aangewezen en besebreven. 

Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der 
Fader I. Schilderk. D. J, bl. 255; Immerzeel, Levens en 
Werken der Sehilders, 

AVESNES (Gdido vis), tweeenveertigsie Bisschop van Uircclii. 
Zie GUI DO. 

AVESNES (Jan vik), Graaf van Holland. Zie JAN II. 

AVERCAM (HsttD&iK v*s) of Averkas, geboren in het laatst 
der zestiende eeuw te Kampen, waar hij ook, getrouwd zijnde, 
gewoond heeft en overleden is, was een niet, onverdiensteljjk schil- 



(1) Collot d'Escnry, Holland's Roem, D, I. A. bl, 7 en S. 

34 



134 



der en teekenaar. Hen gaf hem den bijnaam van de Homme van 
Kampen, niet omdat bij werkelijk een gebrek op de spraakdeeleu 
had, maar om zijnen siilzwijgenden aard en zijne ingetogenheid. 
Zijne teekeningen en Bchilderijen bestaan voornamelijk in landschap' 
pen, sommige met liggend en grazend vee gestoffeerd, en vlakke 
velden, rivier- en stadgezichten , bij zomer- of wmtertijd, en oot 
iu enkele beetden, die men als sludien, door hem getrouw naar 
het leven geteekend of geschilderd zijnde, in waarde hoadt. Zijne 
teekeoingen zijn meeslai met de pen of zwart krijt vervaurdigd , 
dan gekleurd, breed en meesterlijk behandeld. Zij worden meer 
geacht en duurder betaald dan zijne schilderijen , die veel door den 
tijd geleden hebben, vooral id de kleor. 

Zie van Eynden en van der Willigen, Geschied. der 
Faderl Schilderh, D. 1. bl. 32—34; Collotd'Escury, Boll. 
Jioem, D. IV. St. I. Aant, bl. 118; Immerzeel, Levem en 
Werken der Schilders , welke laatste hem echter abnsivelijk Aver- 
camp noemt. 

AVERHOUIT (Jah Ahtdoby d'), had een aanmerkelyk aandeel 
in de borgertwisten op het laatst der vorige eeuw. In 1786, tot 
Raad iu de Vroedschap der stad Ulrecbt geko/en, werd hem, ne- 
vens Gordon en K.eer, alles opgedragen wat tot verdediVing 
der itad Utrecht mogt vereischt worden, Toen kort daarna een 
fcatailloo infanterie, ruim 700 man sterk, onder aanvoering van 
den Graafian Efferen, naar de stad Utrecht in aantogt was, 
en de regering dier stad twee honderd man infanterie, vergezeld 
Tan eenige kanonniers met drie veldstukken en derlig scherpschnt- 
ters derwaarts zond, ten einde die troepen het verder voorwaarls 
rukken te beletten, met den last om dee noods geweld met geweld 
te keer te gaaa, aanvaardde d'Averhoult het opperbevel over 
die inanschap, en er had den 10 fflei 1787 een gevecht plaats, 
hetwelkten gevotge had, dat de troepen van den Graaf van Ef fe- 
re n moesten terag trekken. Uit hoofde van zijn gehonden ge- 
drag bij deie ontmoeting, werd d'Averhoalt beatemd tot Kolo- 
nel bij een Hollandses regemetit Artilleristen , tot weiks oprigtin«- 
hesloten werd. Inuiiddels bleef hij nog eenigen tijd te Utrecht werk°- 
zaam, het bevel voerende over de kanonniers; doch ten gevolge 
van de daarop gevolgde omwenteling van zaken, had de oprigling 
van het gezegde regement geen yoorlgang, en d'Averhoult nam 
de wijk naar Frankrijk, waar hij zich zoogeaeht enbemind maakte, 
dat hij tot Voorzitter der Nationale Vergadering verkozen werd, in 
welke betrekking hij den 19 Janaarij 1792 een adres ontving van 
eenige Hollandsche Patriotteu. 

Een boezemvriend zijnde van den Generaal la Fayette, volgde 
hij dien Veldheer nog dat zclfde jaar te velde, en had, kort nadat 
die Generaal het Fransche leger had verlaten en gevlugt was, zich 
nevens drie personen en eenen knecht insgehjta verwijderd. Of- 
schoonhij, om zich scbnil te hoaden, buiten de dorpen omtrok , werd 
hij, nevens zijne lotgenooten , door eenige boeren ontmoet, die niet 
voldaan met het aulwoord : » dat zij uitgegaan waren om verkenningen 
nte doen," alien aanhielden, uitgenomen d'Averhonlt, die zich 
met de vlugt redde, doch van den weg afgeraakt, viel hij in han- 
den van andere landiieden. In dezen geheel verlegen toestand nam 
hij de toevlugt tot zijne pistoot en schoot er zich mede door het 
hoofd. Niet onmiddelijk dood zijnde , werd hij nog levend naar de 
digtbtj gelegene stad Sedan gebragt, waar hij, kort na zijne aan- 
komst, op eene smartelijke wijze den geest gaf. 

Zie faderl. Hist, ten verv. op Wage naar, lh XII. W. 345 
en volg., D. XVII. bl. 287 en volg, D. XXIV. bl. 212, en D. 
XXV. bl. 17 en 75; Kabinet van Nederl en Kleefsche Oudh., 
D. VII. bl. 286—287; van der Aa, Oorlog , D. I. hi. 278 en 
270; Bilderdijk, Geschied. des Faderl., D. XII. hi. 215. 

AVERKAM (Hbwdbik vak). Zie AVEfiCAMP (Hmorik vxs). 

AVILA (Sabchio d') ( een Spnjaard, die door den Hertog van 
Alva van der jeiigd af aan tot den oorlog was opgevoed, hem 
op alle zijne togten vergezelde en alzoo ook in de Nederlanden 
Iwam. Hij bekleedde den rang van Kapitetn zijner lijfwaoht, en 
het was in die betrekking dat hij den 9 September 1567 den Graaf 
vanEgmond te Bruasel geyangen nam. Toen Alva in het 
votgende jaar ten uiterste verbaasd was over den to|>t van Prins 
Willem over de Mas), bragt d'Arila in allerij! eerie bende 
lijeen, waarmede hij den Graaf yan Hoogstraten noodzaakte 
over die rivier terag te trekken, dien hij bovendien id een gevecht 
veraloeg, waaria, volgens sommigen, die verdediger oarer vnj'heid 
sneuvelde, terwijl d'Avila (evens de Heeren van Duyn en Vil- 
lers gevangen nam. Doch bij de overwinning die de Prins van 
Oranje, bij ^ijnen teragiogt uit Braband, omtrent Qaesnoy op 
eenige Spanjaarden behaalde, werd d'Avila, die te vergeefs zijn 
voik zocht bij een te houden, op zijne beurt gekwetst. 



In 1374 *erd hlj tot onKet van Middelbnrg afgezonden, met S 
oorlog- en onderscheiden heude schepen; daar hij echter de ha- 
ven bezet zag, nam hij den weg naar Schouwen , en van daar naar 
het fort den Haak, deed 500 Spanjaarden en even zoo vele Wa- 
)en, in het nolle van den nacht, aan de Vrouwenpolder, landen. 
Terstond begaven zij zich naar Middelburg, hetgeen zij, met wei- 
nig nioeitc, ontzetten, daar de belegeraara verrast werden, en los- 
schen twee vuten geplaatst. Velen kwamen jammerlijk om , ande- 
ren vlngtten naar Arneoiuiden , maar werden daar vervolgd , en dat 
plaatsje , waar die van Vere reeds eenige bezetting in gelegd hadden , 
den 8 Mei iogenoraen. 

Intnsschen was een gedeelte der schepen van d'Avila naar den 
kant van Zierikzee gezeild, en, voor de haven dier stad, door het 
beleid van den finrgemeester Keerse maker, vernield. Het an- 
dere deel was aan den Vroawenpolder blijven liggen. 

D'Avila, moedig op den zegepraal, die bij op Treslong en 
zijn volk bevochten had, besloot eene kans te wagen op Vere. 
Dit onderaam hij den 9 of 10 Mei. Hij naderde de stad aan 
de noordzijde, Jang* den dijk van den Vronwenpolder, waar 
een deel zijner schepen nog ten anker lag. Men had in de 
stad, zoo veel de tijd toeliet, aan die zijde eene verschansing ge- 
maakt van haring en vischtonneu, welke niet bestand tegen znlk 
eenen woesten aanval, spoedig bezweek. Hierviel een scherpe strijd 
voor, het gevecht van Tonnenhurg genaamd. De Ayk, om eenige 
afwending te maken, zond eenige sloepen naar de Spaansche sche- 
pen , en stak ze in brand. Intusschen was de vijand de stad in" 
gedrongen, alles vermoordende wat hem ontmoette, maar, ziende 
den rook van zijne schepen opgaan, staakte hij zijne onderneming 
en vlngtte naar Middelburg. De Rijk vervolgde toen de vlugtenden 
en rigtte er eene deerlijke slachticg: onder, zoodat er rasschen de 
600 a 700 omkwamen. 

Naauweltjks was in het votgende jaar devaart, welke door eenen 
strengen winter gestremd was , weder open , of d' A v i 1 a begaf 
zich met eene wakkere vloot van Antwerpen naar Middelburg , maar 
was genoodzaakt met verlies terng te keeren. In het begin van 
Maart hervatte hij den togt; doch weder vrnchleloos, door den 
aanhondenden tegenstand der Zeeuwen, met wie d'Avila ver- 
scheidene tnalen omtrent Ter Nenzen en Borssete.schatgevaart hield , 
met dat gevolg, dat hij genoodzaakt was tegen het einde der maand 
naar Antwerpen terag te keeren, komende alleen eenige kleine 
schepen ter sluiks te Middelbnrg nehooden aan, Welhaast werd 
een nieuwe vloot gereed gemaakt, die onder d'Avila en den Vice- 
Admiraal Heere van Blicqay, den 17 van Grasmaand de Hunt 
afvoer. Binnen weinige dagen ontmoette zij', Dp de hoogte van Vlis- 
singen, de Zeeuwsche vloot, onder bevel van den Bnrgemeester 
Keersemaker, de Admiralen Worst en de Moor ziek zijnde. 
De schepen van d'Avila zetteden het door op Ratnmekens, doch 
werden door de Zeeuwen aangevallen, die er vijf groote schepen 
van namen, een op het strand zetteden en een verbrandden. Een 
Zeeuwsch matroos had de stontbeid om het ankertonw te kappen 
van het schip des Spaanschen Vice-Admiraals de Blicquy, het- 
welk, door de ebbe afdrijvende, van de Zeeuwen omringd, en na 
een bloedig gevecht vermeesterd werd. d'Avila zelf ontkwam ter 
naauwernood. Hij vol voerde echter zijn oogmerk, en verzorgde Mid- 
delburg, Arnemniden en fiammekens van zoo veel voorraad, dat 
de belegerden , voor eene gernime tijd daaraan genoeg hadden. 

Meer roem behaalde d'Avila voor zijoen Koning , in den slag op 
de Mookerheide, in dat zelfde jaar waarin hij niet alleen overwin^ 
naar bleef, maar de Nederlanders het ongelnk hadden van twee 
hunner gelronwste voorstanders , Lode wijk en Hendrik, Graven 
van Nassau, nevens vele andere dappere hefden , te zien sneovelen. 

Onder de ondernemingen der Spanjaarden, in het jaar 1575, 
is geen van de roinste, de bekende togt naar Schouwen, en 
Dtriveland, waarbij aan d'Avila het bestuur des legers te land 
en oan den vermaarden Mon dragon dat ter zee toebetrouwd was. 
Treffeiijk bniten twijfel was de moed en het gednld der Span- 
jaarden, die, zonder ruitenj of geschnt, de zeecngte door, eerst 
tot den bnib en daarna tot het hoofd in het water gin gen, terwijl 
de Zeeuwen hen van weerskanten belaagden , beschoten , be- 
spolledeo, en zij, metwapenen belemmerd, ditatiesongestraMdat- 
den moesten. Echter bleven zij volhouden ; heldere bliksemflitsen 
in de verte, door hen als luchtverschijnselenbeschouwd, doen ben 
retenen* op den bijstand des hemetsi Zij stuiven den dijk ran 
Duiveland op, drijven de bezetting, ontzet over znlk een waagstuk, 
op de vlorgt, en trekken nu het kleine vaarwatcr over naar Schon- 
wen , waar het ging als op Duiveland. Bommenede , dat zich mart- 
nelyk verdedigde, werd met storm ingenomen, en daarop het he- 
leg om Zierikzee gestagen, hetwelk zich ncgen maanden staande hield. 



135 



Helgeen de Spanjaarden, niettegenstaande bonne overwinningen 
en grootheid van magt, id tegenoverstelling van de Neder landers, 
het meeste nadeel toebragt, was het muiten des volts in het jaar 
1576, D' A vila. die groot gezag over hen bad, en meester van 
bet kasteel van Antwerpen was, ton hen echter niet beteugelen. 
De schuld daarvan leide hij, met achampere woorden, den Raad 
van State ten laste, bun verwijtende, dat zij met de steden te 
wapenen, onder voorwendsel van zelfverdedtging, het oproer te 
grooter maakten. De Raad beklaagde zich tegen hem, datzijdaar- 
toe genoodzaakt waren, wijl hi], zonder bun te kennen, zijn gar- 
nizoen vermeerderde , hem vermanende tot de afdanking. In plaats 
van hun verschil te efienea, barstte het uit tot vijandschap. Be 
Raad verbood, met raad of daad, den mnitenden Spanjaarden, die 
zich binnen Aalst ophielden, bijtestaan, d' A vila, vreezende voor 
zijne landzaten , ofschoon die zich zijner gehoorzaamheid onttrokken 
faadden, zond hun eenige veldstukken en buskruid; hij begreep 
niet hoe hij daarmede zijne eigene zaak verergerde, ofschoon hij, 
in de verovering van Antwerpen groot voordeel van hen trek; het- 
welk hem, waarschijnlijk baiten hunnen bjjstand, niet gelukt zou 
zijn. Echter vond hrj zich niet magtig genoeg, hanne ongebonden- 
heid door woorden of straffen te betengelen. Hierdoor werd 
hij, zoowel als de rest der zijnen, in de maand April des vol- 
genden jaare, 1577, genoodzaakt het land te ruimen en de reis 
naar Spanje aan te nemen. D' A vila kwam later met Far ma 
in Nederlaod terng, en snenvelde in het beleg van Maastricht in 
1579. 

Zie Strada, Guerre des Pays-Baa, Tom. I. page 83etsuiv.; 
Bor, Nederl OorL. B. IV, Yl, VII, VIII en IX; van Mete- 
re n, Nederl. Hist,, D, II. bl. 124 en volgende; Hooft, Nederl. 
Hist, bl. 297 en 345; van loon, Nederl. Historip., D. I. bl. 
179 en volg.; 'sGravesande, Tweede Eeuw-gedachtenisse der 
Middetb. vrijheid, bl. 204 en volgende; Wagenaar, Faderl. 
Hist, D. VI. bl. 240 en volg., B. VII. bl. 72 en 114; Kok, 
Faderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Biographie 
Universe! le ; Groen van Prinsterer, Archives; Swalue, 
De daden der Zeeuioen, bl. 33 — 35 en 84-37. 

AXELdiSEJJY (Jib Homories vih) geboren te Utrecht, omtrent 
het jaar 1575 en gesproten nit een oud en aanzienlijk geslacht 
in Vlaanderen, begaf zich, na tot Doctor in de regtsgeleerdheid te 
zijn bevorderd, naar Rome, waar bij het burgerregt verkrecg en tot 
in het jaar 1630 als Advokaat practiseerde. Menscblievend vanaard 
zijndo, bewees hij vele weldaden aan die zijner landgenooten , welke 
te Rome twamen en ondersleuning behoefden. Bij slichtte aldaar het 
collegie van St. Norbert, het eenige huis, dat deorde vanPremon- 
streit in Italie bezat, en hij gaf bet bestnur daarover aan den Abt 
van Tongerloo en het oppergezag aan de Abten van Bra band. Het 
doel van deze instelling was , om daardoor aan die orrfe, in de 
onaangenaamheden , welke men haar zoo knnnen verwekken, gele- 
genheid te geven, hare toevlugt tot den Pans te nemen. Van Axel 
is waarsclujnlijk ook te Rome overleden. Hij heeft gaschreven: 

Juris totius canotiici compendium etc. Col. 1630, waarvan 
in 1656 een tweede druk verscheen. 

Zie Chalmot, Biogr. Woordenb. 

AXONTUS (Jo a emu), geboren te Grave, was een voornaam regts- 
geleerde en leermeester van Filips van la lain, Graaf van 
Hoogstraten. Hij werd in 1579, door den Aarlshertog Matthias, 
tot Raadsheer in het hof van Friesland aangesteld ; die aanstelling 
was echter niet zeer tot genoegen van de Friesche Staten, voorna- 
melijk naar het scbijnt, omdat er twijfel bestond, of Axonius 
wel der Hervormde godsdienst toegedaan en van den Spanjaard af- 
keerig was. Dien post werd dan ook niet lang door hem bekleed , 
maar hij werd tot lid gekozen van den Nederlandschen Raad van 
zeezaken. Lang woonde hij te Antwerpen, alwaar bij den 25 Au- 
gustus 1605 overleed, den roein nalatende van een zeer geleerd 
man en wel ervaren in de Grieksche en Latijnsche talen te zijn 
geweest, in welke laatste taal hij ook verzen raaakte, die echter 
niet zeer geprezen worden. Van de verschillende door hem ge- 
schreven werken vinden wij Vermel d: 

De libera- hominis arbitrio contra Lvtherum et Cahinum. 

Gamelion, sen Nuptiale in Nuptias Philippi, Lalani comi- 
tis et Margarethae Arenbergae , 1578. 

Zie Slichtenhorst, Geld. Gesckied. DA. bl. 50; Kok, Fa- 
derL Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Ypeij en 
Dermout, Gesckied. der Nederl. Hern, kerk, D. II. Aant bl. 
28 (71); Hoeufft, Parnasus Belg., p. 50; Peerlkamp, de 
Poet. Latin. Nederl, p. 207 et 208. 

AYKAMA (Tjalling), waarschijnlijk een Groningnr, schreef een 
CroKijxhe van die Ommelanden, loopende van 1533—1536 met 



een bijvoegsel van eene halve black, tot 1552. Bit Cronijxke is 
door Brouerus van Nidek in diens Analecta (bl, 357 — 491) 
medegedeeld. 

Zie van Kampen, Gesckied. der JFetens., D.I. W. 157. De 
Wind, Biblioth. der Nederl. Gesehieds. D. I. bl. 157. 

AYLVA (Aikp viir), zoon van Alefvan Aylva, Regter te 
Waons; en Bauck van Offenhuizen, was in 1578 Grietman 
van Ferwerderadeel. Hij was een kloek, standvastig en vermaard 
Regent, die nit ware overtuigiog, tot aan zijne dood, den Koning 
van Spanje en het Katholijke geloof getrouw bleef. Hij moest ech- 
ter vlugten, toen Spanje werd afgezworen, begaf zich naar Groenlo 
en stierf aldaar in 1582. 

Zie Baerd van Sminia, Nieuwe Naatnl. van Grietmann.; 
J. van Leeuwen, de Generaal H. W. van Aylva en zijn 
geslacht in de Frtje Fries, D. V. St. IV. bl. 363. 

AYLVA (Dobwe vah) tot Bornwerd, leefde in 1370. Met 
hem begint het Stamboek van den Frieschen vroegeren en la- 
teren Adel. Zijne genealogie noemt hem als gemeenschappelijken 
stanmder der beide lakken van Bornwerd en Witmarsum. 
Het nam zijnen oorsprong in Witmarsum, waar het zijne eigen 
lapel had, welke in 1484 door brand werd vernield. Het tclt in 
vijftien generation 250 afstammelingen , waarvan in velen het echte 
bloed bewaard bleef, daar in bijna geen geslacht zoo vele leden 
der familie onderling hnwden. 

Het wapen der van Aylva's bestaatineen veld van azuur met 
ecne ster, eene roos en eenelelie, geplaatsten/m/, alles van goud. 
Zie J. van Leeuwen, in de Vrye Fr ie$ , D. V. St. IV, bl. 361. 
AYLVA (DoowETiit), zoon van Ernst van Aylva en van Id 
Hercma, komt in 1611 eerst voor onder de Staten van Friesland 
en volgde in 1620 in die betrekking de lijkstatie van Graaf W i 1- 
lem Lodewijk van Nassau, Stadliouder van Friesland, Gro- 
ningen en Drenthe. Twee jaren vroeger, den 31 Maart 1618, was 
hij tot Grietman van West-Dongeradeel aangesteld. 

Doch bijzonder is bij vermaard geworden in de onlusten welke 
Friesland in het jaar 1626 schokten. De Algemeene Staten hadden 
namelijk reeds in het vorige jaar gepoogd , de heffing der gemeene 
middelen, bijna opdenzellden voet te brengen, als zij in Holland 
was. Zij deden ten dien einde bezendingen derwaarts en bewogen 
Westergoo en een gedeelte van Oostergoo tot bewilliging. Docli de 
steden waren niet te bewegen. Men besloot hierop de uitspraak , 
voorheen ten dien opzigte bij de Algemeene Staten gedaan , bij 
voorrsad te volgen; wordende de Stadliouder Ernst Casimir 
gemagtigd, om de gemeene middelen bij executie en door dwang 
van krijgsvolk te doen betalen. Het geineen te Leeuwarden te dier 
gelegenheid, in April 1628, op de been geraakt zijnde, terwijl de land- 
dag gehouden werd, viel Douwe van Aylva, die, even als zijn 
vader en meer andere Staatslieden tot invoering der nieuwe middelen 
penegen was, zoo (cl op bet lijf, dat hij ter naauwernood hunne 
handen ontkwam, door juist bij tijds in een hois te vlagten. Nog 
zou bij ongetwijfeld vermoord en het huis geplunderd zijn, ware 
het niet door een troep schulters beschermd geworden. Daar hij , 
even als zijn vader groot gezag had, en nog veel doordrijvender 
en driftiger was dan deze, was hij niet bemind en bad ook dc 
Predikanten tegen zich, waarom hij veiligheidsbalve gedrongen werd 
zich eene lijd lang van het bewind te onthouden , doch later werd hij 
weder in zijne ambten hersteld. Hij overleed den 8 Augustus 1638 ; 
was twee malen gehuwd geweest, eerst aan Luts van Meckama, 
eene docbler van Hessel van Meckama en Hisk Feytsma, 
die den 28 Jonij 1630 overleed, daarna met Aaltjc Ockinga, 
en had zeven kinderen waarschijnlijk alle bij zijne eerste vrouw. 

Zie Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, D. I. 591; J. 
van den Sande, Nederl. Hist,, bl. 121 — 123; Wagenaar, 
Faderl. Hist, D.XI. bl. 217— 222; Vriemoet, Ath. Frisiac, 
pag. XCIX; Kok, FaderL Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woor- 
denb.; Scheltema, Staatk. Nederl.; Baerdt van Sminia, 
Nieuwe Naarnl. der Grietm., bl. 69 en 70; Hettema en van 
Hal ma el, Stamboek van den Frieschen Adel, D. I. bl. 10. 

AYLVA (Dosws van), zoon van den voorgaande en van Luts 
van Meckama, was in 1638 Grietman van West-Dongeradeel 
en werd den 11 November 1654 aangesteld lot Grietman van Leeu- 
warderadeel. Zeventien jaren achtereen was hij Lid van Gedeputeerde 
Staten der provincie Friesland, in welke hoedanigheid Schotanus 
de Geschiedenissen Kerchelyck en Wereldtlych van Friesland 
Oost en West ook aan hem opdroeg. Hij was een man van groot 
gezag en bijna Opperregent van bet gewest. 

Volgens Vriemoetfl) overleed hij den 1 1 April , volgensUpco 

(1) Athen. Frisiac. pag. C. 



136 



van Barmania den 11 February 1665. Hij was gehuwd met L a t s 
van Meckama, eene dochter van Julius van Meckama en 
Lucia van Dekama. 

Zie Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml, van GriettHan-r 
«e», bl. 31. 

AYLVA (Epo vin), zoon van Epo van Aylva van Wit- 
marsum en van Ebel Juwsma, en door de Frieeche Gfrr 
schiedschrijvers de Groem genoemd, was in 1489 Grietman van 
Wonaeradeel en woonde te Witmaratim , waar zijn huia in 1496 
door de Groningers vernield werd en naderhand in 1515 weder door 
de Geldertchen in brand gesloken , uit weerwraai otndat de Sakaiscben 
het huis van Folkert van Aylva te Wirdam verbrand hadden, 

Toen George van Saksen in 1504 de onroerende goe- 
dereu der Heerschappen in Friesland leenroerig wildemaken, werd 
hij tot een der Afgezanten benoemd, die beiast vares, om den 
Hertog Uet onbillijke hiervan coder het oog te brengerj , en hem 
te smeeken, dit besluit in te trekken; hetwclk ban, vooral door 
de sfoutmoedige taal van Edo van Jongema, gelukte. 

In 1 514 met J a nek e van Oenema vanBlija tot Hopman ver- 
kozen over de vijf bonderd krijgsknechten , door de Friesche Heerscliap? 
pen , op eigeoe koaten ten dienste van den He*4sg van Saksen niigeruat , 
trok bij daarmede, den 21 Jumj naar Aduard ip Groningerland, 
tegen den Graaf van Emden. Ben 14 Julij waagden zij eenen storm 
op den moten voor de Ebbiogepoort te Grouiogen, doch werden 
door de Gelderichen met groot verlies teruggeslagen. In het vol? 
gende jaar deed bij den eed van huldiging aan Keiier Karel V 
en bevond zich, na het innemen van flarlingeu j met Douwe van 
Bur mania, Grieiman van Ferwerderadeel , te Bolsward, om do 
oinliggende plaataen voor hem den eed af te nemen. 

Hij werd beschuldigd van Juw van Jongema, nadat hij in 
1496, bij het hestormen van Bolsward, was geyangen genomen wet 
de woorden; » stain wij hier ntet als of wij iinderen waren" , den 
eersten steefc met eene ponjaard of prieqa te hebben toegebragt, 
waarna Juw tergtand door zijnen neef Qoslick werd afgemaakt. 

Ook scbrijven sommigen hem den moord toe aan Pieter Sij~ 
brants Auckama, Otderman te Leeuwarden , begaan, toen die 
stad in 1488 door de Schieringers werd ingenomen (1), doch an- 
deren leggen dien doodslag den loslevende bloedverwatUen van dien 
Olderman ten laate. 

Zie Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietman* 
«en, bl. 254 en 255. 

AYLVA (Epo vak), zoon van Hobbo van Aylva en van 
Frouk, eene dochter van Epo van Aylva van Witmarsum 
geboien in 1612, was Grieiman van bet Bildt toen hij den 17 
Jalij 1639, door afstand van zijnen vader, de grietenij fiarradeel 
bekwam. 

Wegens Friesland in 1640 Lid der Staten rGeperaa I zijnde, werd 
hij met Wiilem Boreel, Raad en Pensionaris der stad A renter 
dam, en Albert Sonck, Oud-Borgemeester en Hoofdachout van 
Doom , in Gezanischap naar Zweden gezonden , waar zij den 1 Sep- 
tember van dat jaar met deq Rijkskanselier Gabriel Oxenstiern 
een traklaat sloten. Kort na zijne terugfcomat werd bij tot Aaad 
in het Hof van Frieahrad benoemd. 

Hij overfeed den 24»t«» Jnntj 1644, bij zijne echtgenoote , Ansk 
van Grove* tins, geene kinderen nalatende. 

Zie Aitzema, SaAen van Staet en Oorlogk, D. II. b!. 684 — 
698, Scheltema, Staatk, Nederl.; Baerdt van Sminia, 
Nieuwe NaamL van Grietvtannen, hL 233; van Leeuwen, 
in de Fnje Fri**. D. V. S, IV. bl. 364. 

AYLVA (Epo Tin), zoon van Sjoerd van Aylva, Griei- 
man van Dantumadeel, en van Juliana Mauderik, werd den 
\0 Januarij 1667 tot GHetman van Koflumerland-en-Nienw-Kruis- 
land aange^teld, en was in dat zelfde jaar Lid yaa de Sraten van 
Frie»tand, alsmede in 1673 en 1698. 

Bij moet in het jaar 1681 van een zwaar vergr^p beschuldigd 
zijn, want den 23 Jnfij van dat jaar ontvinj de Procm-eur-Gene- 
laal last, hem crimineel te vervolgen, zonder dat men yermeld 
vindt , wat daartoe aanleiding hehbe gegeveo. Gedorende die ver- 
voiging in regten werd hij evenwel van Julij 1681 tot Februarij 
}6o2 in zijnen poet ge«chorst, terwijl Isaak de Scbepper, 
Grieiman van Achtkerspelen , mmiddels zijne p!aa(« verving. Zeker 
gaat het dat hij eenbjjzonder atyfhoofdig en drilfig menach was, die 
echijnt ^eweigerd te hebben zich naar J s Gravenbage te begeyen , om 
aldaar zttting in de Staten-Generaal te nemen, ten ruinate in 1681 
werd hem bevolen hitmen drie dagen derwaarts le reizen , op ver- 
beurte van een half jaar traktement. In beizetfde jaar werd bij, 



{1} Zie hier boven biz. 438. 



mede wegena ongehoorzaamheidaan 'sLand* Regering, veroordeeld 
tot eene boete van vijftig gouden rijders, en twee jaren later tot 
vijfenlwintig gelijke rijdera , wegen* het tegenwerken van een bealuiu 
la 1688 waB hij Commiasaris Politiek bij het Synode van Dockum. 
Twee jaren later werd hij als buitengewoon gevoltuagtigde naar de 
Staten-Generaal afgezonden. Doch in 1693 had hi) zich wederom 
onaangenaamheden op den halt gehaald, daar hij wegens gebrek 
aan eerbied voor de overheid ernattg onderboeden , en later we- 
gent het weigeren om eene stemming uit te achrijven in eene boete 
van vijfenlwintig rijders geslagen werd. 

Hij woonde op de state Clant, te Lntkewolde, waagetrouwd met 
Lucia van Aylva, weduwe van zijnen voorganger Feyo Schel- 
tema, die bij hem twee kinderen had, en overieed in 1720, na 
in 1712 atatand van de grietenij te hebben gedaan ten behoeve 
van zijnen zoon Boawe Feyo van Aylva, die in 1686 het in 
den krijgadieott tot den rang van Kapitein gebrcgt had, in 1719 
Gedeputeerde Staat waa en in Mei 1725 overleed. 

Zie Vriemoet, Alhen. frisiac, pag. XLV; Baerdt van 
Sminia, Nieuwe Naam\, van Grietm., bl. 100 en 101. 

AYLVA (Ehhst viit), zoon van Don we van Aylva en 
Frouck ISopkema, werd in 1578 Grietman van Weat-Doagera- 
deel eu was in 1584 te Delft, Gecommitteerde uit de Staten van 
Friesland, wegen« bet plane land, ten eiode door den Prtns te 
doen beslechten het verschil, betwelk ontataan was tasaphen de 
fteden en het platte land, ter oorzaak van zitting van de eerate 
jn de yergadering der Staten. 

Na in 1586 tot Grietman van Oost-Dongeradeel te zijn aange- 
steW, was hg in 1607 een der Gelastigden tot de handeling over 
bet bestand met Spaoje, en in 1618 en 1619 Afgeyaardigde bij 
de Donbtcbe Synode. Qok maakte hij zich met Jelger van 
Fey la hi a en eenige anderen, zeer verdienatelijk , door bet aan- 
wenden van voorzorgen togeu het inbreken van het zcewaler bij 
het dorp Wierum , betwelk zonder dat miascbien reeds geboel ver- 
nield zou zijn geweest. 

Eij was gebuwd met Id He rem a, die hem eenen zoon baarde, 
den reeds yroeger vermelden (1) Douwe van Aylva. 

Zijne sprenk was : Dept providebit (De Heer zal het voorzten). 

Zie Na&m-regitter van alls de Ghecommitteerde op 't Natio- 
nal Synode, bl. £; Brandt, Hist, der Ref. t D. IV. bl. 22; 
F. Sjoerd a, Algem. Beseh. van Frietl, D.II.bl. 740; Vrie- 
moet, Alhen. Frisiac, pg. XCI^; Baerdt van Sminia, 
Nieuwe Naaml. der Grietm.. h\. 69 en 70; %omt- en Letler- 
ftode voor 1846, D.I. bl. 4; van Leenwen, in de Vrae Friet , 
D. V. St. IV. bl 364. 

AYLVA (Erhst Fbaks vis), zoon van Heasel Douwe 
Ernst van Aylva, Grietman van West-Dotigeradee) . en van 
Bowtna van Barmania, werd in 1751 tot Tonneboeijer en 
den 4 Jnlij 1752 tot Grietman van Baarderadeel benoemd. In 
1753 waa bij Lid van de Admiralitejt in Noordholland. 

Daar hij in de onrnstige tijden de zijde der patriotten gekozen 
had, achtte hij bet voorzigtig bij de omwenteling van 1787 het 
land te verlaten, en overleed te St. Omer, 

Zie Faderl. Bist. ten vervolge op Wagenaar, D. XlV.bl. 180, 
D. XIX. 45, 59 en 169; Chalmot, Biogr. Wqordenb.; Baerdt 
van Sminia, Niewoe Naaml. der Grietm., bl. 238. 

AYLVA (Erhsi Sicco vam), zoon van Douwe van Aylva 
en Luts van Meckama, volgde als Grietman van West-Don- 
geradeel zijn varler op, toen deze, in 1654, Grieiman van Leeu- 
warderadeel werd Daar bij ephter zijne aludien nqg niet volein- 
digd had, bekwam bij vertof om naar de Boogesehoot te Franeker 
terug te keeren, terwijl zijn yader zoo laDg als zijn plaatsvervan- 
ger optrad. Bij had zitting in de Staten van Friesland, toen dea 
25 Februarij 1659 besloten werd het Stadhouderschap van Fries- 
land, ingeval WiHem Frederik Graaf van Naaaaakwam 
te overlijden , aan diens oudaten zoon Hendrik Casimir op 
te dragen. 

In het jaar 1668 ontstpnden in de Provincie Friesland eenige on* 
Insten, wegens het regt om op den landdag te verscbijnen, waar- 
oter de Gedeputeerde Staten zich het oordeel aanmatigden; doch, 
naar het gevoelen van sonjmijjen gingen zij te partijdig te werk , als 
sloitende eenigen daarvan uit, die men zeide, daartoe geregtigd te 
zijn. Dei Gedeputeerde Staten , die dit anders verstonden , weerden 
nit hnnne vergaderingen de zoodanigen, die door Oostergoo en Wes- 
tergoo gemagtigd waren om daarin te versohijnen, en bedienden 
zich daartoe van de besetting van Leenwarden , om te beproeven 
oi zij de Staten van Friesland tot eenigheid konden bewegen, en 



(1) Zie hier voor bl. 448. 



137 



dan de zaak bij leggen. De zwaksten, die men de Hollands- 
gezinden noemde, onder welke zich. van Aylva bevond, wa- 
ren wet geneigd zich aan huno* uitspraak te onderwerpen ; de 
anderen, de Vrinsgeziaden, keerden dit en aamen zeer kwalijk, 
dat de Algemeene Stat en zich met bonne huishouddijke zakensbe- 
moeiden, aoodat do zaak aan die van Friesland verblieef, zouder 
dat men weet hoe die naderband bijgetegcl is; alleen is bet be- 
lt end, dat de eterkste pariij , die zich Prinsgeanden noetnden, 
boven dreef, en de andere, onder welke ook ran Ayl-va.-, buiten 
'tbewind hield. 

la 1672 was hij Voorzitter van Gedeputeerde Staten van fries- 
land, (oen hem in den nacbt van 14 op 15 Jnnij het noodloitig 
berigt werd aangebragt, dat Overijssel zich aan de Keulschen en 
Mnosterschen had overgegcven. Aanstoads liep Aylva het Collegia 
bijeen, terwijl ook de leden van het Uof, de Burgenteester en de 
Predikanten werden mlgenoorfjtgd deze nachtelijke vergadering bij 
te wonen. Men beeloot den- meest mogelijken tegenweer te bieden , 
en aan dit manmoedig beslait had Frieslttod zijn behcnid te danken. 

Bij resolutie van 1-8 Iftaart 1674 ■werd Aylva met eenige an- 
dere Friesehe Staatslieden gecommitteerd om het request te on- 
derzoeken, hetwelk de Pnmncie Ulrecht, even ah Overijssel en 
Gelderland , door de Fransche wapenen overheerd , en dien ten ge- 
volge toof dat oogenbtik buiten de ITnie gesioten, ingeleverd had, 
om, nu de Franschen hnn grondgebied verlateit hadden , op nieuw 
daarin opgenomen te worded Is 1678 deed hij afttand van de 
grietenij ten behoeve van zijnen oudsten zoon Ernst van Ayl- 
va, die ook Lid Tan de Slaten en in 1700 en- 1710' Commissi! ris 
Politick bij- de Synode van Franeker en Leenwarden was , waarna 
hij in 1714 overleed. 

Aylva was gebawd met Anna van Cammingha, en in 
Iweeden echt met Lots ran Grovestins, 

Zie Wagenaar, PaderL Hist., D. XIII. hi. 341 en 342 ; 
Kok, raderl. Woordenb., ». II. bl. 399 en 400; Chalmot, 
Biogr. Waordenb.; Baerdt Tan Sminia, Niemee Naaml. van 
Grietm., hi. 70 en 71. van Leeuwen, in de Fnje fries D. V. 
St. IV. bl. 37& 

AYLVA (Hiss Whx«m t*b), geborenop de state Brandstede of 
Aylva-state, te UolWerd in Friesland, was een zooa van Hesgel 
Meckema van Aylva, die Kolonel der Infanterie was ge- 
weest, en van de Oostenrijfcsche Gravin Elizabeth A (than. 
Hij was mede Kolonel van een regement voetvolk, toen hij bij 
Staalsbesra.it op den Landdag van 2& February 1667 , in plaats van 
Tjerk Hiddes de Yries werd aangesteld tot Luitenont-Admiraal, 
in welken rang hij, in dat jaar, onder de Itayter diende, en 
op het schip Groat Fritia het bevel voerde over eenige Priesche 
schepen, met welke hij zieh op dm tweedsn dag na den aaoval 
op de rivier van Londen, bij de vioot van de Ruyter voegde, 
lerwijl hem tijdens den (ogt het bevel werd opgedragen over het 
tweede eskader der schepen, die onder de hoofdvlag de rivier van 
Londen bezet hidden. 

Later keerde Aylva van de zee- tot de landmagt terag, 
daar bij in 1072 als Lnitcnant-Generaal van de Infanterie het 
vaderland belangrijke diensten bewees. ilein werd aan Viet 
hoofd van een gcdeelte des legers de verdediging van Pries- 
land opgedragen. Zijn regiment , waarbij bij zelf, in Ovetijs- 
sel zijnde, niet tegenwoordig was, had zieh, hoewel door aanhou- 
dende marschen en terugmarschen vermoeid, bij de avertogt der 
Franschen over den Rijn moedig gedragen , doch was welhaast tot 
de vlogt gedwongen, toen de miterij van den Veldmaarschalk 
Wurtz geslagen werd. Velen van Aylva's regement stieuvelden 
en werden gevangen genomen. Wat van Aylva's gevangen ne- 
men vermeld wordt, is bezijden de waarheid. Met de weinige 
iroepen onder zijne bevelen, voor de aanstrooming des vijands nit 
Overijssel afgezakt, beschermde bij, onderateund door een groot 
aanlal Priesche burgers, die van allezijden loesnelden, de grenxen 
van Friesland bij Heerenveen , en wist, door zijne troepen gedorie 
in beweging te bouden, de ware slerkte van zijn onderhebbcndg 
manschap zoodanig te verhergen , dat zelfs de Officieren niet wisten 
hoe sterk of zwak zij waren. 

In de maand Jnlij ondernam Aylva met 1200 soldaten en 
burgers eenen aanslag op Kuinre, waar de troepen van den Bis- 
scbop veel bait te zamen gebragt hadden. Reeds waren 200 vij- 
anden nedergescholen , en ongetwijfeld ware die plaats vermeesterd 
geworden, indien de vijand niet een haaatig onlzct van' 2000 man 
uit Kampen en Zwolle bad bekouaen. Met verlies van 30 man 
irokken de Friezen weder af. 

In den nacht lusschen 8 en 9 September vielen de troepen van den 
Bisschop tot driemalen toe op de Schans van Heerenveen aan , doch wer- 



den telkens manmoedig afgeslagen, ofeclioon die schans zwak bwet 
was. 

Omstreeks dien tijd of misschien reeds vroeger lag Aylva met 
eenige compagnien gecam[>eerd niet ver van de Blessebrug, welke 
over de Linde ligt en waa rover men nit Overijssel in Friesland 
korat, (oen een Fransch Msrkies op zekeren dag al zwetsende de 
brug kwam overrijden, als wiide bij daarmede te kennen geven 
dat, aangezien zij Overijssel reeds vermeesterd hadden, no. de Pro- 
vince Friesland aan de heart lag; dit kwetstede fierheid van den 
ontzaggelijken Generaal, zoo als zijne Friesche landgenooten hem 
noemden. Hij njdt daarom den Franschman tegen en ligt hem met 
een pistoolschot nit den zade). 

In het begin van 1673 bekwam Aylva in eerie hevfge scher- 
mntseling tegen den Graaf van der Lippe, tw«e trompetten ea 
een vaandel , welke hij den Prins van Oranje vereerde. 

De verbittering lusschen de Munstewcbe en JVerferlandsche troe- 
pen gaf gedurende dit geheele jaar aauleidiog tot vele ichermutse- 
Jingen, waarbij met afwissetend geluk gestreden werd. Zoo werden 
op den 2 Jnlij vier regimenten voetmoik en een regiment Dragon- 
ders der Munslerachen , in ban kwartier te Staphorat aangetast en 
op de v I u<;t geslagen door Graaf Johan Manrits van Nassau, 
diennin deze streken het opperbevel voerde, en door van Aylva; 
daarentegen mislukie een aanvalop Zwavtsluis, weinige dagen daarna 
door die zelfde Bevelhebbers ondernomen. 

Toen de Bisschop van fflunster du in de maand Augustus van 
Steenwijk op Friesland aanrnkte, em flat gewest te overmeestaren , 
gaf Graaf Johan JSanrits aan Aylva, die toen te Wolvega het 
bevel voerde 1 , hiervan kermis, waarop deze naar Heerenveen trok, 
aangezien bet '» vijands voornemen scheen t^ 2ijn , om door* die 
plaats Friesland verder in te dnngen. Na vielen er onderscheidene 
gevechten voor, in wetke de vijandelijke troepen herhaalde malen 
geslagen werden. Be Mnnsterschen stelden alls pogingen in het 
werk , om Heerenveen tie overwoldigen r doch zij werden telkeos te- 
gengehonden en konden niets aitrigien, dan de weerlooze landlie- 
den te pbnderen, lot zij op den 1 September zieh genoodzaakt 
zagen af te trek ken , zonder ieta van belang te bebben uitgevoerd. 
Zoo had Aylvn het geluk', door heleid en waakzaamheid , Pries- 
land tegen elken aanval van den vijand te helpen beveiligen^ 

In den veldslag, die den 11- Angnstns 1674 Mj" Senef geleverd 
werd, voerde Aylva de infanterie van den regtervleugel aan, en 
het was zijne uitstekende dapperheid, die, zijnen reeds verkregen 
roem lollelijk handhavende, een gedeelte der infanterie redde; 
zwaar gewond zijnde, kon hg ecbtcr het voortdringen des vijandi 
niet verhinderen. 

In 1689 hielp hij, aan het hoofd eener afdeeling van het "We- 
dei'landsehe leger , Keizerswaard- en Bonn op de Franschen verove- 
reo. Een aanval, door den Franschen Maarschalk d' Hum ieres , 
den 27 Augusins 1089, op het stadje Walcourt gedaan, had een 
gevecht ten gevolge, waarin Aylva aan het hoofd der ITeder- 
larjdsche troepen zoo dapper streed, dat du Franschen overhcop 
geworpen, met een verlies van 40l* dooden en 300 gekwetsted, de 
nederlaag leden. 

Aylva's iaalste wapenfeit was zijn dapper gedrag in den sla£ 
bij Fleorns, die den 1 Julij 1690 geleverd werd. Ook hier deed 
hij zijne kloekmoedigheid en gewone voorzorgen blijken. Hij be- 
vond zich bij het groote qoarre der infanterie, hetwelk, ofschoon 
door eene groote meerderheid aangevallen, manthoedig stand hield, 
zoodat de vijand ontmoedigd door de vete vruchtelooze pogingen 
om in te dringen, eindelijk af hield, en voor zijne oogen negen 
regimenten, met den Graaf van Waldeck, Aylva en den La i- 
tenaDt-Generaal van Weybnnm aan het hoofd, overdo boogte 
van Melle, rustig naar de zijde van Nivelles moest zien aftrekken. 

In het jaar 1691 voerde Aylva het bevel over de krijgsmagt 
der Vereenigde Nederlanden in Braband, en hield zijn kwartier <e 
Leuven Ter jagt gereden zijnde, steigerde zijn paid en imcet 
zijnen berijder ter aarde; hij bezeerde zich aao het boofd, hetwelk 
in het eerst van weinig belaiig werd geacht, maar hem vervolgens cene 
koorts veroorzaakte , met zoodanige toevallen, dat bij eenige dagen 
daarna overleed. Zijn lijk werd gebalsemd naar Friesland ver- 
voerd, en overgebragt in het familiegraf zijner onders te Holwerd. 

Zijne beeldtenis (reft men aan vd6r Sylvius Sakenvan Staet 
en Oorlogh, welk werk ook aan hem is opgedragen, en in de 
Friescke Volks-Almanak voor het jaar 1341, bl. 62. 

Zie voorts G. Brandt, Levenvan de Rut ter, bl. 556,573, 
685 , 694 en 599 ; Valkenier, 'tFerwerdEuropa, D. I, hi. 598 
en 793; Halm a, Tooneel der Fereen. JVederl., op Ailva; Kok, 
Faderl. Woordenb., D. II. bl. 400 en 401 , Chalmot, Biogr. 
JPoordenb.; Tegenw. Staat van Friesl,, D. III. bl. 597; Co - 

' 35 



138 



lot d'Escury, Holland's Roem, D. II. bl. 120, Aant. 335 en 
356 ; Bosscha, Heldendaden te Land, D. II. bl. 58, 62 en volg.; 
en vooral van Lee wren, de Genemal S. W. B a . van Aylva 
en zijn geslacht, in de Yrige Fries, 1). V. St. IV. bl. 361. 

AYLVA (Hahs Willek Baron vah), doorgaans de gouden Ayl- 
va genoemd, zonder dat men weet woarom (1), was geboren in 
Maart 1722, en een zoon van Hans Willem van Aylva, 
Grietman van West-Dongeradeel en Gecommitteerde ter Admira- 
liteit, dieio 1722 overleed, en van Agatha Wi I h el m ina van 
Aylva. Na eerst Kapitein te zijn geweest, werd hij den 11 April 
1747 lot Grietman van Baarderadeel aangesleld. Tweejaren daama 
rees er een zoo hevig geschil tnssclien hem en de ingezetenen zij- 
ner grietenij, wegens een, door hem opgeutaakt, ontwerp van bet- 
ween jaarlijks ait de deelskoslen zoa moeten strekken tot trakte- 
ni en t vaD den Grietman, dat de Erfstadhouder zich genoodiaakt 
zag er zich mede te bemoeijen. 

Aylva, die, behalve Grietman, ook nog Gedeputeerde in den 
Raad van State, Dijkgraaf van de vijF-deelen-zeedijk en Meesler- 
tnaap van bet jagtgeregt van Fries land was, overleed te 'b Gra- 
venhage den 9 Junij 1757. Zijne wed a we, Anna Gal, harina 
Humph, bad hem eenen zoon gesohonken , Hans Willem van 
Aylva, die volgt. Zij hertrouwde met Jakob Adriaan du 
Tour, Grietman van bet Bildt. 

Zie Chalmot, Biogr. Woordenb.; Baerdt van Sminia, 
Nieuma Noaml. van Griettn., bl. 238, 

AYLVA {Hans Whisk Baron vah), Heer van Waardenburg , Nee- 
rijnenen Warmenhnizen, zoon van den voorgaande, geboreniu 1751, 
werd in 1780 Grietman van het Bildt, en deed in 1781 als volmagt van 
bet kwartier Westergoo , met C. G. van Wassenaer en Bonifa- 
cius van der Haer, protest teekenen tegen het besl uit der meer- 
clerheid van de States van Friesland, »om ter Algemcene Staalsverga- 
» dering ten alerkste aan te dringen, dat de Collegien ter Admiraliteit 
» dezer Landen moesten gelast worden , om ter tafel van Hnnne Hoog- 
nmogenden ten spoedigste in gesEhrifit in te brengen, de redenen, 
ndie zij vermeenden de oorzaken te zijn van het langzaara toems- 
» ten ter see , met eene opgave der middelen , geschikt om dit 
» kwaad te weren," als boudende dit bealuit naar hun oordeel in, 
eene betniging van wantrouwen omlrent het gedrag en de maatre- 
gelen, die de Stadhouder Willem V, als Admiraal-Generaal van 
de Unie , gehonden en beraamd had. 

In 1787 was hij Lid van het Gezantschap dat namens de Al- 
gemeene Staten naar Wezel werd gezonden om den Koning van 
Praissen, op zijne ruis herwaarts, te gaan verwelkomen, even als 
bij in 1794 een der vier Afgevaardigden was, die uit Howie Hoog- 
mogenden naar Brussel gezonden werden, om Keizer Frans II, 
-wegens zijne behondene aankomst in de Oostenrijksclie Nedertauden 
te gaan begroeten. 

Inmiddcls had by in 1788 de grietenij bet Bildt met die van 
Baarderadeel verwisseld , welfce liij echter in 1 705 , uit hooide van 
de omwenteling moest verlaten. Na dien tijd schijnt hij een amble- 
loos leven te hebben geleid, tot dat hij, die na de omwenteling 
Tan 18(3 Lid van de Ridderschap van Frieslaod werd, door Ko- 
ning Willem 1 werd benoemd tot Opperhofmaarsclia Ik en Lid van 
de Eerste Kamer der Slaten-Generaal , en (evens versierd met bet 
Grootkru is der orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij overleed 
te 'aGravenhage den 29 December 1827, bij zijne echtgenoote, 
Cornelia van Brakel, eene docbter nalatende, gehuwd met 
F. W. F. T. Baron van Pallandt van Keppel, Oud-Minisfer 
van Eeredienst, than* Minister van Staat. Door dit huwelijk zijn 
de heerlijkheden Waardenburg en Neerijnen in het geslacht van 
Pallandt gekomen , zijnde tegen woordig bezitter daarvan Hans 
Willem Baron van Aylva van Pallandt, Lid vande Eerste 
Kamer der Staten-Generaal en Opperkaoierheer van Z. M, den Koning. 

Zie Faderl, Hist, ten vervolge op Wagenaar, D. Ill, bl, 
211, D. XXI, bl. 227 en D. XXVII, bl. 15; Baerdt van 
Sminia, Nieuwa Naaml. van Grietm., bl. 239. 

AYLVA (Hbssbl Dohwe Ernst van), geboren op Haniastate te 
liolwerd, den 6 November 1700, zoon van Ernst van Aylva, 
Grietman van West-Dongeradeel, en van Elizabeth van Ayl- 
va. Op zeventienjarigen leeftijd aan de Hoogeschool te Franeker 
gekomen, waar hij vier jaren verbleef, verzamefde hij er vele ntit- 
tige knndigheden. Niet tang na het verlaten van de HoogeBehool, 
den 17 Maart 1722, werd bij tot Grietman van West-Dongeradeel 
aangesleld. Hij had gedurende vele jaren grooten invloed in bet 
kwfirtier Oostergoo, wegens hetwelk bij onderscheidene eommissien 
zoo binnen als buiten de provincie bekleedde. 

(1) Missehieu vrel was tij zoo buitengewoon rijt , dat dit aanleitting tot 
dien bijnaam gaf. 



Daar hif zicb den roem had verworven een ijverig bevorderaar 
der wetenschappen te zijn , werd hij in 1731, in plaats van Si ceo 
ran Gosling a, tot Curator der Frfesche Hoogeschool benoemd; 
ook was hij in 1740 Commissar is Politiek bij de Sy node van Sneek , 
en in 1741 bij die van Bolsward. 

Tijdens de beroerten in 1748 was bij Lid der Staten van Fries- 
land en tevens een der Staatslieden , die Wrllein Karel Hen- 
drik Friso, Prim van Oranje, bet beslnit overbragten waarbij 
hij, even als in Holland, tot Erfstadhoader was aaugesteld; nadat 
zij later verslag van hunne commissie gedaan hadden, werd aan 
bem, met nog vier anderen en den Secrelaris van Sminia, op- 
gedragen, bet in forma opgemaakt diploma aan den Prins teover- 
bandigen. 

Hij was gehuwd met Bonwina van Burmnnia, bij wie bij 
vijf kinderen verwekfe als; Ernst Frans, reeds vroeger vermeld , 
Frans Ernst, wien hij in 1762 de grietenij afstond, waarover. 
hij echter na het overlijden van dien zoon, in 1768, het bewind 
weder opnam; Sicco Donwe, die later zal voorkomen; Wille- 
mina Everarda, overleden den 15 December 1770, na gehuwd 
te zijn geweest aan Tj ailing Doawe van Sixma, President 
van het Friesche krijgsgeregt , en Elisabeth Anna, ongehuwd 
overleden. 

Na in 1772 de grietenij weder aan Eyso de Wendt te heb- 
ben afgestaan, overleed llessel Douwe van Aylva, in 1774, 
aan eene siepende ziekte, op de vooroaderlijke state Hania te 
Holwerd. 

Hij telde onder zijne gemeenzame vrienden de Hoogleeraren Her- 
mannus Venema, Petrus Conradi, Tiberius Hemster- 
huis, Ludovicus Casparns Valckenaer, Joannes Schra- 
d e r enz. , en was een voorstander eener redeiijke verdraagzaamheid 
in kerkeltjke zaken; hij Het dit vooral blijken toen de geleerde 
Johannes Stinstra, Predikant bij de Doopsgezinden te Harlin- 
gen, in 1741 van Socianismus beschuldigd werd, Ook was door 
zijn toedoen de verdraagzaamheid tnsschen de Doopsgezinden en 
llervormden te Holwerd zoo groot, dat toen de kerk der laatsten 
in de jaren 1776 — 1778 verbouwd werd, de Doopsgezinden hunns 
kerk zoo lang aan ben ten gebruike afstonden, zoodat gedurende 
bijna drie jaren de Hervormden vo<5r en de Doopsgezinden na den 
middag in het zelfde gcbouw godsdienstig bijeen kwatnen; terwijl 
de Hervormden, nadat hnnne kerk voltooid was, tot een dunrzaam 
gedenkteeken hunner dankbaarheid , der Doopsgezinde gemeente zes 
keurig bewerkte zilveren nachtmaalsbekers, met toepasselijke op- 
schriften, ten geschenke gaven. In de raadzaal verdedigde bij de 
eer en onschuld met kracht en klem, waardoor bij den bijnaam 
van Aris tides verwierf. 

Zie Chalmot, Biogr. Woordenb. s Scheltema, Staatk. 
Nederl.; De zelfde, Geschied- en Letterk. Mengelw. , D. II. St. III. 
Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml, van Grietm., bl. 72 — 74; 
Aardrijksk. W^oordenb. der Nederl., D.V. bl. 715; van Leeu- 
wen in de Vrije Fries, D. V. St. IV. bl. 365. 

AYLVA (Hobbe vah), geboren in 1552 op Tjessinga-statc te Hy- 
laard, waseenzoon van Ulbo van Aylva en Sjotik Heringa. 
Hij werd den 9 November 1610 tot Grietman van Baarderadeel aange- 
sleld, en was in 1609, 1620 en 1633 gevolmagtigde ten landdage, en 
volgde als zoodanig in 1620 de lijkstatie van Willem Lodewijk, 
Graaf van Nassau, Den 24 Maart 1621 werd hij tot Curator 
der Hoogeschool te Franeker benoemd. In 1639 deed hij ten be- 
hoeve van zijnen zoon Epo vaa Aylva, dien wij reeds vroeger 
vermeld hebben, afstand van de grietenij, en was in het volgende 
jaar Commissaris politiek bij de Synode te Leeuwarden, 

Hij overleed den 14 Junij 1645 in den onderdom van drie en 
zestig jaren, en was twee malen gehuwd geweest, eerst met Frouk 
van Aylva van Witmarsum, die den 25 December 1617 
overleed. Zijne tweede vrouw, Jetske Mock em a, baarde hem 
twee kinderen. 

Zie Baerdt van Sminia } Nieuwe Naaml. van Grietm. , bl. 
232 en 233. 

AYLVA (Hobbk vah), zoon van Tjaard van Aylva, Griet- 
man van Wonseradeel , en van Margaretha van Gent, begaf 
zicb in de krijgsdienst en werd Opperstalmeester van Willem IV, 
Prins van Oranje, deslijds Stadhouder van Frieslnnd. Diarna 
werd hij Deossaard Van Bnren en was een van VPrinsen Gemag. 
tigden ter vere0ening der gescltillen , met den Koning van Pruis- 
sen, over de nalatenschap van Koning Willem III, welke 
verefFening den 14 Mei 1732 door 'sKonings Gevolmagtigden te 
Berlijn, en den 16 Junij daaraanvolgende door den Prins zelven 
op het huis te Dieren getcekend werd. 



139 



later was Ay It a Generaal der Infanlerie, Kolonel Tan een re- 
giment voetvolk en Kommandeur van Maastricht, welke Testing 
hij in 1747 zeer dapper tegen de Franschen, onder den Maar- 
schalk van Sakaen, verdedigde, en die nietovergaf, dan toen faij 
daartoe, ten gevolge van den gesloten Trede, last van den Prins 
van Oranje had bekomen. Hij bedoog daarbij dan ook zeer eer- 
lijke voorwaarden, en verliet met alle krijgseer de stad. Maas- 
tricht was hij de overgave ruim drie welen ingesloten geweest. De 
Dozen hadden gedurende dien tijd eenige nitvallen gedaan en eenige 
mijoen doen springen, waardoor de Franschen, die zes malen de 
bastions beatormden, veel volt verloren, Met dit al sneuvelden 
er van de bezelting ook onderscheidenen , onder welke eenige Jie- 
den van naam. Oot waieu, behalve eenige Testingwerken , Tele 
voorname huizen, en onder deze het Statenhnis binaen de stad, 
ja geheele straten door boatmen zeer beschadigd of vernield ge- 
worden. Het verdrag, waarbjj de bezetting werd toegestaan met 
alle militaire eerbewijzingen de Testing le verlaten, werd den 7 
Mei 1747 geteekend. De bode, door Aylva afgezonden, omdaar- 
van detijdingaan Prim Willem IV te brengen, bragt, bij zijne 
terngkomst , hem de aanstelling tot GouTernear Tan Maastricht over. 
De MaarachaJk ran Saksen, ota zijne achting te loonen voor den 
moed en de bekwaamheid door Aylva in het verdedigen van 
Maastricht nan den dag gelegd. liethem, bij zijne nittogt, volgens 
eene afzonderlijke bepaling van het verdrag, Tier kanonnen en 
twee mortieren tiit de Testing medeToeren, en zalks , luidens de 
woorden Tan het Terdrag, uit aanmerking van den Baron van 
Aylva. Be Siaten-Generaal der Republiek wilden voor den vij* 
andelijken Generaal niet onderdoen in het erkeonen van Aylva 'a 
verdienslen, maar schonk hem, op Toorstel Tan den Stadhouder, 
die stukken tot eene vereering rati zijne manmoedige verdediging. 
Bij '» mans leven stonden die Tnurmonden Toor het Gonvemement te 
Maastricht, doch na zijn overlijden, den 15 December 1772, wer- 
den zij, op last der Staten Tan Friesland, aan welke provincie 
Aylva ze bij uitersten wil Termaakt had, Toor de hooldwacht te 
Leeuwarden geplaatsc. 

Aylva was rijzig Tan gestalle , schraal van wezen, doordringend 
Tan oog, doch van geen viiendelijk Toorkomen, nietlemin bezat 
hij een uilnemend karat ter, als zijnde zeer godsdienstig, door en 
door eerlijk, en oftchoon anders spaarzaam, bijzonder mededeelzaam 
aan de armen, voorts heed hij herhaalde malen blijkgegeven, van 
een ervaren krijgsman te zijn , en wist hij zijne herelen naauwkeorig 
te doen nakomen, door, zonder aaozien de* persoons, de nalatigen 
te straflen. 

Zijn portret kmnt voor in de Nalez. op de Faderl. Hist, van 
Wagenaar, D. I. bl. 434- 

Zie, bclialve dat werk, voorta Wagenaar, Faderl. Hist, D. 
XIX, bl. 94—99, D. XX. bl. 160 en 181; Chalmot, Biogr. 
Woordenb.; Bosscha, Neirlands Heldend. te Land, D. II. hi. 
665 — 658; Tan Leeuwen* in de Frije Fries, D. V. St. IV. 
bl. 367, 382 en volg, 

AYLVA (Hobbe Esaus Tin), Trij- en erfheer van Ameland, 
geboren in 1645 op Holdinga-bm-gt fe Anjnm, was een zoon van 
Ul bo ran Aylva, Grietman Tan Eaarderadeel , eu van Uylck van 
Lycklama, werd den24 February 1671 aangesteld tot Kapitein, 
en verwisselde deze betrekking den 21 Janaarij 1675 met die Tan 
Grietman en Dijkgraaf Tan Oost-Dongeradeel. Dadelijk na zijne be- 
noeming zitting in de Friesche Staatsvergadering gekregen hebben- 
de, hielp hij, den 18 Februarij van dat zelfde jaar, de resolutie 
opmaken, waarhij het Stadhoudernchap van Hendrik Casimir 
voor hem en zijne nakomelingen erfelijk werd verklaard. Hij was ge- 
hnwd met Anna Dodonea of Deed thoe Schwartzen^erg 
en Hohenlansberg, die hem twee dochters schouk, en na zijne 
dood, welke den 7 Mei 1692 plaats had, hertiwwde met Edz[ard 
van Bur mania, Grietman van Fcrwerderadenl. 

Zie Chalmot, Biogr. fFbordenb.j Baerdt van Sminia, 
IVieutee Naaml. van Grietm. , bl. 83 en 84. 

AYLVA (SiccoDouwb tar), zoon van Hesse 1 Donwe Ernst 
van Aylva, en Tan Bouwina van Burmania, was eerst Lui- 
tenant bij het voetvolk en werd den 3 Mei 1780 Grietman Tan 
Oost-Dongeradeel. In de jaren 1781 en de vofgende behoordehij 
tot die Leden der Staten Tan Friesland , welke de Pa triott is che pari ij 
waren toegedaan, en later te Franeler afzonderlijk Tergaderden, 
zoo dat hij na de omwenteling Tan 1787 naar buiten 's lands week. 
Naauwelijba echter was de omwenteling Tan 1795 daar, of bij werd 
in de Regering van de provincie benoemd, en toen hij voor het 
eerst weder in zijne voormalige woonplaats Hoi werd vers cheen, waar 
hij algemeen bemind was, werd hij aldaar met graot vreogde- 
beioon statelijk ontvaogen. 



In 1796 nogmaals tot de minderbeid der volksvertegenwoordi- 
gers in Friesland behoorende, week hij naar Groningen, doch 
kwam spoedig daarna weder terng. 

Onder Koning Lodewijk Napoleon was hij Lid van hetDe- 
partementaal bestaar van Friesland. 

Hij overleed ongehnwd in April 1807. Zijn portret, gegra- 
Teerd door Vinkeles, komt Toor in het Fervolg op de Faderl. 
Hist, van Wagenaar, D. XIII. bl. 188. 

Zie Toorta dat werk, D.HI, bl.74, D. XXII. bl. 40, D. XXIV. 
hi. 64, D.XXIX. bl.23, 56, 57, en D, XXXV. bl.311en354j 
Baerdt van Sminia, NieuweNaaml. van Grietm,, bl. 74 en 
75, 

AYLVA (Sjcrd of Sjoerd taw), zoon [van Epo Tan Aylva, 
Grietman Tan Wonseradeel, en Ebel Jaws ma, woonde te 
Schaard en was te gelijk met Tjerk Walt a, van Tjerkwerd, 
Douwe Hidema en Doede Bonga, Tan Kimswerd, Opper- 
hoofd van de Schieringers , die Hertog George van Saksen, 
in het jaar 1504 in Franeker belegerd hielden. 

Den 26 September 1509 kwam hij op eene ongelukkige wijze 
cm het leTen, want bij den toen heersehenden grooten watervloed 
zijne Inechts willende te halp schieten otn het ree te redden , 
overviel hen het water, zoodat menschen en vee gezamenlijk ver- 
dronken. Hij was gelrouwd met Syts Walta, bij wie hijnegen 
kinderen verwekt had. 

Zie Schotanns, Getchied. van Frie&l., bl. 474 en 632; 
Tegento. Staat van FriesL, D. III. bl. 175 en 176; Chal- 
mot, Biogr, Woordenb, ; Scheltema, Staatk. Nederl. ; Aard- 
rijksk. Woordmb. der DlederL, D. X. bl. 304 en 305. 

AYLVA (Sjoebd vah), zoon van Tjaard van Aylva, Griet- 
man van Dantnmadeel en van Jets van Aylva, werd den 11 
December 1656 aangesteld tot Grietman van Dantamadeel en had 
groot verschil met de stad Dockum over haar regtsgebied; doch 
by besluit Tan de Gedeputeerde Staten van Friesland, van 10 Ja- 
naarij 1662 werd de regering van Dockum bevolcn geen verdere 
jnrisdictie te plegen dan tot in de stadsgracht en het uiterate einde 
van de valbrng. 

Aylva was medelid van de Staten van Friesland en van de 
Staten-Generaal. Hij deed in 1666 afstand van de grietenij ten 
behoeve Tan zijnen zoon Tjaard van Aylva, en werd den 7 
October Tan dat jaar Raadsheer in het Hof Tan Friesland, welt 
ambt hij twee maanden daarna overdroeg aan Pibo van Donia. 
Doch den 27 Februarij 1672 op nieuw verkozen, bleef hij het (ot 
aan zijnen dood waarnemen. Hij overleed den 19 Oclober 1679 
op Mectemastate te Rinsmnageest , waar bij zijn gewoon verbtijf hietd, 
en was gehnwd met Juliana Mauderik, bij wie bij zes kinde- 
ren verwekt had. 

Zie Tegenw. Staat der Prov. Friesl. , D. II. bl.252; Baerdt 
van Sminia, Niewwe JVaaml. van Grietm,, bl. 124. 

AYLVA (Tjaakb of Tjebrd taw) , de Tader van den voorgaande , 
en een zoon van TJ lb o van Aylva en Saepk Winia., werd den 
26 Mei 1601 tot Grietman van Dantamadeel benoemd, en in 1615 
als buitengewoon Gecommitteerde uit Oostergoo naar de Staten- 
Generaal geroepen, ten einde te helpen voorzien in de geschillen, 
omtrent de godsdienst ontstaan, en het beramen van een plan, tot 
het houden eener nationale Synode. Ook was hij lid van de Ad- 
miratiteit en volgde, als volmagt wegeas Dantamadeel , de hjkstatie 
van Willem Lodewijk, Stadhonder van Friesland , in 1620. 
Hij overleed den 23 Februarij 1628, en was gehnwd met Jets, 
dochter Tan Epo Tan Aylva en Auk Tan AylTa, bij wie hij 
twee kinderen won. 

Zie Baerdt van Sminia, JViewwe Naaml,van Grietm., bl. 
122, 

AYLVA (Tjaaud of Tjemb vah), een der Hoofden van de Vet- 
koopers, maatte zich in 1420 met list meester van Makkuin. Hij 
aehreef, bij afwezigheid van Sicko Sjaerdema, bet hoofd der 
Schieringers, eenen brief voorzien met Sicko's zegel, daartoe 
behendig Tan eenen anderen brief geligt, aan den kastelein van 
Makknm, waarin dezen gemeld werd : a Geheel Oostergoo en Wester- 
»goo kwamen in de wapenen, men kon het volk niet bedwingen, 
» waarom de bezettelingcn vermaand werden zich in tijds te voorzien , 
»eer zij door het razende volk over val ten werden," De bezettelin- 
gen dezen brief lezende, werden geheel onlsleld, en, daar zij van 
Graaf Jan van Beijeren geen ontzet nog bijstand te wachten 
hadden , en bovendien het kasteel in geen goeden staat van ver- 
dediging was, gingen zij te scheep en voeren met bonne, goe- 
deren, krijgsbehoeften en leeftogt weg, zoodat Aylva's list gelnkte 
en hij meester van het slot werd, terwijl deze onderneming f evens 



140 



diende ler bespoedigiajj van het sluitea van em beetsad, waar- 
over men bezig was te haodelen. 

Zie Schotanus, Geschied von Friesl,, bl. 253, 

AYLVA (Tjaird of Tjebrd vah), zoon van Cornell* van 
Aylva, Grietmaa van Wonseradeel, en van Juliana tboe 
Schwartzenberg, geboren omstreeks 1712, werd dea 7 Hei 
1734 Grietman van Baarderadeel , welke grietenij hi|, na de dood 
van zijnen vader, den 9 Maartl747 met Wonseradeel verwisseldiv 

Hij lieeft vele gewestelijke en staatsambten wet lot bekleed', zoo 
was liij Bijkgraaf vaa de vijf deelen en van Wooseradeels snide* 
zeedijken, Gecommitteerde. in bet miiwiergetal , Lid van de Stolen- 
Gcneraal, en werd in Maart 1747 Curator der Friesche llooge- 
school; doch inzonderheid lieeft hij zieh< eoem. vecworven, door he t 
wel uitvoeren van een gewigtig gezantschap wm eenige Duitscbe 
hoven , in 1744 , ten einde ze te bewegen , om hunoe geraaaJbte 
verbonclen met bet hei* vaa Ototenpiji na> te komen. Uit rijne 
memorien en berigten hierotnlrent biijken zijne bekwaauiheid en 
doqrzigt. Ook werd hij : geprezea als een geleerdf bevorderaar van 
Kunsten en Welensehappen , en als een mend van gouBdieBStige 
vrijheid. Hij was de Ujdgenoot en vriend va» WiUeni van 
Haren, doch even als deze meermalen bet slagjofigr ran. intrigue 
en hofkabaal, en overfeed 1 den 11 September 1757, na nog- geen 
jaar getrouwd te zija gcweest met Juliana Agatha thoe 
Schwartzenberg. 

Zie Wagenaar, Vaderl. Mist,, ft. XIX. W. 490; Kok, Va- 
derl. Woordenb., D. II. bl. 405; Chalmot, Biogr,. Woor-dsnh.; 
Scheltema, Staatk. Nederl ; Raerdt van Sminia, Nieuwe 
Naaml. van Grietm., hi. 23? en 238.; van leectwen, in. da 
Frije Fries, D. V. St. IV, bl. 365, 

AYLVA (Ulbotab}, zoon van, Ilobbe va.» Aylva, Grietman 
van Baarderadeel, en van Fro at van; Aylva, was geberea in 
1817, en werd den 16 Jnlij 1640 Gnetman van Baarderadeel, 
welke grietenij bij in 1647 met Wonsetadeel veKwisselde. Hij 
had gedarendeeenige jaren veel gezag in de kamer vaa Westergoo,. en 
bediende wegens Frieslaud de meeste Staatowwnissjen , wider 
anderen die tot de groote Vergadering in 1651. Veel had men van 
zijne bekwaamheid en vaderlandsliefde kunneo verwachten, doch 
hij stiert in den bloei zijner jaren, in 1652, en mas gehuwd met 
Hylck van Lyella,n*a, bij wie hij vier linderen verweki had. 

Zie Scheltema, Staatk. Nederl; Baerdt van Sminia, 
Nieuwe Naaml. van Griettn,,, hi. 243 en 234. 

AYLVA (Ulbo, Baron van), zoon van den Luitenant-Generaal 
Hans Willem Baron van Aylva en Fronct van Aylva, 
voigde in zijne jengd, zijnen. beroemden vader in de trtjgsdiengt , 
en werd den 18 Febraarij 1679 Grietman, van Idaatderadeel , en 
den 28 Mei 1692 van Oost-Dongeradeel. Vervolgen*. bclleedde hij, 
zoo binnen als buiten de provincieFiiesland p de meeste Staat»commis- 
sien, en had gedurende vele jarei) grooten invloed, vooral in de 
Xamer van Oostergoo. Ondersclieidene malen was hij Commissaris 
politick bij de Friesche Synode, zoo als in 1095 te Dockum, in 
1097 te Heerenveen, in 1706 te BoWard, in 1715 te Harlingen 
en in 1717 te Leenwarden. 

Hij droeg in 1720 de grietenij aan zijuca schoonzoon Alber- 
tns Aemilius Lamoraal Rengera over, en, overteed den 29 
April 1725 op Haniastaie te Holwetd., Bij zijne huisvi-onw Helena 
van Aylva, had hij eene dochter. 

Aylva werd wegens zijne rijkc mate van verstand en oordeel", 
om een nuttig gebrnit ec van te maken, en tereos door ernsthaf- 
tigheid en etend vastigheid in grondbeginselen , als een sieraad van 
zijn geslacht en vaderland beschouwd. 

Zie Scheltema, Staatk. Nederl; Ba.erdt van Sminia, 
Nieuwe Naaml. t>a» Grietm.. hi 84 en 85. 

AYLVA (Watss vah), zoon van Tjaard van Aylva, Grietman 
van Wonseradeel , was een der teekenaars van het Verbond der 
Edelen, en werd daarom eerst te Antwerpen gedagvaard, doch 
niet verschijnende, met verbeurdverklaring zijner goederen geban- 
nen. Hij was gehuwd met Franake van Grustra. 

Zie Kok, Vaderl. JFoordenb., D. II. bh 403; Ghalmot, 
Biogr. Waordenb.; Te Water, Verbond der Edelen, D. II. 
bl..l«8 en lfi9. 

A.YLVA (Wijbbawd viis), zoon van Rienck van Aylva en 
Hi,l of Hylck Roorda, werd tijdens de Spaanscheonlusten ver- 
dacht gehouden dat hij den Koning niet getrouw was , en zulka te 
mcer omdat zijne znster gehnwd was met Jan Bonga, openlijk 
bekend als een hoofd der vrijheidlievende Friezen; ook bleek het 
welhaast dat dit vermoeden gegrond was, want toen Sneek zioh in 
1572 aan 's Prinsen zijde voegde, ontdekte hij, die mede een on- 
derieekenaar van het Verbond der Edelen was, ook zijne gezind- 



heid, en verklaarde zicb tmbetchroomd een voorstander der vrijheid 
en een tegenstander vaa Spanje. Hij werd teen tot (Hdwmati vaa 
Sneek heneemd. 

In 1587 werd hij door de misnoegden in FtiesJand, aan wier 
hoofd zieh Hessel van Ayima bevond, met Domainicns 
Richaeus van Postella, naar Engeland. gezooden , ora, uasaenc 
de gemeeoe volmagten van Oostergoo en hunne bondgenooten van 
Westergoo, Zevenwolden en desteden, derKoaingin van Engeland, 
de hooge overheid vaa Frtetland aan te bieden. 

in 'een gedieht vaa Gellius Sneeanus (1) leest men: 

Hie pietatis amant Wibrandus ab Alnva: qui tam, 

Eiilio et vbclft tristia qnaeque tulit, 
Sed ne cede malis, in Chriato fortior ita: 

Hunc si respicias, ukioa iata feres. 

dat ia: 

Hen vriend vaa Godsvracbt, wa» van Aylva, die weleer 
Als balliDg roadavierf of in kluiaters werd. gealagen. 

Beewijk niet coder 'bleed,, maair sterk u in- den. Heer, 

Want wie op Chrtstu» ziet t zai 't kruis te lig'er dragen. 

waaruit men zou tnceten opmuken, dat hijona de zaat der vrijheid 
het leed van. kerker en ban zou hebben ondervoaden, doch bij de 
gesehiedschrijven is daarvan geen melding gemaakt.. 

Zie Ho oft, Ferv: der Nederl. Mist., bh 237 m 238:; Wt- 
g^eaaar, Vaderl. Hist., ft VIII. bL 212 en 213; Te Water, 
Verb, der Edekn, St. H. bl. 169—171; Kok, Vaderl. Woov- 
denb., D. II. bl. 403 en 404; Cka&mot, Biogr. Woordenb.,- 
Scheltema, Staatk. Nederl. 

AYSMA (Dobkb viit) (2), zoQa van Schelte van Ay a ma en 
Ti«t» Aosgema, werd in 1582 Grietman van Ferwerderadee), en 
was een dergenen , die, na vrachteloos aan denStadhouder, Graaf 
v an R a a n e n he rg , een request te hebben ingeleverd' om tot de Uoie 
van Utrecht toe te treden, eindelijk besloten, zooder zijne toestem- 
ming, daartoe over te gaan. Op den landsdag van 1581 word hij 
als Gedeputeerde uit Oostergoo gelozen. en ontving met zijne ambt- 
genooten zijne iostmetiet la het jaar 1598 was hij met Wopke 
S«heltema en llommerus van Harinstna gecommitteerd^ 
om de wkening van den Ontvaager-Geaeraftl Xaco Dijkstra, 
die van kwade administratis beschnldigd werdi, op tenemeo. Later 
vindt men hem niet meet' vermeld , vermoedeJijk ia bij tort daarna 
overleden. 

Zie Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. van Grietm., bl. 
48 en 49. 

A.YSMA (Fokke viir), breeder' van den voorgaande, was in het 
jaar 1564 en naderhnud Schepes vsta teeu warden , en trad in' het 
Verbond der Edelen. Hit noodzaakta hem am later de atad zijner inwo- 
niiig te varlaten , ten einde grootee onheil voor te komen. Naderhand 
werd hij dan ook door den Aaad des Koninga inFriesland openlijk 
gebannen, zeker op last van Aiva, die hem beschnldigde, 
adat hij naar den kerkeraad te Anlwerpen was gezonden, tot het 
naanhooren der voorsteflingen nopena het aanhieden van drie mil- 
nliocnen schats aan den Koning ter verwerving van vrijheid in 
ngeweten en godsdiensb" • 

Zie Marcus, Sentcniiin van Alvci, hi. 168;; Te Water, 
Verbond der Edelen, St. II. bl. 171 en 172, 

AYSMA {lUssBi vih), ook wel verkeerdelijk Aitsmi genoemd, 
een broeder van de beide voorgaanden, moet reeds voor den 
opstand legen Spanje als een man van groote bekwaamheid zijn 
bekend geweest, aangezien hem, in het jaar 1564, door de Ge- 
deputeerde Staten van Friesland het Landboek van fflartena werd 
aanvertrouwd. 

Zijne verkleefdbeid, aan 'a Lands voorregten of zijne genegenheid 
voor de onroomscheoi, zal oorzaak geweest. zijn waarom hij zieh 
tegen den Hertog v.an Aremberg verzette, toen deze de Abten 
nit Friesland naar Utrecht wilde laten vtertrekken, om eene verga- 
dering bij te wonen, waartoe zij door den Biwchop beschreven 
waren. 

Hij kwain hierdoor in verdenking bij den Hertog van Alva, 
en daar hij (evens het Verbond der Edelen geteekend had, zag 
hij zioh gedrongen Friesland te verlaten en elders eene schailplaats 



(1) Te vinden in Frisia ffclnlis, p. 151. 

(SJ De gesJachtoaara iris cijcnjiji Lsuta; Joch toen Doeke't prwntvn- 
der Aysmastate te Beetgtun was ten cteel geialleii, heeft hij dien n*am 
aangenomen , iraaiin zijne afslammelingen hem volgden, Koewel ook »m- 
inijen ritK Lauta van Aysma schr^vei). 



141 



te zoeken. Uij begat zich eerst naar Groningeo, waar hij in 1560 
tot Syndicus werd aangesteld. Hoe lang hij deze betrekking hceft 
waargenomen is evenwel onzeker. Nog in 1565 koint bij als Syn- 
dicas voor, doch later schijnt hij naar Emden te zija verlrokkeu, 
waar hij gelegenheid vond om , tea behoeve van de zaak der vrij- 
heid, geld en krijgsvoik bijeen te zamelen, die hij naar Friesland 
zond. 

Hij werd door Alva gebannen en zijne goederen verbeurd vcr- 
klaard. Van zijn voorzigtig beleid en zijne standvastigheid gaf bij 
blijk in de onderhandelingen met den Graaf van Rennenberg 
over de Burgerwacht te Bolsward. 

In 1 577 in zijn vaderland teruggekerd , werd A y 8 m a afge- 
vaardigd naar de Algemeene Staten, waar hij ijverig werkte tot 
vermindering der belasling. In het volgende jaar werd hij Voor- 
zitler van het nieuwe geregtshof, welks gezag hij volijveng voor- 
stond tegen alien, die er eenigen inbreok op wilden maken. In 
vroegere tijden was het burgerlijk gezag door het Hof of 's Konings 
Stadhouder en Raden oitgeoefend ; doch sedert de inBtelling van 
het Collegie der Heeren Gedeputeerde Staten, was het gezag van 
het Hof in het sink der burgerlijke regering aanmerkelijk vermin- 
derd, en vond zich nu, bepaald tot de handhaving van de burger- 
lijke en lijfsirafFelijke regtspleging j doch Aysma zou gaarne 
gezien hebben, dat het burgerlijk bewind zoowel als het regterlijke 
aan het Hof was toevertrouwd gebleven, doch hierin vond hij te- 
genstand, vooral bij den edelen Duco van Martena, die wijs- 
selijk voor de afscheiding van beide magten waakte. 

Toen de Algemeene Staten eindelijk besloten hadden in 1584 
de Hooge Overheid dezer landen aan den Koning van Frankrijk op 
te dragen, werd Aysma, nevens Jelger Feytsma, door de 
Staten van Friesland benoemd , om met andere Afgevaardigden , die 
aanbieding te doen. 

Uit Frankrijk ternggekeerd , Iwam Ays ma in geen gerioge ver- 
denking, dat hij ten tijde van Leicester den Engelschen te veel 
genegen was. Deze verdenking was niet zonder grond; hij toch 
was de voornaamste drijver om de Hooge Overheid van Friesland 
aan de Koningin van Engeland aan te bieden, ten welken einde 
Wijbrand van Aylva en Dominica u Richaeus van Pos- 
tella, naar Londen waren afgevaardigd, door de volmagten van 
Oosiergoo, baiten toestemming van den A del en Eigengeerfden en 
tegen het genoegen van den Stadhouder Willem Lodewijk, 
Graaf van Nassau. Van hier dat dit Gezantschap niet erkend 
werd als van Staatswege gedaan, en het antwoord van de Koningin 
niet op den Landsdag gelezen, Dit zal ook de rede zijn waarom 
de geschiedschrijver Everard van Reidt. Raad van den Stad- 
houder en zeer aan hem gehecht , Aysma afschildert » als een man , 
» onvoorzigtig in het stuk der Regering, van kleine ervarenheid , 
» iigtgeloovig en kleinmoedig." Men gist, dat Aysma in dezen vreem- 
den handel meest bedoeldeeen grooter gezag van het Hof, waarvan 
hij Voorzitter was, en dus zijne eigene grootheid. Zeker gaat het, 
dat het verrigtte in dezen van zeer nadeelige gevolgen voor hem 
was; niet alleen werd hij in 1587 geweerd uit den Raad van State, 
maarhij werd ook gevangen genomen en in zijn huis bewaakt, zonder 
dat iemand toegang tot hem had, omdat er brieven gevonden wa- 
ren, die hij aan Prouninck, Burgemeester van Utrecht, ge^ 
schreven had, waarin hij diens raadslagcn en voornemens prees, 
en over de Regering van Friesland klaagde , zeggende, dat zij die 
de meeste magt in handen hadden, naar des vijands konost ver- 
langden. 

later weder ontslagen zijnde, begaf hij zich naar leicester, 
die zich destijds te Hoorn bcvoud, hem dringend verzoekende eene 
reis naar Friesland te doen. Deze dan, om hem aan de hand te 
gaan en tevens zijn eigen doel te bevordeien, schreef, met 
voorbijgaan van de Stadhouder en Gedeputeerde Staten, aan de 
geregten van grietenijen en steden , uit Medemblik, dat zij eene 
dagvaart beschrijven zouden, waarop hij wilde verschijnen. Doch 
eer deze brief van uitwerking Ion zijn, hadden de Gedeputeerde 
Staten van Friesland den President Aysma eerst in zijn huis in 
bewaring gesteld en naderhand van zijn ambt ontzet, en zonden 
verder eenen brief aan Leicester, waarbij hem vertoond werd, 
hoe het alleen aan hen stond, eenen landdag te beschrijven, dien 
zij thans voor ondienstig oordeelden; verzoekende hem dus die 
reis te willenstaken, dewijl daaruit niet dan onrust te voorzien was. 
De allezins verstandige en voorzigtige besturing in het beleid dezer 
zaak, gaf een verderen krak aan het dalend gezag van Leicester 
en aan de woelingen van van Aysma. 

Verdere levensberigten vindt men van hera niet opgeteekend , 
dan dat hij gehuwd was eerst met Taak Mockema en daarna 
met Catharina Esgema of Aesgema, en vier kinderen pa- 



llet (1); dat hij 1590 nog leefde, blijkens zijnen in dat jaar ge- 
schreven brief aan Suffridas Petri, en dat hij te Leeuwarden 
in de groote kerk is begraven, zoo als lerwerda (2) getuigt. 

Zie , behalve de in bovenstaande noten nangehaalde werken , E. van 
Reidt, Hist, der Nederl. Oorlogen, bl. 102, 104, 134 en 135; 
Bor, Nederl. Oorl, B. XX. bl.rJ38(63), B. XXII. bj. 867 (11) 
en B. XXIII. bl. 106 (73); van Meteren, Oorl. en Geschied. 
der NederL, D. V. bl. 139, die hem echter verkeerdelijk Dr. Jel- 
ger Aysma noemt; Ho oft, Vervolg der Nederl. Hist., bl. 238, 
296 en 287; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. V11I. bl. 56 en 
volgende; Scheltema, Staaik. NederL; Gab. de WaJ, de 
Claris. Fris. jureconsultis , pag. 10, 15 en 422. 

AYSMA (Siboio van), brocder van de drie voorgaande, was een 
der teekenaars van het Verbond der Edelen. Hij bevond zich in 
September 1566 bij Tjerk Wall is, Burgemeester van Leeuwar- 
den , van wiens roemruchtige daden hij eenige aanteekeningen bield. 
Eerst vertrok hij vrijwillig uit Friesland, doch in het jaar 1568 
werd hij openlijk gebannen. Toen begaf bij zich , met zijnen broo- 
der Hessel, naar Emden, en wendde daar zijne pogingen tot ver- 
lossing van het verdrukte Vaderland aan. Na zijne terugkomst weid 
hij tot Ontvanger aatigesteld. 

Zie Te Water, Verbond der Edelen St. II. bl. 178 en 179. 

AYTTA (Berkibdds Bccuo of Bahebd Bucbo v*h) , een Friesch 
Edelman, zoon van Gerben van Aytta en Jets Bacama, 
peboren in 1465, was de oom van vaders zijde, de Ieermeesler en 
bevorderaar van den beroemden, hier onder volgende Viglius 
van Aytta van Swichem, Te Leaven roem verworven heb- 
bende door geleerdheid en Pastoor te Huizum zijnde , werd hij Raad 
van George van Saksen, Heer van Friesland, en toen deze de 
bediening van den Stadhouder Hugo van Leysenich door eenen 
Raad van zes personen deed vervangen, was hij een der drie in- 
boorlingen, die daarin geplaatst werden. Naderhand werd hij Raad 
bij K are 1 V, die hem later tot Raadsheer in bet Hof te 's Gra- 
venhage aanslelde, alwaar hij den 3 September 1528 overleed en 
begraven werd, De oprigting van het gedenkteeken ter zijner na- 
gedachteois in de kerk te Swichem wordt door sommigen aan zij- 
nen neef Viglius toegeschreven. 

Hij was een man van groote verdiensten en zonderlinge bekwaam- 
heid. In Friesland ging destijds bijna alles door zijne handen, en 
in de belangrijkste bezendingen aan den Keizer en naar Engeland. 
en Frankrijk werd hij gebruikt. 

Zie v(an) H(eussen) en v(an) R(hijn), Kerk, Outh. , D. III. 
bl. 756; de Riemer, Beschr. van 's Gravenhage, bl. 236 en 
237; Sjoerds, Beschr. van Fried. , D. I, bl. 875; Chaimot, 
Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl.; Gab. de 
Wal, de Claris. Fris. jureconsultis , p. 12, 21 et 423. 

AYTTA (Bucho vah), Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Aarts- 
diaken te Uperen , werd , toen Koning F i 1 i p s , in 1 576 , met toestem- 
mingvan Cornelis Jansenius, eerslen Bischop van Gent, eene 
geheele nieuwe proostdij in de kerk van St. Baafs te Gent oprigtte , tot 
die waardigheid benoemd. Bij de Algemeene Staten stond hij mede 
in groot aanzien, want deze zonden hem in datzelfde jaar als een 
hnnner Afgevaardigden naar Gent, ora de bevrediging le belpen 
sluiten welke hij teekende. Eveneens was hij in het volgende jaar 
een der onderteekenaars van de Unie van Brussel. Ook was hij 
een der Gemagtigdea op de vredehandeling te Kenlen in 1579; 
doch toen de onderhandelingen aldaar mislukten, de gemoederen 
in Nederland meer tot tweespalt neigden, Roomschen tegen Her- 
vormden, Hervoi'mden tegen Roomschen opstonden, keerde Bucho 
niet met de overige Gezanten naar het Vaderland , inaar bleef eeni- 
gen tijd in Duitschland, en begaf zich eindelijk bij Don Juan, 
om zieh met den Koning te verzoenen. 

Hij overleed den 31 October 1599. Zijne zinspreuk was: Quae 
surmm sunt quaerite (Zoekt de dingen die boven zijn). 

Zie van Loon, Nederl. Historip., D. I. bl. 235 en 277; 
Wagenaar, Vaderl. Hist, D. VII. bl. 278 en 315; Kok, 
Vaderl. Woordenb. ; Chaimot, Biogr. Woordenb. ; d e J o n g e, 
de Unie van Brussel, bl. 70; Algem. Konst- en Letterbode, 
1849, D. I. bl. 18. 

AYTTA (Gmbrawd vas), zoon van Folkert van Aytta eu 
Ida Hania, geboren in 1519, werd in 1557 Grietman van Wym- 
britseradeel, en was in 1550 een uit de Staten van Friesland, die 

(1) Kok (D. II. bl. 410} en Chaimot (D.I. H. 97) zeggen , naar erne 
■verkeerde lezing van Te Water, Terbond der Edelen, St. H. bl. 162, dat 
hij op eene reize tot de Slaatsvergaieripg , te Breda overieden en aldiur 
begraven is, doch dit was Hessel van Aysma, loon van Hotifij ilia 
reeds in 1664 stierf, 

(2) Wapenback , D. I. hi. 88. 

36 



142 



door den Stadhouder Casper Robles werden opgeroepcn, om 
middelen te beramen tot het aanwerven en onderhouden van vier 
vaandels krijgskneehten ten behoeve van den Koning van Spanje ; 
hetwelk, nit hoofde van de groote somme gelds, welke men reed:) 
had gegeven, en de uitgepulheid van het land werd geweigerd. 

Aytta was gehuwd met Tiet Rheen, die hem zes kinderen 
schonk, en won bij zijne btjzit Catharina Petri of Pieters, 
eenen zoon, die echter later gewettigd is. Hij stierf den 19 April 
1573 te Swichem, nadat hij kort te vOren uit Brahand, waar hij 
zijnen broeder Viglius fcezocbt had, wa« teraggekeerd. 

Zie Baerdt van Sminia, Nieuwe Naaml. van (rrietm., hi, 
293. 

AYTTA (Rihhb Tin), broeder van den voorgnande, gehoren 3 
July 1509, moest reeds als zesjarig kind de treurige gevolgen der 
onlusten beproeven , welke te dier tijd Friesland teislerden ; den 2$ 
Januarij 1515 tnch zag zijne moeder zich gedrongen am, wihle 
zij bet leven hehouden, met hem en zijnen jongeren broeder en 
jeugdiger zuster naar Leeuwarden te via glen, aangezien Jancko 
Douwema en zijne medestanders de vaderlijke stins Barrahuis 
overvielen. Hij werd in 1552 Grielman van Oust- Dongeradeel , Jen 
toen hij zijne benoeming ontvangen iiad, stondeu de ingezetenen 
der grietenij hem bij eene akte van 27 Januarij van d;it zelfde jaar 
tae het ambt aan te nemen, doch onder voorwaarde, dat hij er 
voor waken zou, dat de oude privilegien, icglen en votirregten 
nageleefd werden, en dat hij Diet te Dockum, maar, volgens oud 
gebruik, in de grietenij zou wonen en de geregtszittingen op de 
de gebruikelijke plaatsen houden. Toen hem nu eenige jaren lalcr 
een request van Burgerneesters van Dockum, werd in handen ge~ 
steld , waarbij zij verzochlen dat den Grietmannen van Oost- en 
West-Dongeradeel mogt gelast worden om hunne regtzittingen in 
die stad te houden, beriep hij zich op bovengemelde akle, en 
verwees de inleveraars van bet request naar de ingezetenen zijner 
grietenij , die daarover alleeu konden beslisBen, Als geirouw aan- 
hanger van Keizer Karel V en Koning FilipB II, zag hij met 
unart, dat hunne zaken hier te lande dagelijks achteruit gtngen , 
en bood, zoo veel hi'tn doenlijk was, hunne medestanders mocdig 
wederstand. Eindeiijk overviel hem eene ziekte, waaronder hij in 
April 1570 bez week, Bij zijne beide echtgenooten Ida He tie ma 
en Johanna Jlommarli had hij, geene kinderen, maar buitcn 
eoht had hij eenen zoon, Johannes Rintzius genaamd, die na- 
derhand geeslelijke werd. 

Zie Baerdt van Sminia, Nieuwe NaamL van Grietman., 
bl. 78 en 80. 

AYTTA (Wiglb vah) vah Swicmm, of, zoo als hi] veelal ge- 
noemd wordt, Viblics ab Aytta Swiceiemus,. een broeder van de 
beide voorgaanden, werd den 19 October 1507 op B.'irrnliiiix, eene 
state bij Wirdum , niet ver van Lceawarden , geboren. Door zijns 
vaders broeder, den hiervoor vermelden Bern a rd as Bnclio 
van A ytta tot zoon aangcnomen , werd bg door deien tot de Jet- 
leroefeningen bestemd; Eergt oeFende hij uch la Deventer, ver- 
volgent te Leyden onder Guliclniua Veri«», da^ma te '» Gra- 
venhage onder Volkart van Bergen en vert rok met dezen laat- 
«te in de herftt van 1522. naar de Leuvensehe Uoogejichool , waar 
hij zich gednrende de eeisto twee jaren oj)> de letterkunde toelegde 
en vervolgen8, op annraden van zijnen oom , zich in de reglBge- 
leerdheid beson te oefenen. Vier jaren vertoefde hij te Leuven , 
olschoon hij gednrende die tijd meer dan een« te '» Gravenhage 
terng keerde tot zijnen oom, hij. wien hij zich evenzeerop de regten 
tOelegde. Vervolgew reisde bij near JWIe in Bourgoodie, om 
er zijne *lndien voort le zetten. Hier verwierf van Ay tta d«)or 
anvermoeide vlijt de achtinjf van zijne leermeeslera en medeleer- 
lingon, welke taatBten eenen zrto hoogen dunk van zijne kundig- 
heden opgevat hadden, dat zij hem vezochlen om voor hen de 
beginseten van het Hometnsche I'egt le verklaren. Ook trad hij hier 
in brlefwmeVmg met den ^eJeerden Desidecius Erasmus. In 
1528 stierf zijn oom Bucho van Ay tta, die hem zijne biblio- 
theek naliet en eene aanzienlijke gom gelds, zoo dat hij, eei*t 
van plan naar bet vaderland teiug te keeren, ziehinhet jaar 1529 
op ieis begaf naar Avignon om A Iciatus aldaar te hooren, doch 
hierin werd hij teleurgesteld, alzoo deze wegens de pest van 
Avignon was vertrokken en te Bnurgpg beroepen werd. In dat zelFde 
jaar werd van Aytta te Valence lot Doctor in de Regten bevor- 
derd. Hierop begat hij zich naar Boorgea, waar hi] gedurende 
twee jaren, in plaats van den inmiddeh naar Itatie berocpeuen A J- 
ciatus, het hoogleeraartchap in de Regten waarnam en zijn eerste 
werk schreef: JuriscomitlH Institutiones. Daarna het voomemen 
■tpvatlende om Italic te doorreizen , bezocht hij alvoren? Orleans en 
Parijs, en vervolgens in 1531 eenige hoogescholen , als; die van 



Freyburg, Bazel en Tubingen, en mnakte aldaar met de geleerdste 
manDen kennis, als te Freyburg met Bonifaciua Amersba- 
chius, Sigismundus Geseniua en Hieronymus Frobe- 
nius; te Tubingen met Jacobus Jonas enz. ; le Padua hoorde 
hij Fianciscus Curtiusj werd aldaar in het jaar 1532 Hoog- 
leeraar in de Regten, en had een zeer grooten toeloop, zoo tot zijne 
openbare als lot zijne bijzondere lessen. Hij bleet daar evenwel 
niet Ian gar dan een jaar, toen bij na een atwezen van veertien ja- 
ren begun te verlangeri om naar zijn vaderlaud terug te keeren. 
Dit verlangen was zoo groot, dat noch een aanzienlijk ambt, dat 
1 1 em op het ciland Cyprus werd aangeboden, noch Keizer Karel 
V, die hem tot leermeester voor zijn zoon Filips begeerde, dit 
kon bedwingen. Te Venetie vond hij in de boekerij van den Kar- 
diuaal Bess a Hon de Institutiones Graecae van Just inianus, 
welke hij aan Amersbach gaf, om ze door Frobenius te 
d»en drukken. Door Erasmus naar Freiburg genoodigd, kwam 
hij er bij den grijsaard, die hem drong om btj hein te biijven door 
de hoop op zijne erfenis. Doch het verlangen naar zijn vaderland 
deed Vigliu« het aanbod van Erasmus wetgeien. Onderweg 
le Keulen eenen laodgenoot en oud viiend van zijnen overledenen 
Oom, den geleerden Joannes van Dockem bezoekende, werd 
bij doordiens invloed, door Franciscus, Bisschop van Munster, 
tut kerkelijk Regter in diens staten aangesteld. Keizer Karel V 
benoemde hem in het jaar 1535 tot liijzitter ia- het Xamergeregt 
te Spiers, en Hertog Willem van Beijeren beriep hem in 
■1537 tot tloogteeraar in de Regten te lngolstadt, nadat hij reeds 
vroeger eene dergelijke belrekking aan de Hoogeschool te Marhorg 
en later le Frauktort aan den Oder, hem door Joachim II, Mark- 
graaf van Brandenburg aangeboden, had afgeslagen. Door den 
lioouischen Koning Ferdinand werd- hij met groote voorregten, 
en eeretitels bogiltigd. Karel V riep hem echter in de Neder- 
landen terug en droeg bem op om schriftelijk diens aanspraak op 
het hertogdom Gelder en het graafschap Zutphen te verdedigen. 
Vervolgens werd hij; eerst in 1542 Lid van den Grooten Raad te 
Hcchelen, daarna in 1544 van den Geheimen Raad le Brnssel. 
Als zoudanig werd bij met den Kardinaal Granvelle en andere 
Slaatsmanuen, te Spiers zijnde, naar Bremen afjjevaardigd, om den 
vrede met Christiaan 111, Koning van Denemarken, en Jan en 
Adolf, Hertogen van Sleeswijk-Holstein, te sluiten, Uicrin ten 
gonoege van den Keizer geslaagd zijnde, werd Aytta ecue andere 
z^nding opgedrageo. Hij vereeheen nantelijk, iu 1545, op den 
Rijksdag le Worms, om bif het gewigtige vraagstuk: of deze lan- 
den tot het Duitscbe Rijk behoorden of niet , de belangen van Ka- 
rel V als Vorst waar te nemen; niet lang na zijne benoeming in 
1549 tot Voorzilter van gezegden Bjaad ontving hij die als Zegel- 
bewaarder des IVijks en als Ridder van het gulden vlies, welke 
orde hem later tot haren Kanselier zag vei'heven, 

Terwijl Aylta President van den geheimen Raad was, kwam 
(e firassel een Ambassadeur van den Koning van Franfcrijk tot hem, 
die zijn verroek in de fransche taal deed, waarop Aytta hem we- 
der anlwoordde in her Boeren-frieseh. Toen de Ambassadeur dit 
zeer kwalijk nam, en vroeg of men met hem en zijnen Koning 
den spot dreef, door hetn te antwoorden in eene taal welke zij niet 
vrstonden, antwoordde Aytta: nzijn wij meer gehonden uwe laal 
»te spreken, dan gij de nnze? wanneer wij. in Frankrijk kometi 
Hspreken wij Fransch. Het is dns ook billijk, dat, als gij hier in 
uNederiand wat te verzoeken heht, gij d^rn ook onze taal gebruikt: 
»of ten urinate zijt gij giihouden de Lalijnsche taal te spreken, die 
»aan alio volken gemeen is." Gevende aizoo te keuncn, dat een 
ambtenaar altijd meer moct zien op de eer van zijnen Meester, dan 
op de hoogheid van andere Vorsten of Koningen. 

Aytta werd van velen heschuldtgd dat hij de bewerker was van 
de geweldige plakkaten, in 155.0 legen de Onroomschen uitgevaar- 
digd , doch hij verdedigde zich hiertegea in zijne brieven, en ver- 
wierf den lof van gematigdheid. » 11 ij had," schreef hij,, nrzcoveel 
» verzacht als bij kon, geslrenge hesluiten hadden hem uooit be- 
shaagdj 7 ' maar het is duidelijk dat zijne pogingen niet bijzonder 
krachtig waren en blijkbaaar weinig vennogten. Hij stond in znlk 
eene blakende gunst bij Karel V, dat deze aan bem overiiet 
om derlien nieuwe Jeden in het Kamergeregt te Spiers le benoe- 
men, en om de Geesteljjken aan te wijzen, die door den Paua 
nit de Nederlanden lot het Coneilie van Trentezouden worden ge- 
roepen j gelijk bij ook aan Filips, des Keizers zoon, werd toege- 
voegd om hem over deo slant dezer gewesten de noodige berigtea 
mede te deelen, met hem de Nederlandsche gewesteu rond te trek- 
ken en die te beeedigen. 

Toen Karel V, in 1555, de teugels van het bewind aan Fi- 
lips II had in handen gegeven, voorspelde Aytta zich de don- 



143 



ierste toekomst en verzocht zijn ontsiag, doch te vergeefs, de 
Vorst en de Landvoogdesse overlaadden hem met eerbewijzen. Zoo 
werd hij in 1556 tot Lid van den Raad van Slate en Coadjutor 
van den Abt van Sf. Baafs te Gent benoearid, wien hij later, in 
1562, als Abtopvolgde. Ookwetd hem in 1558 eene i ending naar 
Peronne in Frankrijk opgedragen, die ten doel had over eenen 
vrede te onderhandelen , doch verhinderd door eene ziekte, waar- 
van hij nooit weder gebeel herBieide, ton hij er weiuig uitrigten, 
helgeen waarschijnlijk de oorzaak was, dat hij niet in zijn doel 
slaagde. 

Filips, verloomd over den tegenstand welke zijne maatregelen 
bij somtnige leden van den Groofen Raad ontmoetten, zocht nndie 
Raad te vervonnen of ten minsle haar gezag le verminderen door 
bet aanstellen van eenen Achterraad (consulta), waHrin Aytta, 
Ua 1 laymen t en Granvelle geplaalst werden, en van welke de 
Landvoogdes zich dikwijls alleen moest bedienen j waardoor F i- 
lips zich te mecr verzekerd hield, van in zijne oogmerken ter 
uitroeijing der kelterij en ter bevordering der alleenheersching, op 
eenparigen voet in alle gewesten te zullen slagen, 

Aytta, deonlusten, die hierop volgen zonden, voorziende, vroeg 
zijn ootslag, doch herhaalde belolien en geachenken van de zijde 
der Landvoogdes deden hem blijven. Door eene stoule en heftige 
redevoeiing van den Prins van Oranje in den Raad van State 
werd hij zoo ontroerd, dat hij, na eenen slapeloozen nacht, des 
morgens van eeue beroerte werd getroifen ; diensvolgens werd hij 
op zijn herliaald aanzoek eindelijk in 150' a als Vuorzilter van den 
Geheimen Raad ontslagen, doch bieef, door de verlraagde over- 
komst uit Spanje van Karel van Tysnacg, welke hem in die 
waardigheid zon opvolgen, dat gewigtigc ambt nog vijf jaren waar- 
nemen. Nu mogt hij wet het vnorzitteischap van den Geheimen 
Raad nederleggen, maar nioest, volgens 's Konings uitdrukkelijken 
last aan het hoot'd van den Raad van State blijven. Ook was de 
hem toegestane verligling slechts van fcorten duur, want reeds drie 
jaren Jaier moest de zwakke grijsaard zijnen opvolger, die onver- 
wacht overleed, weder vervangen. 

Ofschoon van Aytta een ijverig voorstander van de Roomsch- 
Katholijkc Godadienst was, had hij evenwel een afkeer van de 
wijze op welle zij destijds gehandhaafd en voortgeplant werd. Van 
een en ander gaf hij duidelijk bewijs, door zijne groote afkeerig- 
heid, om de zoogenaamde ketlers, door vuur en zwaard, binnen 
de Kerk te houden of le doen wederkeeren, doch (evens van de 
onderneming van hen, die zich tegen alle middeleu ter handha- 
ving van de oude godsdicngt aankantten. Daarom slelde hij geen 
vertronwenin Willem 1, Prins van Oranje, noch in den Graaf 
van Egmond, en werkte hen gestadig tegen. 

Tocn in het jaar 1566 te Brussel de zekere tijding kwain, dat 
aan alle oorden van Nederland de beelden in de kerken verbro- 
ken waren, wilde de Landvoogdes de stad verlaten en de wijk 
nemen naar Bergen in Henegouwen, waor zij zicb veiligur oatr- 
deelde; doch Aytta was een der voornuamsten die baar dit ont- 
raadde. 

Ma de komst van Alva hier te lande, loen vele daizenden 
door het zwaard, in de vlammcn en anderzins sneuvelden, toen 
vele lieden van aanzien zwaar gepijnjgd werden, om uit hen te 
halen wat zij wisten en niet wisten, was hem deze strat'heid zeer 
tegen de burst, doch zijne wijze gemaligdheid had afgedaan, en 
hij vermaande den Koning vruchteloos lot zachtcre handelwijze. 

In het jaar 1570 gaf de Bering van Alva twee algemeene 
Ordonnantien op de Crimineele regtsoefening uit, naar welke men 
zich tot in het begin dezer eeuw in Getdcrland, Holland en Utrecht 
nog grootendeels gedragen heeft. Van deze Ordonnantien, steeds als 
een ineesterstak van kennis en wijsheid heschouwd, wordt Aytta 
voor de opsteller gehouden , waai uit blrjkt , dat , als hij den Hertog 
tegen stond, zulks niet uit eenen heimelijken wrok, maar uit ware 
zueht tot's Lands welzijn zijnen oorsprong nam. Uit geen andere oor- 
zaak ontstond hetgescliil, hetwelk hij nadeihand met Alva kreeg, 
over het invoeren van den lienden penning, hetwelk deze in weer- 
wit van de welvaart van het land zocht duor te drijven. Aytta 
zocht hem door kracht van redenen , de zwarigheid van het in- 
voeren van zulk eene ongewone en di'ukkeude belasting on der het 
oog te brengen en zijne zwakheid en hooge jaren vergetende, de 
gedreigde bezittiogen zijner landgenooten tegen den vorstelijken roo- 
ver met den vurigen moed van eenen jongen held te verdedigen, 
hem voorstellende , hoe zeer de ingezetenen hierdaor zonden be- 
zwaard worden, de koophandet verloopen, en het misnoegen tegen 
de Spaansche Regering nog meer toenemen. Indachtig aan zijne 
belofte, dat hij voor den lienden penning zou ijveren zoo lang de 
r egtraardigheid znlks gedoogde, verklaarde hij »dat men gemat- 



wkelijker tegen den stroom van eene rivier zou innnen opzwetn- 
»men, dan zich luerin tegen de eenparige stem van het geheele 
»volk verzetten en dat het voor een Koning heilzamer was, zich 
» met bitlijke en gematigde schattingen te vreden te stellen , en des 
nvolks iielde die de zekersle steun voor een rijk was te bewa- 
il ren, dan het han door ongehoorde knevelarijen af te per$en|" 
]a, hij voerde zells zijn vei-mogenden tegenstander in den vollen 
raad te genaoet »dat zijn eed hem verpligtte, naar zijn geweten 
«te handelen; dat de Jteizer, de ^oningin eu de Xoning deze 
ndenkwijze steeds hadden toegejuicht." Doch alles te vergeels, 
de hoogmoedige Spanjaard bleef onverzettelijk staan op zijn eens 
opgevat vooruemen; en als de President ondernam eenige matigiag 
vooi' te stellen, ontstak de Hertog in hevige gramschap, beschul- 
digde den President van gebrek aan ontzag voor 's Konings beve- 
len en dreigde hem, dat iiij den Koning zijn gedrag zou bekend 
inaken. Aytta antwoordde hem echter ruslig, »dat hij dan hoop- 
»le, dat Zijne Majesteit hem het andere oor zon gunnen, en dat 
»liij in alien gevalle voor zijnen grijzen kop niet bevreesd was," 
Deze taal ontstak den Hertog, die aan eene slaatiche onderwerping 
van zijne onderhoorigen gewoon was, zoodanig in woede, dat men 
Lort daarna door alle de flederlanden, verzekerde dat Aytta lot 
beJooning van zijne standvasligheid in boeijen was geklonken. 

In zijn hoogen ouderdom ondervond Aytta nog eenig Jeed bij 
het woeden der staatstwisten. Hij werd naoielijk met den Raad 
van State, waarvan hij President was, teCrussel door de Glimes 
als een Spaanschgezinde in hechtenis genomen, doch na eenige 
weken gevangenis weder onlslagen, 

Toen Don Juan van Oostenrijk naar de Mederlanden was 
gezonden, om die als Landvoogd te besturcn, gaf hij te kennen 
dat hij aan de bestendigheid van den kort te voren gesloten Geut- 
schen vrede wanhoopte , zeggende dat Don Juan de man niet was 
om den vrede te brengen. JJe ondervinding bevestigde zijne vrees; 
hij beleefde echter de uitbarsling van den oorlog niet, maar over- 
leed den 8 JHei 1677. 

Voor dat hij tot Coadjutor van den Abt van St. Baafs werd 
benoemd, was hij in 1543 gehawd met J a cob a Bam ant, die 
in 1552 overieden was zonder kinderen na te laten. Door de aan- 
zienltjke ambten, welke hij bekleedde, had hij groote rijkdom- 
uien bijeengezameld, volgens sommigen wel 80000 dukaten. tliervan 
maakte hij op eene edelmoedige wijze gebruik, want, behatve dat 
vele zijoer bloedverwanten en landgenooten door hem werden ge- 
holpen, stichtte hij te Swichem een oude mannen- en vrouwen- 
hois voor zeven personen. Ook rigtte hij aan de Hoogeschool te 
Leuven een collegie op, het Viglius-collegie genoemd, dat hij met 
aanzienJijke goederen begiltigde. 

Hij is in de St. Baatskerk te Gent begraven, waar later een 
prachtig gedenkteeken te zijner eer is opgerigt, met een opschrift, 
waarin de dienslen, welke bij aan het vaderland hewezen lieelt 
veroield worden, Zijne zinspreuk was, met zinspeling op zijnen 
naam: Vita tnortalium vigilia (het leven der stervelingen is 
eene nachlwake). Zijn portret komt voor , bebalve bij de Fi'icsche 
Gescbiedschrijvers, bijWagenaar Faderl. Hist. D. VI. in il o y n c k 
van Papendrecht, Analcct. Tom. 1.; bij Arend, Algem. 
Gesch. des Paderl., D. II. St. V, en in de Friesche Folks- 
Almanak voor het jaar 1838. Ook heeft men ter zijner eer on- 
derseheidene gedeokpenningen met zijne beeldtenis, van welke 
men de beschrijving vindt bij van Loon Nederl. Ilistorip. D. 
1. Hij voerde in zijn wapen eene tarweschoof. 

Hij heett onderscheidene werken geschreven, van welke een 
gedeelte in manuscript nit zijne bibliotheek in die der Hoogeschool 
te Leuven is overgegaan. 

De gedrukte zijn: 

Jnstitutiones D. Justiniani in Graecam linguam per Theo- 
phiium jintecessorem olim traductae ac nunc primitm in 
tucem restitutes, cura ac studio Figlii Zuichemiietc, cum 
adnotat. Petri Nannii. Lovan. 1536. 4°. 

Justificatio racionum, ob quas Jtegina Htmgariae , Belgii 
Gubernatrix , contra Ducem Cliviae arma sumpsil. Antv. 
1543. 8°. 

Commentatio in Titnlos X. lihr. II. InstituU de Testament 
tis. Basil. Lov. et alibi. 

Commentatio in Tit. Digestorum de Rebus creditis et ad 
Til. Codicis de Edicto D. Adriani tollendo. Colon. 1585. 8°. 

Commentarius rerum actarum tempore Ducts Aibani , sb- 
tier nova impost tioiie sew vectigali decimi denarii rerum ve«« 
ditarum, in de Anakcta Belgica van Hoynck van Papen- 
drecht, T. I, P. I. p. 287 et sqq. 



144 



Epittolae Politicae et Historical ad Joach. Hopperum 
editae cttra Sim. Abbes Gabberaa, Leov. 1661. 8°. Ook uit- 
gegeven in de Analecta Betgica van Hoy nek van Papen- 
drecht, T. I, P. II. 

Mpi&tolae Selectae ad Diver sos, in de Analecta Belgiea van 
Hoynck van Papendrecht, T. II, P. I. 

Ook worden nog onderscheidene andere brieven Tan hem ge-* 
vonden, in de Batavia Sacra van U. v(ari) H(euasen). 

De geleerde V i g 1 i u 8 was tevene eeo vriend der Muzen , waar- 
van ten bewijs strekt zijne vriendschap voor Janus Secundum, 
met wien hij onder de zelfde meesterg was opgevoed, en voor wiens 
Basia hij met geesldrift was ingenomen, zaodat hij ze aan elk 
aacprees, waardoor hij het bewijs leverde, dat de beoefening van 
erostige wetenschappen geen slagboom van afscheiding stelt tus- 
schen deze en die der fraaije letteren. 

Deze bekwame Staatsman wordt door Hooft (1) te regt geoor- 
deeld te zijn geweeet »een man die neevens uitneemecde lot' van 
xdeughde en geleerdtheit , oock treflijk wel bespraakt en door lange 
»oefeningh, in landtzaken ervaaren was " en elders (2): »een man 
»van kloek vernuft, hooghe gelecriheit, doortrapt met lange er- 
»vaarenis, deftigh van wandel." 

Zie, behalve de hierboven genoemde achrijvers, Halma, Too- 
neel der Fereenigde Nederl. D. II. bl. 257 en 258; F. Heer- 
man, Gulden Annotatien bl. 513; van Hoog*traten en 
J. h. Schner, Groat Algem. Hist. Woordenb. t. bl. 85; 
Saie, Onotnast, Liter, para III. p. 107. Levens van Nederl. 



(1) Nederl. Hist. bl. 36. 
(8) Bl. 508. 



Mannen en Frouwen, D. IV. bl. 75 — 88; Kok, Vaderl. 
Woordenb. D. XXIX. bl. 248—259; Te Water, Ferbond der 
Edelen, D. I. bl. 01. 390, 420, D. IV. bl. 357; Chaltnot, 
Biogr. Woordenb. ; Scheltema, Staatk. Nederl. j C o 1 1 o t 
d'Escury, Holland's Roem, D. II. bl. 23, Aant. 69 en 70, 
D. IV. St. I. bl. 121 en 122; De Wind, Bibl. van Nederl. 
Qeschiedn., bl. 188 en 548; Biogr, Nation.; Algem. Konst- 
en Letterbode voor 1844, D. I. bl. 278; Biogr. Univ., Tom. 
XX. pag. 197; Friesche Folks-Almanak voor 1838, bl. 52 — 76; 
Arend, Algem. Geschied. des Faderl., D, II. St. IV en V, 
' en vooral ook Fita Figlii ab Aytta Zwickemii , ab ipso Fi- 
glio scripta etc., in de Analecta Belgg. van Hoynck van Pa- 
pendrecht, T. I, P. I, p. 1—54, met nitvoerige aanleekenin- 
gen van den uitgever, en het Testamcntum Figlii, p. 197 sqq. ; 
alamede de uitvoerige en naauwkeurige aanteekeoingen over dezen 
beroemden Staatsman bij Gab. de Wal, de Claris. Fris. jure- 
consultis, pag. 31, 103 en 429, en de door de Leu vensche Hoo- 
geachool bekroonde verhandeliDg van C. Star Naman. Over de 
verdiensten van Fig. van Aytta van Zwichem, 1825. 

AYTTA (Wmbbahd yah), geboren in 1548, zeon van Seerp 
van Aytta, broeder van Wigle, en van Berber Hettema, 
studeerde omstreeks het jaar 1567, onder het opzigt van zijnen 
oom Wigle te Leuven, werd daarna in 1570 Hoogleeraar in 
de Regten te Ddle. In 1573 werd hij, door Joachim Hopper 
daartoe aanbevolen, Lid van den Baad van het Graafschap Bonr- 
gondie, en in 1576 fiaadsheer in het Hof van Friesland. Bij was 
in 4591 gehuwd met Cornelia Tiepma, en overleed in Mei 
1603. 

Zie Friesche Folks-Almanak voor 1838 bl. 75 en 76; Gab. 
de Wal, de Claris. Fris. jureconsultis , p. 18 et 44. 



EINDE VAS DEI EEKSTG DEKL. 



AANWIJZING 



1>*R 



PEESONEN 



IN DIT OK El VEBKE1JJ. 



bit, 

Aa. (Adolf van der). . ..... 1, 

: — (Chrislianus Carohis Henrieus 
van der) 1. 

— (Mr. Christianus Petrus Eliza 
Itobide' Tan. der). ....... 1. 

— '■ (Cornells van der) 2. 

— (Dirk van. der) 2. 

— (Klips van der) 2. 

— (Gerard van der) 3. 

— (Gerard van Keuesse Hear 
van der), Zie Renesse. 

— (Hendrik van der). ..... 3. 

— (IJsbrand van der). .... 3. 

— (Mr. Pierre Jeaa Baptiste 
Charles van der) 3. 

— (Pieter van der) 4. 

— (Pieter van der). 4. 

— (Willem van der) Jansz. , 4. 

Aagt (Jafies). . 4. 

Aalbericus. Zie Albrieus. 

Aalbert. Zie } f J^ 

Aalbrecht van Beijeren 4, 

Aalhuj'zcn. Zie Aelhuizen. 

Aalst (Evert van). ....... 5. 

(Filips en Pieter van). . 5. 

(Gerard van). ...... 5. 

(Johannes van), Zie Aals- 

tiua (Johannes). 
(Pieter van). Zie Aalst 

Klips en Pieter van). 

(Willem van) 6. 

Aalstius (Johannes) of Johannes 

van Aalst. 6. 

Aaltje Wouters. Zie Wouters 

(Aaltje). 
Aalts. Zie Aalst (Filips en Pie- 
ter van). 
Aatn van der Burg. Zie Burg 

(Aam van der). 
Aardenburg (Pieter van). ... 6. 
Aare (Dh-k van der). ZieTheo- 

doricus II. 

Aaruont van Egmond 6. 

Aamout Graaf van Holland. . 7. 
Aarsehot (Filips van Croj Her- 

tog van). Zie Cray. 
Aarssens. Zie Aerssens, 
Aartgen vanLeyden. Zie Klaas- 

zoon (Aart). 
Aartman M&thijsz (Nieolaas, . 7. 



bit. 

Aartsbergen (Alexander van deij 
Capelle Heer van). Zie Ca- 
pelle (Alexander van der). 

-(Willem van Nyvelt 

Heer van). Zie Nyvelt 

Aartsz (Bijkert). ........ 7. 

Aarfeszen (Pieter) . 7. 

Abbema (Mr. Andries Sijbraud) 8. 

(Balthasar Elias) ... 8. 

(Edo) Zie Abbema (Yde). 

— (Jacob Carel) ..... 8. 

(Yde) 8. 

Abbenbroek (Jonkbeer Ckes 
van) 8. 

— (Qerrit van). ... 9. 

Abbenbrouok (Mcolaes de), Zie 
Abbenbroek (Claes van). 

Abcoude (Dirk van). ..... 9. 

(Hendrik van). ... 9. 

— : (Jan van) 9. 

Abdagus 9. 

Abeele (Pieter van). 9. 

Abels (Fokke) 9. 

(Jan) , 9. 

(Tamme) 10. 

Ahlaing (Johan Daniel d'). . • 10. 

Aboab (Immanuel). . ..... 10. 

(Isaac). ......... 10. 

Abrahams (Qeraid). ...... 10. 

Abrahamsen (Isaiifc) .10. 

Abrahamsz (Galenas) 10. 

Abresch (Frederik Lodewijk). 11. 

(Petras) . 11. 

Absel (Willem) 11, 

Accama (Bernardus). 12. 

(Matthijs) 12. 

Achelen (Igram van) 12. 

Achenbach (Bernard Klip).. , 12. 

Acker (Jacobus op den). ... 13, 
— — (Vopiscus Horatius). . . 13, 

Acksrsdijk(Mr. Willem Cornelia) 13. 

Acronius (Johannes) 13. 

(Johannes) 14. 

■ (Ruardus). 14. 

Ada IS. 

Adalbert. Zie Adelbert, 

Adam (l'lsle). Zie Villers (Jan de) 

Adama (Augustinus LoUras). . 15. 

■ (Jacobus) 15. 

(Lollius) 15. 

Adding (Egge) 15. 



Adding (Hugo) . . . 16. 

AdeL. .............. 17, 

17. 

Adela. 17. 

Adelaide. Zie Adelheid, 

Adelard. 18. 

Adeiart. 18. 

AdelbtroT } ae Adelboldus. 
Adelbert., een reisgenoot van 

Witlikord. 18. 

een Priester. 18. 

— — Graaf van Aalst ... 19. 

Adelbold. 19. 

Adelboldus 19. 

Adelbricus. Zie Albrieus. 

Adelen (Adelbrieus van). ... 30. 

AdeLfricns. Zie Alfricus. 

Adelheide van Kleef 20. 

— — van Gelre 20. 

van Holland .... 20. 

_ van Poeigeest. Zie 

Poelgeest (Adelheide van), 
Adelin 1 „. 

Adelingus^ L% 

Adels (Wiert) 21. 

Adgilt 21. 

~~ IL 81. 

Adje Lammerts, Zie Lammerts 

(Adje), 

Admiral (Jacob V) 23. 

(j an l>) ga 

Ado 22. 

Adolf Graaf van den BergL . 22. 

Hertog van Gelre. ... 22. 

Graaf van Nassau. ... 24. 

— — vau Nassau. 24. 

van Nassau de Jonge. . 84. 

Graaf van Nieuwenaar, 

Zie Nieuwenaar, 
Adolfzoon (Christoffel). .... 25. 

Adriaan VI 25. 

Adriaans (Gerardus) 28. 

Adriaansz (Adriaaa). Zie Melius 

(Adrianus). 

(Cornelia) 28. 

(Jacob). Zie Metius 

(Jacobus). 

— : (Jasper) . 29. 

(Thonis) , . 29. 

Adriaaaszen (Hendrik). .... 29. 



Adnam (Alius) gg. 

(Marcus Jan). ..... 29. 

Adrianus VI. Zie Adriaan VI. 

Adrianus de Veteri Busco. . . 30, 

Adrichem (Christdaan van). . . 30. 

(Cornelia van). ... 30. 

Adriehomms (Christianus). Zie 
Adrichem (Christiaan van). 

Adulfns 30. 

AduHieri. 31. 

Adulphus. Zie Adulfus. 

Aebinga (Hette van) 31, 

Aedgerus (Cornelius). .... 31. 

Aesidii (Guliebnus). Zie Aegi- 
dius (Willem). 

Aegidius (Petrus). 31. 

(Willem) 31. 

Aegistns 31. 

Aeiberts (Gerrit), ....... 31. 

Aelhuysen (Joannes). ..... 31. 

Aelst (van). Zie Aalst (van. 

Aemilius (Anthonius). .... 31. 

(Robbert) 31. 

Aemstel (van). Zie Amstel (van) 

Aeneae (Henricus). 32. 

Aerssen (Comelis van). ... 32. 

(Comelis van). ... 33. 

■ (Comelis van). ... 34. 

(Francois (van). . . 34. 

(Francois van). . . . 35. 

(Francois van), ... 35. 

Aertgen van Leyden. Zie Klaas- 
zoon (Aart), 

Aesgo. ..'..' 36. 

• 36. 

II. 36. 

Affaytadi (Cosmo Delli), ... 36, 

Aifenatein 36. 

Afferden (Pieter van) 36. 

Afhakker (Aegidius of Jillis), 36. 

Agge, een adellijk persoon . 36. 

— — , Abt van Hemelum , . 37. 

Aggema (Alef) . , 37. 

Agileus (Mr, Hendrik). Zie 
Agylaeus (Mr. Henrieus). 

Agrieola (Francisous). .... 37. 

— (Kudolfus) 37. 

(Wolfgang) 38. 

Agron (Antoiae Nicolas). . . 38. 

- — (Pierre) 38. 

Agylaeua (Mr. Henrieus). , . 39. 

37 



B I & I S T E E. 



Ahre (Theodorious van), Zie 
Theodoricus II. 

Ailva. Zie Aylva. 

Aitsema (Foppe van). Zie Ait- 
zema (Foppe van). 

Aitsma (Renk). Zie Aitzema 
(H,enk). 

Aittou (Hendrik Arnold). . . 39. 

Aitzema (Foppe van) 39. 

(Hesselvan). Zie Ays- 
ma (Hessel van). 

(Lieuwe van) 40. 

(Rink of Eienk). . . 41. 

Aken (Aruoldus van) 41. 

Aken (Hendrik of Hem van). 41. 

(Jan van) 41. 

Akerboom 41, 

Akerlaeeken(Mr,Bartholdvan). 41. 

(Maria Margarcta 

van) . 41, 

Akcrsloot (Willem) 41. 

Akkerinan(HendrikJanszoon). 41. 

Aland. Zie Aloud. 

Alardus. Zie Allard. 

Alba (Ferdinandus Alvares de 
Toledo Hertog van). Zie Alva. 

Albada (Aggaeus of Agge). . 41. 
— (Hette van). ..... 42. 

AlbaLdns. Zie Adelboldus. 

Albemarle. Zie Keppel (Arnout 
Joost van). 

Alberda (Edzart Eleynt van). 42. 

(Egbert) 42. 

(Reynt) 42. 

Albericus. Zie Albricus. 

Albert Hertog van Saksen. . 43, 

Graaf van Nassau. . . 45. 

Graaf van Nassau Wei- 
burg 45. 

(Jan) 45. 

(Simonsz). Zie Simonsz 

(Albert). 

-van Beijeren. Zie Aal- 

brecht. 

van Oostenrijk. Zie Al- 

bertus, 

Alberthoma (Adelgunda). Zie 
Ilberi (Adelgunda). 

(Albertus) 45. 

(Albertus) 45. 

~ (Robertas). .... 45. 

Albert! (Joannes) 45. 

(J. E.) 47. 

Albertina Agnes • 47. 

Albertus 47. 

Albinus (Bernhardus) 48. 

(Bernhard Siegfried). 49. 

(Christiaan Bernard). 50. 

(Frederik Bernhard). 50. 

Alblas (Willem van) 50. 

Albreclit. Zie Aalbrecht, Al- 
bert en Albertus. 

Albricus ■ 50. 

Albrucx (Crispynus van), Zie 
Solbrugge (Crispinus van). 

Alckmaar (Mr. Henrick van). 50. 

Aldegillus. Zie Adgilt. 

Aldegonde (Philips van Marnix, 
Heer van St.). Zie Marnix 
(Philips van). 

Alderkerk (Johannes) 61. 

Alderwerelt (Mr. Joan C&rel v.) 51. 

Aleid. Zie Adelheide. 

Alen (Jan van).. . 51. 

— — (Mr. Paul van) 51. 

Alenpon (Francois de Valois 
Hertog van) . 51. 

Alendorp (Lubbert van). ... 53. 

AlensQoa (Jan) 53. 

Alenson (Hans) 53, 

Alewijn (Abraham) 53. 

(Cornells) 54. 

(Jacob Dirkszoon). . 54. 

(W.) 54. 

(Zacharias Hendrik). 54. 

Alexander (Frederik Sigis- 
mund) 54. 



bli. 

Aleyd. Zie Adelheide. 

Alfen (Klaas Janszoon van) . 55, 

(Kors Janszoon van). . 55. 

(Willem van). Zie Al- 

phen (Willem van). 

Atfricus 55. 

Aikemade (Cornelis van). . . 55. 

(Huyeh vanl. ... 55. 

Alkmaar (Hendrik van). Zie 
Alcmaer (Henrick van). 

Allftmand (Johannes Nieolaas 

Sebastiaan) 56. 

Allamont ( Engenius Alber- 
tus d') 56. 

Allard van Amsterdam. ... 57. 

(Abraham) 57. 

(Carolus) 57. 

Allart (Hendrik) 57. 

Allartszoon (Andries) 57. 

Alleman (Johannes Nieolaas 
Sebastiaan). Zie Allamand 
(Johannes JNicolaas Sebas- 
tiaan). 

Aller (Willem van) 57. 

Allertsz (Andries). Zie Allars- 
zoon (Andries). 

Allinga (Petrus) 57. 

Alma (Eclard van) 57. 

Almaras (Aaron Exalto d'). . 58. 

Almeloveen (Jan) 58. 

(Theodorus Jans- 

sonius van) 58, 

Almonde (Adriaan van). ... 59. 

(Philips van). ... 59. 

Alopioius, Zie Vossius. 

Aloud 59. 

Alphen (Antonius van). ... 60. 

(Daniel van) 60. 

(Daniel van) 61. 

( Daniel Francois van). 6 1. 

{Dirk van). ...... 62. 

(Moris van). ..... 62. 

Herman van) 62. 

(Hieronymus van).. . 62. 

(Mr.Hierouymusvan). 62. 

( Hieronymus Simons 

van) . 64. 

(Jan van) 64. 

( Petronella Cornelia 

van) 64. 

(Willem van) 64. 

Altena(HenriouaWiardu9vaa). 64. 

Alteras (Laurens Jacobsz.). . 64. 

Althuysen (Jan) 65. 

Alting (Mr. Bernhard). ... 65. 

(Hendrik) 65. 

— — (Jacob) 66. 

(Joachim) 67. 

(Meuso), Hervormer . 68, 

(Menso), Uegtsgeleerde 69. 

( Menso) , Oudheidkun- 

dige 69. 

(Mr. Willem Arnold). 69. 

Alva (Ferdinand Alvarez de 

Toledo Hertog van) 69. 

Alveringen (Josua van). . . , 71. 

(Samuel van). . . 72. 

Alvinus (M.) 72. 

Amalia. Zie Amelia. 

Amalrada. . 72. 

Amama (Joachim van). ... 72. 

— . (Nieolaas) 72. 

(Sistinus) 72. 

Amand . 74. 

Amandus van Zirikzee. .... 74. 

Amelia Gravin van Solms. . . 74. 

Prinses van Anhalt, . 74. 

Ameling (Gerrit) 75. 

Amelisz (Gerard). Zie Hooge- 
veen (Gerard Ameiisz van). 

Amelsfoort (Quirinus van). . 75. 

Amerom (Hendrik Jan van). 75. 

Amerongen (Arent Taets van). 75. 

Amerongcn (Godard Adriaan 
van Reede Heer van), Zie 
Reedc (Godard Adriaan van), 

(Jacob Taets van). 75. 



Amerongen (Jan Taets van). 76. 

(Johan Taets van). 76. 

Amersfoordt (Hendrik). ... 76. 

(Jacob) 77. 

Amersfoort (Elias van). ... 78. 

(Everhardus van). 78. 

(Jacob van). Zie 

Thymaeus (Jacobus). 

Amesius (Wilheltnus) 78. 

Ameyden (Dirk). Zie Amyde- 

nus (Theodoras), 

Amicus (Petrus) 79. 

Amman (Johan Conrad). ... 79. 

Ammon (Caspar) 79. 

Amo (Antonie Willem). ... 79. 

Amour (Jacobus d') 79. 

Ampsing, Zie Ampzing. 

Ampt (Frederik Hendrik). . . 79. 

Ampzing (Jacob) SO. 

(Johannes Assuerus). 80. 

■ (Samuel) 80. 

Amstel (Arent van) 81. 

(Cornelia Ploos van). 

Zie Ploos van Amstel, 

(Egbert van) 81. 

(Gijsbreeht I van). . 81. 

__ (Gijsbrocht II van). . 82. 

(Gijsbrecht III van). 82. 

(Gozewijn van). Zie Go- 

scwinus van Amstel, 

— • (Jan van) 83. 

van Mijnden (Amelis 

van) 84. 

Amsterdam (Allard van). Zie 

Allard van Amsterdam. 

— (Frederik van). . 84. 

— (HelvicnsofHelvan) 84. 

(Joannes van). ... 84. 

— — ■ (Niklaas van). ... 84. 

Amsweer (Doede van),. . . . 84. 

Amydenus (Theodorne). ... 85. 
Amzweer (Doede van) zie Ams- 
weer (Doede van) 

Anastasius (Johannes) 85. 

Andala (Ruardus) 86. 

Andeles (Ardries) 86. 

Andelot (Pierre d') 87. 

Andla (Godfried) 87. 

Andreades(LuctatiusPetraeus) 87. 
Audreae (Mr. Daniel Herman* 

nus Beucker) 87. 

(Joachim) 87. 

— (Tobias), Wysgeer . 87. 

— (Tobias) , Geneeskun- 

dige. ....._ 88. 

(Cornelis) zie Corne- 
lius (Andreas). 
(Joannes) zie Andries- 

zoon (Johan). 

Andreas van Cuyek 88, 

van Oostenrijk. ... 89. 

Andres (Johannes Coenradus. 89, 
Andries zie Andreas. 

Andriessen (Andreas) 89. 

(Anthomj) 90. 

(Hendrik) 90. 

_ (Jacob Johan). . . 90. 

(Jurriaan) 90. 

Andrieszoon (Johan) 90. 

Andringa (Gabbe van) 90. 

(Gosse) 91. 

(Joris).. ...... 91. 

(Regnerus van). . 91. 

(Tjaard van). ... 91. 

. (Tjeerd), Teekenaar 

van het Verb, der Edelen. 91. 

(Tjeerd), Schilder. 91. 

(Tinco van). ... 91. 

deKempeuacr(Reg- 

nems Livius van) zie Kem- 

penaer. 

Anfridus. . , 91. 

Angelis (Gulielmus ab). ... 92. 

Angelbeek (C. van) 92, 

Angeren (Willem van). ... 92, 
Anhalt (Amalia Prinses van 

Zie Amelia. 



Ui. 

Anianus 92. 

Anjou (Hertog van). ZieAIen- 
Con. 

Anker (Klaas) 92. 

Anna van Brunswijk 92. 

van Egmond 94. 

van Nassau, ...... 94. 

van Saksen 94. 

Annaland (Joost van St.). . . 95. 

Annesz (Foppe). 95. 

Anraat (PietBr van) 95. 

Anscharius (Anske) 95, 

Anselmus 95. 

Ansfrid. Zie Ansfridus. 

Anske. Zie Anscharuis. 

Anskes (Pier) 96. 

Anslaar (Wilhelmus) 96. 

Anslijn (Nicolaas) 96. 

Anslo (Cornelis Claasz), , . . 97. 

(Reinier) 97. 

Anthine; (Karel) 98. 

Anthoniszoon (Adriaan) ... 98. 

(Cornelis). Zie An- 

toniszoon (Cornelis), 

(Jacob). Zie An- 

tonii (Jacobus), 

Antiquus (Joannes) 98. 

(Lambertus) 99. 

Antonianns (Johannes). ... 99. 

Antonides (Hendrik). Zie Lin- 
den. 

— (Johannes) 99. 

(Johannes). Zie Lin- 
den. 

(Theodorus). ... 99. 

van der Goes (Jo- 
hannes) 99. 

Antonie . 100. 

— (Jonkor). Zie Hapt. 

Antonii (Jacobus) 100. 

Antonis (Adriaan). Zie Metius. 

Antoniszoon (Jacob) 100, 

(Kornelis). . . . 101. 

Apel (Willem Ternooy). ... 101. 

Apeldoorn (Jan). ....... 101. 

Apherdianus (Petrus). Zie Af- 
ferden. 

Apitus (Qeorgius). Zie Epis- 
zoon. 

Apollonii (Gulielmus) 101. 

Aponis (Georgius). Zie Epis- 
zoon. 

Aportanus (Georgius) 101. 

Apostool (Cornelis) 102. 

(Samuel) 102. 

Appel (Jacob). ........ 102. 

Appeldoorn (Petrus) 102. 

Appelius (Jean) 102. 

(Mr. Jean Henri). . 103. 

(Johannes Conradus), 103. 

Appelman (Barend) 103, 

(Hubert Simonsz). 103. 

(Jean) 103. 

AppelterefJoan Christiaan van)101. 

Appius (Matthias Hayko). . 104. 

Apsel (Willem van). Zie Absel. 

Aquaveteri (Johannes de). Zie 
Palaeonydorus. 

Aquilius (Henricns) 104. 

Aquilivocanus (Minutius). . . 104. 

Arcerius (Johannes), 104, 

(Sixtus) 105. 

Arckel (Cornelis van) 105. 

Arckens (Everard), ...... 105. 

Aremberg (Jan van Ligne Graaf 
van) • 105. 

Arend Hertog van Gelder. Zie 
Aarnout. 

Arends (Jan) .106. 

(Jan) 107. 

(Roelof) 107. 

Arendsen (Jan). Zie Arends. 

Arents (Hendrik). Zie Aquilius. 

(Thomas). . , 107. 

Arentsz (Jan), Zie Arends. 

Argenteau van Hermalle (Jo- 

| nan van). .......... 107, 



REGISTER. 



hit. 
Arkel (Polpert of Folbert 

van) 108. 

— — (Jan Heer van) 108. 

(Jan H of V Heer van), 108. 

(Jan III of VI Heer 

van) 10S. 

(Jan V of Till Heer 

van) 108. 

(Jan VII of X Heer 

van) 108. 

(Jan X of Xm Heer 

van) 109. 

(Jan XI of XIV Heer 

van) 109. 

(Jan XIII Heer van) 109. 

(Janvan), Bisschop. Zie 

Johannes IV. 
(Kornelisvan). ZieArc- 

fceL 111. 

(Otto Heer van). . . . 111. 

(Willem van) 112. 

Arkstee (Hendrik Kornelis). 113. 
Armenius (Balthasar Hydo- 

raeus) H& 

Armmius (Jacobus) 113. 

Armenteros (Thomas). .... US. 
Armstrong (Thomas). .... 115. 
Arnald. Zie Aarnoud. 

Arnaldus (Georgius) 115. 

Arnand (George d') 115. 

Arnauld (Hendrik Karel). . . 116. 

Arnault (Hendrik) 116. 

Arnhera (Godefitidus van). . . 116. 

(Jotran Baron van).. 116. 

(Zeger of Seger van). 117. 

Arnoldi (Cornelis). Zie Corne- 

ltsz. 

(Michael) 117. 

(Nieolaas) 117. 

Arnoldus Hertog van Gelder. 

Zie Aarnoui 

1 van Isenburg. . . 118. 

II van Horn . . . 118. 

N y len 119. 

(Georgius). Zie Ar- 
naldus (Georgius). 
Roterodamensis. Zie 

Rotterdam (Arnoud van). 

---Sog.S zieA -^ 

Arnoudsz (Pieter). Zie Aarts- 
sen. 



Arnoud van MoMiickendam, 

Zie Monnickendam. 
van Rotterdam. Zie 

Rotterdam. 
Arnout (Hendrik). Zie Arnault. 
Aruts (Hendrik). Zie Aqui- 

lius. 
Amteenius (Diederik Jbhan 

Agatus) 119. 

(Hendrik Jan). . 119. 

. (Hermannus).. . . 120. 

(Jan) 130. 

(Jan Otto) 120. 

._ (Otto) 121. 

— (Mr. Pieter Nfco- 

laas) 121. 

(Robert Hendrik). 131. 

Amulphus, Zie Aarnout. 

Arp (Jan van) 122. 

Artichofeky (Christoffel) ... 122. 
Artopaeas (ITranciscus). . . . 122. 

(Rudolphua). . . . 123. 

Arum (Dominicua van). . . . 123. 
Arundine (Johannes ab). . . . 123. 
Arxhouk (Johannes van). . . 123. 
As (Jan van). Zie Assen. 
Aseh (Pieter Jansz van). . . . 123. 
van Wijck (Huibett Mat- 

thija Adriaan Jan van). . . 123. 

Asoon 124. 

Asdonk (Gijsbertus van der). 124. 

Asega. , 125. 

Asewijn (Bernhardt van). . . 125. 

Asinga Ascon. 125. 

Asinga (Bntes). Zie Entes (A- 

singa), 
Aaperen (Mips Jacob vanBoet- 

zeker, Heer van). ZieBoet- 

zelaer, 

(Eolpert van) 125. 

(J. tf>) 126. 

(Reijer van) ..... 126. 

— Reynerus van . . . .126. 

Assenbergh (Harmanus). , . . 126. 
Aaseldoncq (Joannes van).. . 126. 

AsBelier (Johannes) 126. 

Asseiijn (Jan) 126. 

(Thomas) 127. 

Assen (Jan van), 127, 

(Jan Walther van). . . 127. 

(Johannes van) 127. 

(Wijuandus van). . . . 127. 



Assendelft (Adriaan van) , Pen- 
sionaris van Haarlem . . . 127- 

(Adriaan van), Pre- 

dikant 128. 

— (Claes van). Zie As- 
sendelft (Kicolaas van). 

(Cornelis van). . . 128. 

(Gerrit van) .... 128. 

(Hugo van) .... 128. 

(Nicoiaas van). . . 128. 

(Paulas van). . . . 129. 

Asser (Caret) 129. 

(Mosses Salomon). . . . 130. 

Assonleville (Christoffel van). 131. 

Aat (Bartholomeus van der). 131. 

Athalbaldus. Zie Adelboldus. 

Athias (Joseph) 131. 

Athlone (Godard van Reede 
Graaf van). Zie Reede. 

Atlanus 131. 

Aubermont (Charles d') . . . 131. 

Aubigny (Gilles de Lens Baron 
d'j. Zie Lens (Gillis de). 

Aubreme (Alexander Karel Jo- 
seph Gislain d') 181, 

Auckama (Pieter Sybrant8). . 132. 

Aufridus. Zie Ansmdus. 

Augustini (Jan) 133. 

An kes (Douwe) 132. 

Auletius (Alardus) 133. 

Aurelius (Cornelius) 133. 

Aurifaber (Acgidius) 133. 

Aury 133. 

Aveen (Adriaan) 133. 

Avelen (J. van der) 133, 

Avenues (Guido van). Zie Gui- 
do. 

Avennes (Jan van). Zie Jan II. 

Avercam (Hendrik. van) . . . 133, 

Averhoult (Jan Anthony d'). 134 

Averkam (Hendrik van). Zie 
Avercam. 

Avesnes (Guido van). Zie Guido. 

(Jan van). Zie Jan II. 

Avila (Sanctius d') 134. 

Axel de Seny (Jan Honorhis 
van). 135. 

Axonius (Joachim) 135. 

Aykama (Tjalling) 135. 

Aylva (Alef van) 135. 

(Douwe van) tot Born- 

werd 135. 



bit. 
Aylva (Douwe van), Grietman 

van West-Dongeradeel . . 135. 
(Douwe van) , Grietman 

van Leeuwarderadeel. . , . 135. 
(Epo van), Grietman 

van Wonseradeel 136. 

(Epo van), Grieman van 

van het Bildt 13G. 

- — (Epo van) , Grietman 

van Kollumerland 130. 

(Ernst van) 136. 

Ernst Erans van). . . 136. 

Ernst Sicco van). . . 13(1. 

(Hans Willem van). . 136. 

(Hans Willem van).. . 137. 

(Hans Willem Baron. 

van) , de gouden Aylva . . 138. 
(Hans Willem Baron 

van), Heer van Waarden- 

burg 13S. 

(Hessel Deuwe Ernst 

van) 138. 

(Hobbe van) 138, 

(Hobbe van) 138. 

(Hobbe Esaiaa van). , 139. 

(Sioeo Douwe) 139, 

(Sjurd of Sjoerd) . . . 139. 

(Sjoerd) 139. 

(Tjaard van), Grietman 

van Dantsmadeel 139. 

(Tjaard van), Hoofd der 

Vetkoopers 139. 

(Tjaard van) , Grietman 

van Wonseradeel 140. 

(TJlbo van), Grietman 

van Baarderadeel . ..... 140. 

(TJlbo, Baron van), 

Grietman van Idasrderadeel 140. 

(Watse van) 140. 

(Wijbrand van), . . . 140. 

Aysma (Doeke van). ..... 140. 

(Fokke van) 140. 

(Hessel van) 140. 

(Sibold van) 141. 

Aytha (Bermudas Bucho van) 141. 

(Bucho van) 141. 

(Gerbrand van) 141. 

(Rintje van), , . , . . 142, 

(Wigle van) 142. 

(Wijbrand van). . . . 144,