Google
This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project
to make the world's books discoverablc onlinc.
It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and fmally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing lechnical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countiies. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web
at |http: //books. google .com/l
Di,ilizedb,G00glC
I
jOOt^lc
Di,ilizedb,G00glC
Di,ilizedb,G00glC
VAN KRM
NBDERLANDSCHEN KOLONIST
IN IIE
BINMENUNDEN VAN ZUID AFRIM. '
MET 3 GROOTE PLATEN EN RUIM 100 IN DEX TEK.ST GEDRUKTE
AFBEELDINGEN, BKTREKKINQ HEBBBKDB TOT DE NATUURLIJKE HISTO-
RIE VAN DIT LAND E» TOT DE ZEDEN EN LEVENSWIJS DER
, ^PWONERS IN DE OMSTREKEN VAN DK -
KAAP OE ftOEDE HOOP.
Bewerkt met gebruikmaking van de werken van CUHIfflNQ,
AMDBHSOIT, GÉBARD, LIVINOSTOH, e. a!
D.g.tizedbyGoOglc
Dijiiizedb, Google
JAN VAN DIJK.
;/( .A'JSZ
,Googlc
ê
4
Gcdrnkt bij B. J. Tkii.hk Ie Arn
DigilizedbyGoOglC
Di,ilizedb,G00glC
St utaak iii in btr.
Di,ilizedb,G00glC
3ttn ottn Bijft.
lel 5 f^Mt gillen ei nm 100 in deo tnksl ;niniklearMdis|ei, btlrekLio)! faetdinil« l»l de
ulnrlijkf hialifK taidillaid.w d« vieM et Icrtaswijie drr bcwiMn ii de ■■stnintudr
KAAI» DE GOEDE HOOP.
ROTTERDAM, PI. NIJQH.
185».
Di,ilizedb,G00glC
DijilizedluGoOglC
II>a'IXOTTI9.
lULErDISQ 1
De Knap ile nocde IToop 2G
Eerste Hoofdstuk. De lamlvcrlmizinn; der boeren 33
Tweede Hoofdstuk. Jun van J>|jk en jiijn liuisgezin 64.
Dëkde Hoofdstuk. Een onvorwnclit be/.oek 92
Vierde Hoofdstuk. Pes jaj^ers toj^ton en 7.ijn verdwynen .... 114
Vijfde Hoofdstuk. Ecne onvcrwaolit*' gebeurtenis 133
Zesde Hoofdstuk. Nieuwe beproevingen 154
Zevende Hoofdstuk. Twce<Io niltogt van den boer met zija hiiisge/.in. 169
Achtste Hoofdstuk. Men vindt cene nieuwe woonplaats. .... 189
Nerexdb Hoofdstuk. De kolonie in de takken van den Nwanaboom. 307
Tiende Hoofdstuk. Het leven der jairers in de wildernis .... 233
Elfde Hoofdstuk. Wij maken kennis met een zonderlini; .... 355
Twaalfde Hoofdstuk. Visselier en zijne lolgevatlen 277
Dertiende Hoofdstuk. Uitbarstiu": der vijandelijkheden 239
Veertiende Hoofdstik. Van Dgk v(;rtrekt nnar de randselnciitige
nederzetting ' . . . . 307
Vijftiende Hookdstuk. Ontmoeting tnsselicn den lioer Viss^her en
zijn bunrmnn Koa-Moe-Hoi en de gevolgen daarvan 319
Zestiende Hoofdstuk. Onverwaclite ontmoeting en weder/ien . . . 330
Zeventiende Hoofdstuk. De ontmoeting 350
Achttiende Hoofdstuk. Besluit 370
DigilizedbyGoOglC
Di,ilizedb,G00glC
Het schip van Vaisiio de Ui
INLEIDING.
Hoe weinig wij tot duaveire van Afrika kennen, zoo weten wij toch
door de pogingen van oudencheidene reizigers, dat dit groote werelddeel
bestaat uit eene reeks terraslanden , die zich van de kust trapsge-
wijze naar het binnenland veihefien, uitgestrekte vlakten en een hoog
tafelland vormende. Dit tafelland is tot dusverre voor ons nog een
onbekend gewest en wordt waarschijnlijk door tallooze negerstammen
bewoond. Van de geschiedenis dezer stammen, die meestal nog op
den laagsten trap der beschaving staan, weten wij nog zoo goed als
niets; zoo veel alleen ia zekei, dat zij sedert een paar eenwen in alle
rigtingen naar de kust afzakken, steeds met elkander in strijd en
elkander vernielende. De oorzaken dezer afrikaansche volksbewi^ng
zijn welligt toe te schrijven aan den invloed van den enropeschen handel ,
die sedert de zestiende eeuw Afrika van alle kanten als 't ware insluit
en de volken uit het biunenland naar de kust lokt, of wel aan den
1
DigilizedbyGoOglC
elavenhandel, die de Terachillende atammen aanzet om op elkander
jagt te maken, of eindelijk in godadienstige twisten, veroorzaakt door de
leer van Uohamnied, die, uit het Noorden binnengedrongen, in bet
binnenste van het werelddeel in volle ontwikkeling Bchijnt te zijn.
Deze groote afdeeling van onzen aardbol, bepaald ten Noorden door
de straat van Gibraltar en de Middellandscbe Zee, die bet van Europa
scheiden, ten Oosten dooi de landengte van Suez, de Roode Zee en den
Indischen Oceaai, waardoor het van Azië i^scbeiden wordt; ten Zui-
den door den Zuider Oceaan en t«n Westen door den Atluitischeu
Ooeaan, die tusschen Afrika en Amerika vloeit, ie eigenlijk een groot
schiereiland, dat met Azië door de landengte van Snez verbonden is.
De oppervlakte van dit werelddeel bedraagt ruim 530,000 vierkante
mijlen, zoodat het bijna drie maal zoo groot als Europa is. Zijne
gedaante is echter zoo eenvormig , dat op deze groote landmassa niet
meer dan 3,500 mijlen knstland komen; eene verhouding die voor de
knltnnr van dit land zeer ongunstig is. Dit knstland heeft weinige
diep landwaarts indringende golven. Dezelfde eenvormigheid heerscht
in de rijzing en daling des bodems. Onder zijne gebergten is het
best bekend het Atlas-gebergte in het Noordwesten, dat zich met zijne
takken van 27" tot SZ" N. B. uitstrekt en zich hier en daar tot
eene hoogte van S,600 meters verheft; het Kong-gebergte tusschen
Nigritië en Nieuw Gninea, tot welks Oostzijde de bergen reiken,
welke men het Maaa-gebergle noemt eu de bergen van Lnpata in het
Zuid-Oosten ; de bergen van Madagaskar op het eiland van dien naam
en het Abyssinische gebergte in het NoordooBten.
Afrika, van oudsher het land van verborgenheden en raadsels, heeft
eindelijk in den laatsten tijd, door de onophoudelijke pogingen van natuur-
onderzoekers en zendelingen , van handelaren en zedieden , en eindelijk
dooiden oorlogznohtigen ondernemingsgeest van Europeanen, als 't ware
sommige van zijne poorten geopend , waardoor men hia* en daar een blik
in zijn binnenste kan slaan. Die buitenste noordelijke en noordooste-
lijke randen, welke in de tijden der oudste beschaving, tot de eerste
en rijkste zetels van menschelijke ontwikkeling behoorden, om later tot
een staat van barbaarschheid terug te zinken, zijn eindelijk door het
staatkundig gewigt, dat Egjpte voor Europa heeft gekregen, door de
opening van den ouden handelsweg door de Boode Zee, door middel
van stoombooten, alsmede door de fransche kolonie in Algerië van
onmiddelijk belang voor de beschaafde wereld geworden. Een gedeelte
-dbyGoogle
TOD de oostkust, die van Abyssinië nainelijlc, trekt in dit opsigt inzon-
derheid onze aandacht Hier wedijveren fransche en engelache zendelingen
met elkander en trachten de volken en hunne beheerschers in hun belang
te winnen. Ook nit den zuidelijken uithoek , uit de Kaapkolonie heeft men
niet zonder geluk ontdekkingatogten in het binnenland ondernomen. De
voornaamste hinderpalen voor den blanke, om diep in die onbekende
streken binnen te dringen, is het gering aantal plaatsen, waar het land
to^ankelijk is, het ongezonde klimaat det moerassige kustlanden,
de terrasvormige rijzing van den grond, die reeds op een korten af-
stand TOn de kust begint en waardoor het voordeel van bevaarbare
rivieren vervalt, de dorheid van uitgestrekte woestijnen en einddijk de
ruwheid en barbaarschheid van vele inlandsche stammen.
De OTentTOomingen van den Nyi.
Afrika is arm aan water, in tegenoverstelling van Amerika, dat zich
door waterrijkdom onderscheidt. De meeste rivieren zijn slechts kust-
rivieren en ondiep; velen droogen in het heete jaargetijde geheel uit.
Van meer belang zijn de Zambcse, tegenover Mad^askar, de Oranje-
rivier in het land der Hottentotten en de Congo in Beneden-Guinea,
die in de hooglanden van Zuid- Afrika hannen oorsprong hebben; de
Senegal, de Qambia en bovenal de Nijl en de Niger. Beide laataten
hebben den aardrijkskundigen veel hoofdbrekens gekost, de eerste om
1*
DigilizedbyGoOglC
zijne bronnen op te sporen, de laatste om zijne monding te bepalen.
Eerst in den laatsten tijd heeft men omtrent beide pnnten meer Hebt
gekregen.
De Nijl wordt bij Khartoem gevormd door de vereeniging van de
Witte Rivier en de Blaanve Rivier; hij neemt dan nog de Atbara op
en beschrijft een wijden boog door noordelijk Nnbie, op zijnen weg
vele watervallen vormende, tot dat bij bij Syene Egypte bereikt. De
Niger, die, voor zoo veel men weet, in bet Kong-gebergte ontspringt,
vloeit eerst in eene noordoostelijke rigting onder den naam van Dsjoliba
door het Dibbi-meir, tot in de nabijheid der stad Timbnktoe, neemt
van dit punt, onder den naam Qaorra eerst een zuidoostelijken , dan zui-
delijken en eindelijk znidwestelijken loop, tot dat bij ten laatste de
kust van Benin bereikt, waar bij door verschillende riviermonden eene
delta vormt, die welligt de grootste der wereld is.
De oevers van den Niger worden door de schoonste, met digt loof
prijkende boomen overschaduwd, aan wier takken heerlijke bloemen
groeijen, of die door orchidéën omringd zijn, wier lange ranken met
roode en witte bloemen prijken, en soms als klimop tegen de stammen
opkruipen. Die boomen zijn bewoond door vlugge apen, die van tak
tot tak , van stam tot stam springen , terwijl zwaluwen met zwarte vleu-
gelen over de oppervlakte van het water zwieren. Hier en daar ont-
waart men aan beide oevers bebouwde velden en graanhoopen , die zich
eenige voeten hoog boven den grond verbefTen. Men kan zich niets
schooners denken dan de palmbosschen van dit land. De inboorlingen
weten van den ronden stam en van het uil^breide bladerendak een
nuttig gebruik te maken. Van de lange takken maakt hij hetzelfde
gebruik als de Indiaan van het bamboesnet, en uit den stam trekt hij
den bedwelmenden palmwijn. Deze trotsche boomen zijn door varen,
vijgenboomen en de meest verschillende soorten van struiken omringd.
Slinger- en woekerplanten dalen van de kruinen der boomen af en
vullen de open plekken in het wond aan, terwijl de grond met welig
groeijende genassen bedekt is. Overal vertoont zich de schoonste,
heerlijkste tropische plantengroei.
Een altijd blaanwe hemel spiegelt zich in de wateren, terwijl de
lucht door bontgevederde vogelen doorkruist wordt. Een ander tooneel
vertoont zich op het land; tnsschen bloeijcnde planten, welke geen
winter doet verwelken , hoort men het gekrijsch der apen , het dan eens
zacht, dan eens schel geluid der vogelen en het g^ns der insecten.
DigilizedbyGoOglC
Van de laatsteo hebben de mieren, door de kunBtige zatnenstelling hun-
ner woningen meer dan eens de aandacht van reizigers getrokken.
Hoewel Afrika niet zoovele groote watervallen telt als Amerika, zoo
behooren toch de kataracten van den Nijl tot de wonderen dei water-
wereld. Wij hebben echter in de laatste jaren, onder meer andere
aTrikaansche natuurwonderen , ook nog een waterval leeien kennen, die
een der verhevenste mag genoemd worden. Het is de waterval van
Kambagaga in Senegambie. Een voormalig officier der Spahis, de heer
Hecqn&rd, die in de jaren 1850 en 1851 een weinig bekend gedeelte
van West-Afrika doorkruiste, ontmoette op den weg naar Timbo in
Senegambie den schooneu waterval , van welken wij hier eene afbeelding
laten volgen.
Rivieroever met Orchidéên.
"Ten tien are," zoo schrijft deze reiziger, "bereikten wij de oevers
der Kokala, die op dit pnnt ongeveer 150 voet breed is. Daar zagen
DigilizedbyGoOglC
wij een onbeschrijfelijk schouwspel. Hier stroomt de rivier van eene
aanzienlijke hoogte, allea in zijn woeste vaart met zich medislepend,
Waterval ran Kambagaga.
meei dan een kwartier uur gaans schuimend en brniaschend over eeue
bedding van gladde rotaen , doorsnijdt twee reijen ruwe , steile bergen
en stort dan plotseling in een afgrond van meer daa 300 voet diepte.
-dbyGoogle
waaiÏD bet watei in den vorm van legen neerkomt, om iets l&ter vijf-
tien nieuwe watervallen ie vormen, va» welke de geringste n^en voet
hoog is. Ik nam dit natuurverschijnsel van velschillende punten in al
zijoe pracht waar; toen ik evenwel den afgrond wilde naderen, om
zijne diepte te schatten , vermaande de gids mij , dat ik mij aan een
boom vast zou houden, terwijl hij zelf mij van achter vasthield. Dit
was mijn geluk ; want naauwelijks had ik een blik in de diepte gewor-
pen, of ik werd zoo duizelig, dat ik onfeilbaar gevallen zou zijn, zoo
hij mij niet stevig vastgehouden had. Deze waterval heet Kambagaga.
Hoewel wij een goed eind hooger op gegaan waren, om eene waad-
bare plaats te vinden, hadden wij toch moeite, op de gladde steeoen
door het water te komen, en in den sterken stroom vast op onze bee-
aen te staan. Een van mijn volk, die struikelde, werd medegesleept en
had zijn leven alleen te danken aan de omstandigheid , dat hij den tak
van een boom kon grijpen, die een eindweegs over het water uitstak.
De rivier Koknla vloeit van het Noordoosten naar het Zuidwesten."
Ouder de grootere meiren kent men in Afrika het Tzana-meirin Abyssi-
nie, de nog weinig bekende Njaasi- en Ngami-meiren in Znid-Afrika,
alsmede het Tsad-meir, eigenlijk eene binnenzee, in Soedan. Tot het
jaar 1849 toe kende men het Ngami-meir nog naauwelijks bij name;
maar sedert dien tijd is onze kennis van het zuidelijk gedeelte des
lands zoo vermet>rdeTd , als niemand ooit te voren gedroomd had. Wij
hebben deze ontdekkingen bijna uitsluitend aan een enkel onverschrok-
ken man te danken, die nit zucht om onbeschaafde menschen te be-
keeren, zijne familie verliet, om gedurende zeven jaren geheel onbekende
streken van Zuid-Afrika te doorkruisen. Noch de achttiende noch de zeven-
tiende eeuw kan op zulk een reiziger ro^n dragen, en alleen inde zes-
tiende eenw vindt men namen, die in de geschiedenis der ontdekkingen
met dien van David Livingston kunnen vergeleken worden.
Beeds in het begin van deze eeuw kenden de kolonisten aan de Kaap
het bestaan van een groot meir in het binnenland van Zuid-Afrika.
AUe pogingen echter, om dit meir te bereiken, mislukten, omdat men
daartoe de woestijn Kalahari door moest. Eerst in het laatst van 1819
slaagde Livingston er in het bedoelde meir te naderen. ^Fa dien tijd
is het langs een anderen w^ door een Zweed , Karel Andersson , be-
zocht Terwijl Livingston nit het Zuiden naar het Noorden trok,
slo^ Aoderason van de Walvischbaai aan de Westkust, den weg in
naar het Oosten, dwars door het grondgebied der oorlogzuchtige Na-
DigilizedbyGoOglC
Riakas en den ziiidelijken rand der Kslahari-woestijn. Op dezen weg
naar het Ngami-meir ontbreekt het noch aan houtgewas noch aan wei-
den, maar wel aan water; want men treft er alechts enkele half inge-
vallen patten aau, waaruit blijkt, dat eenmaal een levendig verkeer met
de stammen van het Ngami-meir bestaan heeft. Deze putten of bron-
nen liggen BOms twee dagreizen ver van elkander verwijderd. Ook vindt
men op desen weg kleine poelen, waar kudden olifauten en kameelpar-
dels, rhinoeeroasen enz. des nachts bunnen dorst komen lesschen.
De eerste beei^irijvingen van het landschap aan de oevers van dit
meir luidden verrukkelijk; Andarsson daarentegen bekent openhartig, dat
hij teleurgesteld was. Terwijl de krijgszuchtige stam der Fellatah, alles
verwoestende, reeds tot Biune is doorgedrongen , vinden in Zuid-Afrika
soortgelijke gebeurtenissen plaats, die tot groote landverhuizingen aan-
leiding geveu. Zoo hebben de Namakas, meer nabij de Westkust, den
grooten stam der Damaras meer en meer naar het Noorden gedrongui,
en deze eens koo talrijke en magtige natie is nu reeds baren ondei^ug
nabij. Daarentegen zijn de zuidelijker wonende Bitsoeanas tot aan
het Ngami-meir doorgedrongen ea hebben de inboorlingen van dat
land, die zich Bayeye noemen, aan zich onderworpen.
Noordetijk van het Ngami-meir treft men weder verscheidene rivie-
ren aani die zich ten slotte in een grooten stroom, denSescheke, vei-
eenigen, welke iu eene oostelijke rigting, dus naar het kanaal vaa
Mozambique loopt. Toen Livingston deze rivier bereikte, vernam hij
dat hij in zijn benedensten loop den naam Zambese voert, van welken
een arm bij het portugesche station Quilimaue in het kanaal van Mo-
zambique uitloopt De reiziger was op dat oogenblik niet in staat om
de juistheid vim die opgave te beoordeelen, maar begaf zich in hetjaar
1854 op reis, om eenen weg uit het binneuland naar de Westkust of
naar Jjoanda, de hoofdstad van het portugeache Bengoela, te vinden.
Hij had de gunst van een der magtigste opperhoofden weten te win-
nen, die hem door een dozijn mannen van zijn volk liet vergezellen
en aan andere bevriende opperhoofden vooraf van zijne komst kennis gaf.
Deze togt liep aanvankelijk door streken, welke onze reiziger vroeger
reeds bezocht had, opwaarts langs de boorden van de Sescheke, die
daar echter weder eenen anderen naam voert, en Liambye heet Hij ver-
liet dezen stroom om zijn regter neven-rivier, de Liba of Londa, een
eindweg opwaarts te volgen en later in noordwestelijke rigting het
stroomgebiod van zijne westelijke neven-rivieren te doortrekken. Daar
DigilizedbyGoOglC
vond hij het kleine meir Dilolo ; en toen hij eeoe westelijke rigtJng
iDsIoeg, betrad hij het stroomgebied van den Kaasi, eene neven-rivier
v»n den Quan^ (Congo). Het groote, tot dusverre geheel onbekende
gebied, waar de Kasai zich met zijne neveD-riviereu vereenigt, draagt
den naam Lunda, en onderscheidt zich door zijn waterrijkdoin en zijn
fnBBchen plantengroei. Uit sommige planteovormen maakte liiviogeton
op, dat hij zich op een tafelland bevinden moeat. en vond dit vermoe-
den ieta later ook bevestigd.
Een latere togt des reizigers was mede vruchtbaar voor de wetenschap).
Den 24 December des jaars 1854 bevond hij zich te Pnngo Andongo
en den 13 F.;bnianj 1S55 reeds weder in Cassange, om in gezelschap
van zijn getrouwe negers naar het Barodsen-Iand terug te keeren. Het
duurde lang vooi men weder iets van den moedigen man hoorde.
Eerst ontving men in Europa over Loanda een brief uit Linyanti,
gedagteekend 16 October 1855, welke brief weldra door een tweeden
gevolgd werd, die uit Tete gedagteekend was. Tete is namelijk een
van de laatste Fortugesche stations aan den Zambese, 50 geografische
mijlen boven de plaats, waar deze rivier sich in het kanaal van Mo-
zambique ontlast. Uit de weinige mededeelingen , welke tot dusverre
bekend zijn geworden, bHjkt dat de rivier, die voorhij Tete vloeit, in
bet kanaal van Mozambique uitloopt en op de oudere kaarten Zambese
heet. Dat de Portugezen, den Zambese van zijnen mond af volgende,
niet dieper in het binnenland konden doordringen, vindt zijne verkla-
ring détirin, dat de rivier, die op het tafelland Zuid-A&ika's zijn oor-
aprong heeft, aanvankelijk verschillende watervallen vormt, zoodat hij,
waar die beginnen, onbevaarbaar is. De natuur moet, iu de nabijheid
van deze watervallen, in pracht voor de bntziliaansche oorspronkelijke
wouden niet onder doen en het be^chtige gedeelte voor den Euro-
peaan gezond zijn.
In hoeverre de handel en de beschaving door de ontdekking van een
weg door de binnenlanden van Zuid-Afrika, winnen zullen, is voor
alsnog niet te zeggen. Ivoor en was zijn, behalve slaven, tegenwoordig
de eenige producten die naar de portugesche koloniën uitgevoerd wor-
den. Livingston daarentegen stelt zich veel voor van de bekeering der
inboorlingen , in dit gedeelte van het werelddeel.
Zoo vermindert dan de omvang van het onbekende grondgebied van
Afrika meer en meer en bestaat, nog slechts uit eene streek, die aan weers-
zijden van de evenachtelijn eene nitgestrektheid van 5 — lOgeognGsche
DigilizedbyGoOglC
10
graden bezit, en dit onbekende laad bestaat tegenwoordig uit eene
oppervlakte, niet gtooter dan het arabieche schiereiland; terwijl wij
in het b^in van deze eenw nog niets van het Tsad-meir, niets van
fiet gebied dea Nigers kenden dan zijne Delta, toen Timbuktoe sleehta
een fabelachtige naam was en de bionnen van den Blaanwen Nijl n<^
een raadsel waren; kortom, toen wij zelfs van de binnenlanden van
Noord- Afrika niet veel meer wisten dan de Onden, de Arabieren en
de ontwerpers der middeleenwsche kaarten.
Dr. Dsvid Livingston, in het engelsche dorp Blantyre geboren, is
tegenwoordig veertig jaar ond. Zijn geiaai draagt de sporen van bui-
tengewone vermoeijenisaen en is door de afrikaanscbe zon zwart ge-
kleurd. Dertig maten werd hij door de koorts op het ziekbed geworpen.
Zijn tegterarm is verbrijzeld geweest en bijkans geheel onbruikbaar
geworden door eene te hartelijke omhelzing van een leeuw. Door een
zestienjarig verblijf onder de wilden, drukt bij zich in zijne moedertaal
met een eigenaardigen tongval uit In den eersten tijd na zijne terug-
komst sprak hij ze ongaarne, als bad hij ze half vergeten.
Ook onderacheidenp Dnitschers hebben krachtig bijgedragen, om onze
kennis van Afrika te verrijken. Yan de vier stoute reizigers, wier
streven niet slechts de mannen der wetenschap, maar in het algemeen
de geheele beschaafde wereld bezig boadt — wij bedoelen den te vroeg
overleden James Richardaon en dr. Adolf Overweg, den gelukkig te-
rnggekeerden Barth en dr. Vogel (de laatste is zoo men zegt op last des Sul-
tans van Wahai onthoofd) zijn de drie laatstgenoemden Duitsche geleerden.
De binnenlanden van Afrika waren tot in bet laatst der vorige eeuw
bijna geheel onbekend. Eerst sedert de oprigting der afrikaensche
maatschappij te Londen, in het jaar 1788, hebben moedige reizigers
den slnijer hier en daar opgeligt en nog heden ten dage blijft nog veel
te weten over. Nog thans is het gezegde van Atistoteles van toepas-
sing: «Afrika levert altijd iets nienws op,^ en in de laatste jaren heb-
ben bovengenoemde onverschrokken mannen, door hunne wetenschap-
pelijke reizen naar en dooi Centraal- Afrika , deze uitspraak ten volle
bevestigd. Vergezellen wij hen door dat gedeelte van AMka, de wes-
telijke en regte weg van Tripotisnaar Murauk, 't welk viiór 1850 door
geen Europeaan bezocht was. "Onze karavaan," zoo luidt het reisver-
haal, tfbestond uit een tolk, twee bedienden, eenige Negere en vrije
Zwarten, alsmede veertig kameelen. Op dezen weg van vijfhonderd
engelsche mijlen verandert, de natuur achtraalen van gedaante. Eerst
DigilizedbyGoOglC
11
he«ft mFn de deels zandige, deels het voorkomen van prairien hebbende
en aan zuidelijke vruchten rijke vlakte, rondom Ttipolis, van de Mid-
dellandsche Zee af tot aan het Gharian-gebergte ; in het middelste ge-
deelte van dat gebe^^ worden gerst- en tarwe-akkers aangetioffen. De
lager gelegene , golvende streek, nu een» meer verheven > woest en klip-
achtig, dan weder lager en steenachtig of met gras en planten bedekt,
levert olijf boomcn, eenig graan en enkele palmen op. Verder op wordt
het land steeds woester en kaler. Het terrein ondergaat eene daling van
317 voet Reeds begonnen wij last te krijgen van een hueteu wind
en namen ook luchtspiegelingen waar. Nu bereikt men de afgrijselijke,
zes dagreizen breede bergvlakte (Ham mada) die 1100—1508 voet hoog
ia, geen water, geen hoornen, en zelfs bijna in liet geheel geen planten
heeft, waar men schier geen enkel levend wezen aantreft en de grond
met -steengmis, zand en roodachtige aarde bedekt is. Hoopen steenen,
geraamten, graven van ongelukkigen , die op deze verschrikkelijke vlakte
omkwamen , en *s nachts de sterren , zie daar de eenige middelen om den
weg te vinden. Henseben en kameelen, inzonderheid de rampzalige
slaven, lijden hier verschrikkelijk, vooral, omdat men hier geen de
minste bescherming vindt tegen degroote hitte van den dag, de nacht-
vorst en de hevige onwedera Daaraan paalt eene vlakke, laag gele-
gen, eigenlijke zandwoestijn, met steile verhevenheden van zandsteen en
eenige, deels zoute bronnen. Voorts komt men in het dal van Fezzan,
dat w^ns zijne vruchtbaarheid aan palmen, tarwe en gerst, ook El
Wadf genoemd wordt Men beklimt nu het hooge tafelland van Mur-
zvk, 't geen eigenlijk een uitgestrekt, golfvormig hoogland is, waarin
steenachtige of zandige streken en vruchtbare dalen , op kleine afstanden
elkander afwisselen. De hoofdstad Mnrzuk zelve ligt tusschen palm-
bosschen iii eene zandige, door stilstaande wateren ongezonde laagte."
Kaar wij moeten nu ook Kichaidsou, Overweg en Barth, op hunne
reis door de Sahara, achter Ghat, een oogenblik volgen. — Het dal
dezer stad werd later, tusschen rijen heuvels, al smaller en smaller,
terwijl het terrein meer en meer rijzende werd. Aan het einde van
bet dal ontwaarden zij het vinchtbare El Barket, met scboone palm-
bosschen, de laatsten op desen wei>. De woestijn kreeg nu in vele
opzigten een ander voorkomen. In plaats van uitgestrekte zandvlakten
door groene oasen of dalen afgebroken, ontmoet men niet alleen hooge
bergen en diepe, groteske dalen, maar ook groote groepen rotsen en
klippen. Ongeveer 100 Sngelscbe mijlen achter Ghat begint de gra-
DigitizedbyGoOglC
12
nietformatie en nadert men het hart der Sahara. Zij reisden hier met
eene kafBla (kleine karavaan) van 20 Kailoeis en dertig kameeleu en
hadden reeds na veel overlast van de zwervende Haghar Toeariks en
de toenemende eischen hnnner sluwe Kailoeia-Toeariks. De rotsen en
daleji, waarin doorgaans water en dus ook plantengroei gevonden wordt,
werden nu en dan door steenachtige of zandige hooglanden afgewisseld.
Zulk een vruchtbaar hoogland, nu en dan door dalen afgebroken, ligt
ten Zuiden van het dal Fales en het rijk Aïr (of Asben, zoo als het
in Soedan genaamd wordt), hoewel van weér&zijden nog onbewoonde
streken aangetroffen worden. Verder op ligt de gewigtige legerplaats
Tatsjetterat en ten Zuiden daarvan neemt de dampkring reeds die ne-
velachtige, hoogroode eigenschap aan, die vooral in Soedan opgemerkt
wordt. De hitte werd sterk; fantastische fata morgana werden gezien
en de reizigers hadden ook een storm met bliksem en donder te ver-
duren. Eene gewenschte afwisseling verschaften verder de zeven bron-
nen van Aisoe, waar bet onbewoonde, rotsachtige, woeste en onveilige
grondgebied van Aïr begint. Men vindt iu de dalen, behalve eeu paar
soorten van reusachtige boomen, eea soort van gierst en indisch koorn,
ook woekerplanten , fraaije bloemen en zekere soort van palmen. Ook
HuTssk, Btad in HiMen-AMka.
DigilizedbyGoOglC
in het diereDiijk ontwaart men verandering. Men vindt hier en daar
tamelijk veel leeniren, hyenas, sjakals, wolven, apen, kanieelpardels ,
gazellen, wilde zwijnen, wilde ossen, andas en hazen; verder gtniisvo-
gels, arenden, schoone daiven en veel andere vogels; schildpadden,
slangen, hagedissen en drie soorten van scorpioenen. Ook behooren
onder de eigenaardigheden , de tropische stortregens en de menigvuldige
groote watervloeden , waardoor Aïr zich van de noordelijke gewesten
onderscheidt. Zulk een vloed, die onverwachts een uitgestrekt dal
overstroomde en buitengewoon snel kwam opzetten, bragt de karavaan
in het grootste gevaar. Kort daarna ontmoetten zij het eskorte, dat
hnn door den heer van hunne Kailoeis-karavaan , de Saltan van Tin-
Telloest in Aïr, En Noer, was te gemoet gezonden. Onder de geva-
ren waaraan zij blootstonden, behooren vooral de aanvallen van de Toea-
riks in de woestijn , aan welke zij meestal slechts met groote opofTe-
ringen konden ontkomen. Den 3 Sept 1850 bereikten de reizigers
Tin-Telloest , de zetel des ouden sultans En Noer en waren dus se-
dert hun vertrek van Ohat 41 dagen onderweg geweest.
Eerst den 2 N'ovember kon men Tin-Telloest verlaten; op het punt
echter van te vertrekken, kwam er een beletsel in den weg, zoodat de
reizigers eerst den 12 December konden opbreken. Eene zout-karavaan
namelijk, bij welke zij zich wenschten aan te sluiten, kwam niet op-
dagen. Toen zij zich eindelijk den 12 December op weg begaven,
tioflen zij, na twee dagreizen afgelegd te hebben, bij d^ bron Amfisas
weder eene schilder-
achtige rots aan, als-
mede vele graniet-
kegels, gevolgd door
basaltznilen , inzon-
derheid in de nabij-
heid van den berg
Baghzem, die zich
door vele klippen en
holen onderscheidt,
do woonplaats van
leeuwen. Op het
nabij gelegen dat
' Oenan volgt onmid-
De sprinKmniB. dellijk eene vrij uit-
DigilizedbyGoOglC
14
gestrekte vlakte, met heerlijke bosschen van dadelpalmen. Met Kers-
mis bereikte men de plaatsen Bargot en Agalgo, in wier nabijheid zich
de zuidelijke gtoote Hammada (bergvlakte) verheft, welke de scheiding
uitmaakt tusachen het land- en stroomgebied van Aïr en dat van Soe-
dan. Deze Hammada is het vaderland van een bijzonder soort van
springmuizen , welke met de Egyptische veel overeenkomst hebben.
Verder treft men er groote achildpaddeu , gazellen, struisvogels, parel-
hoenders, ^oote zwarte gieren en sprinkhanen aan. Zuidetijk van haar
vindt men kameelpardels. OpNieuwjaaradag van 1851 passeerden do reizi-
gers, bij eene snijdende koode het laatste, eenigermate vruchtbare ge-
deelte der bergvlakte en kwamen weder in lager gelegen streken. Na een
lastigen togt door eene wildernis, kwamen zij eindelijk bij de Tagama-
Toeariks aan , vaar zij niet alleen kudden rundvee en schapen vonden ,
maar van levensmiddelen voorzien werden , bestaande uit vleesch van den
kameelparde), in smaak gelijk aan het rundvleesch, struisvogeleïjeren ,
ToearikB der Sahara.
DigilizedbyGoOglC
15
joDge etroiavogels en ander gevogelte. Bij bet groote dorp Goemroem
voDden zij een grooten poel met eenden en andere vatervogela bevolkt ,
en van weelderig boomgewas omringd. Weldra betraden zi) het water-
rijke land Damergoe, dat ah de korenschnnr van Aïr beschouwd wordt,
en ongeveer 300 dorpen telt. Het is de poort van Soedan. Hier ver-
lieten de reizigers elkander; beide, Dnitschers en Ëngelschen waren
diep ontroerd, want het waa als hadden zij een voorgevoel, dat zij elk-
ander nooit wéér zouden zien. Richardson viel als een slagtoffer der
wetenschap en de edele Overw^ ligt aan den oever van het Tsad-meir
begraven. De oevers van dit meir, een der grootste bekende meiren
in A.frika, is door Overweg nader onderzocht en heeft door hem rene
treurige vermaardheid gekregen. Hij had zich gedurende het onge-
zonde Jaargetijde te Koeka opgehouden, om minder aan den schsdelij»
ken invloed der lucht bloot^teld te zijn; doch dit mogt niet baten.
Id September van 1852 kreeg bij de koorts en werd op zijn verzoek
naar Madoeari teruggebragt, 't welk tien engelsche mijlen van Koeka
en nabij het Tsad-meir ligt Dit is eene luchtige en aangename, deels
met boomen beplante plaats, waar de overledene zich gaarne ophield.
Daar lag ook de boot, waarmede hij het Tsad-meir had bevaren. Er
was echter geen hulp meer mogelijk. Overweg werd van dag tot dag
zieker en overleed na veel lijdeus den 27 September, te 4 ure des
morgens. Reeds in den namiddag van dien dag werd hij door zgn
reisgenoot en niend, Dr. Baifh begraven, Adolf Overweg werd den
24 Julii 1822 te Hamburg geboren en was dus 30 jaar oud toen
hij overleed.
Daar Afrika grootendeels tusachen de keerkringen of in den heeten
aardgordel ligt, kent men er slechts ten Noorden en ten Zuiden van
dien gordel, lente en herfst, doch bijna geen winter. Tusschen de
keerkringen heeracht eene eeuwige zomerhitte. Op den gloeijenden dag
volgt schier zonder ovei^^g de nacht, die meestal gevoelig kond is
of waarin eene rijkelijke daanw valt. Verschrikkelijke onweders, ge-
paard met stortregens — tomados — verkondigen het be^n van den
r^^tijd. Dan valt er de r^en onophoudelijk bij stroomen neder en de ge-
heele lacht is met waterachtige dampen bezwangerd. Wel is waar wordt
dan het dorre, gele loof der boomen door een fnsch groen vervangen
en de aarde met een tapijt van bloeijende planten bekleed, maar de
menscb wordt mat in dien vochtigen dampkring, de werkzaamheid
zijner organen verslapt in deze drukkende, zwoele hitte. Zwemen
DigilizedbyGoOglC
16
insecten en doodelijke miasmen lijzen uit de moeraBBen op en vreero-
delingen en inboorlingen worden niet zelden door tropische koortsen
weggerukt. Het einde van den regentijd wordt mede door herige
stormen en onvedeis gekenmerkt; weldra begint de drooge Hannattan
te waaijen en geeft aan het verslapte ligchatun de noodige spanning
tenig. Nu begint de afrikaansche lente en ontwaakt alles tot een
nieuw leven. De zwervende Arabier laat zijn vee op het hoog opge-
schoten gras weiden, de gevestigde Berber en Neger verbrandt het en
bebouwt den op nieuw bevruchten bodem. De karavanen verlaten hare
verzamelplaatsen en aanvaarden den langen togt door woeste streken.
Aan weerszijden vui de keerkringen kan men reeds lente en herfst
onderscheiden; zij vormen in het Noorden twee regentijden, een
grootere en een kleinere; in het Zufden zijn zij gekenmerkt door pe-
riodieke zonne- en regendagen, waardoor de afscheiding van het drooge
en het natt« jaargetijde bewerkstelligd wordt. Maar zelfs de gematigde
Inchtstreken van A&ika hebben een tropisch klimaat, deels door de dor-
heid van het vaste land, deels door den warmen luchtstroom, die bestendig
van de kale zandsteenbergen komt; £g7pte behoort tot de heetste landen
der aarde en de Roode Zee heeft de temperatuur van een warm bad.
Het plantenrijk in A&ika staat natuurlijk in verband met den aard
van den grond en met de luchtgeoteldheid. Waar de grond uit los
zand en kalen zandsteen bestaat, steeds blootgesteld aan de verzengende
stralen der tropische zon en maar zelden eenigzins afgekoeld door re-
gen, daar kan geen bloem bloeijen en wordt de eentoonigheid der
woestijn door geene plant afgebroken. Daar echter waar leem- en
teelaaide alsmede bronnen gevonden worden, ontbreekt het noch
aan boomen noch aan bloemen. Onder de eersten verdient voor-
namelijk de palmboom te worden genoemd, aan welken de volken
ten allen tijde met regt den eersten prijs toekenden, Dnn en rank,
soms naanwelijks twee, dikwijls echter vijfentwintig voet hoog, van
binnen met merg gevuld, levert een bosch van de grootste soort de-
zer boomen het heerlijkste, verhevenste schouwspel op. Als zoo vele
slanke zuilen, aan den top met breede bladeren gekroond, vormen zij
als 't ware een gewelf, waardoor de zonnestralen zich slechts hier en
daar even een doortogt kannen banen. Overal heerscht een plegtig
zwijgen, eene diepe stilte. Tegen den middag verheft zich zachtkens
een verkoelende zeewind en nu vangen de kroonen aan ligtelijk te ritse-
len en te ruisschen. Als de wind sterker wordt, beginnen ook de
-dbyGooglc
elastieke stammen zicH te bewegeo, totdat het geheele boach tegen den
avond golft als een kalme zee.
Een onbeachrijfelijlc sclioon gczi'gt verschaft deze boom, wanneer en-
kele esemplaren xich op ccn hoogen rotswand of op een steil rif v«--
DigilizedbyGoOglC
18
heffen, als trotschei kalme toeschonwere van de hevige brandiag, die
tegen den voet der rotsen breekt, als wilden zij die in hunne diepste
grondveaten schadden. Het is btjna onbegrijpelijk , hoe de statige boom
zoo vast staat en niet telkens door den storm in den afgrond geslin-
gerd wordt. Ja, de
palmboom behoort
tot de rensachtigste
boomen der aarde>
Zekere soort, de was-
palm, bereikt eene
hoogte van 180 tot
200 voet en draagt
aan zijnen top bla-
deren van 21 voet
lengte.
De grootste rijk-
dom aan boomen en
bloemen vindt men
in Senegamhie, Soe-
dan, de beide Gni-
nea's en Abyssinie.
Aan de knst groeit
de kokospalm, die
de nabijheid van de
zee bemint; verder
in het binnenland ,
de wijn- en olie-
palm, alamede de PiBang. Op den voorgrond de Strelitzle.
boterbüom. In het Weaten bereiken de kolossale drakenboom en de
baobab of apenbroodboom eene reusachtige grootte en hoogen onderdom.
Abjssjnies gebergte is met beuken- en pijnboomen, ook met cederen
omkransd. De katoenstruik wast in Middel- Afrika , waar ook het va-
derland van de indigo-plant ia; ook gedijen hier meloenen, vijgen en
ananassen, het suikerriet en de koffij. Barbarije en de Kaap zijn de
landen, waar oranjeappels en druiven groeïjen; in beide bereiken groen-
ten en ooft eene groote volkomenheid.
Waar de palmboom eigenlijk te huis behoort, daar is ook de pisang
(mosa) of de banaan niet ver. Hoewel in verhevenheid verre beneden
DigilizedbyGoOglC
10
den palmboom, verdient dit gewaa echter allezins onze aandacht, door
^ne gioote, breede, Bchoprormige bladen, op lange, sterke en zich
stout Terheffende, zacht groen geklenrde steelen. De weeke steel heeft
niet zelden de dikte van een voet in de middellijn. De zeer groote
bladen zijn zoodanig gerangschikt, dat zij eene plaatsing in twee rijen
in 't geheel niet of slechts ter naanwemood doen herkennen. Tuaschen
die bladen hangt de kolossale vinchttros, vier goudgele vruchten,
even als de tanden eener kam, in een kwart cirkel naast elkander
staan. De pisang verheft zich tusachen andere, zelfs grootere ge-
wassen altijd als een krachtig, zelfstandig individu, en onderdrukt,
zoodra hij, even als de wilde soorten in bergachtige streken, in gezel-
schap van anderen opschiet, eiken plantengroei in zijne onmiddellijke
nabijheid. D^r, in de vrije natuur, waar de beide wilde soorten, die
men aantreft, met donker groene of purper gevlekte bladen getooid
zijn, ontwaart de vorschende blik niets dan eene uitgestrekte, onop-
houdelijk bewogene bladerzee, waaruit geene bloesems, geene andere ge-
daanten zich verhefl'en , als hier of daar een enkele boom , die door bet
vnor of den bijl gespaard bleef. Aan de pisang sluiten zich de heli-
conias, die uit de Molukkos ingevoerd zijn. Het grootste sieraad van
dezen plantenvorm vinden wij in den van Madagaskar afkomstigen wa-
terboom (ravenala madagascarienais of urania spectosa), die, als 't ware
den overgang vormt tusschen de musaa en de palmen.
Het dierenrijk in Afrika vertoont niet zoo veel verscheidenheid, hoewel
die streken, welke 2ach in een rijken plantengroei verheugen, vol leven
zijn. Men vindt in dit werelddeel de grootste dieren; onder de vier-
vo^ige telt men den olifant, den kameel, den rhinoceros , het rivierpaard ,
den krokodil en den kameelpardel ; onder de vogelen den stroisvogel ,
een soort van arend en den gier. De leeuw heerscht van Barbarije tot
aan de Kaap; luipaarden en panthers, hyena's en sjakals vindea hun
prooi in de troepen vlogge antilopen en bevallige gazellen, sprinkha-
nen en andere kleinere- dieren. Bovendien vindt men nog wilde zwij-
nen, bnlfels, de gnoe, de zebra en zijn baataardaoort , de kwagga.
De huisdieren zijn: het schaap, dat in Qoinea met haren, in plaats
van met wol bedekt is en een zwaren vetstaart heeft; het rund, in
Afrika van klein ras; het edele barbarijsche paard en de drommeda-
Hs. C^iier de vogelen begroeten wij onzen welbekenden trekvogel, die
ons in den herfst verlaat , om de kust van Afrika op te zoeken , den ooije-
viar, die ook bij de Arabieren en Mauren in hooge achting staat. Ps-
DigilizedbyGoOglC
20
relhoendeis, trapganzen en duiven, flamingo's, reigers en eenden, aren-
den, gieren en uilen, honigzuigers , bijenvreters en vliegenrangers
bevolken in verschillende soor-
ten de bosschen, velden en
meiren, terwijl de gezelscbaps-
vogeis dikwijls in zulk eene
menigte zamenscholen , dat de
takken der boomen breken.
De klasse der amphibiën wordt
door krokodillen, slangen eii
velerlei soorten win scorpioe-
nen, tallooze zwermen bijen,
sprinkhanen, mosquito's, witte
en zwarte mieren, de schoon-
ste kapellen en kevers verte-
genwoordigd.
De meest karakteristieke
mensch in Afrika is de Neger,
zwart van huid, met wolachtig
haar en zwarte oogappels. De
vorm van zijn schedel bewijst
dat zinnelijkheid de bovenhand
bij hem heeft: het voorhoofd
is klein, het achterhoofd groot,
de nens breed, de kakebeenen
staan ver naar voren en zijne
lippen zijn buitengewoon dik-
Zijn ligchaam is groot en ge-
Do Kameelpardel. spierd. Deze grondvorm is eigen
aan de talrijk bijeenwonende m&ssas van het hoogland des Zuidens tot aan
de woestijn, van de kuat van Senegambie en Guinea tot Habesch , maar in
verschillende overgangen geschakeerd. Behalve den Neger bestaat in het
Noorden sedert overoude tijden een tak van den indo-atlantischen stam, na-
melijk de Berber , de Lybiür der Ouden. De bouw van zijn ligchaam is kau-
kasisch, zijne kleur van bruinachtig geel tot rood, zijn ligchaam ma-
ger en schraal.
Het karakter der Negers is als dat van een kind; de Berber is lis-
tig en bedriegelijk, een fanatiek Muzelman, vlug en bedreven in den
-dbyGoogle
handel en niet minder, als het op rooven aankomt. Later zijn de
Arabieren als veroveraars binnengedrongen, waartoe gedeeltelijk de Abjs-
ArabÏBch OpperhooN.
sluiers beliooieii. Uit de ineensmelting van laatstgenoemden met de
bewoners van de steden der Noordkust, vau het ondeMaurikanie, ont-
stonden de Manren, die al spoedig in Spanje en Afrika bloeijende
rijken vestigden. De tijd heeft ook deze verzwolgen , doch bij de
Maoren zijn de sporen van eene hoogere beschaving nog merkbaar en
alleen in de woestijn is hij ontaard. Nog moeten wij van de Joden
gewag maken, die reeds vroeg over Egypte in Habescb en Barbarije
kwamen, later nit Fortagal en Spanje verdreven, in groote scharen de
loevlngt namen naar de kust van Afrika. Minder talrijk zijn de Turken
vertegenwoordigd , de vroegere hoogmoedige beheerschers vau de Noord-
knst tot aan Marokko toe. De Europeanen hebben zich van de klei-
nere afrikaansche eilanden meester gemaakt en hier en daar op de kast
koloniën gesticht. Groote landstreken beheerschen zij echter nergens
als in Algerie en aan de Kaap de Goede Hoop.
DigilizedbyGoOglC
22
Eigenlijk gezegde weteoEchappelijke beschaving uioet men in A&ika
niet zoeken; wat de Pbaraos en de Ftolemeussen in het leven riepen,
ging onder de Christenen en Muzelmannen geheel te gronde. Men kan
Noord-Afrika als een groot kerkhof van gezonken beschaving beschou-
wen en de tijd zal moeten leeren, of de europesche geest, zoo als die
zich tegenwoordig in Algeiie begint te ontwikkelen , het donde ligchaam
op nieuT zal kunnen bezielen. Anders is het met de dooi Negers
bewoonde landstreken gelegen. Hier bestond nimmer eenige beschaving;
de meeste Negerstammen zijn nog ruw en onhe^chaafd. Zoovele hor-
den men van dit volk heeft, zoovele talen telt men. Zij vereeren
levenlooze voorwerpen of diereu als godheden, aan welke zij het ver-
mogen toekennen hun goed of kwaad (e doen. In vele Negerlanden
vindt men nog mensc beneters. Op een even lagen trap staat bij deze
menschen het staatkundig leven. De vorst, onverschillig of hij over
een dorp, eene stad of een groot volk heerscht, oefent eene onbeperkte
heerschappij uit. Zijne onderdanen mogen hem slechts kruipend, met
stof en aarde bedekt naderen; hij heeft hun leven en dood in zijne
Ceremouien en godsdienstige dansen der Negers.
hand en al vat zij bezitten is zijn eigendom. Daarentegen nemen zij
deel in zijne vermaken en in het kwaad dat hem bejegent; hij maakt
zijne onderdanen met de gasten bekend, welke hij ontvangt, vertoont
de geschenken, die hem aangeboden worden en danst en drinkt met
DigilizedbyGoOglC
23
hen op feestdagen. Door zeudelitigeti en door wetetiachappelijke leizen
in Afrika zijn wij met de taal en de godsdienstige gebraiken vau
sommige dezer landen nader bekend geworden, b. v. met dat gedeelte
van westelijk Afrika, 't welk in het Zuiden de zoogenaamde Ooadknst
vormt, in het Oosten door de Rio Volta en ten Noorden door het
Kong-Gebergte begrensd wordt. Deze landstreek wordt in twee dis-
tricten verdeeld, die zoowel wat de natuurlijke gesteldheid des bodems
als wat de bevolking betreft, zeer van elkander verschillen. Het noor-
delijke , dat door landbouwende en veefokkende mohammedaansche stam-
men bewoond wordt, heeft groote, grazige vlakten, die zich tot aan
het Kong-Gebeigte uitstrekken , terwijl het zuidelijke bergachtig en
houtrijk is, in het Oosten het Volta-dal tot grens heeft en ten Zuiden
onmiddelijk tot aan de zee afdaalt. De hoogste punten van deze land-
streek verheffen zich eenige duizende voeten boven de oppervlakte der
zee. Laatstgenoemd grondgebied wordt door den zoogenaamden Odsji-
stam bewoond. Deze Negers wonen in grootere of kleinere dorpen, die
allen hun eigen opperhoofd hebben, dat, ondersteund door een raad
van Oudsten, de aangelegenheden van de plaats bestuurt De waar-
digheid van deze personen is in dier voege erfelijk, dat zij niet op den
zoon , maar op des zusters zoon overgaat. Men vindt onder hen weinig
vrijen en lijfeigenschap eu veelwijverij zijn de grondslagen van bet
maatschappelijk gebouw.
Deze stammen hebben eene vrij bepaalde voorstelling van een hoogste
wezen; zij noemen het Onjame, de Hoogste, en stellen het zich voor
ab een geest, wien zij verschillende bijnamen geven, zoo als Odaman-
iana (de Schepper), Amosoe (de regenverwekker), Amovoea (de zon-
gever). Hij heeft alles geschapen, de week van zeven dagen ingesteld,
is de algoede en alwetende; de goede menschen beërven na den dood
zijn lijk. Voor het overige is hij te verheven, om zich veel met de
meoBcheii en hunne onbeduidende dagelijksche handelingen te bemoeijen ;
hij is voor hen zoo onbereikbaar, als zijne woonplaats, de Hemel,
boven de aarde ia en men bewijst hem daarom ook geenerlei eer. Daaren-
tegen meeuen zij onder den onmiddelbaren invloed van geesten te staan ,
die Njanioepong heeteti en welke geschapen zijn , om over de menschen
te heerschen. De geheele zigtbare natuur, bosch en veld, bergen dal,
rivieren, meiien en zeeën zijn met die geesten bevolkt Zij zijn onzigt-
baar, doch hebben het vermogen zich aan den mensch te openbaren en met
hem, bijzonder echter met priesters, te verkeeren. Deze geesten zijn
-dbyGooglc
overieaenen moeieii,
24
het alleeu, welke de Neger vereert en aanbidt, meestal uit angst en
vrees, want de meeste godiidienatige handeliiigen bestaan in toovet-
middelen tegen hunne geheime, schadelijke en gevreesde magt. Men
vereert hen door offerhanden , helaas ! niet zelden door menschenoffers ,
of legt vruchten eu eijeien op den weg, om hnniie guust te verwerven.
Voorts gelooven de Negers aan eeu duivel, die over de zielen der
gestorven slechte menschen heeischt en aan een aardduivd, eeu ver-
schrikkelijk, wanstaltig monster, die de grootste vijand van de men-
schen, vooral van de priesters is. De zielen der overledenen moeteii,
volgens, hunne b^rippeu, in het geestenrijk met
een gevolg verschijnen, geëvenredigd aan hnnnen
stand op aaide. Uit wanbegrip heeft ten gevolge,
dat, wanneer eeu voornaam personaadje sterft,
een aantal slaven om het leveu gebragt worden.
Overigens gaat hun geloof aan eeu leven na den
dood gepaaid met onduidelijke, verwarde begrip-
pen vsu zielsverhuizing en een zwerven van de De kop van eea Neger,
geesten der afgestorvenen als spoken.
De handel iu het binnenland heeft doorgaans alleen plaats door mid-
del vati karavaueu. De uitgestrekte woestijnen, welke men slechts iu
groote vereenigingen kan doortrekken, maken deze wijze van handel
drijven noodzakelijk.
Yan minder gewigt is de zeehandel. Qeen werelddeel heeft zoo wei-
nig zeeboezems en natuurlijke havens eu de toegang tot de groote
rivieren woidt belemmeid door zandbanken voor de monden ; slechts
enkele rivieren zijn hooger op bevaarbaar. Maar het zijn minder de voort-
' brengselen van het deUsto&elijk , van het planten- en dierenrijk, welke
de zeelieden van alle natiën bewegen het gevaar van de branding te
trotseren, dan wel de zwarte mensch zelf, die sedert onheugelijke
tijden als ware hij eene koopwaar nit zijn vaderland gesleept wordt
De oude geschiedenis kent slechts een klein gedeelte van Afnka,
waar handel weid gedreven, namelijk de noordknst en het Nijldal. Pe
vruchtbaarheid van het land eu de beschaving, vraren zoovele aaulokse-
len voor vreemde veroveraars, eu Persianen en Macedoniërs zetten bij
afwisseling hunne overwinningen voort tot aan den zoom der woestijn;
de phenicische handelsgeest eu de buitengewoon spoedig toenemende
bloei van Karthago bragten eeu nieuw leven onder de volken en wekten
den naijver van het al magtigei eu magtigei wordende Rome op.
DigilizedbyGoOglC
Het Christeadom wetd met geopende armen ontvangen. Kaïthago
herrees ait zijne asch en worstelde met Rome om de zedelijke heer-
schappij) even als vroeger om de wereldlijke. Toen stoud in de zevende
eenw een man op , die aan het geheele Oosten eene andere gedaante gaf.
Wij bedoelen Mohammed. Eenmaal de nieuwe godsdienst omhelsd heb-
bende, drongen de dweepzieke Arabieren van Suez tot aan de znilen
van Hercnies en tot op het iberische schiereiland. De halve maan
verdrong het kmis en de overwonnen volken smolten met de overwin-
naars in een. Marokko werd onder de afstammelingen van den Pro-
pheet een zelfstandig rijk; Algiers, Tunis en Tripolis wierpen zich
(1519) in de armen van bet magtige rijk der Oamaoneu. In den laat-
sten tijd zien wij Europa Afrika weder veroveren. Algiers, sedert
1830 eene fiansche kobnie, zal vroeger of later Marokko en Tnnis
met zich vereenigen.
Het overige gedeelte van Afirika waa tot in de XV eeuw in diepe
duisternis gehuld. Wel was reeds ten tijde van Herodotus sprake, dat
de Pheniciëra eenmaal Afrika omgezeild hadden, doch men hield dit ia
de dagen van dien beroemden geschiedschrijver reeds vooi een sprookje.
Eerst aan de Portugezen gelnkte het tot aan den zuidelijken uithoek
van het vasteland door te dringen, nadat zij in 1456 de eilanden 8t.
Thomas, Annabon en de Prinsen-eilanden in bezit genomen hadden. Bailho-
lomens Diaz noemde dien uithoek de Stormkaap, zijn wijze Koning Johan-
nes n, de Kaap de Goede Hoop. Vasco de Gama shk^de er einde-
lijk in om in 1497 de Kaap te bezeilen en zoo in de indische zee te
komen. Sedert dien tijd hebben bijna alle zeevarende natiën koloniën
op de kust van Afrika gevestigd.
De uitvoer uit Afrika bestaat Yoornamelijk in stofgoud, ivoor, struis-
vederen, gom, huiden, marokijnieder, indigo, peper, fijne houtsoorten,
dadels, rijst, tarwe, katoen, enz.
Na deze schets wenden wij ons naar het Zuiden van Afrika, het
tooneel der gebenrteniraen , welke wij zullen verhalen.
DigilizedbyGoOglC
De Kupkolonie.
DE KAAP DE GOEDE HOOP.
Het meei en tceer in belangrijkheid toenemende Koaplaud, dat vroe-
ger aan Nederland behooide en tegenwoordig engelsch eigendom is,
wordt hoofdzakelijk in de eigeiiÜjke Kaap-kolonie, inbiitschKafl'erland,
het Victoria- District eii de zoogenaamde Boeren-republieken verdeeld.
Men taamt tegenwoordig de oppervlakte van het Kaapland in zijne
geheele uitgeef rektheid op ongeveer 14,000 vierkante mijlen en de
bevolking op min of meer 800,000 zielen, wa&ronder zich nagenoeg
150,000 blanken moeten bevinden. Het land bestaat nit eene reeks
terrassen , die zich van het Zniden tot het Noorden in opeenvol-
gende verdiepingen boven elkander verheffen. De Tafelberg in het
'L. W. einde der kolonie, is een vlaktoppige bergmassa, die een schier-
eiland vormt van 1,090 voet hoogte, en vier zaidelijke punt de meer-
genoemde Kaap de Goede Hoop is. Op deze Kaap volgt in belangrijkheid
Kaap Agulhas of de Naaldenkaap, de zuidelijkate punt van AMka, die
haren naam geeft aan eene uit^jestrekte zandbank en aan eene sterke
strooming, die zich uit den Indischeu Oceaan naat den Atlantische»
beweegt De andere bekende Kapen zijn o. a. Donkius, St. Martin,
Kaap Fals enz. De uitgcstrektste vlakte is de Üroote-Karroe; eene
dorre streek, ongeveer 60 ureii lang en ruim 15 breed, tusscben de
Zwarteveld- en Nteuwveld-bergen. De eenige weg van het eene terras
naar het andere loopt door zoogenaamde kloven,- d. i. naanwe en zeer
-dbyGoÜgle
27
moeijelijke bergengten, waarvan sommigen vooi wagens bruikbaar ziJD
gemaakL
De bodem der Karroea bestaat uit zaodachtig leem, waaronder men
al zeer spoedig rots aautreft In den zomer droogt de zon den grond
dermate nit, dat bij bijna de bardheid van een baksteen krijgt en alle
planten sterven. Eerst na den regentijd wordt de dorre steppe met een
plantenkleed bedekt. Weldra ontluiken de schoonste bloemen , de amo-
ryllis, du iris, pelargonien, erica's en wat dies meer zij. Zij vervullen
voor korten tijd de lucht met hare geuren. Maar ook aan dieren ia dan
geen gebrek,, daar overvloed van voedsel voorhanden is. Geheele troe-
pen straiavogels verlaten de naburige hoogten en giraflen en antilopen
kruisen door de nu groene vlakte. De kolonisten komen met hunne
kudden, om runderen en schapen op de overvloedige en gezonde weide
te drijven. Vrienden en bekenden, die elkander gedurende langen tijd
niet zagen, ontmoeten elkander hier en gaan gezamenlijk op de jagt
Het kost weinig moeite op het vee te passen ; de schapen verdwalen
niet ligt op de eentoonige vlakte, geen rund valt in een afgrond en
voor leeuwen en hyeuas is hier geen gevaar, omdat er geen holen
zijn, waarin zij zich kunnen verschuilen en op hun buit knunen lig-
gen loeren. Maar dit heerlijke leven duurt niet lang, hoogst acht we-
ken. Want zoodra de zon hooger klimt en de dagen langer worden,
bedlinnen de bloemen te verwelken en af te vallen; de rivierrn droo-
gen langzamerhand uit, de bronnen vloeijen spaarzamer en geven ein-
delijk geen water meer. Diin trekken de herders met hunne kudden
weder naar hunne hooger gelegene, koelere woonplaatsen. De Karroe
wordt van lieverlede eenzamer en is op het laatst van September ge-
heel verlaten. Diepe scheuren beginnen zich in den bodem te vertoonen.
Het groen is verdwenen en de nog hier en daar overig zijnde planten
zien er grijs uit. Een donker stof, veroorzaakt dooi verdorde plan-
ten, bedekt den harden, loodachtigen grond.
Men heeft de europesche graansoorten eu de vruchten der gematigde
en tropische gevesten , met het beste gevolg in het Kaapland ingevoerd.
Te midden van het aardappelland verheft zich de and)ische dadelpalm
en naast de tarweveldeo staan hoopen bananen. Thee, koffij, katoen,
tabak, rijst, oranjeappelen, amandelen, vijgen, alles levert de Kaapko-
lonie op ; om niet te spreken van den beroemden kaapschen wijn. Eigen-
lijk gez^de bosschen vindt men er niet veel en alleen aan den voet van
de bergen ; ook wordt de palmboom in het Zuiden van lieverlede zeldza-
DigilizedbyGoOglC
mer. Maar des te rijker is het laud in struikgewaasea, in vele soorten
vau ericas en zilverkleurige prot«eën, met heerlijke bloemen. Tosachen
deze prijken verschillende soorten van leliën, de agapauthns, de
amarryllis, in de schoonste kleurenpracht en niet zelden liefelijke
geuren verspreidend.
Welk een land voor den planteukenner I Men kan schier geen voet
verzetten, of men vindt een nienwe bloem. Eene eigenaardigheid van
het land zijn de vele soorten van heideplaiiten , waarvan men er niet
minder dan vijfhonderd kent en waarmede het land voor een groot ge-
deelte bedekt is. Ook treft men er twee honderd soorten van piotea^s
aan, die op vele plaatsen de woudboomen vervangen. Het aantal bol-
gewassen is schier ontelbaar. Vo^ hierbij verschillende soorten van
enphorbia's, welke iu Afrika de geslachten vau deu cactus vervangen,
talrijke soorten van aloëa en pelargoiila's , allen prijkende met den
Bchoonsten kleurendos — en men zal zich ongeveer een denkbeeld kun-
nen maken van de Flora in deze kolonie.
Zelfs in de zoutateppen, welke wij nog moeten leeren kennen, woe-
keren de portniacariën , het lievelingsvoedsol der olifanten, de crassnla-
boom, de scharlakenroode cotyledon, verschillende species van de aloë
en bovenal de reusachtige euphorbia's, wier bladerlooze takken het
rondom groeijeude struikgewas schijnen te beheerschen. Als do onder-
gaande zon deze groep met een rooden gloed kleurt, levert zij een
schouwspel op, dat den reiziger treft en tevens vermaakt
Ongelukkig mist men onder al die bloemen en bloeijende planten
iets, dat het oog van den Nederlander altijd bekoort — grazige wei-
den, met bonte kudden bevolkt. Men kent die in A&ika bijna ni^;
slechts hier en daar in diepli^ende dalen, door rivieren doorsneden,
en aan de hellingen der bergen vindt men met fiisch gras begroeide
plekken. Ëo toch legt men zich hier bijzonder op de veeteelt toe,
omdat het gras, onder den invloed der aiïikaansche zou gegroeid,
buitengewoon voedzaam en krachtig is.
In weerwil van het heete en drooge klimaat, zijn grijsaards van ne-
gentig jaren in het Kaapland eu over het algemeen in het Zuiden van
Afrika volstrekt geen zeldzaamheid. De nachten in dit land zijn heer-
lijk. Het blaanw des hemels is dan zoo donker als men dit nooit in
ons noordelijk klimaat ziet en de maan zoo helder, als zij idleen aan
zulk een uitspansel kan schijnen. Hoe heerlijk Öonkeren de sterren 1
Er heerscht eene stilte, door geen geluid gestoord I Op den achtei^nd
-dbyGooglc
29
verheffen bergen, waarop nog geen Euiopeaan zijn voet zette, honne
kminen in de lacht, van onder omringd door een gordel van donkere
wonden, ondoordringbaar behalve voor de dieren en de menschen der
wildernis. De nitgestrekte vlakte is bedekt met aloë^s, kaapsche hei-
depl^ten en duizend andere kruiden en gewassen, die onder den voet
des reizigers een tapijt vormen, dat in schoonheid wedijvert met de
pracht des hemels boven zijn hoofd.
Voor jagers is Zuid-Afrika het beloofde land. Men vindt er ver-
schillende soorten van antilopen, van de grootte van een jiuig geitje tot
aan die van een middelbaar paard. Van wilde dieren treft men kameel-
pardela aan, olifanten, leeuwen, rhinocerossen — deze laatste ech-
ter slechts zelden. Het zon ons te ver van ona plan doen afdwa-
len, indien wij hiet al de verschillende soorten en familien van
liet Znid-AfriktuinBche Varkvu.
katten, hjcna's en sjakals wilden opsommen en het is ook niet
noodig, want men zal die in den loop van het verhaal genoeg-
zaam leeren kennen. Behalve den wilden hond, die mede eene rol in
on7« geschiedenis speelt, bezit het Zniden onder de huishonden den zoo-
genaamden zweethond van een voortreflelïjk ras. Men heeft eenige die-
ren van die soort in zoologische tuinen o^^loten, waar zij aanvankelijk
kwijnden, daar zij gewoon waren op Afrika's onafzienbare vlakten an-
tilopen te vervolgen. Deze honden bezitten een bijzonder instinkt om
het spoor van wild te volgen.
DigilizedbyGoOglC
80
Ook wilde zwijneD leveit het Kaapland op. Onder de rerachillende
soorten is de merkwaardigste liet wrat- en raaakerzwijn. Zonder eene
naauwkenrige kennis van het gebit, zou zel& de wetenschappelijke
zoöloog niet in staat zijn het wrat-zwijn van het gewone varken te
onderscheiden, omdat beiden zoowel in uiterlijk voorkomen als in ge-
woonten geheel overeenkomen. Dit soort van zwijn bewoont een groot
gedeelte van Zuid-Afrika. Het masker-zwijn draagt dien naam wegens
eene eeltachtige of wratvormige wrong, die bijna kaal, achter de boven-
ste hoektanden begint, ovet de wangen tot onder de oogen zich uit-
strekt en aan het voorste gedeelte van den kop het voorkomen geeft,
als stak het in een lus omkleedsel. Dit zwijn heeft de grootte van een
gewoon wild zwijn, doch de kop heeft meer omvang en de snuit is iet;)
De Ka«^Bche Baffel.
breeder. Het dier loopt snel, is sterk, boosaardig en onbevreesd, neemt
ook zelden de vlugt en wordt niet ligt aangevallen door de groote
roofdieren, die met hetzelve de binnenlanden van Zuid-^rika bewonen.
Onder het geslacht der antilopen, van welke men ongeveer der-
tig soorten telt en waarvan de lezer in het vervolg nog dikwijls
.eal hooren, vormt de gnoe den overgang tot den sterken Afrikaan-
schen buffel, die, onbekend in de waterarrae vlakten van de Kaap,
des te veelvnidiger voorkomt in de waterrijke streken van het Kaf-
ferland, waar hij niet zelden de schrik van den ongewapenden rei-
DigilizedbyGoOglC
31
ziger ÏB. Het boosaatdig glinsterend oog verraadt het gevaatlijk ka-
rakter van dit dier. Met eene buitengewone kracht verbindt het eene
ougemeene vlogheid. zoodat de Jager al een goed paard moet hebben,
om een vertoornden bufiel te ontkomen. Zelfa de koning der dieren
waagt het niet den buffel in het open veld aan te tasten en men heeft
meer dan eens bloedig verminkte en vertrapte leeuwen gevonden, die
in den steiid met een enkelen bnffel of door de te bnlp snellende kndde
gedood waren.
'De zebra en de kwagga behooren tot het paardengeslacht; het paard
zelf is uit Europa ingevoerd en wordt veel geteeld, hoewel deze dieren
soms door eene bijzondere, besmettelijke ziekte bij duizenden w^genikt
worden. De krokodillen en rivierpaarden worden van lieverlede zeld-
zamer en even zoo gaat het met de teenwen in de nabijheid der menschen.
Ook aan allerlei soort van vogels is Zuid-Afrika rijk. De uitge-
strekte vlakten, de oevers der rivieren en de laag gelegene landen van
het Kaapland zijn met eene menigte vogels, van den kleinsten tot den
grooteten bevolkt. Terwijl de a^kaansche kolibris zich de rijke bloe-
menwereld van het Zuiden ten nutte maken, zwerft de struisvogel door
de dorre vlakten van het binnenland, waar hij minder van zijn voor-
naamsten vijand, den mensch, te vreezen heeft.
De voornaamste bron van bestaan in de Kaapkolonie is landbouw,
veeteelt en wijnbouw. De voortbrengselen zijn: wol, wijn, ivoor en
bokkenvellcn. Sedert het merinos-schaap het grof harige kaapsche schaap
heeft vervangen , neemt de aitvoer van wol van jaar tot jaar toe. Eene
menigte hoorns en beenderen worden jaarlijks als ballast naar Engeland
uitgevoerd, («rwïjl alle manufactaren en voorwerpen van weelde uit
Europa ingevoerd worden. Bekend is de heerlijke kaapsche wijn, waar
veel werk van gemaakt wordt. Ongeveer eene duitsche mijl van de
Kaapstad liggen drie bevallige landgoederen: HigA Constaxtia, Oreat
en Little Cotutaniia, waar de edelste kaapsche wijn, de Constantia,
die maar zelden echt of onvervalscht te bekomen is, gewonnen wordt
Het uitzigt dat men daar heeft, ie voortreffelijk. Vlak voor zich heeft
men de heerlijk gelegen hoofdstad van het Kaapland, achter de^ ver-
heft zich de Tafelberg bijna regtstandig met zijn geheel vlakke top.
Regts van den Tafelberg ontwaart men een anderen berg, de Leeuwen-
kop, of het Jiijf van den leeuw genaamd, omdat men in zijne gedaante
die van eenen slapenden leeuw meent te zien. Links van den Tafelberg
ziet men een anderen , hoogen, spitsen berg, den zoogenoemden Daivelskop.
DigilizedbyGoOglC
32
Wanneer een znidoostelljle storm in aantogt is, ziet men vooraf eene
witte volk, die van lieverlede den top van den Tafelberg bedekt Men
zegt dan, dat de berg zijn slaapmuts opzet
Kaap de Goede Hoop.
Een van de eerste voorwerpen die den vreemdeling aan de Kaap in
het oog vallen, ia de gewone kaapsche wagen. Aan den dissel van dit
vonrtuig is een laiig touw bevestigd, het trektouw genaamd; aan dit
touw zijn, bij regelmatige tusschcnruimten, de jukken voor twaalf h
zestien ossen bevestigd. Deze ossen zijn met lederen riemen aan de
hoonien zaamgebonden. Op den bok van dien wagen zit een Ifotten-
tnt, met een buitengewoon lange zweep in de hand, waarmede hij de
ossen regeert. De beide voorste ossen worden door een Hottentotschen
knaap geleid, die op deze wijze langzamerhand tot voerman opgeleid
wordt. Zulk eene wagen woidt tot het vervoeren van zieken en het trans*
porteren van goederen gebruikt: soms doet hij op reis ook de dienst
van tent en magazijn.
DigilizedbyGoOglC
DE LANDVERHUIZING DER BOEREN.
1 KAAPLAHS. — DB EiïFSBB. — HOTTMTOTÏIN, BOSCHjaSlUnnV.
MIIBLAOBK TiMDB IHOBLaCHE BiaBBINO. HBT TBBTBIE DBB BOIBBH.
HURltB TBOKHSFOBIIEII. BTBTJS IBaiH SK KAVTIBB. — WBBBDBBID TtH
TAL. KIE WE OHAAVOUIAAICHBDEII MBT Dt IHauLSCHEK. PBETOBIUI. —
tlB HABBT SMITB. — HKT OITBCHT BIJ BOOXFLAATS. — EEHI TBETIKHDE
EFIBDDE UIT BET QBOOTB TBECBBFEI,. DB BOEBEB TBEIIBH TtBDEB HET
tAHD ni. TEBDBEOHST DEB ZKlCTlCBElniE ««OELSCHBM.
Toen Vasco de Gama in het jaar 1497 de Kaap omzeilde, was de
tegenwoordige kolonie het land der Kaffers, Hottentotten en Boschjes-
DigilizedbyGoOglC
34
mannen. Een jaar latei trachtte men daar eene volkplanting te stich-
ten, hetf^n toenmaals echter mislukte. De Portngeien waren bang
Toor de vergiftigde pijlen det inboorlingen en verlieten bet land, na
eerst voor de geledene verliezen op eene listige wijs wiaak genomen
te hebben, Eerst in het jaar 1650 werd de kolonie op kosten der
toenmalige O. I. Compagnie aangelegd en wel op voorstel en onder
het bestnnr van zekeren Biebeek, een hollandschen scheepedoctor en
kmidknndiga Be vlijt en volharding der kolonisten herschiep deze
woeste streek weldra in eene voorraadschanr van levensmiddelen en
welkome ververschingsplaats voor de schepen, die naar dea aziatischen
archipel bestemd waren. Na de intrekking van het edict van
Nantes vestigden zich vele fransche vlngtelingen aan de Kaap en
plantten daar de eerste, later zoo beroemd geworden wijnbergen. In
h^ jaar 179K werd de kolonie door de Engelschen veroverd , in 1802,
bij den vrede van Amiens teraggegeven , andermaal in ISOÖ door hen
in bezit genomen en eindelijk door de nederlandscbe regering in 1815
voor goed aan hea afgestaan. Het is bekend, dat de Engelschen het
in de kunst van koloniseren zeer ver gebragt hebben ; zooveel is zeker
dat de Kaapkolonie onder hunne heerschappij zeer vooruitgegaan is ea
dat de bevolking, die uit Nederlanders, Franschen, Ëngelsches en
voormalige slaven bestaat, sedert het jaar 1818 tot ruim 150,000
zielen geklommen ia.
Het Kaapland beslaat den geheelen zuidelijken nithoek, ten Noorden
door de groote Oranje-rivier begrensd, ten Westen zich tot aan demon-
ding van dien stroom nitstrekkende. In het Oosten , waar de grensrivier
van Victoria-land , de Toegala, in den Indisohen Oceaan vloeit, vormt
dit gedeelte eene bijzondere van het Ksapland afgescheiden kolonie. Dit
gebied, vro^r het land Natal , was eertijds de woonplaats der hoUand-
sche kolonisten, boeren genaamd, die, door de Engelschen verdreven,
aan gene zijde der groote Taal-rivi» of Noe-Gariep, de noordelijke
arm der Oranje-rivier, de Oranje-rivier- en Transvaalsche republiek ge-
sticht hebben.
De hoogere reeks verhevenheden in het Noorden der Kanoes, van
welke «ij reeds spraken, bereikt in de Nieuwveld-bergen de hoogte
van 10,000 voet en vormt den overgang tot de bergvlakte van de
Oranje-rivier, aan gene zijde van welke weldra de zuid-afrikaansche
woestijn Kalihari een aanvang neemt Het oostelijke gedeelte dezer, ver
in het Noorden opklimmende bergvlakte aan den overkant der groote
DigilizedbyGoOglC
85
riner, rertoontvoor het oog des reizigers slechts golvende grasvlakten
of waterlooze woestijnen. Langs de groote Oranje-rivier westwaarts
tot aan den Atlantischen Oceaan, ligt het land der onafhankelijke
Hotteototten, die in het Oosten en Noordoosten de Kaffers tot
bnren h^ben, welke laatsten tot aan de Delagoa-baai en de Olifants-
rivier gevonden worden. Tot de familie der Hottentotten behooren
de Griqnas, de Koranas, de Namaquae en de Boschjesmannen. De
Kaffers worden verdeeld in Kaffers in den eigenlijken zin des woords
(met de Amakosas, Amatemboes en Amapondos), de Zoeloes eu
FingDS, alsmede de Betsjoeanen, die mede in verschillende stammen
verdeeld worden.
De Kaffer he^t een kloeke gestalte, is rank, goed geproportioneerd
en niet onbevallig in zijne bewegingen; zelden det men mismaakte
menschen onder hen. Hnnne gelaatstrekken verschillen nog al van die der
Negers, hoewel eene zekere overeenkomst niet te miskennen is. Uaar
nitstekende wangbeenderen zijn onder hen algemeen ; nu en dan vindt
men er onder, wier neus vrij goed gevormd is. Hunne hnid vertoont
Terschillende schakeringen, van zwart tot ligt koperkleurig. Zij heb-
ben verward wolachtig haar, dat zij ecfiter meestal kort afsnijden.
Een leReipiMta ran KalTen.
3*
Di,ilizedb,G00glC
Seae eigenlijlce godsdienst hebben de Kaffers niet De noord-
amerikaanBohe wilde heeft zijn Groote Qeest, de Neger eijn Fetis ,
de Hottentot een sprinkhssn; maar de Kafler beeft, zoover men weet,
geen begrip van een boogsle wezen of van een leven na den dood.
£n toch woont ook in den Kaffer nog een onbepaald begrip van iets
boveanatonrlijks ; want hij is zeei ligtgeloovig en verslaafd aan het
grofste bijgeloof Hij beeft zijn r^^maker, zijn doctoren en profeten —
bedriegers, waarin bij volkomen vertrouwen stelt. Ghen wonder , dat
znlk een onbeschaafd volk barbaarsche zeden en gebrniken heeft Mede-
doogen met een vijand kennen zij niet en de doodstraf is dns alge-
meen en wordt niet zelden op de wreedaardigste wijze voltrokken. Zoo
wordt de veroordeelde b. v. soms van het hoofd tot de voeten met vet
besmeerd en dan in de nabijheid van een mierennest vaat gebonden.
Binnen korten tijd hebben deze insecten den ongelukkige het vleesch
tot op de beenderen afgeknaagd.
De Kaffer bewoont eene kleine hnt, in den vorm van een bijenkorf ,
waarvan de ingang zoo naanw is, dat een mensch er op handen en voe-
ten inkruipen moet Een 'aantal van die hntten, welke meest in een
kring gebouwd zijn, vormen de kraal of het dorp. ledere kraal staat
onder het bestnar van een opperhoofd, die een soort van patriarchaal
gezag uitoefent Een aeker aantal van zulke kralen vormt weder een
district, dat onder het beHtnar van een voornamer opperhoofd staat.
De waardigheid van deze hoogere opperhoofden is erfelijk en zij zelven
zijn onafhankelijk van elkander, hoewel zij gezamenlijk de opperheer-
schappij van den Umknmkani, het hoofd van den geheelen stam er-
kennen, wiens raadgevers zij zijn, zoodat deze geen gewigtige, dea ge-
heelen stam betreffende onderneming mag ten uitvoer brengen, zonder
vooraf den raad en de goedkeuring der districtshoofden gevraagd en
verkregen te hebben. Dit opperhoofd van den stam is, gelijk dit ook
bij de overige afrikaansche en aziatische vorsten plaats heeft , de eigen-
lijke heer van den grond en van alle kudden, die zich daarop bevinden.
Dit legt van eigendom bepaalt zich echter alleen daartoe, dat ieder
veehouder, alvorens een rund of een schaap te slagten, hem daartoe om
verlof vragen en een stuk daarvan geven moet; evenmin mag de oogst
zonder zijn verlof binnengehaald worden. Ieder huisvader bezit het
door hem ontgonnen en bebouwd land in eigendom, terwijl het overige
gedeelte van den grond door de geheele kraal gemeenschappelijk als
weide voer het vee gebruikt wordt De Kaffers bezitten geen geschre-
id byGoOglc
37
ven wetten, doch wel algemeen erkende regtea en gebruiken, welke
zelfs de opperhoofden in scht moeten nemen; zoo een hunner die ge-
bruiken schendt, zon een opstand daarvan het gevolg zijn. Wanneer
echter een opperhoofd — en dit gebenrt niet zelden — naar eene on-
beperkte inagt streeft, dan kan hij dit doel alleen bereiken, wanneer
hij het heimelyk eens is met den Amakira, een soort van opperregter ,
die hem tegelijk voor tooverij beschermt
De hutten der Kaffers zijn in een halven kring gebonwd enhebboi,
bij eene hoogte van zes tot zeven voet, eene middellijn van ongeveer
twintig voet. Men slaat palen in den grond en verbindt die met buig-
bare takken, welke men opwaarts met elkander vereenigt Dit soort
van dak wordt eerst met eene laag riet en voorts met klei of koemist
bedekt Eene kleine opening, die met eene mat gesloten wordt, vormt
de deur, die tevens tot uitweg dient voor den rook van het raar, dat
midden in de hut brandt. Ëenige matten, knnstelooze aardenpotten
van eigen maaksel, een biezenkorf, zóó digt gevlochten, dat hij ook
vloostoffen bevatten kan, een kalebas, een boog en pijlen — ziedaar
al bet huisraad, dat de gewone Kafièrhut oplevert. Soms treft men
ook wel kal&lederen melkzakken en uit weeke houtsoorten gesneden
vaatwerk aan. De voorraad gierst en andere granen, wordt in kuilen
bewaard, 200 als dit bij de Berbers en andere bewoners van noordel^k
Afrika gebruikelijk ia. De waren, welke door de Kaffers op de markten
aan de grenzen der Kaapkolonie geveild worden, bestaan uit huiden,
matten, vaatwerk, biezenkorQes , gom, olifantstanden , enz. Daarvoor
nemen zij, inzonderheid de Bet^oeanen, die tot dusverre den meesten
aanleg voor beschaving toonden, en meer andere noordelijke stammen,
van de Europeanen laken in betaling, waarop zij zeer gesteld zijn; de
meer zuidelijk wonende Kaff^v milen voor hunne goederen liever knoo-
pen, koralen en soortgelijke voorwerpen tot versiering en koopen
vanrstalen, messen en andere stalen voorwerpen. De voornaamste Kaf-
fer-kolonie is Littakoe, met 5000 inwoners, 120 mijlen van de Kaap-
stad gelegen; Koerritsjeen , de hoofdplaats der Betsjoeanen, telt, zoo
men beweert, 15000 inwoners.
De groote familie der Hotten totten staat ver beneden die der
Kaffers. Hunne vuil olijfgele kleur, het lage voorhoofd, de bijna hoe-
kige gelaatsvorm, de platte neus, die tnsschen twee kleine oogen ligt,
dikke lippen en eene gestalte, die meestal noch kloek noch rijzig is,
msken de Hottentotten tot een zeer leelijk menschenras, waarbij nc^
DigitizedbyGoOglC
komt eeue taal, die zich door eigenaardige keel- en smakkende gelui-
den ondenchetdi Alleen de Koranaa zien er beter nit; hnnne ligchar
melijke kracht, stevige ligchaamsboaw, levendiger oog en welgemaakteie
gelaatstrekken plaatsen dezen stam op een hoogeren trap in de rij der
talrijke Hottentotteu-famiiiën. Het leelijkate exemplaar van het mes-
Bchelijk geslacht, zonder joist bepaald gebrekkig te zijn, is de Bosch-
Jesman. Bij dit menschenras springt vooral de mond, met zijne grove,
dikke, zinnelijke lippen zeer in bet c»g. De nena verheft zich ter
nasDwernood even boven de oppervlakte van het gelaat en de neusgaten
zijn zoo wijd, dat men tot achter in het hoofd meent te zien. Kijne
wangbeenderen zijn buitengewoon ontwikkeld, de wangen zelve daar-
entegen schraal en hol; het voorhoofd is laag en afbellend. Hnnne
kleoi is nagenoeg zwart
Hoewel zorgeloos en traag, onrein en in booge mate verslaafd aan
sterken drank , worden nogtans de Hottentotten der Kaapkolonie door de
boeren als herders en voerlieden gaarne in dienst genomen , omdat zij aan
den anderen kant gewillig, meeetal goedaardig , tot zekere hoogte eerlijk,
en in allen gevalle minder roofziek zijn dan hnnne bnien, de KatTers.
Anders is het gesteld met de onafhankelijke stammen , hoewel ook
bij deze in de laatste jaren verbetering waar te nemen is. De Saas
behooren tot die onafhankelijke, krachtige inboorlingen, welke voorde
hollandache kolonisten het veld ruimden en naar de bergen en woes-
tijnen de wijk namen, waar zij geen gelegenheid verzuimden, om aan
hunnen baat jegens de vreemde indringers zooveel mogelijk voedsel te
geven. Nog ten hnidigen dage maken zij weinig werk van landbouw
en veeteelt. Zij leven grootendeels van de jagt, van sprinkhanen , honig
en de kleine knollen der talrijke soorten van lischbloemea en ixias, dïe in
de noordelijke streken van het Oosten der Kaapkolonie gevonden worden.
Zij zijn er evenwel ook niet vies van te stelen, wanneer de gele-
genheid zich daartoe aanbiedt. In de ontoe^nkelijkste kloven van
het gebergte in het district Somerset en Colesberg, langs de Noe-
Qariep, vindt men nog heden ten dage de stammen der Saas, welke
de eigenlijke Hottentotten in intellectueele eigenschappen overtreffen
en wier moed even groot is als hunne ligchamelijke behendigheid en
hnnne geschiktheid, om de zwaarste vermoeijenissen' te verdnren. In
de laatste jar^ is het aan sommige zendelingen gelukt, het vertrou-
wen der Saas te winnen en sommigen honner tot het Christendom te
bekeeten.
DigilizedbyGoOglC
De Grjqnas z^n afstammelingen van europesche vaders en hotten-
totache moedera; in lïgcbamelijke eigenschappen overtreffen z^ de vol-
bloed HottentotteD en hebben veel aanleg voor de kunsten der bescha-
ving. Zij zijn door verloop van tijd tot ongeveer 20,000 koppen
aangegroeid, van welke de eersten üich reeds in de vorige eenw in de
Savannen, tusschen Noe en Noe-Qariep vestigden, om met hnnne tal-
rijke kudden runderen en schapen, een Nomadenleven te leiden. Men
heeft ben reeda lang tot het Christendom bekeerd en sedert het jaar
1813 vormen zij gemeenten , waarvan de eer aan den zendeling Campbell
toekomt De hoofdplaats, die reeds in het jaar 1H03 onderden naam Klaar -
water gesticht werd, telt ongeveer 4,500 inwoners en wordt tegenwoor-
dig Gn'qua-stad genaamd. £ene andere kolonie, die tot bescherming van
de oostelijke grenzen in het jaar 1829 aan de Katrivier is gesticht en
ongeveer 7000 koppen telt, neemt voorspoedig toe. Reeds zijn onder
de leiding der Hernhutters, die daar een ruim veld voor hunne bemoei-
jingen vinden, ongeveer 20 dorpen met even zoo vele scholen gesticht.
Vestigen wij nog even het oog op de kolonisten van het Kaapland
^n hun karakter. Dit is noodig, wanneer men een juist oordeel wil
Een Hottentotten kraal.
Digilizsdby VjOOQIC
40
vellen over den Injiia 0Da%ebroken staat van oorlog, waarin de kolonie
lieh steeds tegenover de naburige, oorspronkelijke stammen bevindt.
Indien het al waar ia , dat deze menigen strooptogt op de bezittingen
der Europeanen bewerkstelligd en daardoor de laataten tot het nemen
van «raak aangespoord hebben, zoo mag men aan den anderen kant
niet verzwijgen, dat zij door de onregtvaardigheden der meer en meer
veld winnende Enropeanen niet zelden grootelijka gekweld en vervolgd
zijn geworden.
Kooplieden nit alle landen van Enropa, vooral echter Engelschen en
Hollanders, wonen in de Kaapstad en op de meest bekende kast- en
harenplaatsen, waar zij in handelsbetrekkingen stean, aan de oene zijde
met de inboorlingen in het binnenland, aan de andere met Europa
en Azië.
De oode stam der kolonisten echter bestaat nit de zoogenaamde
boeren. Deze boeren kan men voegzaam in drie klassen verdeden.
In de nabijhdd van de Kaapstad wonen de welvarende wijnboeren ,
meestal afstammelingen van geëmigreerde I'ranschen , die zich door eene
zekere beschaving en een levendig temperament onderscheiden. Hanne
levenswijs is op europeschen voet ingerigt; zij voorzien de kolonie
van wijn en brandewijn en stellen er eene eer in, met zea of acht
fiksohe paarden naar de stad te rijden en daar met hnn geld te pralen.
Op deze volgen de graanboeren, mede welvarende menschen, meestal
Hollanders van afkomst, bedaarder van aard, liefhebbers van een pijpje
en tnsschenbeiden niet vies van een glaasje. De derde klasse bestaat
nit de gras- of veeboeren, een krachtig en gezond soort van menseben
vier zucht naar onafhankelijkheid in den bardnekkigen strijd met bar-
baarsche naburen en door de misslagen van het koloniaal bestuur der
Engelschen niet weinig versterkt is.
Jaren waren verloopen, sedert de Kaapkolonie met hare toenmaals
bijna geheel hoUandsche bevolking onder de britsche heerschappij ge-
komen was. Het was te voorzien, dat het nationaal karakter van
weerskanten eene spoedige toenadering zou beletten-, en zoo gebeurde
het ook. De meer vrijzinnige inrigtingen, de aanmoediging tot land-
verhuizing, het toevloeijen van eugelsch kapitaal, waardoor de zwakke
krachten van den jeugdigen staat ontwikkeld en aan dezen nieuwe
hnlpmiddelen toegevoegd werden — dit een en ander werd slechts door
de beschaafde Hollanders en den welvarenden handelsstand naar waarde
-dbyGooglc
41
geschat. Zij waren het dan ook, die van den nieawen staat van saken
het meeste nnt hadden. De verstandigsten wisten dit op prijs te stel-
len en offerden daarvooi eenige nationale eigenaardigheden op. Anders
was het gesteld met de meeste oude kolonisten in het binnenland, daar
deze door de afscheiding, waarin zij leefden, niet zoo onmiddelijkdoor
de aangeboden voordeden gebaat werden. De haattnaschen de zwervende
boeren (veeboeren) en de Ëngelschen, nam meer en meer toe. Qehecht
aan hnnne onde, door gewoonte en zeden geheiligde inrigtingen, \ts-
achtten zij nit onwetendheid al de nieuwigheden, die de Ëngelschen
in het land gebragt hadden. De haat dezer andere goedaardige men-
schen ging zóó ver, dat een reiziger, die in de noodzakelijkheid
kwam hunne gastvrijheid in te roepen, zonder op de vraag: Aoe
w MS naam? een echt hoUandschen naam te konnen opgeven,
niet werd binnengelaten, maar onder den blooten hemel overnachten
moest Alleen met Doitschers werd na en dan wel eens eene gun-
stige uitzondering gemaakt.
Maar ook deie klasse van measchen zon zich eindelijk met de
nieuwe orde van zaken verzoend en de daaruit voortvloeijende belang-
rijke voordeden op den tc^n prijs geschat hebben, zoo niet het
nienwe gouvernement verschillende verkeerde maatregelen genomen had,
welke de kolonisten zoo verbitterden, dat zij het verkieslijker achtten,
met opoffering van have en goed , naar de ongebsande wildernis de wijk
te nemen, dan langer onder zulk eene regering te blijven. De een
slo^ voor, de ander na dien weg in. Geen wonder dat de onrustige,
op hunne vrijheden ijverzuchtige Nederlanders toeloop hadden van allerlei
soort van avonturiers en vingtelingen uit allelanden, meestal menschen
die niets te verliezen hadden en die zich inzonderheid bij de voorpostai
der faollandsche landverhuizing aansloten, welke met hnnne kudden in
de oostelijke districten rondzwierven.
Tot in het jaar 1836 had geen beweging van eenig belang onder de
boeren plaats. Steeds zulke streken zoekende, waar zij weiden en water
hoopten te vinden, waren zij gewoon met hnnne kudden over de noor-
delijke grenzen te trekken en in het gunstigere jaargetijde naar het
grondgdiied van de kolonie terug te keeren. Soo li^n in het jaar
18S4 ongeveer vijftienhonderd kolonisten han vee in het land der
Griqua's, aan de oevers der Kei grazen; van het jaar 1836 fchter tot
1888 verlieten 5000 boeren de kolonie, trokken in eene noordooste-
Ujke rigtiug over de Gariep en vestigden zich langs het Qaatfalamba-
DigitizedbyGoOglC
gebergte (de Drakenberg). Anderen, die nog verder noordoostelijk
trokken, stichtten de kolonie in Port Natal.
Port Natftl.
Men moet echter niet denken, dat deze menseben Ugtvaardig tot die
landverbnizing overgingen. Het tegendeel is waar. Zij hadden zich
meer dan eens met hnnne bezwaren tot het britsche goaremement ge-
wend, maar waren altijd afgewezen.
De grieven der boeren waren van verschillenden aard. Met de Ea-
gelscben kwam die dikwijls kwalijk geplaatste, overdreven menschlievend-
heid ten opzigte van dn inboorlingen, waardoor het land met vagebon-
den, dieven en moordenaars bevolkt en de nijverheid der boeren verlamd
werd; met de Engelachen kwamen zendelingen, die wel is waar veel
goeds gesticht, maar in hunnen ijver toch ook veel gedaan bebbeii,
wat voor de kolonisten alles behalve een zegen was en die niet zelden
tegen deze de partij der bekeerde of onbekeerde inboorlingen kozen;
met de Engelschen kwamen metischen , die bedroefd weinig kennis van
de koloniale aangelegenbeden hadden en maar al te dikwijls het geld
der kolonie verspilden. Al verder maakten de Engelschen ingewikkelde
wetten, die de plaata van eenvoudige, verstandige reglementen moesten
vervangen, maar op verre na niet altijd aan bet doel beantwoord den-
De boer mogt zijn zwarten of bminen knecht zelf niet meer straffen ,
maar moest een paar honderd mijlen ver bij een engelschen vredereg-
ter regt zoeken, die noch met de taal, noch met de leden en gebnii-
DigilizedbyGoOglC
4S
ken ran het land bekend was. Wilde hij aich niet aan een gevaatlijk
onderzoek blootetellen, dan mc^ hij zich niet meer te^n roovers en
moordenaars verdedigen, hoevel het gonvemement — dat 600 mijlen
Tan hem verwijderd waa — hem geen bescherming verleenen kon. De
klenrlingen wisten zeer goed dat de EngeUchen op hunne hand waren
en meenden, dat zij strafTeloos alles mogten wagen; moord en roof namen
meer en meer toe. Op de oostelijke grenzen barstte de oorlog met de
Ea&ers uit, die met korte tnsschenpoozen geen einde scheen te zullen
nemen en ten slotte werd meer acht geslagen op de belangen der roof-
zuchtige opperhoofden dan op die der boeren. De emancipatie dei
slaven, die in 18S8 a^kondigd werd, gaf den boei den genadeslag.
Wel werd een derde van de waarde der slaven door de engelsche re-
going vei^oed, doch daai deze schadeloosstelling niet in de kolonie,
maar te Londen betaald werd, moest de ongelukkige boer zich van
agenten bedienen, aan wier vingers de schrale vergoeding bijna ge-
heel hleef kleven, zoodat menigeen zijne slaven zag vertrekken,
zouder daarvoor een duit te bekomen. De wijs waarop de taxatie der
slaven plaats had, deed de verbittering nog toenemen. De agenten,
aan welke deze zaak toevertrouwd was, gingen daarmede zoo onverant-
woordelijk te werk, dat menige slaaf op zoo vele honderd guldens ge-
schat werd, als hij duizenden gekost had en van dit gering bedrag
kreeg de gernïneerde eigenaar niet meer dan een derde. Deze maatre-
gelen hadden verliezen, ellende, roof en moord voor de geplaagde boe-
ren ten gevolge, zoodat zij in de bitterheid hanner harten geen offers
ontzagen, om zich aan de engelsche heerschappij te onttrekken. Li
allen geval hadden zij besloten, het land hunner inwoning te verlaten.
Boerenhofsteden, die later voor 1 & 2000 pd, st. verkocht werden, stonden
zij voor een ossenwagen of ander noodzakelijk artikel af, dat soms niet
meer dan 100 pd. waard was. Menig speculant heeft in dien tijd een
aanzienlijk vermogen bijeengegaard.
Zoodra de groote massa der boeren, ongeveer vijftienduizend vroeger
welvarende menschen , zich aan gene zijde der grenzen van de kolonie
in eene legerplaats vereenigd had, wendde hun aanvoerder zich tot
de britsche regering en herinnerde , dat zij herhaaldelijk hunne grie-
ven kenbaar gemaakt en eindelijk , na de overtuiging gekregen te heb-
ben , dat al hunne voorstellen vruchteloos waren , besloten hadden hnn
geboorteland te verlaten , om een strijd met het gouvernement te ver-
mijden ; dat de door hen geledene sdude onberekenbaar was en hoe
DigilizedbyGoOglC
diep het iinn moest grieven t« vernemen , dat de inboorlingen tegen
hen o|^einid waren , enz.
Dit ongegrond rermoeden , dat de inboorlingen aan gene zijde van
de grenzen tegen hen oj^hitst waren , versterkte de arme landver-
buizeis in de reeda 'lang gekoesterde meeniug, dat zij aan eene ver-
volging phja gegeven waieu , welke zij zelfs in het diepste dei wilder-
nis niet konden ontkomen. Zoodra zij de grenzen overgetrokken waren,
hadden zij eene doelmatige staatsregeling aangenomen en verzocht van
alle inmenging der britsche regering verschoond te mogen blijvefl.
Hoe het hun daarmede ging , zal men in het vervolg van ons ver-
haal zien.
Het voornemen der landverhnizers was, om tot in het hart der bin-
nenlanden door te dringen en zich niet ver van Delagoa-baai , op eni-
gen afstand van de kust te vestigen; men had namelijk van vroegere
reizigers vernomen, dat daar nog nitgestrekte, vruchtbare en bijna onbe-
woonde landatieken waren.
Met dit voomitzigt hoopten de boereu weldra een onafhankelijk be-
staan te zullen vinden, zonder met de inboorlingen in twist te komen.
Om zeker van zijne zaak te zijn, noodigde men onderscheidene hoofden
van stammen, door wier gebied men trekken moest, tot eene bijeeii-
komd; aii Na veel beraadslagens weid met deze eene overeenkomst ge-
sloten; eene soortgelijke kwam door middel van afgevaardigden tnsschen
de boeren en de Betsjoeanen, Abasoetas en Uantatees tot stand. Men
zal weldra zien, in hoeverre de boeren dooi die tractaten gebaat waren.
Wij zullen den lezer niet vermoeijen met eene opsomming van de
wederwaardigheden en rampen, waardoor de togt der landverhoizers ge-
kenmerkt waa. Elen staalde zal genoeg zijn om aan te toonen, onder
welke omstandigheden deze stoute mannen hunne vestiging bewerk-
stelligden.
Ëen klein aantal boeren, die zich ongeveer drie honderd engelsche
mijlen van het grondgebied van zekeren stam gelegerd hadden, weid
op bevel van het opperhoofd Oemzilikaai overvallen. Allen, vronwoi
en kinderen niet uitgezonderd, werden vermoord, de wagens verbrand
en de schapen en runderen weggedreven.
Dit maakte de anderen toch wat voorzigtiger.
Toen de landverhuizers namelijk den Quathlamba naderden , besloten
zij een kleinen troep, onder hunnen aanvoerder Belief vooruit te zen-
den, om van Dingaan, het oppeihoofd dei Zoeloe-Kaffers, eene zekere
-dbyGooglc
15
onbewoonde oitgestrektbeid gronds tusscben de Om Toegala en de
Om Zimvoboo te koopen. Retief was 266 vooriagenomen en van de
vriendschappelijke gezindheid zijner majesteit x66 overtuigd, dat bij
zijne zending als een wenk van de Voorzienigheid beschouwde. Zijne
aanhangers waren mede van oordeel, dat zij vreedzaam in de nabybeid
van ixea stam leven konden en zoo verlieten zij het Quatblamba-ge-
bergte. Betief was inmiddels met twee honderd man te paard naar
lija nienwea vriend- op reis gegaan. Hij dacht door bet krijgshaftig
voorkomen van znlk een troep van tweehonderd ruiters , het opperhoofd
zoo veel ontzag in te boezemen, dat hij het ten minste in zijn eigen
belang raadzaam zou achten , de voorwaarden na te komen , waarover
men nn ging onderhandelen. Ook beeldde il^ef zich in, dat Dingaan
zieh vereerd zon achten, omdat dit opperhoofd veel van krijgshaftige optogten
hield. Sommige boeren echter , gedachtig aan het gebeurde met Oemzilikast ,
betwijfelden hrt, of Dingaan wel zoo vriendschappelijk gezind was. Zij
kenrden den togt van Retief af en gaven als hunne meening te kennen,
dat de Zoeloe de gelegenheid niet zon laten voorbijgaan, om den in-
dringers eene bloedige les te geven. Ëen der mindere aanvoerders had
daarom dan ook aangeboden, om alleen of met hnn drieën of vieren te
gaan onderhandelen, dewijl daardoor alleen het leven van oakelen op
het spel stond. Vergeefs; geene waarschuwingen konden baten. Din-
gaan wist de boeren x66 om den tuin te leiden en hun vertronwen zóó
volkomen te winnen, dat hij hen niet alleen in zijne kraal lokte, maar
zelfs wist te bewegen ongewapend voor hem te verschijnen. Allen wer-
den vermoord; geen enkele ontkwam om de verschrikkelijke gebeurte-
nis te verhalen.
Ëen zendeling, die zich als resident in de hoofdstad van Dingaan
ophield, verhaalt deze tragische gebeurtenis op de volgende wijze.
«Dingaan gaf last, om een brief aan Retief te schrijven, inhoudende
h(A verzoek, om met al zijn volk naar de hoofdstad te komen, doch
niet te paard; dat ook hij (Dingaan) zijn volk zou bijeenverzamelen,
om voor de boeren te zingen en te dansen; dat hij zorgen zou, dat
voor de boeren overal op hnnnen weg runderen geslagt wi^eii en
dat er land voor hen beschikbaar was. Op de aanmerking van den
zendeling, dat zij toch wel niet andera dan te paard konden komen,
gaf Dingaan dit punt toe.
«Den volgenden dag kwamen groote benden Zoeloes, ni^^nst alsof
zij ten strijde moesten trekken, in de stad en daags daarna verkondigde
DigilizedbyGoOglC
4d
het ongewone gekletter van geweien uit het Westen, de aankomst dei
boeren, die kort daarna de atad inreden. Er was eene gioote menigte
Zoeloes bijeen, om hen te ontvangen. De boeren btagten een
aantal mnderen vooi Dingaan mede, welke dit opperhoofd eenigen tijd
geleden verloren had. Onmiddelijk begonnen de boeren ten genoege van
Dingaan evolntiën te paard uit te voeren. Zij deden een valsch^i aan-
val en toonden voorts hunne vlugheid in het dansen. Twee dagen later,
zoo eindigde de zendeling zijn berigt, viel mijn oog op den bloedigen
henvel tegenover mijne hut, waar gewoonlijk de ter^stellingen plaats
badden. "Zie eens," zeide een der Zoeloes tot mij , «nu zijn zij bezig met
de boeren om hals te brengen." £n waarlijk, ik ontwaarde eea aantftl
Kaffers op den heuvel, negen of tien Zoeloes tegen een boer, diehnnne
weerlooze, ongewapende slagtoffets naai de noodlottige plek sleepten.
Ik viel op mijn aongezigt neder, want ik kon het niet aanzien....
Weldra waa de bloedige daad volbragt, de bende keerde naar de stad
terug, en hief een duivelscb gqjuich aan, toen zij het oj^boofd
naderde."
Eene beraadslagioK van oppeTfaoorden der Kaffers yan rerschillende sUmmen.
Toen de tijd, waarop Retief terug moest zijn, verstreken was, ver-
spreidde zich bet gerucht, dat een Zoeloe van de overzijde dei liviei een
anderen Zoeloe in de dienst der boeren toegeroepen had, irdat de blanke
DigilizedbyGoOglC
47
mannen atlen dood waren." Ten einde de geloofwaardigbeïd -na dit
gerucht te onderzoeken, werd ondei het voorwendBel v&n een bnffeljagt,
eene verkenning naar het grondgebied ran Dingaan ondernomen. De
troep bereikte, een berg, achter welken de Zoeloee zich gel^;eid hadden.
Men vermoedde nog niets van de m^ijheid dea vijands, toen men dien
reeds op een paar honderd schreden afstanda genaderd was. Een oode
Zoeloe kwam de boeren te gemoet en vroeg, wat zij zochten. Buffelst
was het antwoord. Daarop wees hij in eene tegenovergestelde rigting,
met de bijvoeging, dat men daar veel buffels vinden zon. Om geen
argwaan te geven, sloegen de boeien dien weg in. Zij hadden niets
gevonden, wat verdacht was; weldra echter kwam de vreeselijke waar-
had aan het licht
Te gelijk tastten de Zoeloes, die door hnnne spionnen van imesoa-
derrigt waren, de beide leerplaatsen der boeren aan. Een dier leger-
plaatsen, lag aan de Blaam -Krans-ri vier , het andere aan de Boach-
jesmans-rivier , tien engelsche mijlen van de eerste verwijderd. De
aanval had plaats even voor het aanbreken van den dag en vele voor-
posten werden om het leven gebragt, eer zij wisten wat bun overkwam.
Menigeen opende de oogen, om ze voor altijd te alniten. Men waande
zich in het leger boo veilig, dat ieder op het hooren nn de eerste
schoten, niet anders dacht, dan dat het Retief met zijn troep was,
die door het afschieten van de geweren van zijne nadering kennis gaf.
Niemand had dus toebereidselen tot verdediging gemaakt. Weldra ech-
ter brak de d^ aan en nu 2ag men wat er gaande was. In allerijl
maakte men zich tot verdediging gereed. Kleine troepen van vier of
vijf half naakte boeren verdedigden zich met heldenmoed tegen ge-
heele benden Zoeloes. Vrouwen droegen kruid en lood aan en spraken
hare mannen moed in. Een jongen van tien juen antwoordde op de
herhaalde vermaning van zijne moeder, dat hij toch we^ zon gaan en
zich verbergen: «ik zie geen plek waar ik wegkruipen kan; geef mij
een pistool en laat mij ook schieten." Ook op andere punten werden
de Zoeloee teruggeslagen, doch de boeren vervolgden hen slechts een
klein eind ver, omdat zij het raadzaam achtten een wapenbo^ te bou-
wen-, ook moesten zij de gewonden opzoeken en verplegen. Daarmede
was het overige van den dag gemoeid. Den volgenden dag vervolgde
de nienw benoemde aanvoerder Manrits met vijftig ruiters den vijand;
doch daar deze gedurende verscheideae uren van den dag ongemoeid was
gebleven, had hij gelegenheid gehad om een groot gedeelte van den
DigitizedbyGoOglC
veestapd der boeren, 20 — 25,000 stnka, aan gene zijde der rivier in
reiÜgheid te brengen, en Manrits kon hem slechts afnemen, wat sich
nog aan deze zijde der rivier bevond. Een aantal Zoeloes deed nog
eene poging, om het overige rundvee en een paar kodden schapen over
de rivier te krijgen; doch de boeren zaten hen te kort op de hielen
en dreven den vijand in de rivier, zoodat velen verdronken en anderen
doodgeschoten werden. ïnmiddels was de avond gevallen; de rivier was
gezwollen en de overtogt gevaarlijk; Manrits en zijn volk zagen zioh
dns genoodzaakt naar de wagens terng te keeren en hoc eigendom in
de magt des vijands te laten.
Bij deze gelegenheid sneuvelden vijfhonderd Zoeloes, behalve de
gekwetsten en dezulken, die verdronken. De boeren bij Blaam Krans
alleen tdden vijfhonderd een en dertig dooden, namelijk 40 mannen,
56 vrouwen, 185 kinderen en 250 inlandsche dienstboden.
Onder zulke omstandigheden, no het op leven of dood aankwam,
klom de dapperheid der boeren tot een waren heldenmoed. Het gebeurde
eens dat acht of tien huisgezinnen hunne wagens verlieten en een na-
bijzijnden heuvel beklommen , die slechts van twee kanten toegankelijk
was. Van dit punt verdedigden veertien boeren hunne vrouwen en
kinderen tegen vijftienhonderd Zoeloes. Gedurende een uur sloeg de
kleine schaar alle aanvallen des vijands af en bragt hem groofe verliezen
toe, tot dat kruid en lood verschoten en daarmede alle hoop verloren
was. Op dit beslissend oogenblik ontvingen zij versterking ven twee
ruiters I die zich dwars door de Zoeloes een weg gebaand hadden. Toen
deze vernamen, dat er noch kruid noch lood meer 'was, waagden zij
het terug te keeren, spoedden zich naar de wagens, drongen nog
eens dwars door de Zoeloes heen en bragten eene geno^zame hoeveel-
heid kruid en kogels mede. Deze stoute manoeuvre was binnen eenige
minuten uitgevoerd. Toen nu het vuren op nienw b^n en het troepje
nog door eenige boeren versterkt werd, trok de vijand af met een
verlies van 80 dooden.
Tusschen de Boschjesmans- en de Toegala rivier lagen in het jaar
1838 de meeste emigranten in kleine troepjes van 50 tot 100 wagens
gelegerd. Er waren in het geheel ongeveer 1000 wagens, 640 man-
nen, 3200 vrouwen en kinderen, benevens 1260 inlandsche dienstbo-
den. De levende have van deze landverhuizers bedroeg ongeveer
300,000 schapen, 40,000 runderen en 8000 paarden.
Ëene andere afdeeling landverhuizers, die zich te Port Natal gevea-
DigilizedbyGoOglC
49
tigd hadden, stichtte daar de nu bloeijende hoofdstad Fieter Manrits-
bnig. Eese derde afdeeling bouwde hare tenten op de noordoostelijke
gteDzen der kolonie, ten westen der Qnathlambn.
Kaffers die hnnneD buit naar de l^rasl dryven.
Staatkundig onafhankelijk van elkander , maar naauw verbonden door
een en denzelfden geest , namen dez« drie kleine republieken aldra meer
bepaalde, geregelde vormen aan. De inboorlingen, bekend met de on-
buigzame vaatberadenheld dezer menschen, hadden het raadzaam geacht
hun uitgestrekte stukken land te verkoopen. Langzamerhand kwam
orde ia hunne zaken. Men begon huizen te bouwen , de woeste gron-
den te ont^nnen en scholen en kerken te stichten ; weldra kon men
weder eene zekere welvaart waarnemen, hoewel menig uitgewekene, door
het verkeerd bestuur der Ëngelschen reeds geruïneerd voor hij het
Kaapland verliet, door latere verliezen tot den bedelstaf gebragt was.
Een raad werd benoemd, die volgens eenvoudige maar doeltrefTende
wetten bestuurde, terwijl leeraren van de godsdienst tusschen beiden
kwamen, waar de aauvoerdors gevaar liepen Imiine bevelen niet gehoor-
zaamd te zien. Gelijktijdig begon zich tusschen de binnenlauden en
de kooplieden aan de Kaap een levendige handel te ontwikkelen en
het eene schip voor, het andere na wierp in.de baai van Port Natal
het anker.
Alvorens te vertrekken hadden de boeren tot het britsche gouver-
nement de vraag gerigt, of er eene wet bestond, die hun verbood het
DigilizedbyGoOglC
50
land te verlaten en zich in het binnenland te ?estigeD. Hrt uitwootd
was ontkennend. Er verliepen dan ook eenige juen, zonder dat sij
door de regering bemoeijelijkt verden.
Nn zon men verwachten, dat deengelsche r^ring de landverhnizera
aan hen zelven zon overgelaten hebben. Dit was echter niet zoo. Op
het onverwachtst vonden de Engelschen, dat Fort Natal sedert Adams
tijden eene engelsche kolonie geweest waa en dat dien ten gevolge
alle inwoners aldaar engelsche onderdanen waren. Men had die merk-
waardige ontdekking naauwelijks gedaan, of men zond een heirleger
ambtenaren, advokaten, militairea enz. derwaarts, alsmede eenige ooi-
logschepen, ten einde de nienwe onderdanen te regeren.
Natoarlijk dat dit den boeren niet behaagde. Hun wederstand was
echter van korten daar; de zoogenaamde rebellen werden niteengejaagd
en het engelsche goaveinement ratte de teugels der regering op. Vele
boeren verlieten andermaal hnnne haardsteden; anderen onderwierpen
zich en bleven.
Bijna gelijktijdig werd de kleine republiek aan de Doordoostelijke
grenzen, onder den naam van Sooereigntg , als een district met de
kolonie vereenigd, terwijl de bewoners tot engelsche onderdanen ver-
klaard werden. Met verbittering zagen de boeren, dat de britsche
vervol^ng zelfe in de woestijn niet ophield en besloten, tot eiken
prijs, zelfs met de wapens in de hand zich van die opgedrongen heer-
schappij te ontslaan. Toen dos de gehate engelsche administratie hier
verscheen, pakten de boeren de ambtenaren op een wagen, met de
boodschap, dat zij eene poging om terug te komen , met hnn leven
zonden betalen. De aanvoerder van deze boeren was zekere Pretorius,
een schrander en vastberaden man. Weldra verscheen eene proclama-
tie van den engelschen goavemenr, Sir Harr; Smith, waarbij Preto-
rins vogelvrij verklaard en een prijs van BOO pond sterling op zijn
hoofd gesteld werd. Onmiddelijk stelde Pretorins van zijn kant een prijs
van £000 pond sterling op het hoofd van — Sir Harry I
Eene vredelievende vereffening van het geschil scheen niet meer ni(^^
lijk. Sir Harry zelf had zich aan de spits van eene afdeeling geplaatst,
die wel klein, maar door de nitstekende militaire talenten van den aan-
voerder geducht was. Hij alleen woog tegen een leger op. Zijn doel was
door een beslissenden aanvat een einde aan de zaak te maken , als naar
zijn inzien het eenige middel, om het dreigende onweder te ontko-
men, dat aan den gezigteinder van Zaid-Afrika opkwam; want aan de
-dbyGoOglc
51
Doordwefltelijke gTensen van het Kaapland was een en ander gebeoid, waar-
uit men opmaakte, dat op detronw van sommige opperhoofden, geallieer-
den derSngelschen, niet veel te rekenen viel; in het Noordoosten zwierven
talrijke horden kiijgsziichtige Kaffers, onder welke een gevaarlijke geest
van ontevredenheid beerschte, geheel in atrtjd met de vriendsohappelijke
verzekeringen der opperhoofden. En midden tnsschen deze vijandelijke
elementen lagen eenige daizende boeren, velke men sedert eenige jaren
van sich vervreemd had. Zoo was de slaat van zaktoi op het tijdstip,
waarop ons verhaal aanvangt.
Het was op een helderen morgen in de maand November, dat twee
jonge, forsch gebouwde mannen, op vinggc paarden gezeten, den weg
naar de Gariep insloegen, die tot nu toe de grens der kolonie uitge-
maakt had. Die grens was echter nn op bevel van den gonvemeor
hooger op in het binnenland verplaatst, ten einde de nitgewekene boe-
ren, welke die streken bewoonden, weder onder de britsche heerschappij
te brengen. De beide jonge mannen schenen boeren te zijn; hnnnë
kleeding bestemd uit een langbnis, lederen broek, mocassins en breede
sombreros. Zij waren ongewapend. Ëen hanner leidde een handpaard bij
den tengel, op welks tag het bestoven afdruksel van een zadel be-
wees, dat zij van paarden gewisseld hadden. Toen zij op de hoogte
van het naanwe rivierdal gekomen waren, hielden zij stil.
/'Gilbers*', zdde een dier mannen, wiens tongval zijn baitenlandache
afkomst verried, /rwij moesten hier de paarden eens even laten blazen;
zij kunnen voor den avond niet hier zijn."
Zijn reisgenoot had er niets tegen. De paarden werden das ontza-
deld; men bevestigde den riem van den halster aan een der voorpoten
en liet de dieren daarop grazen.
Zoo als wij zeiden, het was een dier schoone morgens, zoo als men
ze alleen in de heete Inchtstreken kent. De diepe stilte werd door
niets gestoord, als nn en dan door het getjilp van enkele vogels:
geen volk vertoonde zich aan het donkerblaauwe uitspansel. De oos-
terkim begon te gloeijeu als vuur ^en enkele lichtstralen van mat
purper schoten omhoog, want nog was de zon niet boven den horizon
In het dal heerschte nog schemering; ligte nevels dreven
DigilizedbyGoOglC
S2
boven de breede, gladde oppervlakte van de rivier en een koele
wind bewoog de beide mannen hnn kleed digter toe te knoopen.
De zon ging eindelijk op en nu vertoonde zich een dal van eene woest
romantische schoonheid voor hnn oog. Regts nam de Otanje-rivïer
de Noe-Qariep op en vormden hare vereenigde wateren een klein
meir, waamit zich eilandjes verhieven, die met hoog geboomte en
stxaikgewBs prijkten. Links lag dwars door de rivier efene rij rotsblok-
ken, even ala waren het overblijfselen van een verwoesten manr, nit
welks vochtige, met mos begroeide spleten ranke sycaraoren en rensach-
tige varenplanten opschoten, wier sierlijke takken en waaijervomige
bladen boven het water hingen , dat hier schaimend en bruischend over
Ae rotsen vloeide.
ivDie klippen , Treumann," zeideQilbera tot zijn makker, tegelijk op
de rotsen wijzende, die hunne koppen nit het water verhieven, "die
klippen zijn onze bakens. Zoodra zij door het water bedekt zijn, kan
men de rivier niet meer doorwaden. Het water wast,** voegde hij er
bij, terwijl hij den stroom met aandacht beschouwde, «en de roodrok-
ken zulten moeite hebben er over te komen."
"Heeft uw oom Andries reeds al zijn volk bijeen p" vroeg Treumann.
De ander gaf een toestemmend teeken. ^rNu," ging de eerste voort,
vhoe eer zij er over komen, des te beter. Ik verlang er naar," liet hij
er mompelend op volgen, «om eindelijk eens met kapitein Brown af te
rekenen." Zijn gelaat kreeg bij die woorden onaangename trekken , die
hem onder deden schijnen dan hij werkelijk was, want hij kon opzijn
hoogst zijn vierentwintigste jaar bereikt hebben.
"Treumann," zeide de jonge boer,, "hoe zijt gij toch zoo verbitterd
op dieu Brown P Sedert gij als overlooper bij ons gekomen zijt, omdat
gij uw leven niet langer voor eenige duiten daags wildet verharen, hebben
wij zooveel achting voor u gekregen, dat mijne zuster, zoodra deze
oorlog voorbij is, met toestemming van oom Andries uwe vrouw zal
worden. Ik heb het eveowel tot nu toe met voordacht vermeden u
over een onderwerp te spreken, dat u zoo pijnlijk schijnt aan te doen."
"Pijnlijk!" herhaalde de deserteur driftig, «en wien zon dat niet
pijnlijker zijn dan de dood ?" Zoo sprekende ontblootte hij zijne schou-
ders en wees op de breede liktcekens, waarmede zij bedekt waren.
"Met zulke likteekens is mijn geheele rug bezaaid en dat is de wissel ,
dien kapitein Brown op mij getrokken heeft.''
Een trek van ontzetting vertoonde zich op het gelaat van Oilbers.
DigilizedbyGoOglC
De geheele rug waa ontveld en witto of roodachtig blaanwe lik(«ekenen
waren in plaats van de vioegere opperhuid getreden.
cDat zijn de gevolgen van vijf honderd zweepslagen !" zeide Treumann
met eene doffe stem , als ware hij beschaamd over de gedane mededee-
ling. Overstelpt door het gevoel, dat alleen de herinnering aan die
onmenBcbelijle behandeling bij hem had opgewekt, verviel hij in een
somber stilzwijgen.
Qilbers had diep medelijden met zijn vriend, wieo hij ala een uit-
mnntend jong menach had leeren kennen en die klaarblijkelijk eene
opvoeding, ver boven zijn tegenwoordigen stand genoten had. De
naanwere betrekking, waarin hij op het punt was met hem te komen,
regtvaardigde den wensch om iets meer (e weten van de reden, die
tot zulk eene wreede straf aanleiding had gegeven.
"Gij hebt regt dit te weten," zeide Trenmann, «en ik kan het u
in weinige woorden verhalen. — Brown en ik waren schoolkameraden.
Toen wij den mannelijken leeftijd bereikt hadden, kocht hij een ofii-
cierspatent en ik kwam in de zaak van mijn vader. Treurige omstan-
digheden noodzaakten mij dienst te nemen; het toeval wilde dat ik bij
dekompagnie van Brown ingedeeld werd; van den eersten dag af behan-
delde bij mij zonder eenige de minste aanleiding met eene brutale gestreng-
heid, hoewel hij van ieder ander alles door de vingers zag. Op zekeren
dag passeerden wij" — hier trilde zijne stem van (oom en aandoening —
"diezelfde waadbare plaats, die daar voor ons ligt, doch de klippen wa-
ren niet zigtbaar. Ik had het fraaije, maar wilde paard van Brown
aan den -tengel. Het zwom slecht, maakte zich bang voor een voorwerp
dat voorbij dreef, rokte zich los, zonk en dreef met den stroom af.
Nog eens deed het eene poging om tegen gindache gladde klippen op
te klanteren, doch bet gleed er van af, sloeg raggelinga over en ver-
dween in de diepte. Srown stond op gindscben oever en was getuige
van hetgeen er gebenrde.
vjjompert!" duwde hij mij toe, toen ik bij hem kwam, «moet gij
zoo mijn beste paard laten verzuipen 1" en aloeg mij te gelijk met de
karwats in het gezigt, dat er het bloed uitkwam. Ik trilde van woede,
doch vergat de subordinatie niet. Maar er volgde een tweede, een derde
slag en nu kon ik mij niet meer bedvringen. Ik viel op hem aan, zijn
paard struikelde en stortte met hem in de rivier. Beiden verdwenen.
Op hetzelfde oogenblik herinnerde ik mij de verschrikkelijke gevolgen,
die zijn dood voor mij hebben zou en zonder mij verder te bedenken.
DigilizedbyGoOglC
sprong ik hem da. Een goed zwemmer zijnde, bad ik het gelnk hem
te pakken eu aan den oever te brengen, nur ik zelf weldra in flaanwte
viel. Toen ik weder tot mijn bewustzijn gekomen was, ze^ ik Brown
TOOI mij staan , druipende en doodelijk bleek. vBind hem 1" luidde
zijn berel en mea deed mij de boeijeu aan. Ik wil u met de verdere
treurige bijsondetheden niet verder vermoeijea en voeg er alleen nog
bij, dat ik weldra voot den krijgsraad teiegt stond, die mij nit aan-
merking van mijn vroeger goed gedrag, tot vijfhonderd slagen ver-
oordeelde."
Er volgde een langdorig stilzwijgen. vDiep elendig", ging eindelijk
de arme jonge man voort, «en doodelijk zwak, verliet ik eenige maan-
den later het hospitaal en deserteerde nog denselfden dag. Müne ver-
klaring, dat ik lang aan eene slepeude koorts gelegen had, scheen door
mijn bleek, vermagerd gelaat bevestigd te worden. Maar die koorts,"
op zijn voorhoofd wijsende, «zit nog hier — hier! en de krisis zsl
zich openbaren, want de tijd is gekomen. Maar zie toch eens naar
de klippen, — het water wast, wij moeten maken dat wij er over-
komen."
Zonder een woord te spreken, zadelden beiden mannen hunne paar-
den en waadden door de rivier. Toen zij de overzijde bereikt had-
den, zetten zij hunne paarden in den draf en reden huns weegs.
Tegen den avond van dienzelfden dag naderde een troep soldafen,
door de boeren roodjakken genaamd, dezelfde plek, waar kort tevoren
beide mannen gestaan hadden. Een half regement Bergschotten in hunne
nationale kleederdiagt vormde de voorhoede, gevolgd door even zoo veel
ligte infanterie en een regement dragonders van de garde, wier gepolijste
botsthamassen ea helmen in de laatste stralen der zon flikkerden.
Achter deze marcheerde eene afdeeling bruine ruiters, in de groene
uniform der jagers, terwijl de trein door twee veidstukken gesloten
werd. Naauwelijks hadden zij het dal bereikt, of bijna te gelijkertijd
werd op eenigen afstand een wagen zigtbaar, die door eenige kavalle-
risten geëscorteerd werd. Door acht muilezels getrokken, had dis wagen
de soldaten weldra ingehaald. Een mager , reeds bejaard man , wiens
schitterende overwinning bij Aliwal reeds eene roemvolle plaats in de
indische geschiedhoeken gevonden had, stapte uit dit rijtuig. Hij be-
groette eenige officieren met in het oog loopende vriendelijkheid en
wierp een vorschend oog op de rivier.
"Sit Harr;", zeide hij tot een jongen officier van de dr^onders,
-dbyGooglc
55
— Htrr;Darell, — die vlak achter hem stond, "sii Harr;, het schijnt
dat men halt gemaakt heeft, hoewel ik gaarne nog vour het aanbre-
ken van den nacht den orerkant bereikt had. Ik ben sedert langen
t^d met de meeste lokaliteiten van de kolonie goed bekend en ook met
deze waadbare plaats. Als mijn geheugen mtj niet bedriegt, dan kan
de rivier hier alleen gepasseerd worden, zoolang die rotaklompen nog
boven het water nitsteken."
«Wil uwe excellentie mij wel veroorloven" zeide sir Ilarry Darelt,
een vnrig Jongmenach, die nog niet lang iu de kolonie was, "deite
passage te onderzoeken en den gindechen oever te occuperen? Ik ver-
lang nader kennis te maken met de vriesjakken"
"Sir Uarrj," hervatte de gouverneur op een ernstigen toon, odeze
vriesjakken, zoo ala gij ze gelieft te noemen, zijn lieden, onder wier
grove pij een mannelyk hart klopt. Het doet mij leed," voegde hij er
bij, "dat ik genoodzaakt ben zulke strenge maatregelen te nemen, ten
opzigte van menschen , ondet welke ik vroeger menigen vriend telde. —
Tisat afzitten kapitein." — «Kapitein Fordjce!" vervolgde sir Harrj
Smith , terwijl hij Op den hollen wc^ aan de overzijde wees , door welken het
pad tusscheu de steile rotswanden aangelegd was. De kapitein boog
sich en ^aatste de twee veldstukken zoodanig, dat zij den bollen weg
bestreken.
De troepen maakten zich nu gereed om den nacht op deze plaats
door te brengen. De eentoonigheid van den marsch maakte plaats voor
leven en beweging en op sommige punten deed zich zelfs muziek
hooren. Ieder soldaat trachtte nu alles voor zijn gemak in orde te
bnmgen; het avondeten werd gereed gemaakt en onder een luid gelach
dreef men den spot met de vriesjakken, tegen welke men in aantogt
was. Aan de overzijde van de rivier bleef alles stil en niemand merkte
er iets van, dat langzamerhand boven den rand vaneen naburigen rots-
wand, eerst een hoofd zigtbaar werd , waarop voorzigtig een paar armen
volgden, die een kijker voor het oog bragten, welke gedurende een
gemimen tijd op het engelache leger gerigt bleef en voorts verdween.
Jjangzamerhand gingen de vnten uit en eene diepe stilte verving van
lieverlede de verwarde geluiden. Op het laatst hoorde men uieta meer
dan het mischen der rivier en het geroep der schildwachten : »A1I
well — All welir
Op dienzelfden avond zaten ongeveer eene dagreis van de Garïep,
eenige mannen ondel een boom, die eene bron overschaduwde. Zij
DigilizedbyGoOglC
56
hadden een vuur outstoken en waren ia een ernstig gespiek gewikkeld.
Op een korten afstand graasden de paarden ouder toezigt ran een Hot-
tentoL Be arond 'was gevallen en er kwam een dunne nevel opzet-
ten, zoodat men niet ver van zich af kon zien. Flotaeling gebood eeu
der mannen dat men zwijgen zou, ging met zijn oor op den grond lig-
gen en luisterde.
"Zij zijn het,^ sprak hij, toen hij zich oprigtte, «en zij zijn zel&
al zeer nabij." — Een andere boer stond op en staarde een poos in
de rigting van den breeden w^, die zich door de uitgestrekte vlakte
kronkelde.
"Ik zie ze al," zeide hij, «de Hemel zij gedaukt! Ik was meer voor
Tieumann bezoi^ dan voor mijn neef. Hoe ligt had het kanoen ge-
beuren, dat men hem herkend had."
Eenige oogenblikken later naderden twee ruiters in galop. «Zij zijn
in aantogt, oom Andries," zeide Gilbers, terwijl hij van het paard
steeg, «zij komen en zullen heden avond aan de rivier hun bivouac
opslaan. Ik geloof evenwel niet dat zij over de rivier hebben kunnen
komen, want het wal«r waa wassende.''
"Is de gouverneur bij henP" vroeg Andries Pretorius, want deze was
een der beide mannen. Hij onderscheidde zich in geen enkel opzigt
van de overige boeren, als door zijn rijzige, forache gestalte, edele ge-
laatstrekken, een helder, scherp oog en eene zekere waardigheid in
zijne houding en bewegingen.
"Ik geloof het wel, oom Andries," antwoordde Treumann; «hij was
voornemens tot 's middags te Colesberg te blijven en de troepen tegen
den avond bij de Gariep in te halen. Dareli staat daar met zijne dra-
gonders, Fordjce met eene batterij veld-artiilerie , de Totties (inboor-
lingen) onder Brown en de Schotten ouder Mac Mahon."
"Hm," zeide Andries nadenkend, aai Harry heeft geen slechte keus
gedaan. — Van Dijk," vervolgde hij, zich tot een der boeren, een
man van een krijgshaftig voorkomen wendende, "stijg te paard en deel
den veldcornet mede, wat gij gehoord hebt; morgen moet alles gereed
zijn. Ik vertrouw air Harry Smith niet."
De mim steeg te paard en galoppeerde weg.
«Deze tijding," ging Pretorius vooit, «zal meer dan genoeg voor
bet grootste aantal onzer vrienden zijn. Wat is er verder voor nieuws P"
Gilbers gaf hem twee brieven over, welke hij bij het schijnsel van
het vuur met aandacht las.
DigilizedbyGoOglC
57
«Wij hebben nn onze vrienden in de kolonie niets te wachten",
Beide hij drcx^es en gaf den brief aan zijn bunrman over. "Deenergie»
waarmede sir Hariy ia opgetreden, heeft die voorzigtige menechen
Bohuw gemaakt De andere brief is van Neef, die naar Grahamtown
gereisd is, om den goavemenr nog eens met de grieven bekend te
maken. Men beeft hem daar niet eens willen ontvangen, maai hem
te kennen gegeven, dat men zich gereed maakte, om ons met de wa-
penen in de hand te dwingen.*'
Er volgde eene lange panze.
«Zoo blijft er dan geen andere weg oveiT sprak de aanvoerder der
boeren verder..... «Nu, zoo als het Qod behaagtP
«Amen," zeiden al de anderen en andermaal volgde er eene lange
stilte.
*Weet gij DOg iets nieawsF'' vroeg de aanvoerder weder.
Gilbers gaf hem èen gedrukt papier over. Fretorias zag hem met
een glimlach aan en gaf het verder aan de anderen over. Het papier
deed de ronde en scheen allen een glimlach af te persen. Het was
eene nieuwe proclamatie, waarbij 1000 pd. st. op het hoofd van Fre-
torius gesteld werden , dood of levend.
«Van 500 pd. st reeds tot 1000 pd. si gerezen," zeide Gilbers;
nik feliciteer u, oom, gij stijgt in prijs."
De avond verliep verder, meerendeels onder ernstige gesprekken.
Van Dijk kwam uog laat terng en meldde, dat vijfhonderd wagens ,
in den loop van den namiddag dieper landwaarts ïn gezondeii na-
ren. PretoriuB vond dat zeer goed, al ware het alleen maar, omdat
daardoor ten minste de vrouwen en kinderen uit den w^ waren. Te-
gelijk overhandigde hij den bode de straks genoemde proclamatie, met
last om die in het l^t bekend te maken, ten einde men weten zon,
dat er nn 1000 pd. st. op zijn hoofd gesteld waren. Ten slotte haalde
de aanvoerder een Bijbei uit den zak, laa daarin den honderd vier eu
veeitigsten psalm en sprak daarna een kort gebed uit Hij bad dat
de Heer een licht op zijn pad en een schild tegen zijue vijanden zijn
2oa, dat hij de harten zijner vijanden reinigen mogt van hebzucht
en heerschzncht , ten einde de vrede mogt wederkeeren in de hutten der
zwervers. — Zijne woorden maakten een diepen indrak op het gemoed
zijner hoorders. Alles zweeg en weldra le^de elk zich ter ruste Zij
hadden die ook noodig, vooral Gilbers en Trenmanu, die een langen
togt te paard gedaan hadden.
DigilizedbyGoOglC
Op eens hoorde men op een a&tand de toonen van een pl^ig ge-
zang. Bij alle kaapsclie boeren, zoowel bii de armsten als bij den
rijkste, was het een vaste gewoonte om den dag met het zingen van
een psalm te besluiten. Aan die gewoonte nas men ook na getrouw
gebleven. Toen de pealm uit was, boorde men geen geluid meer, ala
nu en dan het gehinnik van een paard, waarvan er eraige duizend in
de nabijheid graasden.
Den volgendeu avond kampeerde ' de kleine engelsche armee aan
dezelfde bron , waar onwedeclegbare teekens gevonden werden, dat
de vriesjakken daar geweest waren: aan de sporen der paarden kon
men echter zien, dat de vijand eene noordelijke rigting ingeslagen was.
Kort bij de bron, stond op een paal een verweerde ossenschedel
waaraan de proclamatie bevestigd was , waarbij 1 000 pond op het
hoofd van Pretorins gesteld was eii daaronder stond met potlood,
maar duidelijk geschreven: Andreat Enrieo aaUuf
De gouverneur had besloten het spoor der vijanden des morgens te
volgen. Dit geschiedde. Hij had zijn rijtaig verlaten en reed, zonder
eenig teeken waaraan men zijn rang kon herkennen , aan de spits zijner
dragonders. Links, regts en vooruit zwierven Hottentotten als tirail-
leors; daarop volgde de infanterie met de beide veldstnkken, terwijl
eene afdeeling inlandsche ruiterij de achterhoede vormde.
Nog altijd volgde men bet spoor en het begon al vrij heet te wor-
den, toen men aan den voet der laatste heuvels aankwam. Hier kon
men aan het spoor van de paarden ontwaren, dat een gedeelte van
de boeren links en een gedeelte regts getrokken was. Men maakte
hier een oogenblik halt, terwijl enkele tirailleurs aan weerszijden het
spoor volgden. Weldra klonk het komioando weder «voorwaarts 1
marschr en men begon den heuvel te beklimmen- Op eens flikkerde
een licht op den rand des heuvels, dooreen knetterend salvo gevolgd;
een lange streep rook verhief zich en een paar duizend geweren schit-
terden in de zon, om in het volgende oogenblik achter de hoogte
te verdwijnen. De kleine armee der Engelschen kwam voor een oogen-
blik in verwarring, doch herstelde zich spoedig weder en rukte moedig
voorwaarts. Tegelijk trachtte de kavsllerie zich te ontwikkelen. Weldra
volgde weder een hevig geweervuur dat andermaal de troepen in verwar-
ring bragt. Het gelukte den ofBcieren evenwel de orde te herstellen
en de heuvel werd genomen. Toen men boven was, ontdekte mea be-
neden een digte massa boeren.
-dbyGoogle
"Kapitein Fotdycol" riep de gouverneur, die op zijn hijgend strijd'
roB de hoogte beklommen had — maar twee kanonschoten hewezen,
dat de kapitein het bevel niet had afgewacht. Men zag eenige boeren
vallen en bnnne paarden in vollen ren een goed heenkonen zoeken.
De ruiterij galoppeerde na zoo goed als de steenachtige bodem het
toeliet naar beueden. Een stofwolk verhief zich en de breede
linie dei boeten bewoog zich als een wind over de vlakte. Plotseling
trok de stofwolk op, de boeren hielden stand en maakten front De
drsgoudera naderden, onder aanvoering van eir Harry Smith, gevolgd
door de Hottentotteo tiraillears. Men hoorde een woest oitdagenden
kreet en het gevecht begon. Het duurde niet lang. Weldra hadden
de dragonders een wijde bree in de linie der boeren gemaakt en
hoorde men nog slechts hier en daar een achot. Met eene verbittering,
waarvan men zich geen denkbeeld kan maken, streed men na met den
sabel en de kolven der geweien, tot eindelijk de boeren muur alle
kanten de vlugt namen.
Maar, wee den ruiter, die het waagde hen te volgen! Met eene
voorbeeldelooze vlugheid laadden de geoefende schutters hunne geweren
en misten nooit hunnen vijand van het paard te schieten. Ëen kapi-
tein dei dragonders zette hardnekkiger dan de anderen twee boeren na
en zon die stoutheid met zijn leven betaald hebben, zoo niet een
dezer boeren het geweer des anderen weggeslagen had, op hef oogen-
blik dat hij gereed stond af te trekken. "Het is Brown ," zeide hij ,
"dien moeten wij levend in banden hebben 1" Maar spoediger , dan
dit verhaald kan worden, was de officier bij hen, bragt een der boe-
ren met zijn sabel een houw toe, dat hij viel, mkte het paard om en
trachtte uit de voeten te komen. Dit gelukte hem echter niet.
vLafaard!" riep de ander hem na, "dat zal ik u beletten, gij uit-
komt Trenmann niet." — Hij geeft vuur en een schot, dat hem de
knie verbrijzelt, doet den officier in den zadel waggelen. Een tweede
kogel treft ook het andere been en de officier valt van het paard-
Doch bijna op hetzelfde oogenblik werpt een sabdhonw Trenmann uit
den zadel en eenige oogenblikken later is hij in handen van zijne
vroc^re kameraden.
Het gevecht was geëindigd. De ginds en herwaarts verstrooide rui-
ters keerden terug; velen echter boorden de trompet niet meer; andaren
hoorden die, maar legen gewond en hulpeloos in de brandende zon.
De strijd had slechts kort geduurd en toch had hij veel bloed gekost.
-dbyGoogle
60
Het was laat in deu achtermiddag. Vijftig schreden van elkander
stonden de overblijfselen der kleine armee in het gelid; aan het eeue einde
doWen de soldaten een langwerpig gat; aau de andere etoud een aan-
tal officieren in een halven kring; allen waren min of meer gewond. De
gonvenieur zat in huu midden op een veldstoel. Vooi hem stond een
trom, met de engelsche vlag bedekt. De trom werd geroerd. "Geef
acht!" luidde het kommando en onbeweeglijk stonden de soldaten,
met het gelaat naar de oSicieTen gekeerd.
Provoost," zeido de gouverneur, wbreng de gevangenen.^ Weldra
verschenen twee boeren , de eeuigen welke men levend iu handen ge-
kregen had, het hoofd met bebloede 'zwachtels bedekt en de han-
den op den rug gebonden , voor den kring.
De goavemeur stond op.
«Abraham Karel Gilbera, onderdaan van Hare Majesteit de konin-
gin van ËDgeland, en John Tietimann, deserteur van het 48 rt^meiit,
gij hebt u schuldig gemaakt aan verraad jegens nwe souvereïne, gij
hebt u schuldig gemaakt aan poging tot moord op uwen medeburger,
gij zijt in openbaren opstand met de wapens in de hand gegrepen en
dus des doods schuldig. Uit kracht van mijn gezag als vertegenwoor-
diger van Hare Majesteit, als gouverneur dezer kolonie en als kom-
mandant van deze troepen, veroordeel ik u ter dood. Een ieder uwer,
mijne heereu," zeide hij, zich tot den kring van officieren wenden-
de, "die de regtvaardigheid van dit vonnis erkent, steke de hand op."
Allen staken de handen op
' "Verzoent u met Qod," zeide sir Harry Smith verder ernstig, maar
op een toon, die bewees dat hij getroffen was , fwant eer de
zon zal ondergaan, zult gij voor den troon van den Almagtige ver-
schijnen."
Reeds naderde de roode Bchijf der zon den gezigteinder en kleurde
allee met dat tooverachtig licht, dat zelfs aan het dorre zand der
Woestijn en aan de kale rotsen eene onbeschrijfelijke liefelijkheid bijzet
De jongste der beide boeren sloeg dit toooeel met een smartelijken
blik gade. Hij deed echter eene krachtige poging, om zijne aandoe-
ning meester te worden en slaagde daar ook in. Daarop naderde hij zijn
medgezel en voegde dezen met een fluisterende stem toe: "Het ia
maar een enkel oogenblik, bitter, maar kortT — Nu wendde hij
zich met eene bniging tot den generaal en zeide: «Wij zijn gereed!"
De generaal gaf een teekeu.
DigilizedbyGoOglC
€tr urilt lirstflliiig ht gmtnDililt kmn nu |il gtiitrjil nn ilt 7<DDiii;ilaaK
Di,ilizedb,G00glC
Di,ilizedb,G00glC
61
Zes soldaten tnden uit b«t gelid. Eene algomeene losbrandisg en
de beide boeren hadden opgehonden te leven. Ëenige oogenblikken
Utei en het afrikaanscbe zand bedekte hnn ziellooa oTerschot
't-Qod zegene de koningin T zeide de gbnvemeur. wQod zegene de
koningin " herbaalden de manschappen.
Dienzelfden avond trok een groote troep miters, wel ter neder ge-
slagen, maar niet ontmoedigd, naar bet binnenste des lands. Hun
getal groeide van nnr tot nnr Ban door anderen , die zich zonder spro-
ken bij den troep aansloten. Dwars orer den zadel van eenige paar-
den, die bij den toom geleid werden, hingen de lijken van hen, die
, gedarende den sftogt aan honne wonden bezweken waren. Eindelijk
maakte men halt; de ruiters stegen af en namen de dooden van de
paarden. Menigeen dmkte voor het laatst nog eens de konde hand
van een vriend en allen maakten zich gereed bun de laatste dienst te
bewijzen. Weder stond dezelfde man, die bij de bron Inide gebeden
had , in hun midden , en wierp een treorigen blik op de menigte boe-
ren , die hem omringde. Men had rondom hem eene kleine plek vrij
gelaten en daar de lijken nedergel^d: jongelingen, mannen en grijs-
aards. De aanvoerder ontblootte het hoofd en sloeg een boek open.
Allen namen de hoeden af.
<" Ik ben de opstanding en het leven™ «'spreektde Heer," zoo begon
de man eijne toespraak ; «»die in mij gelooft zal leven, al ware hij ook
geetorven. En een iegelijk die leeft en in mij gelooft , zal niet ster-
ven in eeuwigheid.™ Daarop las hij de heerlijke verzen , Job
1:21 en XIX: 25—27 alsmede I Tim. VI: 7.
Hij gaf een teeken en nn werden de lijken een voor een in den
kml nedergelaten en naast elkander gelc^
«Het leven des menschen," ging de aanvoerder voort, "ia kort en
vol jammei en ellende. Hij wordt afgesneden als een bloem ; hij gaat
voorbij als eene schaduw, die verdwijnt Midden in het leven zijn wij
den dood nabij en bij wien anders znllen wij halp zoeken dan bij n ,
o Heer, die ons straft wegens onze zonden! Maar, o Heer," zoo ein-
digde hij, vAlmagtige, Alheilige en genadige redder ait den nood,
wend nw oor niet af van ons gebed, erbarm d onzer, opdat wij nitt
van n afvallen in de ore dea doods I" — Daarop nam hij eene spade,
wierp daarmede een lattel aarde op de dooden en gaf die daarna aan
den man die het digtst bij hem stond. Deze gaf het werktotg wéér
aan een derde en zoo ging het van band tot hand, opdat ieder deel
DigilizedbyGoOglC
62
aan desce laatste dienst zoude Icnunen nemoi. Inmiddels ging de aan-
voerder ïoort;
jrDaar het den Almagtige in zijne vrije genade behaagd heeft, de
zielen onzer broedeTs tot zich te nemen, geren vij hierbij hnn stoffe-
lijk overschot aan de aarde terug, opdat stof tot stof wederkeete, in
de vaste hoop op de opstanding ten leven door onzen Heer Jezus
Christus. Onze Vader die in de Hemelen zijt," zoo eindigde hij, het
oog vol heiligen ernst ten hemel geslagen, en spraV dit heerlijke g^
bed uit met eeneatem, welke eenen diepen indruk op allen maakte die
hem hoorden. Menige traan biggelde langs de verweerde gezigten en
bevochtigde een baard , die door ouderdom en kommer reeds lang ver-
grijsd was.
De vergadering dekte zich. Eene kleine verhevenheid kenmerkte
de plaats, waar de broedera begraven waren. Na een oogenblik zwijgens ,
vatte de aanvoeder het woord op en zeide: «Yrienden en lotgenooten I
onze laatste poging is mislukt. Velen , die mij dierbaar waren , zie ik
niet meer onder n; zij slapen den langen slaap. Qod gave, dat wij
naast hen lagen I Overal waar wij heen trekken , zet de onderdrukker
den voet op onzen nek en weder eene poging te wagen, zou krank-
zinnigheid zijn. Ik ontsla a dus van uwe gelofte; keert terug en
onderwerpt n aan de engelsche reuring."
"Neen, neen, noott, nooiti" was het antwoord en de geheele ver-
gadering kwam in beweging.
"Vrienden," herhaalde de aanvoerder, "luistert naar mijl Uwe onder-
werping zal het engelsche gouvernement zeker welkom wezen en gij
ziilt op zijn ergst tot eene kleine geldboete veroordeeld worden.
Wacht totdat er betere tijden komen. Onderwerpt u T
"Neen , neen !" was weder het algemeene antwoord , «liever naar de
wildernis I"
Kenige dagen daarna trok eene karavaan , bestaande uit eenige hon-
derd w^ns en kudden schapen, runderen en jiaarden, over het Hag-
halie gebergte. Een troep mannen te paard, die breede rouwbanden
om de sombreros droegen, sloot dezen trein.
Tenzelfden tijde sloeg een andere ttein den weg naar de Kaapstad
in. Het waren wagens, waarop gekwetste ofRcieien en soldaten lagen.
Ëen officier, wiens beide beenen afgezet waren, lag op eene draagbaar ;
DigilizedbyGoOglC
68
het was kapitein Browo. Daarop volgde eene lange kolonne krijgsvolk ,
de mndek voorop.
Een rijtuig met acht muildieren bespannen en door eenige kavalle-
riaten gevolgd, kwam in draf voorbij; de troepen salueerden. Het waa
de goavemeur. In geen jaren hed zijn gezigt zoo ernstig gestaan.
5
DigilizedbyGoOglC
De dood van den armen Hendrik.
TWEEDE HOOFDSTUK.
JAN VAN DIJK EN ZIJN HUISGEZIN.
WOBVT OkBCHBroKn. '
JABT OF DBIE SHlHOCEBOgsEN. -^ '
DB LBBDVni. — VAK DUÏ WOBDT DOOB KBH SIBDWB BAMP OBTEOPmiT.—
DS EABATAUI WOBDT OTBBTILLIN. — TIM DtJX LUVT BKM ZWIAB T>BI<IBa.
DE VESTIGING DER BOEREN AAN DE GROOTE ORANJERIVIER
-nn PIG OHDBB DB EBIBEBIHSSn.
Wij hebben de zoo even geschetste episoden uit den oorlog der boe-
ren voor de onafhankelijkheid, met voordacht gekozen, om een denk-
beeld te geven van den aaid dier mannen, welke het waagden het
alvermogende Engeland telkens den handschoen toe te werpen, tot dat
DigilizedbyGoOglC
6S
het hun eenige jaren geleden gelukte het trotsche Albion, zoo ver te
brengen , dat het de onafhankelijkheid der kleine boeren vrijstaten erkende.
Jan van Dijk was een dier boeren. Zijn naam werd reeds vroeger
genoemd, want hij was een dergenen, die zich naauw bij Pretorius
hadden aangesloten ea met dezen alles in den steek lieten, om hunne
oude gewoonten, zeden, vrijheden en regten te handhaven.
Van Dijk had eene betere opvoeding genoten, dan aan de meeste
kolonisten in de Kaapkolonie te beurt valt, want hij was Nederlander
van geboorte en had als oEBcier bij een hoUandsch regiment in de
Kaapstad gestaan. Zijne militaire loopbaan had echter niet lang geduurd.
De jonge, levendige ofBcier had het geluk gehad het hart en ook de
band van de dochter eens rijken boers te winnen. Door bet overlijden
zijns schoonvaders was de farm met al hare Hotteutotten , paarden ,
schapen ea ossen zijn eigendom geworden. Dit gebeurde ongeveer op
bet tijdstip, toen de Ëngelschen bezit van de kolonie namen.
Wij hebben reeds vroeger eene schets g^even van de misslagen der
britsche bewindslieden, die tot verwarring en twist, eindelijk totopen-
baren opstand leidden.
Tan Dijk was van top tot teen Hollander. Hij had geen oogenblik
geaarzeld zich a&n het hoofd der ontevredene kolonisten te plaatsen en
de voormalige hollandsche officier had ondor de opstandelingen eene
al te werkzame rol gespeeld. Toen dus de opstand onderdrukt was ,
was hij met een aantal gelijkgezinden genoodzaakt zijn heil in de vlagt
te zoeken. Zij verlieten hoizen en weiden, om in de woestijn hunne
vrijheid te handhaven. Het is op dit tijdstip, dat ons verhaal begint
eo het tooneel der gebeurtenissen, is in de eerste plaats de woestijn
Kalihari — de Sahara van het Kaapland. Als men van eene woestijn
hoort, dan stelt men zich gewoonlijk eene uitgestrekte, met zand be-
dekte vlakte voor, zonder boomen, zonder gras of eenig ander spoor
van plantengroei, zonder water. Deze voorstelling is evenwel niet
geheel juist Hen heeft wel is waar in de woestijn zulke dorre
vlakten, maar ook streken van een geheel ander voorkomen en die
desniettemin evenzeer den naam van woestijn verdienen.
Hoewel de groote afrikaansche woestenijen nog op verre na niet op
alle punten bekend zijn, zoo veel weet men toch, dat men er heuvelachtige,
zelfs bergachtige streken, met rotsen en dalen, meiren, rivieren en
iHonnen in vindt Ook ontbreekt het hier en daar niet aan vrucht-
bare plekken, die met boomen, bosscheu en weelderig tierende planten
5*
DigilizedbyGoOglC
66
bedekt zijn. Sams zijn deze vTDchtbare plekken klein , soms ook wel groot en
door onaf hankelijke volksstammen bewoond. Men noemt ze oasen. Eene bij-
zonderheid van de straks genoemde woestijn zijn de soda-bronnen en zont-
zeeëU) van welke inzonderheid de laatste een eigenaardig gezigt opleveren.
Eene dikke zoutlaag bedekt den oever en een groot gedeelte van de
oppervlakte met kleine , sneeuwwitte kristallen , zoodat het bassin ge-
woonlijk het voorkomen van een ten deele digt gevroren meir heeft,
dat met rijp of fijne sneenwvlokken bezaaid is. Dit winterachtig gezigt
levert een zonderling contrast op met den weelderigen plantengroei op
de oevers, die met digte, altijd groene bosschaadjes, rijzige accasia's
en heerlijke exotische planten van allerlei klenren prijken.
De vFoeHtji).
In de woestijn zelve heerscht de stilte des grafs, alleen nn en dan
door het gebrul van den koning der dieren afgebroken, wanneer hij
des nachts op roof uitgaat, of door het gebnil der hyena*s, hetheesch
geachreeaw der luipaarden of het gesis der slang, wier weg door een
geelachtig slijm gekenmerkt wordt. Het onbegrensde nitspansel schijnt
als door onzigtbare zuilen gedragen en te vergeefs zoekt het oog een
mstpnnt in het eindeloos verschiet, tot dat de steppe en de altijd on-
veranderlijke horizon ineensmelten, als kuste het zandige meir den rand
van het hemelgewelf, om een verkwikkenden regen af te smeeken.
DigilizedbyGoOglC
67
Hier is de lacht altijd met stoFdeeltjes beztrangerd, of de heete
samiim drijft wolken van zand over de vlokte, e?en ala de hongerige
wolf eene kndile schapen voor zich uit jaagt
Om aan de rerrolging zijner vijanden te ontkomen, had van Dijk
zich op weg bc^ven met zijne vrouw, zijne beide zoons Ëdnard en
Jan en zijne dochters Magdalena en Maria Zijn doel was eene oase
in de woestijn Kalihari op te zoeken. Sommigen van zijne verbannen
naboren hadden zich bij hem aangesloten. De wakkere boer had het
bij zijn vertrek in de keuze van zijne dienstboden gelaten, of zij met hem
wilden gaan , of tot tinnne landgeuooten terngkeeren. Zij kozen het
laatste, met uitzondering van eene hottentotsche vrouw en een Bosch-
jesmsn, eer reusachtige oude kerel, die den bijbelschen naam Goliath
niet zonder reden droeg en nu de familie, bij welke hij van kindsbeen
af diende, in bare ballingschap niet vilde verlaten.
DigilizedbyGoOgle
68
Behalve tteze beide inboorÜDgen , was et nog een derde persoon , die het
fauisgezm niel wilde vaarwel zeggen. Deze man , David Marcns , een zen-
deling, geboren in Friesland, had Afrika ia verschilleade ligtingen,
zoowel in het Noorden als in het Zniden doorkruist; vooral echter bad
hij alle streken langs de kust onderzocht en was met vele zaken bekend
geworden, die, naar hij meende, aan van Dijk te pas zonden komen.
Dat hij aan laatstgenoemde gehecht was, had zijn giond d&^n,
dat de bejaarde, door vele vermoeijenisaen aan zijne betrekking eigen,
zwak geworden man, gedurende zea jaren eene liefderijke verzorging
onder het gastvrije dak van den kolonist gevonden had.
Eindelijk had zich eea dier avonturiera bij den boer aangesloten,
welke men niet zelden in znlke landen vindt, waarin de beschaving
nog slechts bier en daar is doorgedrongen; meestal mraschen met een
hart van staal, krachtige vuist, een vast oog en onuitputtelijk in bet
vinden van allerlei hulpmiddelen, dos onschatbaar in tijden van nood
en gevaar. Hij wae een oude leeuwen- en olilantenjager, Bertbold ge-
naamd. Omdat men reeds een David en een Ooliath bezat, had men
aan dien man den naam van Sanl gegeven. Deze avonturier wist altijd
raad, in het bosch, in de woestijn, op het water en op het land;
want hij had in zijne jeugd als soldaat gediend en later als een soort van
afrikaansche padvinder een zwervend leven geleid.
In zijne jeugd met een Eugelscbman in Afrika gekomen zijnde, had hij
dezen op zijne reis, om de bronnen des Nijlste zoeken, vergezeld, en
later als soldaat onder het vreemdenlegioen in Algerie gediend. Door
de Kabj'Ien gevangen genomen, bad hij bet geluk gehad hen te ont-
snappen, waarna hij zich bij eene &ansche expeditie naar den Senegal
aansloot. Hier geraakte hij in handen van de Engelacheii , als verdacht
van deelname aan den slavenhandel. Hij had zijne vrijheid alleen te
danken aan de dringende voorspraak van een zendeling , dien hij in
Egypte had leeien kennen. De jagt, hetzij alleen, hetzij in gezelschap
van anderen, was zijn geliefkoosde bezigheid. Zijn instinct in de
wildernis en zijne rijke ondervinding, zou bij eene behoorlijke leiding,
uit den avontorier een onschatbaar man voor de wetenschap gemaakt
hebben, ware niet juist op het tijdstip, dat hij zich bij eene weten-
schappelijke espeditie in de binnenlanden van Afrika dacht aan te slui-
ten, de oorlog tusschen de boeren en de Engelschen uitgebroken. Hij
werd bij deze gelegenheid met van Dijk bekend en besloot dezen in
zijne ballingschap te veigezellen.
DigilizedbyGoOglC
69
Zijne togten aan de Kaap maakten eigeBlijk nit hem eerst den jager
van handwerk. Daarmede begon een leven vol avoutnren.
Even ala de fransche leeavendooder Qérard in het Noorden van Afrika,
zoo had onze vriend den koning der dieren in het Zuiden den oorlog
aangekondigd. Zijn naam werd dan ook weldra beroemd onderde wilde
stammen, die hem om zijn moed en koelbloedigheid vereerden en niet
zelden vreesden. Ëene hevige drift voor de Jagt van zijne jeagd af,
gaf aan zijne levendige belangstelling in de bezielde en onbezielde na-
tunr een bepaalde rigting en deze nam toe, naarmate bij meer gelegen-
heid vond die aan te kweeken. De vrijheid waa de hoogste Inst zijns
levens en niets ging hem boven het genot , om in stille nachten in de
eenzaamheid rond te dwalen, daar ongestoord de majesteit der natnui
te gevoelen en zicb in hare schoonheid te verlustigen.
TnsBchen dezen man en van Dijk, hoewel zij een geheel verschillend
soort van menschen waren, was van lieverlede eene wederzijdsche toe-
genegenheid ontstaan, zoodst beiden schier niet meer buiten elkander
konden leven. Aan deze vriendschappelijke veihonding had de jager reeds
veel opgeofferd, ten slotte zijn geheele toekomst, zonder dat hij daarom
iets van zijn goeden luim verloren bad.
De karavaan, tot welke van Dijk en zijne boven geschetste medge-
zellen behoorden , bestond nit ruim twintig menschen en telde zes wagens.
Men vorderde langzaam, daar de togt dikwijls door holle wegen en
andere belemmeringen vertraagd werd. Bij zulk eene gelegenheid brak
eens de dissel van den wagen, waarop van Dijk en twee zijner kinde-
ren, Ednard en Maria, gezeten waren, terwijl het overige gedeelte van
den (rein, met den wagen, waarop zich de beide anderen , JanenMag-
daleoa, benevens zijne viouw bevonden, reeds vcx>ruit was. Bij en op
den wagen van van Dijk waren, behalve de reusachtige Qoliath en
Totty, de Hottentotsche vrouw, ook nog de zendeling en de jager
Beitbold of Saai, zoo als hij meestal genoemd weid.
Het is alles behalve ongewoon, dat een wagen een poos achterblijft,
omdat er iets aan hersteld moet worden; niemand van de overigen kou
zich dns daarover verwonderen. Het was reeds avond , toen bet on-
geluk gebeurde.
Tan Dijk en Sanl trokken hunne bovenkleederen nit en gingen frisch
aan het werk. Zij zouden er evenwel niet voor den nacht mede gereed
gekomen zijn, zoo niet een vroegere makker van Saul met zijn knecht
en voerman Hendrik, hun te hulp gekomen waren. Jan van den Brink was
DigilizedbyGoOglC
op weg naar de hoofdplaats dei boeren aan de groote Oianjaivin en
Tan Dijk volgde dezelfde rigting. Inmiddels was het toch nacht ge-
worden, Toor zij hannea arbeid voltooid hadden. Dat zij de reis in de
duisternis niet konden voortzetten, spreekt van zelf, omdat zij den weg
niet kenden ; en daar niet ver van deze plaats wat«r in overvloed was,
besloten zij tot den volgenden morgen te blijven waar zij waren.
Deze vertraging, die voor van Dijk zoo onaangenaam waa, kwam
Saol alles behalve ongelegen. Hij had namelijk in den achtermiddag
een paar fraaije antilopen x^ien en het gelak gehad er een van te
schieten. De oude zucht voor de jagt werd evenwel bij hem eerst regt
weder opgewekt, toen van den Brink, die in deze streek goed bekend
was, zijne aandacht op het nabij gelegen meirtje vestigde. De laatste was
ook een vurig beminnaar van de jagt en beiden besloten van deze ge-
legenheid gebruik te maken,, om aan hunne liefhebberij te voldoen.
Zij begaven zich dus onmiddelijk naar de bedoelde plaats op weg.
Toen zij daar aangekomen waren, maakten zij een gat, waarin, zij
zich konden verbergen en wachtten af wat er komen zonde. Het
duurde ook niet lang, of zij zagen twee zwarte ihinocerosen het water
naderen, door een witten gevolgd. Beide j^rs gaven te gelijkertijd
vuur op het grootste der beide dieren, dat nog ongeveer 500 schreden
ver liep en daarop dood nederviel. De ander schrikte en bleef een
oogenblik besluiteloos staan. Hij bedacht zich echter niet lang, maar
stapte regtuit naar het water toe; bijna te gelijkertijd ontving hij twee
kogels in den schouder, liep mede nog ongeveer honderd schreden ver
en stortte ter aarde. Een half nur later versoheen de witte rhinoceroa,
die de beide doode dieren besnuffelde en zich daarop ijlings uit de
voeten maakte, voor de jagers hem een kogel konden toezenden. Deze
hadden evenwel na eerst regt lust in de jagt gekregen. Daar van Dijk
met zijn zwaar beladen wagen slechts langzaam voortreizen kon , dacht
Saai dat hij nog wel een tweeden nacht aan het meir doorbrengen kon.
Men sprak dns af, dat van Dijk en de overigen den volgenden moi^n
vroegtijdig hannen weg zouden vervolgen. Saut zou dan met het krie-
ken van den dag met Jan van den Brink het spoor van zijn vriend volgen.
Hij hoopte hem tegen den avond bij zijne familie aan te treffen, daar
men met den minder zwaar beladen wagen van van den Brink beter
vorderen kon.
De laatste had van Hottentotten vernomen, dat er aan de overzijde
van het meir vele olifanten zwierven. Derhalve besloten de beide jagers
DigilizedbyGoOglC
71
aldaar post te ratten. Zij spanden de ossen uit en maakten zich ge-
leed om , door middel van Btroiken een aoort van knal voor het vee te
maken; eene roorzigtigheid , die wegens de m<^elijke nabijheid ran
leeuven niet overbodig vas.
Juist in dezen nacht zou men in de kleine legerplaats een vreeselijk
tooneel beleven. Men was tot zonsondergang onledig met de zamen-
stelling van de omheining voor het vee. Toen deze eindelijk met veel
moeite gereed gekomen was, stak men tnsschen de wagens en het water
een vuur aan, digt aan den oever, onder een groep hooge vrij lomm«-
rijke boomeu. Zoodia de schemering voor den nacht had plaats ge-
maakt, ging Sanl naar zijne schuilplaats ; van den Brink zon hem spoedig
volgen. De maan kwam op de Jager zag duidelijk onderscheidene
leenwen, ongeveer een dozijn hyena's en twintig of dertig sjakala,
rondom de lijken van de doode rhinocerossen vereenigd en die rerslin-
den. De leeuwen gebruikten hunnen maaltijd met de grootste kalmte,
maai de hjena'a en sjakals vochten om elk stuk en joegen elkander
rondom het aas, onophondelijk knorrende en huilende. De leeuwen
waien verzadigd en stapten met hoog opgeheven koppen naar het water.
Een paar minaten later draaide een hunner den kop om en naderde Saai ;
vlak achter hem liep een andere leeuw en iets verder kwamen de overigen.
Toen de leeuwen ongeveer vijftig schreden van Saai verwijderd wa-
ren , stonden zij een oogoibUk stil, om zich te overtuigen, of er ook
onraad was. Een hunner strekte zijn forscbe leden uit en ging op de
rots li^eu; de anderen echter zetten hunnen weg voort en naderden
zorgeloos het water. Zij waren zoo digt bij Saul en de nacht was
zoo stil, dat hij hen duidelijk kon hooren slurpen.
Ëene oude leeuwin, die den troep scheen aan te voeren, had echter
den loerenden jager ontdekt en hief den kop op; de vorig rollende
oagm onwrikbaar op de hinderlaag gevestigd hondende, zag Saul haar
regt op zich afkomen. Alleen moed en tegenwoordigheid van geest
konden hem redden; hij moest het dier doodschieten, voor een der an-
deren hem bemerkt had. Zonder dat zijne hand beefde legde hij aan*
De leeuwin zag de beweging, stond stil en scheen zich tot eenspcoog
gereed te maken , toen de kogel dea jagers baar iu den schouder txot
Met een vreeselijk gebrul nam zij met groote sprongen devlugt, door
de anderen gevolgd, allen in een digte stofwolk gehuld. Eent toen
zij het struikgewas in den mg van den jager bereikt hadden, stonden
zij stil en de achterste van den troep keek om. Op dat oogenblik
DigilizedbyGoOglC
schoot iSaul zijn tweeden loop tt Haar op dat zelfde oogenblik ver-
nam hij het gehoil en gelcena det leeuwin, die doodelijk getroffen was.
Hij loiaterde en zijn hart klopte hoorbaar. En waarlijk — deleenwin
lag te sterven.
Juist wsB Sanl op het pont, om het struikgewas te naderen, waar
het zi^togende diei lag, toen zeer kort in zijne nabijheid het donderend,
gebrul van een woedenden leeuw gehoord werd.
Schier op hetzelfde oogenblik hoorde hij zijn mikker roepen: »de
leeuw, de leenw!" Te gelijk zag Saul van den Brink op zich toe-
snellen , met alle teekenen van den hevigst^n angst en schrik.
#De leeuw, de leeuw P schreeuwde hij nog eens. Zijne oogen ston-
den wijd open en de haren rezen hem te berge. /'Hij heeft Hendrik
die naast mij bij het vuur lag, weggesleept Ik h^ hem met een
brandend stuk bout voor den kop geslagen, maar hij wilde zijn -ptota
niet loslaten r
De zaak had zich dos toegedragen. Een van de ossen was door
de omheining gebroken en dit had den armen Hendrik bewogen op
te staan en het dier weder binnen het perk te drijven. Bij deze
gelegenheid was de leeuw hem sluipende tot in de nabijheid van
het vuur gevolgd. De arme jongen had zich dan ook naauwelijks we-
der ter neder gelegd, toen de leeuw met een vreeselijk gebrul op hem
aanviel en zijn prooi naar het kreupelhout sleepte, waaruit hij geko-
men was.
Jan had aan de andere zijde en met den rug naar het vaur gelegen.
Toen hij den leeaw boorde, was hij overeind gesprongen, had een
brandend stuk bont genomen en daarmede den leenw op den kop ge-
slagen. Het roofdier liet zijn prooi echter niet los en bragt hem zelfs
door een enkelen slag met zijn klaauw eeiie ernstige wonde toe.
Met het krieken van den dag dreven de twee jagere het vee uit de
kraal en volgden toen het spoor van den leenw, die Hendrik bad w^-
geeleept. In de laagte waar hij zijn prooi had leggen verslinden, von-
den zij een been van het slagtoiter, dat boven de knie afgebeten was;
de schoen zat nog aan den voet Het gras en het struikgewas in de
nabijheid vertoonden sporen van bloed en op verschillende plaatsen vond
men flarden van zijne kleederen. Ongeveer duizend schreden van hunne
legerplaats, trof men eene uitgedroogde rivierbedding aan. De oevers
van deze bedding waren met struikgewas omzoomd en het water had,
bij vroegere overstroomingen, bij zijn afioop hier en daar, onder an-
DigilizedbyGoOglC
78
defen ook in hanae nalHJheid, groot» hoopen dnn hoat achteigelaten.
De leeuw had bier de drooge bedding verlaten en waa in het stmilc-
gewaa gedrongen. Naaawelljks h&dden de jagers honne bonden losge-
laten, of deze vanui bet rooFdjet op het spoor. Weldra hoorde men
het gekraak van takken en schiet te gelijkertijd zag men den leeow
met groote sprongen de vlugt nemen. Sanl zette de bonden aan ; twee
van de beste vlogen rooruit en de overigen volgden. Nog een eind
w^B bleef de leeuw op den oever va» de bedding, maar sloeg op eens
den weg naar een Mimosa-boscbje in. Hier hield hij eindelijk stand,
bmlde vreeselijk en zweepte zijne sijden met zijn staart Tocoi van den
Brink hem gewaar werd, begon zijn bloed te koken van woede; want
hij dacht aan bet noodlot van den armen Hendrik. Hij hragt den
kolf Tan het gewoer aan den scbonder en wachtte het oogenblik af,
dat de leeuw een van zijne zijden bloot zon geven. Dit gebeurde reeds
in het volgende oogenbUk. BejagerdmkUaf entrof het rensachtige dier
in den schouder. De wosd was niet doodeiijk en de leeuw deed nog
een vervaarlijken sprong. Docb bijna op hetzelfde oogenblik drong
hem een tweede kogel in de botst. Zoo wreekten zij den dood van
Hendrik.
De jagers hielden deze treurige gebeurtenis voor een slecht voot-
teekeu. Zij badden hunne zncht naar avonturen zwaar geboet en waren
geheel ontstemd. De wagens werden dus zoo spoedig mogelijk inge-
spaunai en men volgde bet spoor van van Dijk. Deze had echter
eenige mijlen van de laatste leerplaats op nieuw een oponthoud gehad.
Van een der raderen van zijn wagen was namelijk de ijzeren hoepel
losgeraakt. De bezorgde vader, die nu reeds twee dagreizen van zijn
huisgezin verwijderd waa, werkte met de meeste inspanning om de schade
te herstellen. Hoewel hij hierin door Qoliatb en zelfs door den zen-
deling krachtig ondersteund werd , miste meu echter Saul. De avond van
deu tweeden dag was dan ook reeds gevallen, voor zij het voertnig
wéér in goeden staat hadden. De zware arbeid gedurende het heetste
gedeelte van den dag had hen zoo vermoeid, dat zij zich nu eenige
uren rust moesten gnnnen.
liet het krieken van den dag waren zij echter weer op de been en
volgden het spoor der karavaan. Zij dachten die weldra te zullen in-
halen. Wel is waar vonden zij het eenigzins vreemd, dat niemand
hunner vrienden hen iu deu afgeloopeu nacht opgezocht had, maar zij
verwachtten toch van uur tot uut iemand te zullen zie» opdagen.
DigilizedbyGoOglC
74
Zoo reden zij den geheeleo nachf door. Reeds was het weder moi^en
geworden en middag, maar nog vertoonde zich geen levende ziel.
De streek , door welke zij nu trokken was woest en rotsachtig. Een
angstig voorgevoel begon allen te bekruipen en nam van oogenblik tot
.oogenblik toe. Het spoor bleef echter even daidelijk ea zij waren dns
in zooverre gerost, dat zij niet dwalen konden. Flotaeliug meenden
zij in de verte eenige schoten te hooren.
Wat moest dat heteekenen? Waren de wagens door een vijand overvallen?
Zij hielden een half uur stil, doch dsar zij verder niets hoorden, be-
gaven zij zich weer op weg, zoo als te begrijpen valt, in de doode-
lijkste ongerustheid. Het schieten, dat zij gehoord hadden, baarde hen
echter minder zorg dan de vreemde omstandigheid, dat niemand terug-
gekeerd vu, om eens naar hen om te zien. Beeds was de zon op
het punt vao onder te gaan , toen van Dijk den voet van het Msghalie-
gebergte bereikte, zonder dat hij de zijnen ontdekt had.
Eindelijk vond men hen, maar — welk een tooneel! Het bloed
verstijfde hun in de aderen. Daar stonden en lagen de wagens, de
meesten met gebroken dissel, van hunne lading beroofd, die voor een
gedeelte in het rond verspreid lag. Men vond de overblijfselen van
een groot vuur en eenige stukken smeulend hout bewezen, dat het nog
kort te voren gebrand had. Menschen waren er niet te zien maar wel lagen er
eenige dooden op den grond, welke hjena's en sjakala elkander betwistten.
Ook énkele doode en zwaar verminkte ossen vond men — verder niets.
Van Dijk, zijne beide reiasenooten en kinderen, stonden om zoo te
e^gen stijf van schrik en ontzetting. Het kon niet andeis — de reizi-
gers moesten door een troep inboorlingen overvallen en vermoord zijn
Te oordeelen naar den staat, waarin de roofdieren de lijken reeds
gebragt hadden, moest het ongeluk al eenigen tijd geleden hebben
plaats gehad.
Yan Dijk was de eerste die zich van den schrik herstelde. Hij liet
zijne beide kinderen met den wagen onder de bescherming van den
BoBchjesman en begon het tooneel der bloedige gebeurtenis nader in
oogenschouw te nemen. Zij joegen de hyena's en sjakals weg, die
echter niet ver liepen en groeten lust acjienen te hebben om terug te
komen, zoodra de menschen het veld zonden hebben gemimd. Weldra
kwam van Dijk tot de overtniging, dat de lijken welke daar lagen,'
die van zijne medgezellen waren t met zekerheid liet het zich echter
niet z^gen, zoo waren zij verminkt
-dbyGooglc
75
Vergeefs was al het zoeken naar de vtoqw en de kinderen; zij
waren onder de doode ligcharaen niet te vinden. — /rEr is geen twij-
fel aan", zeide van Dijk, «zij zijn door roovers weggesleept". — Op
dat oogenblik hoorde men het blaffen van honden en bet knorren en
hnJlen van hyena's; het was ata waren de eeraten met de laatsten in
een gevecht Dit rnmoer kwam nit een boschje in de nabijheid. De
beide hnishonden van van Dijk bevonden zich bij de karavaan en nie-
mand twijfelde das of zij waren het, welke men hoorde blalTen. Men
spoedde zich dns naar het hontgewas en ontdekte weldra de beide
groote honden van van Dijk, bezweet en bebloed, met wonden bedekt,
zich t^^ eenige roofdieren verdedigende, die een donker voorwerp
trachtten te naderen, dat onder bladeren lag. Het was een verminkt
en onkenbaar geworden lijk.
Een nader onderzoek van deze plek , deed de laatste straal van hoop
bij van Dijk verdwijnen. . De verscheurde en met bloed bevlekte klee-
deren, waren die van zijne vrouw! — Zijn huisgezin en vrienden waren
door de wilden vermoord en door de wilde dieren reeds half ver^chenrd t
Inmiddels was de zendeling nader gekomen. Hij vond den ramp-
zaligen echtgenoot en vader ten prooi aan de felste smart. Na eenige
De boer en zlJn hnisfieziD.
-dbyGoogle
7«
oogenblikkeo zwijgens leide hij de hand op den Kliondw ran sijnen
vriend en zeide met een diep bewogen atem:
"Moed en onderwerping, vriend! De Heer heeft ge^ven , de Heer
heeft genomen , de naam des Heeren zij geloofd I*'
De vlngteling zweeg eenige oogenblikken. Eindelijk greep hij de
hand zijns raends, drakte die en antwoordde: «AmenP
VESTmiNO AAH DB OVKRZIJDE VAX DB QROOTE ORANJE-RIVIER.
Onderscheidene jaren weren verloopen sedert de trenrige gebeurtenis,
waardoor van Dijk zijne vronw en twee kinderea verloren had. Wij
vinden hem in een verwijderd, aan de groote woestijn Kalihari gren-
zend district, gelegen aan de overzijde van de Oranje-rivier, ala een
zoogenaamde trekboer met itjne kudden overal rondzwervende, waar
hij goede weiden en drinkwater hoopte te vinden. Zijne tegenwoordige
kraal was ongeveer honderd mijlen van de voornaamste nederzetting
verwijderd. Mijlen ver in den omtrek was het land onbewoond, tenzij
men daarvan een paar kralen van BoBchjesmannen uitzondert
Zoo als wij zeiden, oefende van Dijk nu het bedrijf van trekboer
nit. De landbouw in de Kaapkolonie bestaat hoofdzakelijk in de vee-
teelt, in het fokken van paarden , runderen, schapen en geiten, en deze
dieren maken den rijkdom der boeren nit Hoewel onze vriend in zijn
leven vele telearstellingen ondervonden en ofschoon hem het ergste,
wat een echtgmoot en vader overkoaten kan, getroffen had, zoo was
hij toch niet de man, die zich door tegaispoeden geheel liet terneder-
slaan. Hij wist zijn ongeink met manneliiken moed te dragen en de
tijd, die alle wonden geneest, had zijne diepe smart in eene zachte
zwaarmoedigheid veranderd.
lederen avond verzamelden zich de kinderen , vrienden en knechts,
voor de kraal rondom' den wakkeren boer. Dat wuen de gelukkigste
uren voor den braven man. Hij bevond zich dan te midden dergenen,
welke hij lief had. Dan rookte hij een vaderlaudHche pijp , sprak over
het werk van den afgeloopen dag, verlastigde zich in den voordeeligen
staat van zijn maïsveld of het meer en meer toenemend getal zijner
sch^»en en runderen.
Saul was hem tegenwoordig van groot nut Onze lezers zullen wel
reeds geraden hebben, dat hij op den avond van den treurigen dag.
DigilizedbyGoOglC
77
waarop zijn nïend van zijne vrouw en twee kinderen , alsmede van een
gedeelte zijner bezittingen beroofd was geworden, behouden bij hem
aangekomen was.
ZiJD medgezel van den Brink, die bij de laatste , zoo ongelukkig oitge-
vallen leeawenjagt, zijn knecht vetloren had en nn aan zich zelven was
overgelaten, had zich slechts zoolang bij van Dijk aaogeslotea, tot
dat hij gelegenheid kou hebben gevonden, om een grooter reisgezelschap
te vinden, dat ongeveer dezelfde rigting zou volgen, welke hij gekozen
had. Hij was in dit opzigt gelukkig geslaagd, want reeds op den
derden dag na zijne aankomst, deed zich zulk eene gel^eoheid op.
Van dat tijdstip af had Sanl zijn vriend slechts alleen dan verlaten,
vanneer hij een stuk wild voor de keuken schieten moest. In het
algemeen deed hij al wat mogelijk was om hem van nut te zijn.
Hij had de zorg voor de ligchamelijke opvoeding van Ednard geheel
op zich genomen en deze was dan ook, onder zijne leiding een fiksche
koaap geworden , wiens hand niet beefde bij onverwachte gevaren.
De zendeling belastte zich met de verstandelijke vorming van broeder
en zuster, zoodat beiden een scbat van kennis opzamelden, welken
men bij jongelieden, zoo geheel afgescheiden van de beschaafde zamen-
levingj niet vermoeden zon.
De vischrangst met speer en pUl.
Hoewel bet huisgezin van den boer klein was, verveelde men zich
DigilizedbyGoOglC
78
toch nooit als bet dagwerk afgeloopes was, want lederen avoucl kwamen
allen bijeen, om den tijd met aangename en leerzame {oprekken te
korten. Het arontnnrlijke leven van van Dijk, van Sanl en selfa van
den zendeling, bood daartoe mime stof.
De kndde was binnen de omheining gedreven , het werk van den
dag afgeloopen en de halsgenooten zaten als naar gewoonte voor het
huis bijeen. Zoo als meestal het geval was, herinnerde zich de een
dit, de ander dat nit zijn leven; in den beginne wilde het gesprek
evenwel niet legt vlotten, want ieder was te veel met zijn eigen ge-
dachten onledig.
De zon was reeds ondergegaan toen de zendeling het woord opvatte. Hij
had eenigen tijd zitten peinzen over den tijd, dien hij onder de keer-
kringen had doorgehragt en den loop zijner gedachten volgende, begon
hij het volgende verhaal:
DAO SN NACHT ONDER DB KESRKRINQEN.
wBr is niets heerlijkers", zoo begon hij, "dan een dag onder de
keerkringen en ik denk altijd nog met genoegen aan dea tijd, dien ik
daar doorbragt Men stelle zich voor, het is drie unr in den morgen;
de sterren flikkeren en de ondergaande maan Bpiegelt zich nog even in
de kabbelende golfjes van de rivier. Vele planten hebben hare blade-
ren gesloten; anderen die als 't ware over dag slapen, beginnen hare
bladeren van lieverlede te slniten. Hier en daar slechts is de kelk
van eene bloem open; zij zijn omringd door groote kapellen, die van
de eene naar de andere dwalen. Al natter en natter maakt de daauw
planten en bloemen. De dageraad vertoont zich; een fijn, gelijkmatig
graanw, met een roodachtige tint vermengd, verspreidt zich over den
hunel en alleen het zenith is nog donker hiaanw. De omtrekken der
boomen worden hoe langer zoo scherper; de landwfnd, die zich in het
Oosten verheft, begint de bladeren langzaam te bewegen; — reeds
worden de toppen der palmen door een roodachtigen glans overtogen.
De bladeren ontwaken en baden zich in de frJssche moi^nlncht; het
g^ons van kevers, vUegen en maggen, het gezang en geschreenw der
vogelen en apen verkondigt de nadering van den dag. De Incht wordt
van oogenblik tot oogenblik helderder; de dag breekt aan I Als nit
een voarzee opkomend, werpt de ontzagchelijke bol een parperen
gloed op de aarde. De hemel is wolkeloos. De daanw trekt op, de
landwind wordt van oogenblik tot oogenblik zwakker en de warmte
DigilizedbyGoOglC
neemt io dezelfde erenredigheid toe. De zon stijgt loodregt omhoog, doch
aan den westelijlcen gezigt«inder ontwaart men kleine, vitt«, vlok-
acbtige wolkjes. Nog een nar latei en die wolkjes zijn breede, op
een gestapelde wolkgeraarten geworden , die at hooger en hooger klinunen-
Planten en bloemen laten de bladerea hangen, onder de gloeijende stralen
dei zon; gondklenrige kevera en lolibiis, vlinden van de achoonste
kleoren zweren over de planten; de wegen wemelen van mieren, die
bladeren en bloeaems naar hare nesten slepen. Maai ook de tragere dieren
ondemndon den invloed van de zon; de krokodil komt uit het slijkerige
rivierwater te voorschijn en koestert zich in het heete zand op den oever.
Schildpadden en hagedissen verlaten hunne vochtige holen en hier en
daar kronkelt en scbnifelt een gevaailijke slang. Inmiddels zijn de
wolken gedaald en hebben zich schichtsgewijze van elkander afgezonderd ,
steeds in zwaarte en donkerheid toenemende ; in bet midden echter heb-
ben zich rensachtige witte koppen gevormd, even als waren het zoovele
bergen in de lucht Op eens ia de geheele hemel met wolken overdekt ,
de zon verbeigt zich, doch de hitte wordt nog ondragelijker. Het is
reedfl middag geweest en een drukkend gevoel maakt zich van u mees-
ter, een gevoel als of een groot gevaar op handenware; zelfs de dieren
schijnen onder den invloed van deze gesteldheid der locht te zijn. Al-
leen het tragere gedierte, dat in de digte schaduwen des wouds eene
schnilplaats gezocht heeft, geeft geen blijken, dat het een voorgevoel
heeft van de naderende krisis in de natuur. Maar die krisis komt —
reeds wordt de lucht koeler, de wind steekt met vreeselijke kracht op.
H^ vaart donderend door bet woud en beroert zee en rivieren. De
neger, die in een ranke kano, met pijl en boog gewapend, ter visch-
vangst gevaren is, zendt nog een laatsten pijl uaar een der waterbe-
woners, die zich aan de oppervlakte vertoont, om zich alsdan zoo spoedig
mogelijk naar den oever te spoeden; want de storm heeft een aanvang
genomen. Vale bliksems doorklieven de wolken, de donder rolt, er
vallen druppels, eeist enkele, dan meer, tot dat eindelijk waterstroomen
van den hemel vallen. Het wond zucht en steunt, het eerst ritselend ge-
murmel der door den regen bewogen bladeren , is nn een oorverdoovend
miaachen geworden. Bloemen buigen het hoofd, bladeren vallen af,
takken «orden van de boomen gescheurd en menig vermolmde, onde
stam stort ter aarde. Het gedierte is verstomd; het gevogelte fladdert
nur beneden en zoekt den grond; de insecten trachten zich zooveel
DM^lijk onder de bladeren en het mos der stammen te verschuilen.
DigilizedbyGoOglC
80
het roofdier staakt zijne ?ervolging en alleen de koudbloedige amphibiën
verhengen zich in den regen , terwijl kikkers en andere amphibiëa nit 4^
moerassen een duizendstemmig koor aanhefien. De lucht ia inmiddels vrij
wat afgekodd — nog een korte tijd, en dn storm is voorbij. In ver-
jongden glans treedt de zon van achter het wolkengordijn te voorschijn.
Weldra is geen spoor van den storm moer over, behalve de verwoesting
die hij beeft aangerigt. Het geheeie plantenrijk beeft een frisch en
genrig aanzien bekomen. Nn wordt het avond en de zoo gaat on-
der, even wolkeloos als hij is opgegaan. De nacht is gekomen en
diepe duisternis bedekt weder de aarde.**
/«Niet minder schoon is de nacht in de tropische landen," antwoordde
Jan van Dijk, toen de zendeling met zijne schildering ten einde was.
vNiete kan met de pracht van die nachten vergeleken worden, als de
heete dag voorbij is, en snizende seph^rrs, bezwangerd met de balsemieke
geuren van het nabijzijnde gebergte, den dampkring afkoelen. Dit genot
neemt meer en meer toe, zoodra de duisternis des nachte zich over zee
en land uitgebreid heeft Wie de tooverachtige schoonheid van milke
nachten op deze breedtes niet zelf ondervonden heeft, kan zelfs door
de meest uitvoerige schildering aan een ander daarvan den regten in-
druk niet geven.
Ëene ligte, doorschijnende nevel bedekt den geheelen omtrek; de
maan vertoont zich tusBchen zware, grillig gevormde wolken; de voor-
werpen, welke zij bestraalt, vertoonen scherpe omtrekken, terwijl eene
magische schemering die, welke in de schaduw liggen, verder verwij-
derd doet schijnen , dan zij werkelijk zijn. Het is bijna doodstil ;
de bladeren van sommige struiken zijn ia een gevouwen, als maakten
zij zich gereed tot den slaap, en staan atil en onbewegelijk naast de
sombere kroonen van de manga, der jucca en der etherische zambas.
Waar men palmen vindt, daar treft men ook de Pisang es de
banaan aan. Aan deze sluit zich bet groote en heerlijke rijk der
orchideë'n. Er is geeue planten-familie die zich op zulk eene ver-
scheidenheid vau de zeldzaamste bloesems kan beroemen als deze. De
bloem der orchideën toch overtreft alles, wat de gloeijendste verbeel-
dingskracht van den kunstenaar ooit in het leven riep. Zij bestaat
slechts uit zes bladen; maar door eene eindeiooze afwisseling van was-
dom verteonen zij zich in de meest verschillende, in de meest schoone
vormen. Dan eens heeft 2iJ de gedaante van de aardigste pantoffel,
met linten, robijnen, smaragden, topazen en andere kleinodiën versierd;
DigilizedbyGoOglC
81
dan eens meent men een gevlengeld Jusect te zien, schitterund van de
Hchoonste kleuren. Elders schijnt riora, de godin van het plantenrijk,
een stengel met de fraaijste vazen , korfjes , wiegen , zakjes en derge-
lijke kleinigheden, van het breekbaarste porselein tot de schitterendste
JacoL In drie vencbillende soorten:
Jncea filameiiloia , aloifolia en jloruiiit.
Di,ilizedb,G00glC
82
zijden atoffen behangen te hebben. Hier wiegen zich kolibris met nit-
geeprdde vleugeltjea op een anderen stengel en leiden het oc^ door
hunne achoone vederen voor een oogeobtik van de piacht der bloemen af.
Op eene andere plaats verlnstigt het oog zich in een soort van
planten, die dooi struik en blad en levenswijs met de lelie verwant
zijn, zooals de jacca, de aloë, de tulp, de keizerskroon en «at diea
, meer zij , zich meestal onderscheidende door knolachtige knop-stammen
en zesregelige bloemkroonen.
Aan deze slniten zich de asphodilgewassen , hyacinthen , zeenijen ,
graslelien en meer andere planten van dezen aard. Even als palm
verheft zich de stam van den diakenboom, gekroond met sabelvormige
bladen , uit wier binnenste de bloemtrossen te voorschijn komen. De
jucca, van welke bier op de bijgevoegde plaat drie verschillende soor-
ten afgebeeld zijn, is voot de maan geschapen even als- de heKotropns
voor de zon. Zij vertoont hare schoonheid voor geen ander licht. De
doorschijnende bladeren van deze bloem , die er-bij dag mat nitzien, schit-
tereu in den maneschijn als wit zilver. De bladeren zelven, die over
dag slap hangen, rigten zich des nachts op en vormen een waaijei om
den steel. Deze meikwaudige plant, die heden ten dage vele liefheb-
bers van den tainbonw bekoort, herinnert aan de rijke v^etatie der
palmboomen. De eene soort (de jttcca aloifolia) met bloesems ran bui-
ten rood, van binnen wit, plant zich spoedig voort en vormt uitge-
strekte h^^en. Hare bladeren bevatten eene zelfstandigheid, niet on-
gelijk aan papier, alle soorten van kleuren ligt aannemende en waarop
men schilderen kan, even als op bristolsch papier of porselein. De an-
dere soort {jttcca glorioBo) roet wit en rood gestreepte bloesems, bezit
dezelfde eigenschappen en vereischt geene bereiding. De voorwerpen
uit de papierachtige stof vervaardigd, zijn ligt, elegant en daarbij daor-
ztiam. De jucca filamentota, met lancetvormige , stijve, stomppan-
tige, aan de zaagtanden met lange, afhangende draden bezette blade-
ren, klokvormige, wit en rood gestreepte bloemen is die der driesoor-
ten, welke het eerst in Europa zijn ingevoerd.
Zacht raischen de van sap beroofde bladeren der acajon; de grum-
mijama en pitanga verspreiden als 't ware een laag vau geurige aneeow ;
de toppen der maiestneuse palmen beween zich langzaam boven het stille
dak; van alle kanten is men omringd door het geluid der cicaden, krekels
en groene kikvorschen, door zijne eentoonigheid den geest tot eene zoete
zwaarmoedigheid stemmende. Schier elk uur riekt men nieuwe genren.
DigilizedbyGoOglC
8S
want vefschillende nachtbloemen ontsluiten hare kelken en bedvelmen
bijna door haren sterken reuk. £n tasachen al die heerlijke planten
en bloemen zweven lichtkevera, als zoo vele beweeglijke sterren, ter-
wijl de donkerblaauwe gestamde hemel verhevene gedachten in de siel
opwekt en haar het voorgevoel doet smaken van nog oneindig grootere
wonderen, welke zij eens zien zal. In het genot van znlke vreedzame,
tooverachtige nachten, denkt de pas aangekomen Enropeaan toch nog
met reikhalzend verlangen aan zijn vaderland, tot dat de rijke natnnr
der tropische landen hem eindelijk een tweede vaderland geworden ia.
Haar ook dit schoone klimaat maakt geen uitzondering op den regel,
dat de uitersten elkander raken. Waaneer de natnni hier door een
orkaan in oproer komt, kan men zich geen vreeselijker achonwspel voor-
stellen- Ik heb eens znlk een orkaan bijgewoond. Er viel een stort-
regen, het donderde verschrikkelijk en de lucht waa met electrieke stof-
fen bezwangerd. Daar tnsschen builde de storm en dreigde allee neder
te werpen en hnizen, bosschen, menschen en dieren weg te slingeren
en tegen den grond te verbrijzelen. Vieren twintig nren was ik iu mijn
paviljoen opgesloten ; vensters en deuren waren digt gegrendeld, zoodat de
diepste doistemis mij omringde, want de kleinste opening zon genoeg-
zaam geweest zijn, om het kleine, op palissaden gebouwde huisje een
Inchtrds te laten maken. En toch, hoewel iedere opening hoe klein ook,
digt gestopt was, kwam er zoo veel wind binnen, dat ik geen licht
kon branden. Er schoot dus niets voor mij over dan den tijd half
slapend, half wakend op mijne mat door te brengen. De ratten kro-
pen van schrik uit hare holen en vlogen door het vertrek, alsof zij
eene toevlngt tegen den orkaan wilden zoeken. Zoodra de natnnr ia
een geweldig oproer is en eene hoogere, onbegrijpelijke magt zich in
het woeden der elementen openbaart, dan is de eenzaamheid het ei^te
vat iemand overkomen kan en zelfs de moedigste kan een gevoel van
vrees niet bnderdmkken.
De eenige afwisseling in deze vierentwintig nren was een Neger, die
mij iets te eten bragt. Hij was genoodzaakt op handen en voeten te
krnipen en het mandje met levensmiddelen, even als een hond, tnsschen
de tanden te dragen; want als de man regt op gegaan waie, zou hij
onfeübaar door den vind o{^enomen en de hemel weet hoever vegge-
vaaid ziin.
Eindelijk begon de storm te bedaren; maar welk een gezigt toen ik
de deni opende I Alle hutten in het dorp varen van dak beroofd en
DigitizedbyGoOglC
Orkaan in dc tropische gewtuteD.
de straat was met de overblijfselen daarvau bedekt. Takken vau boo-
men, geheele boomstammen, groote steeneu, boopeu suikerriet, dood
vee, vetdionkea ratten, oranjeappelen , bananen, mangoesen soortgelijke
vrachten in alle stadiën van rijpheid lageu bont door elkander. Het
liooge gras der uitgestrekte > onbebouwde vlakten was ala afgemaaid.
Van de bergen en uit alle kloven vloeiden geheele stroomen geelachtig
water, dat stnkken rots en boomstammen, bruggen, balken eu planken
met zich voortsleepte. Alle boomen waren ontbladerd, de grond was
met hunne bloesems en vruchten bezaaid. Het kiezelzand op de wegen
was w^geapoeld en alleen de naakte eu bruine kinderen der Negers
sclienen zich over de verwoesting niet te bekommeren. Met allen spoed
werd na hand aan het werk geslagen om de sporen van den storm
nit den weg te rnimeu; het duurde een geheele week voor men daar-
mede gereed was."
DE AVOSÏÜHBN VAN SAUI, OP DB JAQT.
tfJa, de dagen en de nachten in de tropische landen, zijo heerlijk",
zeide de leeuwenjager; «maar zonder het genoegen van de jagt, wordt
toch alles eentoonig. Ik heb eens znlk een nacht doorgebragt, dien
ik nooit vergeten zal. Reeds had ik eenige dagen achtereen vruchte-
loos op de olifanten j^t gemaakt en daar wij 's nachts helder maan*
-dbyGoogle
Dl! olifantcnjogt.
licht hadden, besloot ik mij eens iu de nabijheid van een poel te
verbelgen, in de hoop, dat ik op deze wijze er wel een onder het
schot zou krijgen. Ik gaf mijn makker mijn zware buka van zes
kogels op een pond te dragen en voorzag mij van eene andere van
een eenigzins ligter kaliber.
Toen ik den poel bereikte, vond ik talrijke sporen vau olifanten en
ihinocerossen. Onmiddelijk zocht ik een plek uit, waar ik het geschiktst
een gat in den grond kon maken, om er mij in te verschuilen. Daar
de wind nit het Oosten woei, maakte ik het gat aan den zuidwestelij-
ken kant van de drinkplaats. Zoodra ik daarmede gereed was, hragt
ik de paarden naar een digt bebladerden boom, ongeveer een vierde
van eene mijl aan de noordzijde van den poel, waar wij hen zadel en
toom afdeden, om eene kraal te bonwen.
Koit voor zonsondergang was ik met hulp van mija makker daar-
mede gereed en nn begaven wij ons naar onze schuilplaats. Daai aange-
komen zijnde, zagen wij een gtoote mannelijke girafie vooi ons. De
hitte van den dag had het dier naai deze plaats gedreven , doch het
durfde zich niet in het water te begeven en te drinken, want zoodra
het ons in het oog kreeg, verwijderde het zich langzaam. Eenige mi-
nuten later ging de zou ouder en weldra stond de maan hoog aan deu
DigilizedbyGoOglC
wotkloozen hemel. Op eens hooide ik stappen in eene oostelijke
rigting. Weldra zagen wij een zvarten rhinoceros aankomen, die onze
schuilplaats tot op een afstand van on^veer vijflden schreden naderde.
Ik tiachtte hem door geschreeuw te Terjagen, doch hij bekommerde
zich daarover niet, zoodat ik opsprong en al achreenwende met mijn
zakdoek begon te zwaaijen ; het dier stoorde zich daaraan echter evenniD ,
maai stapte door, zoodat hij eindelijk naanwelijks zea schreden van
mij af stond. Eerst toen ik met een stuk hout naar hem wierp, ging
hij op den loop. Hij was nog geen nnr weg, of ik zag vier olifan-
ten naderen', zij kwamen allen uit het Zniden. Wij Uden hen
ongestoord naderen, tot dat een hnttner de Incht van ons kreeg. Toen
dit gebeurde, was hij naauwelijks vijftien schreden van ons verwijderd.
Op het oogen blik toen het zware dier zijn snuit bewoog, om zich door
den reuk van de nabijheid des gevaars te vergewissen, vuurden wij
beiden te gelijk. Ik trof hem goed in de nabijheid van het regt«i
OOI, doch de zware buks van mijn makker sprong, gelukldg zonder
een van ons beiden zwaar te beschadigen; het had ons beiden het leven
kunnen kosten. Toen wij van onzen schrik wat bekomen waten, za-
gen wij dat het zwaar gewonde dier zich ijlings uit de voeten gemaakt
had en dat de anderen het met den meesten spoed gevolgd waren,
vooi onze kogels hen bereiken konden.
Daarop trokken wij de Limpopo over en gingen oostelijk door het
wond naai de bion Seboono. Hier vonden wij het spoor van tien
zware olifanten. Al mijne honden, tien in getal, weiden onmiddelijk
gekoppeld. Ik steE^ ten spoedigste te paard, voorzigtig het spoor
volgrade. Na veiloop van een uur ontdekte ik inderdaad eenige olifan-
ten. Ik liet de honden los maken , gaf mijn paard de sporen en socht
er een uit, om er op te schieten. De laatste stond mij het meest aan.
Ik schoot op hem terwijl hij mij voorbij liep. Zoo als ik verwacht
had vielen de honden hem aan, zoodat ik gelegenheid had, te paard
zittende, herhaaldelijk op hem te schieten, waarbij ik steeds met den
meeat mogelijken spoed laadde en vuurde. Ik moest echter vijftien of
twintig schoten doen, voor hij viel.
Pen volgenden morgen ontmoette ik veder olifanten. Wij hadden
namelijk het spoor van een reusachtig, oud exemplaar gevolgd tot op
eene plaats in het wcud, waar weinig boomen stonden. Hier vonden
wij een troep van twintig of dertig van die dieren , en wel van de
grootste soort Ik galoppeerde er naar toe, riep de honden en bevond
DigilizedbyGoOglC
87
mij weliln midden onder hen. Nn volgde er een zonderling tooneel.
De olifanten nunen verschrikt de vingt, baanden zich een weg door
het hont en liepen met opgeheven snnit en staart weg, gevolgd door
al de honden. Toen ik achterom keek, ontwaarde ik te gelijker tijd
eenige andere oli&nten op een geringeti afstand van mij. Ik keerde
om, kipte het grootste van de diereu uit, sneed het van de anderen
af en riep de honden tot mijn bijstand. Benige roinoten daarna stierf
het dier ten gevolge van de hem toegebragte wonden.
Den volgenden dag had ilc gelegenheid om ook op het rivierpaard
jagt te maken. Een zoodanige jagt ia met zooved zwarigheid en met
zulke gevaren verbonden, dat ik eerst een en ander zeggen moet no-
pens de wijze, waarop zulk eeue jagt plaats heeft.
Aon de Teope en andere rivieren, ten Noorden van deNgami, harpoe-
neren de inboorlingen het rivierpaard op dezelfde wijs, als dit met den
walvisch geschiedt De ijzeren harpoen is kort en sterk en van een
weerhaak voorzien. De schacht bestaat uit een steel van tien tot twaalf
voet lengte en drie of vier duim dikte. Aan dezen steel is de har-
poen met touw zoodanig bevestigd, dat het ijzer van den steel los
raakt, zoodra het dier getroffen is, in diervoc^ echter, dat het nog
altijd met den ste^ verbonden blijft Aan het andere einde is de har-
poenlijn bevestigd, die sterk eu vrij lang is. Wegens de zwaarte van
den steel wordt de harpoen zelden of nooit geworpen, maar de harpoenier
stoot hem het dier verticaal of schoins in het lijf.
Soms wordt alteen met kano's gejaagd, meestal echter in verbinding
met een vlot Nemen wij aan, dat de jagt op laatstgenoemde wijze
plaats heeft Op een bepaalden tijd komen de mannen bijeen en zoo-
dra alles gereed en het noodige aantal kano's op het vlot gebragt is,
wordt het laatste losgemaakt en de zware massa drijft traag en zonder
eenig gedmisch met den stroom af
Het rivierpaard houdt zich niet overal , maar alleen op sommige
plaatsen van de rivier op. Zoodra het vlot eene zoodanige plek ge-
naderd is, staat alles op den uitkijk naar de dieren, wier tegenwoor-
digheid meestal door een soort van gesnork en gegrom verraden wordt
of door de onrustige beweging van bet water. Zoodra men naanwkea*
rig de plek kent, waar de rivierpaarden zich ophouden, maken eenige
onverschrokken jagers zich gereed, terwijl de overigen alles voorbe-
reiden, om de kano's te water te laten, in geval de aanval gelukken
mag. Het gedmisch dat door deze toebereidselen gemaakt wordt , hondt
DigilizedbyGoOglC
laagmnierhaDd op ; de jagers wagen het naanwelijks flaieterend niet
elk&nder te sprekeo ea elk staat op den loer. Het snorken der dieren
woidt hoe langs zoo meer gehoord, doch eene kromming der rivier ver-
bergt hen nog voor het oog der jagers. Is men evenwel die kromte voorbij,
dan ontwaart men enkele donkere voorwerpen , die meer op nitatekende
pnnten van gezonkene rotses dan op levende wezens gelijken en
langzaam op het wal«r drijven. Tnsschen beiden verdwijnt hot een of
het andere van die monsters, om kort daarna weder op de oppervlakte
te voorschijn te komen.
Het vlot met zijne zwarte manschap, die nn in een hoogen graad
vao spanoing is, drijft verder. Eindelijk bevindt het zich midden onder
de kudde, die geen gevaar schijnt te vermoeden. Onverwacht komt een
van de rivierpaarden in onmiddelijke aanraking met het vloL Nu is
bet beslissend oogenblik daar. De voorste harpoenier rigt zich in zijn
geheele lengte op om den stoot met des te meer kracht te kunnen
doen, ea iu het volgende oogenblik dringt het doodelijke ijzer met
onfeilbare zekerheid in het ligchaam van het rivierpaard. Het gewonde
dier duikt, maar al zijne pogingen om zich los te maken, zijn ver-
geef, het touw van de harpoen of de steel mogen breken of niet , want
is de weerhaak eenmaal in het vleesch gedrongen, dan kan men hem
er niet weder uittrekken, zoo dik en taai is de huid.
Zoodra het rivierpaard getroflen is , wordt eene kano van het vlot
gelaten en men brengt de harpoenlijn naar den wal. Daar wordt hri
touw aan een boom of aan het riet bevestigd, zoodat het dier terstond
aan wal gebragt kan worden. Zoo de lijn nog te veel schot heeft,
dan wordt het dier op dezelfde wijs afgemat, als de snoek door den
visBcher. Mogt er echt«r geen tijd genoeg zijn om de lijn aan een
boom te bevestigen, dan wordt dj in het water geworpen ea het
dier zwemt waarheen het wil. Men volgt hem met de kano^s en tel-
kens als hij met zijn kop boven water komt , wordt hij met een zwerm
speeren bestookt Weder duikt het rivierpaard en laat een bloedig
spoor achtnrl Nogmaals, soms op korten afstand, verschijnt het op
iiicDw op de oppervlakte en even als straks «orden tallooze speeren
naar zijn kop geworpen. Als het dier op deze wijs aangevallen wordt
gebeurt hët niet zelden dat het in woede geraakt en de booten omver-
werpt of met een slag van zijn dikken kop verbrijzelt. Soms slaagt het
er in een van de manst^appen beet te krijgen, wien hij met een en-
kelen beet vreeselijk verminkt of doodt
DigilizedbyGoOglC
Niet zelden duurt de jagt een geriiimen tijd. Zoo lang de lijn en de harpoen
het houden, kan het dier aan zijne vervolgers niet ontkomen, omdat
een dobber, die aan de lijn bevestigd is, altijd aanwijst vaar het
zich bevindt. Eindelijk wordt bet, uitgeput door bloedverlies, een
buit van zijne vervolgers.
Wanneei men altijd met een vlot op het rivierpaard jaagt, dan is
er weinig gevaar, want door den grooten omvang en de elasticiteit van
het vlot, kan het rivierpaard het niet ent«ren noch omverwerpen. Maar
als men het met eeue kano vervolgt, dan krijgt men ligt een ongeluk.
De Jagt op bet rivierpaard in Afrika.
Ik zelf heb dit eens ondervonden. Op zekeren namiddag, ongeveer
een onr voor zona-ondergang , zond ik eene boot met eenige manschap-
pen vooruit, om eene legerplaats te zoeken en brandstof te balen. Naaa-
welijks was mijn volk uit het gezigt, toen een monst«rachtig rivier-
paard met zijn nig uit het riet te voorschijn kwam en, onder ons vlot
doorzwemmende , bijna vlak daarnaast te vooiachijn kwam. Boor deu
schok wankelde ik en vielen ik en een van mijn volk in het water.
Op dat oogenblik kwam juist de kolossus boven en scheen een
aanval op bet vlot te willen doen. Ik zag in eens al het gevaar in,
nam een kort besluit, greep het monster bij den staart en bragt het
op de gevoeligste plaats van zijn lijf onderscheidene gevaarlijke
wonden toe. Het diei verwijderde zich nu vooi een oogenblik van het
DigilizedbyGoOglC
90
vlot en in korter tijd dan ik het verhalen kan, was ik er op. Ër was
ook geen tijd te verliezen, wtmt zijne woede kende na geen gren-
zen meer. Het toonde den grooUten Inat om het vlot te verbrijze-
len en had reeds zeven ribben loegenikt, toen een goed gerigt schot
het noodzaakte de vlngt te nemen. Naar allen sehijn was het doode-
lijk gewond; evenwel verloren wij het eenige o(^enblikken uit het ge-
^gt. Toen wij echter eenige minuten later eene kromming van de
rivier door waren, vonden wij de vooruit gezondene kano het onderst
boven drijven en achter dezelve het gewonde dier, dat met den stroom
medegezffommen was en itiet een enkelen slag van zijn kop de kano
het onderste boven geworpen had.
Van de manschap die zich ter naanwemood san den wal gered had,
vernamen wij het volgende. Men wilde juist op een geschikte plaats
landen, toen men plotseling een hevigen schok voelde. Bijna op hetzelfde
oogenblik verhief de kop van het dier zich boven de oppervlakte vui
het water eo maakte zich met geopenden muil gereed om hen aan te
vallen. Met een enkelen beet rukte het onderscheidene planken van de boot,
dook onder, doch kwam onmiddelijk weer boven, oogenschijnlijk met
bet doel om den aanval te hemienwen, waarvan het evenwel gelukkig
afgeschrikt werd door een kogel, die het in het g^igt trof. De boot
was nu in een oogenblik vol water, doch daar zij kort b\j den oever
was, gelukte het de manschap aan wal te komen.
Om evenwel het arme rivterpaard regt te laten wedervaren , mo^
men niet uit het oog verliezen, dat niet alle ongelukken aan vrijwillige
aanvalleu van ztjne zijde toegeacbreven moeten worden; want doordien de
rivieren dikwijls smal zijn, gebeurt het soms dat het dier, als het boven
komt om adem te halen, toevallig tegen eene boot stoot en die doet
omslaan. De kolonisten in die streek, trachten het dier doorgaans
van den oever met een kogel te raken, hetgeen nietmoeijeiijkis, want
als het op de oppervlakte van het water komt om adem te halen, dan
is een enkel schot door of achter het oor doodelijk. Sterft het rivier-
paaid oogenblikkelijk , dan zinkt het gewoonlijk, doch ongeveer twaalf
uren daarna komt het weer hoven en men behoeft dan slechts iets lager
op de rivier goed op te passen, om het magtig te worden.
Als men het tivierpaard van den oever af een kogel toezendt, dan
loopt men weinig gevaar ; en toch kan men op deze wijze ook een on-
geluk krijgen.
Een inboorling ging eens met zijn jongen op de rivierpaaiden — ,
DigilizedbyGoOglC
91
of 200 als men daar zegt , op de zeekoeijenjagt. Toen hjj op een klei-
nen afstand van een eilend eene zeekoe ontdekte, waadde hij door een
smal water, om het voorwerp van zijne vervolging te naderen. Hij ffiett
Tour doch misl; het monster snelt onmiddelijk naar het eiland, waar
de jager zich bevond. Daar de man het gevaar inzag, waarin hij ver-
keerde, spoedde hij zich om op den anderen oever van de rivier te
komen , doch voor hij dien bereikt had , haalde de zeekoe hem in en
beet zijn ligcbaam letterlijk in twee stukken.
Door de inboorlingen van
Zuid-Afrika worden verschei-
dene b'st£n in praktijk ge-
bragt, om het rivierpaard
meester te worden. Soms
worden zij in knilen gevan-
gen ; doch de zinrijkste wijze ,
die door nevensgaande af-
beelding verduidelijkt wordt,
bestaat in een val, welke
met zeer goed gevolg gebe-
zigd wordt. Het argelooze '
dier ziet de koord niet , die
aan het hangende balkje be-
vestigd en, nadat zij offl den
tak van den boom of het
dwarshont van een daartoe
expresselijk opgerigte paal
geslagen is, horizontaal over
den weg loopt, dien het
rivierpaard des nachts ge-
woon is te nemen. Komt
De Tivierpaarden-val.
nu de Beherooth — zoo
noemen de inlanders het rivierpaard — , die zijne korte pooten slechts
even van den grond opligt, in aanraking met de lijn, die aan beide
zijden van den weg ergens aan bevestigd is , dan valt het zvrare
atnk hont onmiddelijk neder, de harpoen zinkt diep in den rog
van het dier, dat gewond en bloedend, woedend van pijn naar het
naastbij gelegen water snelt, waar het weldra den geest geeft Zijn
dood wordt soms bespoedigd, doordien men het ijzer vergiftigt.
DigilizedbyGoOglC
Vader Janseii onder zyoe dankbare inboorlingen.
DERDE HOOFDSTUK.
EEN ONVERWACHT BEZOEK.
iBKnAARllEID B'.
LIÏIBOSTO» 1
Wij hebben vroeger reeds gezegd , dat de vestiging van onzen vriend
in zekeren zin de voorpost was eenet grootere nederzetting van
boeren, die ongeveer honderd engeUche mijlen vérder lag. Yan Dijk
had sedert zijn utttogt hoegenaamd geen deel genomen aan de twisten
en krijgstogten fijner meer verwijderde buren en hij was sedert jaren
niet buiten ziju district geweest.
-dbyGoogle
Op het onverwachte werd de atille eenvormigheid van zijn huiselijk
leven aFgebioken door eene gebeurtenis, op zich zelve van onderge-
schikt belang, doch die voor deze eenzaam wonende menschen een
zaak van gewigt was.
Ëen ambtgenoot van David Marcus had tijdens zijn verblijf in de
voornaamste noder^etting der boeren vernomen, dat zijn voormalige
medgezel, dien hij sedert twintig jaren niet gezien had, zich t«gen-
woordig bij van Dijk ophield.
Op zekeren morgen verkondigde bet geblaf van honden het onver-
wachte, maar daarom niet minder aangename bezoek. Het was de
zendeling Jansen , die eenige jaren geleden , naar westelijk Afrika ver-
trokken was, om onder de Heidenen het evangelie te verkondigen. Hij
werd in de woning van van Dijk gastvrij ontvangen, en moest op aller
verzoek daar langer blijven, dan aanvankelijk zijn voornemen geweest
was. De man had veel ondervonden, lief en leed, en hij wist dit alles
op eene wijs te verhalen, dat men nren achtereen met genoegen naar
hem laisterde. Geen vonder dus dat de weken, die hij bij van Dijk
doorbragt, omgingen, als waren het zoovele uren geweeat.
Wat zijn niterlijk voorkomen betrof, was de gast juist bet tegen-
deel van zijn ambtsbroeder. Terwijl de laatste van meer dan middel-
bare grootte en van een forschen ligcbaamsbonw was, kon men eersi-
genoemdeu eer klein en tenger noemen. Onze onde vriend had een
vurig oog, een vasten endoordringenden blik en vrij scherp geteekende
gelaatstrekken; de heer Jansen daarentegen was zachtaardig van nitzigt
en zijn gebeele voorkomen kenteekende den bedaarden, gemoedelijken
man. Be heer Marcns schilderde hem af ala een zendeling, schrander
en voorzigtig in zijne ontwerpen , standvastig en onwrikbaar in hunne
uitvoering, geduldig en bereid alles op te offeren, om zijn doel te be-
reiken en zonder vrees voor de daarmede verbondene gevaren en hin-
derpalen. In hoeverre deze schildering op den heer Jansen van toe-
passing was, zullen onze lezers kunnen beoordeelen uit de mededeelin-
gen, welke wij uit zijn mond opteekenen.
«Id West-A&ika ," zoo verhaalde hij , digt Sierra Ijeona, 't welk
de Engelschen van de N^ers gekocht hebben, om den slaven-
handel uit te roeijen. Ontmoeten zij een slavenscbip, dan brengen zij
de slaven naar Sierra Leona, geven hun de vrijheid terug en zorgen,
dat zij door zendelingen in de Christelijke godsdienst onderwezen wor-
den. Ik was zulk een zendeling. Mijne eerste besfemming was Be-
DigilizedbyGoOglC
94
gentstad, «aar 600 Zwarten waien, doch vertrok spoedig daama naar
de EDgelache hoofdstad Freetown, bij welke gelegenheid ik onderweg
een troep Zwarten ontmoette , die dood vee opgroeven om het vleesch
raanw te verslinden.
Gedachtig van aan het woord: Mij deert dit volk, want zij zijn
als schapen, die geen herder hebben, vervoegde ik mij bij hen en ver-
kondigde hun het evangelie; doch een geheel jaar zonder eenig goed
gevolg. Op zekeren dag vroeg de eagelsche gonvemeor, of de N^ers
nog altijd weigerachtig bleven om naar de kerk te gaan.
Ik antwoordde bevestigend.
"Nn," hervatte de gonvemeor, vdan zal ik zes honderd soldaten
zenden, om dat volk naar de kerk te drijven.^
ivlk dank uwe excellentie," antwoordde ik, zonder mij moedeloos te
laten maken, "die kan ik niet gebmtken. Van dat oogenblik af rei'
dabbelde ik mijne pogingen. Ik ging van de eene hnt naar de andere,
predikte den Qekruisten en bragt hun onder het oog, dat zij zondaars
waren en alleen door eene spoedige bekeering gered konden worden. De
booze vijand heeft n leeds half in zijne magt, zeide ik, weldra zal hij geheel
de overhand op n hebben. Slechts een is er die n redden kan, name-
Jezus en die wil allen helpen, zoowel Zwarten als Blanken. Toen ik
al de hutten rond geweest was, verzocht ik hen om in de kerkte ko-
men. Een honner was door mijne toespraak bewogen geworden en kwam
in de kerk. Ik begon te prediken. Een paar maanden later, bragt hij
een makker mede, een paar maanden later nog een en eindelijk kreeg
ik allen onder mijn gehoor ; weldra wenschten zij gedoopt te worden ,
en het duurde niet lang of zij waren allen Christenen. Wanneer nu
de engelsche schepen slaven naar Sierra Leona bragten, dan beijverden
allen zich om bij de verdeeling t^enwoordig te zijn, zochten de oud-
sten en zwakaten nit, namen deze mede, en ajs die arme menschen
niet gaan konden, droegen zij ze op eene baar naar hunne woningen,
om hen te verplegen. Dit trof de aankomenden en soms danrde het
geen veertien dagen, of zij waien allen Christenen. Op deze wijze
heb ik binnen vijftien jaren vijf duizend zielen bekeerd.
Op zekeren dag verschijnt weder een slavenachip. Komaan, zeide ik,
ga^ eens zien, of gij er ook weer eenigen krijgen kont De ragd-
sche gonvemeor vroeg, of er geen mannen nit Kegentstad waren P Ja,
zeiden mijne Negers, hier zijn wij. Nu werden wedet de slechtsteo
uitgezocht en die stond men aan mijn volk af. Toen zij daar zoo
DigilizedbyGoOglC
95
atondea, «ag een mijner Negera, een man van zeventig of tachtig jaren
oad, wien de gonvemenr nog niet opgemerkt had. De Neger loopt
dadelijk naar den landroogd en verzoekt om dien man. ^^atanTUjk
was de gonvemenr daar dadelijk toe bereid en zoo namen zij hem
mede; maar daar de oade man niet loopen kon, droegen zij hem op
rene draagbaar naar hnis. Ditmaal hadden zij vijf en twintig slaven
gekregen. De Neger, van wien ik sprak, had echter den grijsaard
geh^ voot eigen lekenisg gehouden. Wat doet hij? Hij neemt hem
ia zijn hnis, 1^ hesi op zijn eigen bed en slaapt zelf op eene mat,
hoewel bij reeda eeo man van zestig jaren was. Ik waa daar toch
eenigzins over verwonderd en vroeg hem , waarom hij zich jnist
am dien man zooveel moeite gaf en of die zijn vriend geweest was f —
Nten, zeide de Neger. Of een bekendeP Ook niet. Wat danp Och
mijnheer, zeide hij eindelijk, hij heeft mij als slaaf verkocht, hij is
nfÖn vijand; maar Jezus zegt: hebt nwe vijanden lief; diülrom heb ik
hem bt^ mij genomen. — Ik kan u verzekeren," ging de zendeling
voort, "de tranen liepen mij nit de oogen en diep beschaamd ging ik
naar mijne kamer, waar ik Qod dankte, dat Hij mij g^ven had
zooveel vrucht op mijn arbeid te zien !
'T De engelsche gouverneur had een en auder van deze zinsverandering
onder mijne N^;er8 gehoord en wilde zelf eens onderzoeken , of men
hem al of niet de waarheid gezegd had. Op zekeren Zatnrdag avond
liet hij dus eens inspannen en vertrok naar mijne gemeente.
/■'s Zondags mo^ns stond hij in tijds op , went de kerk zon reeds
t«i 7 ure beginnen, omdat de hitte later op den dag te groot was.
Eerst werd binnen'g huis, in bijzijn des gonvemeurs, eene huiselijke
godsdienstoefening gehouden. Toen die afgeloopen was, wilde hij de
plaats bezigtigen, doch ik verzocht hem dit niet te doen, omdat hij
weldra iets zien zon, dat hem meer genoegen doen zon dan al het
andere. Een kwartier nurs voor het begin der openbare godsdienst-
oefening kwamen tnsschen de diie of vier honderd kinderen, allen in
hunne witte zondagakleederen , die met een gordel om het lijf zamen-
gebonden waren. Op werkdagen gingen zij naakt of dro^n blaanwe
kleederen.
«Toen zij zich geposteerd hadden , zongen zij een geestelijk lied ,
waarna ik mijn Bijbel onder den arm nam en vooruitging naar de kerk ;
allen volgden, vier aan vier. Toen wij de kerk naderden, stonden de
volwassenen reeds gereed. Ik plaatste mij eerst met de l:inderen voor
7
DigilizedbyGoOglC
het altaar, waaina de mannen en vronwen binnenkwaraen. Ah nu werd
gesongen, gebeden en gepredikt.
«Na ^oop der godsdieDstoefening plaataten zij zich voor de deur en
spraken met elkander over hetgeen zij in de kerk gehoord hadden.
Na de avondkerk gingen zij allen ter roste.
'Toen de gonvemenr 's morgens opstond , hoort hij eene groote be-
weging op de straat. Hij ziet uit het venster en ontwaart een aantal
Negers, die hout, stroo en wat dies meer zij, aandroegen, terwijl an-
Ótttsa bezig waren daarvan eene woning te boawen. Weldra was het
eenvoudig verblijf gereed en toen werd ik geroepen, om het met een
gebed in te wijden. Voor wien hadden nj die woning gebouwd P Voor
een onden man, wiens hnt afgebrand was. Weldra vertrokken zij om
hem te haten. Zoodra de grijsaard bezit ran sijne nieuwe woning ge-
nomen had, kwamen een aantal vrouwen, de eene met een pot, de
andere met eene mat, de derde weder met iets anders voor zijne hnis'
houding. Zoo hielpen zij elkander.
"Toen ik wegene eene overzetting van den Bijbel eene reis naar En-
geland ondernemen moest en daarvan kennis gaf, wilden de Negers mij
niet laten vertrekken. Toen ik hun echter aan het verstand ge^ragt
had, dat het gebeuren moest, vroegen zij, hoe lang het wel dnren zon,
voor ik terug was , waarop ik antwoordde, dat ik wel een jaar uitblijven zou.
'/Op den morgen, dat ik vertrekken moest, kwam een wagen voor
de deur. Mijne Ne^ra waren naar de stad geweest en hadden er
een gekocht. Toen ik na wegreed , werd ik door een paar duizend
menschen omringd , die mij allen de hand nog eens geven wilden. Eer
ik hen verliet, knielde ik op het voorbeeld der apostelen met hen neder
en deed een gebed. Mijne Negers gingen treurig naar huis. Toen het
jaar voorbij was, vernamen zij van de blanken, dat ik terug komen
zon. Wat doen zij? Daar is een berg, van welks top men IVeetowu
zien kan en te Freetown is eene hooge toren. Na spraken zij af, dat
zij een teeken op den toren plaatsen zonden , zoodra ik kwam ; 's nachts
zonden zij een raket afsteken en op den berg moest dag en nacht iemand
de wacht houden.
"Toen het teeken eindelijk gezien werd, kwamen zij hals over kop
sanloopen en schreeuwen: Vader Jansen komtl Vader Jansen komtl
En zoo liepen zij een paar mijlen ver. Ik stond op hrt dek van het
schip. De kapitein begaf zich in de boot ea ik voegde mij bi] hem. Toen
wij nog een goed eind vau den wal waren, sprongen minstens drie
-dbyGoogle
97
honderd Zwarten io het water, ligtten mij nit de boot en droegen mij
op hunne hoofden aan land; de een dmkte mij hier, de ander daar.
Kinderen, gij zult mij de beenen breken, zeide ik. Ik wil te
Freetown blijven. Wat, zeiden zij, wilt pj hier blijven, terwijl uwe
kinderen ginds 'zijn P Dat zal niet gebeuren. Zoo gezegd zoo gedaan.
Zij maakten e^ soort van draagstoel; zea sterke kerels namen mij op
hnnne Behouders en zoo liepen zij op een draf met mij voort.
Het waa «rond toen wij te Rt^ntatad aankwamen en daar moest ik
dadelijk met mijne Zwarten naar de kerk. Toen ik gebeden had, was
het mij , als had ik den Hemel geopend gezien. En zoo gaat het nog
altijd , waar het wsre geloof gepredikt en ter harte genomen wordt."
vJa'' zeide van Dijk, «ik heb ook gelegenheid gehad op te merken,
dat de Afrikanen gevoelig voor liefde en zelfopoffering zijn. Het best«
bewijs heb ik in onzen eerlijken Goliath steeds voor oogen. Hij ver-
goedt mij al mijne vorige dienstboden en zorgt als eene moeder voor
mijne kinderen."
De onde man knipte eens met het oog en was door de welwillende
woorden van zijn heer zoo aangedaan , dat hij van verrnkking geweend
zon hebben, indien zulk een bewijs van leed of vreugde tot de ge-
woonten van zijn atam behoord had.
Na eene korte pauze, ging de heer Jansen aldus voort:
"De onderdrukking van den slavenhandel en de energie, welke de
Franschen, Engelschen en Amerikanen tot zijne handhaving aan den
dag l^gen, verdient ala eene der schoonste daden in de geechiedenis
vermeld te worden. Nu meenen wel is waar velen, dat dit alles nut-
teloos is en dat de Neger toch nooit meer dan een half menach wordt ;
naar i^ die dat ze^en, praten meestal anderen n^ of hebben er be-
lang bij Eoo te spreken. Des t« loffelijker is dns de standvastigheid
en de kracht, waarmede Engeland op den ingeslagen weg voortgaat;
want de slavenhandelaar weet duizende listen te verzinnen, om de
waakzaamheid der engelache, fransche en amerikaansche schepen te
verschalken, die op de kusten- van Afrika tot onderdrukking van den
Negerhandel kmisen. Zoo zenden zij b. v. nit Brazilië koopvaardij-
schepen onder amerikaansche of braziliaansche vlag, wdke van goede
papieren voorzien zijn en eene geoorloofde lading in hebben. Deze sche-
pen passeren ongemoeid de dubbele linie van krnieers en leggen bij
de slavenknst aan. Hier wordt het schip gelost, de vlag gestreken
en eene braziliaansche vlag opgehijtcht. Weldra verschijnt een andere
7*
DigilizedbyGoOglC
kapitein met eeiit: atidere equipage eu üc diaveu wordeo aan boord ge-
bngt No zet het schip koers naar Brazilië of Pernambucco. Wanneer
nn van de drie schepen maar een door de dubbele lei kruisers langs
de afrikaansche en br&zilia&nsche kust ontsnapt , dan zijn de slaveuhan-
ddaars te vreden, want zij bekomen voor hnnne slaven in Brazilië het
tien dubbele van den inkoopsprijs.
/■Men huivert er van als men hoort, op welke wijs de aflevering van
«laven aan de kust plaats heeft. Zijn de ongolukkigen in de handen
van de menschenjagera gevallen, dan worden zij naar de factorijen van
de alavenhandelaars gebragt, die uit een aantal hutten binnen ee&e
omheining bestaan eo bairacons genaamd worden.
«De hardste behandeling ondervinden de ongelnkkigen op het trans-
port naar de kuaL Onder het toezigt eens Negers, die van het hoofd
tot de voeten gewapend is, moeten de arme slaven tot meerdere zekerheid
gewoonlijk bij troepjes van vijf of zes marcheren, aan elkander verbon-
den door middel van een plank, zoo als op nevensgaande plaat ataat
afgebeeld.
ffZoo worden deze zwarte menschen door huns geliiken onder zweep-
slagen, bij slecht voedsel en lange dagmarschen naar het zeestnnd
gedreven, waar zij gemeenlijk dood moede aankomen. Op zulk eene
hartveracheurende wijs nemen de rampzaligen afscheid van hun vader-
land, waar hunne kinderen om hen jammeren of grijze en hnlpbehoe-
DigilizedbyGoOglC
vende ouden de ar-
men naai hen nit-
strekkeD.
"Alleen iemand die
het zelf gezien heeft,
kan zich een denk-
beeld maken van de
onmenschelijkheid en
barbaarschheid, waar-
mede deze armeat^ep-
sela op bet transport
Daar de knst en op
het achip behandeld
worden. Zijn zij een-
maal op de plaats hun-
ner bestemming aan-
gekomen en door eeu
planter of ander ge-
kocht, dan hebben zij het iets beter, ja soms, in vergelijking met het
leven in bon vaderland, vrij goed; waarmede echter niet gezegd wordt,
dat de mensch door rijkelijk eten en eene redelijke behandeling voor
bet verlies zijner vrijheid schadeloos gesteld ka» worden. Zoo veel ia
echter zeker, dat de toestand der slaven in verschillende koloniën dik*
«ijls overdreven is voorgesteld.
"Ieder gevangene draagt zijn ration levensmiddelen voor de gebeele,
dikwijls langdurige reis. Vronwen en kinderen blijven ongeboeid. Ver-
moeidheid en heimwee doen velen sterven. In de eerste dagen na
hnnne aankomst en voor zij zich aan boord begeven , genieten zij eenige
nist en beter voedsel; en toch sterven zeer velen aan de tering of me-
lancholie. Ik hoorde kapitein Villaumez eena zej^en: om bij de ge-
vangenen de levensgeesten op te wekken, worden zij dagelijks in de
opene Incbt gebragt en moeten zich — zelden andera als geketend —
in een kring op den grond plaatsen. Alsdan plaatst een van de zwarte
tuchtmeesters zich met een zweep in de hand in hnn midden en heft
een afrikaansch gezaag aan, waartoe hij de maat met de handen slaat.
Wee den slaaf, die niet mede in de handen klapt. De zweep bedreigt
de hoofden dezer ongelakkigen en perst bun door den schrik, dien zij
inboesemt, zoogenaamde luide vreugdekreten af. Eeu andere opzigter
-dbyGoogle
100
bellidt sich met witte en gele Jclenren en tracht door Bpringen en
allerlei grimassen de ongelukkigen aan het lagchen te maken.
^rOok de honger rigt nn en dan onder de slagtofiérs van den sl»?en-
handel groote verwoeatingea aan. Soms is de voorraad van mcuidbe-
behoeften in de factorijen niet voldoende voor de groote menigte sla-
ven, die er niet zelden langer in moeten vertoeven, dan men aanvan-
kelijk berekend had. Daar die streek van de knst, waar de grootste
menschen handel gedreven wordt, slecht bebouwd is, kan het geen ver-
wondering baren, wanneer nn en dan een hongersnood ontstaat. Wat
de slaven in znlk een geval lijden , kan men nagaan. De straks genoemde
fransche zeeoilicier verhaalde daarvan voorbeelden, die hij zelf had bij-
gewoond. Ik zag eens — zeide hij — ongeveer vier honderd slaven , dJe
langen tijd honger geleden hadden. Bij de meesten van die osgekkkigen
was de smaak op eene merkwaardige wijs veranderd, terwijl somniigeD
daardoor schier in verschenrende dieren veranderd waren. Tow wg die
ellendige menseheu nit de handen van hunne gevangenbewaarders ver-
loeten, gaven zij aan half verrotte levensmiddelen de voorkenr boven
goed brood en rijst. Anderen verborgen het ontvangen vleesch, om
het eenige dagen later, als het tot bederf was overgegaan, te eten.
Een hunner, die zijn rantsoen verslonden had, deed eene poging om
zijn nevenman den nek te breken, om zich ook diens deel toe te eige-
nen. Een jong meisje vid 's nachts een ander aan , om het te verslindoi !
"Het ijaelijkste echter, waartoe gebrek aan levensmiddelen aanleiding
geeft, is dat men in zolk een geval liever honderde slaven om hals
brengt, dan dat men hen in vrijheid zou stellen. Hen doet dit nit
vrees, dat zij de plaats hnnner gevangenschap zullen verraden.
wDe slavenknst is teoitgestrekt, om voldoende geblokkeerd te kunnen
worden. Men heeft de fectorijen zoo verbo^n aangelegd, dat slechts
ingewijden in staat zijn die te vinden. Zoodia men in de nabijheid
eener bctorij , waar de inscheping plaats moet hebben , een kmieer ont-
dekt , worden de ongelakkigen naar een anderen verborgen hoek
gebragt, waar zij in drie of vier uren tijds verpakt kunnen worden.
Eene omstandigheid, die de maatregelen tot onderdrukking van den
slavenhandel meer bemoeijelijkt , dan men wel denkt. Niettemin zijn
de reeds verkr^en resultaten toch van dien aard, dat zij tot de beste
verwachtingen regt geven, die trouwens, zoo als bij alle grondige her-
vormingen het geval is, slechts langzamerhand kunnen verwezenlglct
worden.
-dbyGoogle
"Vau de ungetnakkeii . welke de ongelukkif^n gedurende dea overtogt
te verduren hebben , geeft eeu ooggetuige de volgende schilderiug. — Op
zekeren morgen, op het oogenblik d&t de dag begon aan te breken,
riep de man op den uitkijk, dat een veiBacbt schip in zigt was. Zoo-
dn de kommaudant zich door middel van zijn verrekijker overtuigd
had, dat het inderdaad een vaartnïg vaa van dïe soort, welke gewoon-
lijk tot het transporteren van slaven gebezigd worden , gaf hij onmid-
dellijk bevel het te vervolgen en Tiet zoo mogelijk den wind af te
snijden. Weldra bleek, dat de slaveubaler ons waarschijnlijk reeds lang
liet binaenste van eea slaveoichip.
gezien had, want hij trachtte door het bijzetten van het tweede groote
zeil de grootst mogelijke snelheid te bereiken, om ons zoodoende te
ontkomen. Zoodra wij hem digt genoeg genaderd waren, liet onze
kapitein bem door een los schot oitnoodigen om bij te draaijen. Daar hij
hieraan echter geen gehoor gaf, zond men hem een paar kogels toe,
die 200 goed troffen, dat beide zeilen doorboord werden. Nu was
hij wel genoodzaakt de vlag te strijken en bij te draaijen. Weldra
waren wij hem op zijde en daar alles aantoonde, dat wij ons in zijne
ware bestemming niet vergist badden, begaf onze kommaudant zich
onmiddelijk met genoegzame manschap bij hem aan boord, om de noo-
dige achikkingen te maken en de equipage op ons schip te laten over-
brengen, terwijl het slavenschip door een gedeelte van ons volk bemand
werd. Onder deze was ik zelf. Nooit zal ik het oogenblik ver-
DigilizedbyGoOglC
getflo, toen ik in het raini kmtm, waar de on^lakkige slagtoffers van
de Bchand^jkste hebzacht opeengepakt ]agea. Eenbeete, ventikkende
dwalm kwam ons te gemoet, toen wij beneden kwamen; niemand echter
kon begrijpen boe het denkbaar was, dat iemand het een uni in desen
verpesten dampkring kon oithonden; en toch werden wij weldra over-
tnigd, dat het mogelijk waa. Daar lagen in twee lange rijen niim
honderd Negers in hunne geheels lengte uitgestrekt naast elkander,
terwijl de smalle plaats tusscben de bdde rijen door eene derde reeks
slaven ingenomen was, die echter, tot besparing van ruimte, achter
elkander gezeten waren.
«Onze kommandant liet de ongelnkkigen onmiddelijk ait hunne boeijen
bevrijden — want zij waren twae aan twee aan elkander gekoppeld —
en op het dek brengen, opdat zij door de frissche lucht eenigzins zonden
bekomen, alvotene versterkende levensmiddelen onder hen uitgedeeld
wierden. Gelakkig waren wij niet ver van de kast, van waar een
gedeelte later naat Liberia ' getransporteerd werd, terwijl de overigen
als vrije arbeiders bij kolonisten of op eene andere wijs, een onder-
komen vonden. —
«Men zou zieh intnsscben zeer bedriegen , wanneer men wilde getoo-
veUf dat zulke gruwelijke tooneelen alleen op de westkust van Afrika
voorkwamen. Overal waar de zwarte inboorling of de Mohamedaan
heeischt, ontdekt de reiziger dezen kanker der maatschappij en de
Franschen en Engelschen hebben de grootste moeite gehad om io de
landen, waar zij het gebied voeren, de slavernij uit te roeijen.
vUet haivering," ging de zendeling voort, "herinner ik mij een
tooneel, dot ik op eene reis door Egfpte belegde. Lang was mij
daardoor de herinnering aan de prachtige ririer ve^^d, welke ik toeu-
maals met verschillende Europeanen bevoer."
«O, verhaal ons die gebeurtenis,^ riepen allen uit eenen mond.
«Het was in de maand Maart,"" zoo verhaalde de heer Marcus ver-
der, «dat wij de eindelooze wouden van Fazoglos aan de oevers van den
Boven-Nijl doorreisden. De ongebaande paden, welke wij bewandelden,
kronkelen om eiken boom , om elke struik en maken het reizen hoogst
lastig. Onder het hoatgewas, dat het reizen n(^ moeijetijker maakl,
behooien ook doornstruiken, welke men niet nabij kan komen, zonder
een stuk van zijne kleeding te verliezen.
«Onderwijl wij ons met de grootste moeite op dezen weg voortbewo-
geo, zagen wij plotseling eene karavaan van voetgangers en miters in
DigilizedbyGoOglC
108
de e^ptisclie ttniform op ons afkomen. De laateten rijden deels op
kameel ea, deels op paarden of ezels.
«Wij Tertronwden onze oogen niet, toen wij ontdekt«a, op welke wija
de voetgangers aan hunne wachters gekoppeld waren. Rnn hals zatin
een soort van vork en een van hunne handen was vast aan dit hont
gekneveld, twelk weder aan den zadel des raiteis bevestigd was. Het
gelaat dezer menechen, dat met zweet bedekt was, droeg de kenteeke-
nen van de diepste moedeloosheid, want elke stap van den kameel ver-
oorzaakte hnnne vermoeide ligchamen pijnlijke schokken. Men st^le
inch daarbij voor, dat deze ongelnkkigen geen enkele stmik, geen
wortel van een boom ontwijken konden, maar de hoaten vork moes-
ten volgen.
MenBchenJagt In Afrika.
"Op mijne vraag, wat deze ongelnkkigen bedreven hadden, kreeg
ik door mijn tolk ten antwoord, dat zij niets kwaads hadden verrigt
en alleen zoo geboeid waren, om hun het vlugten te beletten; want
deze menechen waren pas gevangen en werden nn tot slaven gemaakt;
zij moesten op deze wijs gekneveld eene reis van viei of vijfhonderd
nren volbrengen. Berst dan wanneer de groote woestijn tusschen hen
en tusschen hun vaderland ligt, geeft men hun eenige meerdere vrij-
DigitizedbyGoOglC
104
b«id. Dfl tolk begpeurde zeer goed, welken iadiuk dat akelig gezigt
op mij mukte. Hij Daderde mij en TOCf^e mij fluisterend toe: Men
kan deze menschen ho^enaamd niets te lute iaggen. Daar Hahonn
Dei, de gonvemeoi, zijne troepen in het schoone dal van dm Tamet,
aan gene sijde der blaaawe bergen van Fa»^o gesonden had, om
goud ia bet zand te zoeken, kon hij de inboorlingen toch niet als
vijanden behandelen. Ook eiachte hij aanvankelijk niet meer dan eene
kleine schatting van de inboorlingen , maai hij vorderde van lieverlede
meer en toen nj eindelijk aan zijne orerdieveDe eiwhen niet meer kon-
den voldoen, verklaarde hij hen wederspanning aan zijne bevelen en
maakte hen tot Btr<if daarvoor tot slaven.
«Wij zelven wilden deze gondhoadende streken ondenoeken; maar
toen wij er verschenen , konden wij de inboorlingen maar niet gemat
stellen, wat wij ook deden, om hen van de eerlijkheid onaei bedoelin-
gen te overtuigen. Zij namen de vlugt naar het gebe^^, waanp xij
's nachts vuren ontstaken, ten einde de bewoners van verder gelegene
streken van onze aankomst te verwittigen, opdat ook dece zich tijdig
uit de voeten zouden kannen maken.
wToen ik op zekeren morgen in het leger te Kazane aan den oever
van den Tamet rondging, was ik getnige van de barbaaiscbe wijs,
waarop eenige egyptische soldaten een armen Neger slopen en kne-
velden. Hij was bij de laatste onderneming tegen den berg Ker; ge-
vangen en had, om de zijnen voor mishandelingen te bewaren en cm
de gevorderde schatting te kannen betalen, zijn laatate schaap ver-
kocht In weerwil daarvan had hij het moeten aanzien, dat mea sijn
zoon als sUaf medesleepte. Daarbij bleef het niet Op zekeren dag
kn^ien de troepen bevel, des nachts den berg Keiy te omsingelen. Op
een g(f;even teeken overvielen de soldaten de bewoners; de ongelak-
kigen verdedigden zich, in weerwil van de overmagt, wanhopig, zoo
als ook niet anders te verwachten was van menschen , die hunne vaders
en zonen hadden zien vermoorden en hunne moedera, vrouwen en
dochters wegsiepen. Zij werden echter overwonnen en het was bij deze
gelegenheid, dat de Neger, dien ik zag mishandeld, gevangen geno*
men en gedwongen geworden was, al zijn have en goed in het 1^^
des vijands te brengen ; zijn zoon en zijne dochter moest hij als alaven
zien wegvoeren. Zijne vrouw werd aan een soldaat voor achterstallige
soldij toegewezen.- *8 Nachts schreeuwde en kermde de vroaw en de
man herkende hare stem. De ongelukkige deed wanhopige pc^ngen,
DigilizedbyGoOglC
I0&
om zich ?au sijne boetjeii (e bevrijden, om zijne tiobw te redden.
Vergeeft.
'Den volgenden morgen werd de man nssr de pluts gebngt, wur
ik hem vond. Hij lag op deu grond, met hals en handen in een
svare vork geklemd. Hij kon zich zelfs zoo veel niet bewegen, om
de insecten te verdrijven , welke bem martelden. Zij bedekten zijn ge-
zigt en alle naakte ligchaunsdeelen bij duizenden. Dit tooneel schokte
mij zoodanig, dat ik geen lust gevoelde andere groepen te aanscfaon-'
wen, waar soortgelijke afschnwelijkbeden gebeurden. Ik vertrok. —
vZoo Inidde het verhaal van mijn tolk."
Allen waren diep getrofTeD en er ontstond eene stille van cenige
minuten.
"In mijn tijd,"* zeide de heer Jansen, <rwas de voornaamste zetel
van den schandelijken menschenhandel de negerstaat Dahomey op de
kust van Guinea, welks koning van tijd tot tijd met zijne aanzienlijke
krijgsmagt een inval in de naburige landen ondernam, om alle sterke,
foTBch gebouwde mannen en vrouwen,' welke hij magtig kon wor
den, te vangen en als slaven te verkoopen. De engeleche roering,
wfflosohende zoo spoedig mogelijk een einde aan dien wreeden handel
te maken, slo^ dezen koning voor, om hem jaarlijks eene zekere
schadevergoeding te betalen , wanneer faij voor het vervolg van derge-
lijke rooflogten wilde afzien ; want het was onmc^lijk hem te bestrijden.
fik had mij bij eene van die eerste gezantschappen aangesloten, welke
in last hadden, zich naar de residentie des konings van Dahome; te
bleven en met hem over bovengenoemd voorstel te onderhandelen.
Dit gezantschap bestond uit een gevolg van n:eer dan vier honderd
man; want hoewel koning Gezo, tot wien vooraf eene boodschap ge-
zonden wai, beloofd had, dat hij de gezanten goed ontvangen zon.
zoo was toch voorzigtigheid hoogst noodig, al ware het maar alleen,
omdat men door onderscheidene landen moest trekken, die het gezag
van dien koning niet erkenden.
"Toen wij de hoofdstad op ongeveer een uur aftands genaderd wa-
ren, werd onze aankomst den koning gemeld. Hij zond ten spoedigste
eenigen zijner officieren, om ons bij onzen plegtigen inlogt te geleiden.
Het was ont^eveer twee uren na den middag, toen wij de groote stad
binnentrokken; zij telt welligt honderd duizend inwoners en eene menigte
aanzienlijke gebouwen. Meer dan vijf duizend menschen , grootendeels
krijgslieden, kwamen ons bier met een verschrikkelijk schreeuwende
DigilizedbyGoOglC
los
masielc te gemoet. De rook, welke ons door het aanboadend schieten
omringde, belette ons verder te sien dan den voorgrond en wij moes-
ten een poos halt maken , terwijl de aanvoerders der troepen hunnen
oorlc^dans uitvoerden , terwijl een aantal engelsche , holiandsche en
deensohe vlaggen in alle rigtingen heen en weer geswaaid werden,
en de dansers hunne geweren zoo digt daaronder afschoten , dat dan
eens hier dan eens daar eene vlag in ligtelaaije vlam vloog.
«Deze dana dnurde ongeveer een half nai , waarna het medelijk werd
verder te gaan. Alle straten alsmede alle openingen in de haizen,
waren met nieuw^ierigen opgevuld, die voor het eerst in hun leven
blanke menschen zagen en wier gejoel en geschreeuw door de mniieV:
en het schieten verdoofd werd. Zoo trokken wij wel een half uur
door verschillende aanxienlijke en breede straten , tot dat wij het
marktplein bereikten , waar de koning ons met zijn hofstoet wilde
ontvangen. Uit hetgeen wij tot nu toe zagen , konden wij reeds op-
maken, dat nas een grootsch schouwspel te wachten stond; en toch
werd onze verwachting nog ver overtroffen. Be koning, zijne vazal-
len en bevelhebbers, stonden op een afstand achter eene in linie van
bataille staande , eenige duizend koppen sterke schaar , van zulk een
zonderling voorkomen, dat ik aanvankelijk niet wist, of ik menschen
of dnivels voor mij zag, want hun hoofd was versierd met twee, vier
jt vijf duim lange hoornen. Toen wij naderbij kwamen , werd ik over-
tuigd, dat het wel is waar geen duivels, maar wel — vreemd ge-
noeg — vrouwen waren, die hare lange geweren met eene vastheid
en vlugheid hanteerden, als of het eniopesche soldatm waren. Zij
dio^Hen een kleed , dat den vorm van een hemd had zonder mouwen
en tot aan de knie reikte; de boven- en bnnedenaim was versierd met
blanke metalen ringen, en van den hals hing op de borst eene schel;
op de linker heup hing een doodshoofd, terwijl de bovengenoemde
hoornen op het hoofd bevestigd waren. Dit was de Amazonen-garde
des konings, de bloeddorstigste en wreedste afdeeling vaA zijn l^er
en die tevens met de bewaking van zijn persoon belast was.
«Het geschat der hoorns en het al luider en luider wordende gerof-
fel van de trom , verkondigde ons , dat wij ons in de nabijheid des
konings bevonden. Op eens zien wij een prachtig gekleed man op
ons afkomen ; het was zijn zwarte majesteit , de koning Gezo van
Dahomey. Zijne houding was welwillend, maar koninklijk en hoewel
hij nooit blankm gezien had en klaarblijkelijk verrast was — want
DigilizedbyGoOglC
107
de handel in slaven heeft steeds
buiten zijn rijk door tnssohenperso-
nen plasti — verloochende hij fch-
ter geen oogenblilc zijne waardigheid.
Na ons met een groet voorbijg^aan
t« sijn , wendde hij sich tot ouEen
kommandaot en de endere heeren tsd
het gezantschap , met welke hij zich
eenige minaten onderhield, namd^k'
door middel ran een tolk. Alstoen
werden wij uitgenoodigd om onder
een aan alle zijden open zijnde , groote
t«nt plaats te nemen , om het leger
Koninf Geso van Dahomey. te zien voorbij marcheren , onderwijl
mis te gelijk vmchten en andere ververschingen aangeboden werden.
Ue amazonen-garde, ala de voornaamste afdeeling vui het leger, mar-
cheerde vooniit, waarna de min of meer goed gewapende, maar naar
het scheen alle goed georganiseerde afdeelingen volgden. De sterkte
van dit t^er moet ten minste twintig daizend man bedragen hebben
en het was reeds avond voor het defileren gedaan was.
•Na deze waarlijk grootsche re-
ceptie, bestond alle reden om te
verwachten, dat de koning van Da-
homey aan de voorstellen van onzen
gezant een bereidwillig oor verleend
zon hebben. Dit was echter niet
zoa Z:Jne majesteit scheen een ge-
slepen diplomaat te zijn en maakte
een aantal bedenkingen en zwarig-
heden , die natuurlijk moesten die-
nen, om de aangeboden schadeloos-
stelling nog wat hooger op te drijven.
Overigens waren deze onderhande-
lingen niet alleen even lastig als
Am»oaen8»de de. koninga van ^'«' «^''^ »'«'«*'«' *»«^''«» ^'P'»"
Dahoroer, maten aan de enropesche hoven plaats
hebben, maar zij waren ook nog wat gevaarlijker, en eens zelfs scheelde
het niet veel, of het ware met ons allen gedaan geweest. On;-^ kom-
DigilizedbyGoOglC-
msndftnt waa juist geen gedaldige ondeihandelau , mui al§ een echte
«eman wat kort van >tof en ongeduldig. Toen dos koning Gezo hoe
langer zoo meer eischte, liet hij zich door zijne drift verleiden om
hem toe te voegen , dat de regering ran Engeland in allen geralle
in Btaat «as, san den slavenhandel ook nog op eene andere vijze een
einde te maken , en wel door middel van geweld. Naauwelijks hsd de
tolk hem dit overgel»agt , of hij sprong woedend op en antwoordde ,
dat l^i evenveel om de Engelschen gaf als om de Asjantis, de Atta-
bamas en hoe die woeste stammen al verder genoemd worden. Als
een zwarte man mij dit gezegd had , vo^e hij er bij , dan stond
sijn kop op dit oogenblik niet meer op zijn rompt
«Te gelijk met den koning, geraakte ook zgn geheele atoet in be-
w^ng. De trom werd geroerd en alle oj^terboofden sprongen op , terw^l
zij hunne sabeU trokken en zich voor den vorst ter sarde bogen , uit-
roepende: o koning, wat deze blanke man gezegd heeft, ia eene
groote schande voor n; voer ons tegen de Engelschen aan, opdat wij
al honne vestingen verbranden en hen allen het hoofd afslaan. De
koning zette hen allen tot teeken van zijne tevredenheid over bunnen
ijver, den voet op den nek en beval hen voorts op te staan en be-
daard te blijven.
«Gelukkig slaagde een van de andere heeren er in om het gevaar
met goede woorden af te leiden en met den koning eene overeenkomst
te sluiten, die hem geheel scheen te bevredigen. Zijne o^ierhoofden
bleken er minder mede ingenomen te zijn ; waarschijnlijk, omdat zij nu bij
den slavenhandel voor zich zelven geen voordeelen meer konden behalw.
«Nadat nu de goede verstandhouding in diervoege hersteld waa, wer-
den wij gedurende den tijd van ons verblijf zeer vriendelijk behandeld.
«Op den dag van ons vertrek verzocht de koning oua, dat wij de stad
eerst tegen den avond zouden verlaten , omdat hij ons tot san de eerstvol-
gende plaats , waar wij dan overnachten zonden , een eskorte mede wilde ge-
ven. De afscheidaplegtigheden waren dus nog veel Inisteirijker dan die bij
gel^enheid van onze ontvangst, daar zij bij fakkellicht plaats hadden.
/rSedert dit tijdstip schijnt de enropesche invloed in Dahomey nog
to^;enomen te zijn. De strooptogten hebben opgehouden en — men
zon het bijna niet gelooven — koning Oezo zond twee zijner zoons
naar Frankrijk om daar eene opvoeding te ontvangen."
«Zeer dikwijls," ging de zendeling voort, «ligt het minder aan de
vatbaarheid van de wilden voor beschaving dan wel aan hunne opvoe-
DigilizedbyGoOglC
109
den, wanneer zij weder fot den vroc^rsn stut van barburschheid
temgkeeren. Een groot gedeelte ran de Negerstammen is geschikt voor
bescharing. Daarvcwr zijn duizend bewijzen. Ongelukkig ecbter speelt
dgonbelang en te ver gedreven godsdienstijver bij het zendelingswerk
eene gioote rol en waar dit het geval is, daar gedijdt het beketrings-
werk niet Een der uitmantendste reizigers van onzen tijd, de be-
roemde Tjivingston (1) heeft dezelfde opmerking gemaakt Als de zen-
deling maar de ngte man voor zijn werk is, als hij zijn taak maar
met overig en gematigd aanvangt, dan blijft de z^en nooit achter
en niet zelden vindt men lüj deze wilden eene gezindheid, waarvoor
wij Christenen ons niet behoeven te schamen.
Bovengenoemde reiziger heeft met de meest woeste afrikaansche stam-
men omgang gehad, maar geen t^ran was zóó wreed, dat hij hem een
haar heeft gekrenkt. Daarent«^^ heeft hij niet zelden onder deze wil-
den menschen leeren kennen, wier hart zoo goed op de n^e plaats
ztl als dat bij menigen Christen.
"Op een eiland in Chobe, zoo meldt hij, werd het trekvee ach-
tergelaten en men stapte in eene kano, welke de reizigers dertTg en-
gelsche myleu stroom-afwaarts naar Linjranti, de residentie van het
opperiioofd van Hakololo bragt, waar Sebiotani, zoo was zijn naam,
hen met de grootste vriendelijkheid ontving. Hij maakte de aanmer-
king, dat het achtergelaten vee door de steken der wespen sterven zou
en bood aan, om wagens en dieren door middel van schuiten te laten
halen, ten cdnde zij niet in handen van den zwervende en roofzieke
stam der Matabeles zonden vallen.
De levendige vreugde, welke Sebiotani te kennen gaf, toen hij het
bezoek van de vreemdelingen kreeg , was een sprekend bewijs van zijn
verlangen, om eene Chriatelijke zending in zijn land te hebben. Reeds
voor EODSopgaug kwam hij Livingston opzoeken, om hem de geschie-
denis zijner oorlogen en heidendaden te verhalen. Bijna dertig jaren
achtereen had hij oorlog gevo^ , vooral met de Uatabeles , wier op-
perhoofd Mosetekathe een afrikaaosche Kapoleoo is. Sebiotani was
meer den eens geslagen gewoideo en had eindetijk alles verloren.
Eindelyk had hij naar het grondgebied tasschen de breede en diepe
(I) Deie bnoemdB iciiiger it <Icd 10<1<i IlurtU. «cdtr aitLiicrpool aurSÏBm Leone tcr-
trokkeu, om tiu dur n»r de Kup te gwn. Iljj i« ler^eld ?aa een geaecihfcr, le-
itnt kruidkandige, een geoloog, een ingenieur en een lehilder, die een phoUgnphiicben
toette! bij tiob heen. De dsur der eipedllle ii Toorloopig op twee juen bepaald.
DigilizedbyGoOglC
110
rivier Chobe en Lenambije de «ijle genomen en zich daardoor tegen
de aanvallen van het roofzachtig opperhoofd in veiligheid gesteld. In
weerwil van de koortsen , die iü waterrijke en moerasBige landeD altijd
heerschen , bezat hij toch meer vee ea onderdanen dan eenig opperhoofd
in de landen, welke Livingston bezocht had. Het zijn de etammen der
Bahoetos , Backwaines , Bamangwatos en andere , welke onder het gezag
van Sebiotani staan. Hij had at tang gewenecht kennis met de man-
ken te maken en andere stammen door geschenken trachten te bewe-
gen hem in dien wensch te ondersteunen. Dit afrikaanache opperhootd
was een man van een dankbaren aard en edelmoedige gezindheid , die
alles behalve ongevoelig was voor de vermaningen van Livingston. Hij
had een donker besef, dat er iets hoogera bestaat dan menschen te
dooden, te jagen en te rooven. De gunstige invloed van dit karakter
op zijn volk was dan ook onmiskenbaar. £en groot verschil was er
tusschen dezen mensch en den veroveraar Moselekathe , de vijand van
ieder die zich niet aan hem wilde onderwerpen. De loopbaan van de-
zen vorst is, sedert zijne verheffing in Chaka eene onafgebroken reeks
van bloedige daden. ledere henvel in dit land is als ^t ware een ge-
denkteeken van zijnen doodelijken toorn of wreedheid. Ondervinding en
menschenkennis verschaften hem een onwederstaanbaren invloed op zijn
volk en zijne sidderende gevangenen zagen in hem een onoverwinne-
lijken meester. Wie hem weerstand bood , boette dit met zijn leven ;
alleen de kinderen voedde hij tot zijne bijzondere bedoelingen op, wes-
halve zijn leger ook grootendeels uit vreemdelingen bestond , behalve
de officieren, die uit beroemde geslachten zijner dynastie afstammen.
"De menschelijke natuur is overal dezelfde , in alle eenwen en onder
alle volken, rnwe en beschaafde, hetzij zij AArika of Ëniopa bewonen.
Overal is een Nimrod, een Alexander, een Cezar, een Napoleon of
een Moselekathe te vinden. Zulke geesels zallen altijd en overal be-
staan, tot dat de Genius des vredes algemeen zal heerschen op aarde.
"Eene gebeurtenis die bij de eerste zamenkamst tusschen den zende-
ling MoSat en Moselekathe te Kalai plaats had, bevat eene bijdrage
tot de oude waarneming, dat, hoe ontaard en wreed een mensch ook
wezen moge. het goede beginsel in hem zich toch soms na en dan
baan breekt. De gevreesde vorst naderde de plaats, waar de meer
genoemde zendeling, aan wien wij de nadere kennis van dezen Neger-
vorst te danken hebben, met eenige personen stond, die schotels met
spijzen droegen. Twee opperhoofden bevonden zich bij hem; toen hnn
DigilizedbyGoOglC
111
Bonrerdn naderde, bogen üij zich diep en vervijderden zich onder het
slaken van den getronea vreugdekreet. Moselekathe riep hen, legde
zijne linkerhand op den schouder van zijnen gast en zijne regtet op
diens borst, terwijl hij zeide:
Het dorp der schcdeh.
TMackobanel (zoo had zijn vader geheeten), ik noem n zoo, omdat
gij een vader voor mij geworden zijt. Gij hebt mijn hart zoo week
gemaakt als melk. Ik kan mij niet genoeg verwonderen, dot een
vreemdeling zoo liefderijk is. Gij hebt raij vroeger nooit gezien en
evenwel bemint gij mij meer dan iemand van mijn eigen volk. Gij
hebt mij gespijzigd als ik honger had; gij hebt mij gekleed, toen ik
naakt was; gij hebt mij aan nw hart gedrukt en uw arm beschermt mij
vooi mijne vijanden.
«Toen Mofiat hem antwoordde, dat hij bij zijn weten hem geen en-
kele ran deze diensten bewezen had, weea de Afrikaan op zijne twee
DigilizedbyGoOglC
112
zendelingen, die zich aan de voeten van Mofiat nedeigezet hadden
en sprak:
"Dat zijn gevigtige personen: Umbate ia mijne regterhand. Als ik
hen naar het land der blanken zend, dan zend ik mijne ooren, m^ne
oogen en mijn mond daarheen; wat zij hoorden, dat heb ik gehoord,
wat ssij zagen, dat heb ik gezien en wat zij zeiden, Uoselekathe was
het, die dit door hen sprak. Qij hebt hen gevoed en gekleed en als
zij in levensgevaai waren, zijt gij hnn schild geweest Wat gij aan
deze beiden gedaan hebt, dat hebt gg aan mij gedaan
«Deze vorst had zijne wapenen tot in de nabijheids des eqoatora laten
zien, doch had meer dan eens zijn man gevonden.
«Eens bragt hij van een geheel l^er slechts een handvol krijgers te-
rug, die echter allen omgcbragt werden , omdat zij niet wisten te sterven
of te overwinnen. Zoo doopt deze man zijn zwaard in bloed en schrijft
daarmede zijn naam op verwoeste landen en steden.
«Maar keeren wij tot Sebiotani terug. Den dag na de aankomst van
Livingston woonde hij tweemalen de godsdienstoefening bij, welke deze
midden onder de Makololoa verrigtte, werd echter aldra door eene long-
ziekte aangetast, die binnen veertien dagen een einde aan zijn leven
maakte; het volk bleef den zendding echter genegen, schaarde inch
om hem en riep:
"Verlaat ons niet; hoewel Sebiotani dood is, wij, zijne kinderen , zijn
a getronw gebleven en gij znlt met ons handelen, Boo als gij met hem
gehandeld hebt.
«•Deze goede gezindheid was des te verrassender, daat Cr. Livingston
de verklaring moest afleggen, dat hij nooit een woeater volk ontmoet had.
"Het tand der Makololoa ia eene uitgestrekte, honderde mijlen wijde
vlakte, besproeid door talrijke rivieren en nevenrivieren, die elkander
doorkrnisen, waarnaar het den naam Linoekanoka, d.i. rivieren op ri-
vieren , draagt Na een verblijf van twee maanden moest Livingston tot
de overtuiging komen, dat dit land niet geschikt was om tot een mid-
delpunt van eene zending te dienen, bestemd om de kunsten der be-
schaving in de binnenlanden van Afrika te verspreiden. Het was rijk,
in hoogen graad vruchtbaar en overtrof daarin alle andere streken,
door welke de reiziger tot dusver gekomen was, doch de periodieke
overstroomingen van de rivieren en de menigte wespen, welke het vee
te gronde rigttea, maken het ongeschikt voor eene enropesche neder-
zetting."
-dbyGoogle
lis
Hiertoe bepaalden zich de mededeeltngen der beide zendelingen op
dezen KTond. Het vas laat geworden en de toehoorders, die tot dna-
verre aandachtig toegelui8t«rd hadden, begaven zich ter raste.
Tot nn toe had de kleine kolonie maar zelden last van verachenrende
dieren gehad. Daarvoor zorgde de geweldige jager, dien zij bij zich
hadden. Hij had het in den omtrek zoo veilig gemaakt, als of er een
korps militaire gelden had. In den eersten tijd van hnn verblijf aan
de groote Oranjerivier hadden de landverhuizers dus ook dagelijks wild-
braad in overvloed en bovendien eene aanzienliike hoeveelheid gedroogd
vleesch in voonaad. Doch van lieverlede hadden de schnw geworden
antilopen zich van de kolonie verwijderd, zoodat men er maar zelden
eens een onder het schot kreeg. Onze Nimrod besloot nn om gedorende
eenigen tijd van de jagt afstand te doen. Dientengevolge had hij dan
ook reeds een paar maanden zijn gemak gehouden en slechts nn en dan
Ednard in het schieten geoefend of Qoliath in het hoeden van het vee
een handje geholpen, toen hij op zekeren morgen den vreemden zende-
ling op eene wandeling vergezellende, het spoor van leenwen ontdekte.
Te gelijk ontdekte men ook sporen van springbokken en ander wild
van dien aard, weshalve in den familieraad, tot groote blijdschap van
onzen Nimrod, besloten werd, dat men eene gemeenschappelijke jagt-
partij zon houden.
DigilizedbyGoOglC
VIERDE HOOFDSTUK.
De morgen, waarop het gezelschap zich op weg begaf, was nevet-
achtig en de toppen der bergen waren in wolken gehuld. Zoo als ge-
woonlijk het geval was, geraakten Sanl en de zendeling duchtig met
elkander aan het kibbelen.
De eerste namelijk veroorloofde zich eenige aanmerkingen over de
ernstige stemming, waarin zijn vriend zich bij de partij had aangeslo-
ten, vergezeld van een veelbe teeken end hoofdschndden. Met zijn ge-
wone zachtheid wees Marcas den ruwen jager teregt, doch toen deze
niet ophield hem lastig te vallen, bleef de zendeling plotseling staan,
keek den jager vaat in het oog en zeide:
DigilizedbyGoOglC
115
vlk beken, gij zijt de schrik tbd de vilde dieren en gij achept eeo
zeker vermaak in dingen , die ons zorg en angst veroorzaken ', maar met
dat al weten wij zendelingen niet alleen uit de gevaren , aan onze roe-
ping eigen, maar ook nit andere, wat het gezegde beteekent: waar de
nood op liet hoogste is, daai is de redding nabij. Ook ik ken den
leenw^door persoonlijke outmoeting en waarlijk toen heb ik een oogen-
blik van gevaar beleefd, dat gij mij niet benijden zult.^
«Verhaal ons dat eens", zeiden allen eenparig, en Marcus begon.
ffïk bad", zoo vervolgde hij, «met twee wagens en ongeveer twaalf
koppen de reis naar bet land Dammara aanvaard. Twee van mijn volk
waren Negers van de kast van Mozambique, de anderen waren Hot-
tentotten en Namakas. Ztj waren allen goede bedienden, maar verba-
zend bang van aard en men kon hen, hoewel zij van vnnrwapens voor-
zien waren, nooit zoo ver brengen, om een bnffel of rhinoceros te
verdrijven; tegen een leenw een strijd te wagen, daaraan was in het
geheel niet te denken. Slechts een hnuner, een Namaka, wien ik ziek
en verlaten aan den weg liggende gevonden en verzorgd , en aan
wien ik bij den doop de naam van Jobannes gegeven had, bleef onder
alle omstandigheden bij mij , hoewel de tanden hem soms klapperden
vaa vrees.
irOp zekeren namiddag liet ik nitspfuioen in de nabijheid van een poel,
waarait de wilde dieren des nachts gewoonlijk hnnnen dorst kwamen les-
schen. Wij konden hunne sporen langs het water zien. Ik had
wel niet veel lust om een avontuur uit te lokken, maar het besluit
stond niettemin vast, om mij op alle mogelijke gevallen voor te berei-
den en zelfs voor geen strijd met een leeuw terug te deinzen, wanneer
hij mij in den weg kwam.
«Tegen den middag kwamen eenigen van mijn volk met alle teeke-
nen van Bchrik bij mij en bragten mij op een pad, dat op eenig kreu'
pelboot uitliep, waar zij mij op versche sporen opmerkzaam maakten.
Ik wilde mij door geen vijand laten verrassen, die, zoo als ik weet,
een bijzondere voorliefde voor negervleesch heeft. Ik vroeg daarop aas
vijf hunner, met inbegrip van Johannes, of zij mij wel zouden willen
vei^ezellen , om den vijand voor te komen en hem aan te tasten. Slechts
drie hnnner verklaarden zich daartoe bereid.
«Ongeveer honderd schreden van den nabijzijnden poel, maakten wij
een gat gereed, waarin wij den geheelen nacht doorbragten. Er kwa-
UKD een menigte wilde dieren om hunnen dorsi te lesschen, maar hun
-dbyGooglc
koning was ei niet onder. Met het aanbreken van den dag verlieten
wt} onze hinderlaag, docli wij hadden nog geen honderd Bchreden af-
gelegd, toen een kleine troep springbokken door een boschje van krenpel-
hont over den weg vloog. Daar wij geen versch vleeach meer hadden en de
gelegenheid zoo gunstig was , echoot ik mijn geweer midden onder den troep
af en doodde een van de grootste bokken. Naanwelijka was de rook van mijn
geweer opgetrokken, toen een rensachtige leenw nit het boschje en
met een langzamen stap op ona afkwam. £r w&b geen tijd om onze
geweren op nienw te laden. Ook was ik zoo verrast, dat ik gedurende
eenige seconden bewegingloos stond, zonder te weten wat ik doen zoo.
Ik begreep dadelijk, dat er maar ééa middel waa, om mij uit de«e
gevaarlijke positie te bevrijden. Wanneer de inboorlingen met hunne
speren en messen troepsgewijze op de leenwenjagt gaan , dan plaatsen
zij zich, als de vijand nadert, op een rij; ia de leenw nn hongerig of
in het algemeen in een ongunstige stemming], don kiest hij een uit den
troep tot zijn offer en werpt zich met een sprong op dien buit Qij weet ,
mijne vrienden, dat deze ongelukkige meestal onder den eersten slag
van ziine klaauwen bezwijkt en, zoo hij er het leven afbrengt, in allen
gevalle zwaar gewond wordt Zien na zijne kameraden het oog van
den leeuw op zijn offer gevestigd, dan vallen zij gewoonlijk allen te
gelijk op het roofdier aan, om het met hnnne speren en messen zoo
veel mogelijk wonden toe te tffengen. Soms gelukt het hun , den leenw
te dooden, zonder een man te verliezen; soms is de leenw echter
overwinnaar. In dat geval verscheurt bij een of twee zijner vijanden,
terwijl de anderen de vlogt nemen. Mijn volk scheen ditmaal geen
lust in deze manoeavre te hebben, want naauwelijks hadden zij den
leeuw in het oog gekregen of zij namen de vlngt Beeds hadden zij
de helft van den a&tand, die ons van de wagens scheidde, afgelegd,
toen ik naar ben omzag. Zel& Johannes had zich bij de rlagtelingen
aangesloten in het denkbeeld , dat ik medeliep.
"Zoo was ik dan met den leeuw alleen. Volkomen weerloos, achtte
ik mij verloren en zag ieder oogenblik den doodelijkea sprong te ge-
moet. De leeuw scheen echter geen haast te hebben; toen hij onge-
veer twaalf schreden van mij verwijderd was, maakte hij halt en ging
even als eeue kat op zijn buik liggen. Ook ik zette mij neder en
keek hem met al de energie, waarvoor ik vatbaar was, in de oogen.
Het gevoelen, dat de dieren den vasten blik van den mensch ni^
knnnen verdragen, vond ik bevestigd; het roofdier sloot nn en dan
DigilizedbyGoOglC
117
zijne oogen en keek dan eena regts, dan eens links; maar dat was
ook alles. Eindelijk strekte hij zich, met ingetrokken klaanwen en de
kin op den grond, nit, juist ala eene kat die op een mnis loert. Nu
ea dan lekte hij de lippen. Hij had waarschijnlijk paa een goeden
maaltijd gedaan en ik raadde zijn doel — namelijk om mij voor het
oogenblik te sparen, waarop hij weder meer eetlust hebben zou. Nog
reimoeid van den afgeloopen nacht, werd ik door een scherpen hon-
ger gekweld es gevoelde eene onwederstaanbare neiging tot slapen. De
zon ging , zoo als gewoonlijk in deze woestijnen , in vollen glans op
en weldia werd het ondragelijk heet ; de kleederen brandden mij op
het lijf. Intnsschen behield ik de noodige tegenwoordigheid van geest
en loerde op eene gelegenheid, om van mijn bewaker af te komen.
«Ik beproefde of ik mijn geweer ook zou kunnen laden; doch bij
de eerste beweging hief mijn voorzigtige vijand den kop op en begon
te knorren. Had ik het gewaagd daarmede voort te gaan, ik waie
verloren geweest, voor ik den tijd gehad had het kruid in den loop
te doen. Het waa een reusachtig dier, met lange, donkere manen en een
paar listige oogen. De sluwheid der oude leeuwen is bekend; deze wist
zeer goed dat het geweer een wapen waa. Hij hield zich geen oogenblik
stil en zijne voortdurende beweging, hield mij steeds in den groot-
sten angst. Een troep Zebra's kwam ons voorbij ; toen zij den leeuw
zageSi maakten zij r^somkeert en galloppeerden met de meest moge-
lijke snelheid weg. De leeuw sprong op alle vier zijn poten , keerde
zich half om en keek de vingtelingen eena na. Daar de leeuwen zeer
gesteld zijn op het vieesch van Zebra's, ontwaakte de hoop in mij,
dat mijn vijand jagt op deze dieren zon maken. Vergeefscfae hoopl
Hij wendde zich weder tot mij, knorde vieeaelijk en de blik waarmede
hij mij aanzag, werd levendiger en begeerlijker.
«Een nieuwe schrik! Ik zag dat de leeuw met aandacht in de rig-
ting van de plaata begon te kijken, waar mijne wagens stonden; hij
sprong eindelijk overeind, brulde en lekte zijn bek, als of hij iets be-
speurde, wat hem onaangenaam, was. Later vernam ik, dat mijn volk,
op aanaporing van Johannes, zich van het hoofd tot de voeten gewa-
pend tot mijn ontzet op weg begeven had, want met hun scherp
g«zigt hadden zij al het gevaarlijke van mijne positie ontdekt Maar
zoodra de leeuw opgestaan was en den kop naar hen gekeerd had,
was de moed hun ontzonken. Na eene korte poos ging de leeuw
weder op zijn bnik liggen, strekte de poten uit, geeuwde, knipte met
DigilizedbyGoOglC
118
de oogen en gaf alle teekenea van verveling. Hij scheen evenwel vsst
besloten te hebben den nacht af te wachten.
"Tegen den avond hoorde ik in de verte een dof gebrnl, dat mijn
kenw niet bijzonder scheen te bevallen. Ik meende aan het ^loid eene
leeuwin te herkennen, die het mannetje zocht. Mijn vis-^-vi» stond o]i,
legde zich neder, liep vervolgens woedend op eu neer, gaf alle teeke-
nen van besluiteloosheid en ontevredenheid , maar zweeg , totdat einde-
lijk het gebrnl der leenwin van lieverlede ophield. Dit was bet ge-
vaarlijkste oogenblik mijna levens, want zoo de leeuw het wijQege&nt'
woord en haar geroepen had, dan soa zij, die waarschijnlijk hongerig
was, mij onmiddelijk verscheurd hebben, zonder er zich aan te storen,
dat de heer gemaal dit beetje zoolang vooi zich gespaard had. Naar
allen schijn had de oude schalk dezelfde gedachten en achtt« het ver-
standig, zich niet te verraden.
"Eindelijk werd het nacht Be stenen begonnen te flikkeren , maar de
maan kwam niet op. Zelfs op een korten afstand kon ik de voorwerpen
slechts onduidelijk zien en in het Oosten de omtrekken van den heuvel ter
naanwemood onderkennen. Ik waa zeker dat hij niet sliep en dat hij
elk van mijne bewegingen beloerde. Tusschen beiden schitterden zijne
op mij gevestigde oogen als gloeijende kolen. Mijn eenige hoop, zoo
het eene hoop genoemd mag worden, was, dat ik, door steeds stil en
zonder beweging te blijven zitten, hem vermoeijen of ten minste af-
schrikken zou om mij aan te vallen. Inmiddels zou een toeval, een
onvoorziene omstandigheid hem kunnen bewegen om van mij af te zien
en mij zoo van hem bevrijden.
"Twee of drie uren nadat het donker geworden was , hoorde ik ver-
schillende dieren den poel naderen. Se leeuw die hen zeer goed merkte,
draaide op zijn hoogst den kop eens even om, als zij hem voorbij
kwamen; hij scheen evenwel op mijn vleesch meer belust te wezen dan
op dat van ander gedierte. Weldra verdween de laatste hoop dat hij
van mij af zien en zich op een zebra of bok zou werpen. Op eens zag
ik dat hij den kop ophief en begon te broUen. Het oogenblik is
daarl dacht ik. Het voedende dier waa opgesprongen en staarde mij
onophoudelijk aan , terwijl het nog vieeselijker brulda Intusachen was
ook dit weder een valsch alarm. Eenige minuten later namelijk werd
hij weder bedaarder. Hij legde zich echter niet in de vorige houding
neder, maar strekte den kop vooruit, even als eene kat, die met aan-
dacht op eenig voorwerp loert Ëenige minnten later daarna sprong hij
DigilizedbyGoOglC
119
plotseling weder op eo begon nog Tieeselijker dan te voren te brallen.
Ook scheen bij na zijn beslait genomen te hebben en ik zag, boe hij
zich tot den sprong gereed maakte : mijn laatste uur bad geslagen I
#0p dit oogenblik hoorde ik plotseling een gehuil achter mij, ter-
wijl alle voorwerpen in den omtrek door eene heldere vlam verlicht
werden. Dit hnilen duurde een of twee minuten, toen een mensch,
wiens boofd en echoaders in vnor schenen te staan, zich op eena tos- .
sohen mij en den leenw plaatste. Deze hief een verschrikkelijk gebral
aao en verdween als de bliksem in de duisternis. Na eerst herkende
ik mijn Johannee. De vlam, die bem aanvankelijk omringde, was in-
middels verdoofd, doch hij zwaaide nog altijd met eenige brandende
Btokken hout en sprong en schreeuwde als bezeten : laad ! laad 1 hij zal
temgkomen I Die raad was goed en ik volgde hem zoo spoedig mogelijk.
'Toen ik opstood, was ik lett^-rlijk stijf. Johaimea, bevende van angst,
liep voor tnij oit, met een braadpan op het hoofd en een fakkel in de
rq^rband; bij schreeuwde op den duur als een razende, om den leenw
schrik aan te jagen. Wij bereikten eindelijk onze wagens en toen ik
fflijn honger eenigzina gestild had, vroeg ik mijn redder, boe hij het
toch aangevangen had, om mij te verlossen. De arme schelm hadden
geheelen dag alle moeite gedaan om mijn volk te bewegen, gemeeu'
schappelijk met hem mijne bevrijding te beproeven. Zij hadden, zoo als
vromer gee^d is, 's morgens eene poging daartoe gedaan , doch de moed
was hun weldra ontzonken. Toen het eindelijk avond werd , besloot
Johannes alleen mijne redding te beproeven en hij wendde daartoe een goed
uitgedacbt middel aao. Hij nam namelijk een van de grootste pannen ,
bestreek den bodem met een laag vochtig baskraid, bedekte die met stroo,
schudde daar droog buskruid op en bekroonde dit een en ander met een bos
droog rijs. Zoo uitg^ust, ging hij met het aanbreken van den nacht
op weg. Toen hij de helft van den weg afgelegd had, bukte hij en
kroop langzaam tot op een afstand van honderd schreden van mij af.
Op dit oogenblik had de leenw zich opgerigt en was bannen te brullen.
Johannes bleef onbeweeglijk, tot dat het wilde dier weer was gaan lig-
gen en kroop toen verder, ateeds zeer langzaam. Toen hij eindelijk
dacht ver geno^ t« zijn , stak hij het struo en het rijs in brand , dat
onmiddelijk in ligte laaije vlam stond , terwijl hij met de brandende pan
op bet hoofd tusschen mij en den leenw liep, waarop het monster
ijlings bet hazenpad koos.
irTeiligheidshalve moesten wij nu den leeuw opzoeken en om de waar-
DigilizedbyGoOglC
120
heid te zeggen, de dooj^estanedoodsaDgst bad mij wraakznchtig gemaakt,
zoodat ik mijii volk erastig rermaaDde, om den volgenden dag eene
algemeene jagt op hem te maken. Qednrende twee dagen deden wij
vruchteloos ona best om hem te noodzaken nit zijn bol te komen; dit
gelukte eerst op den derden dag. Toen hadden wij het gdnk hem
dood te schieten."
Het gezelschap vond dit avontnur zoo bnitengewoon , dat zelfs de
leenweuJBger geen enkelen keer het verhaal door eene aanmerking ge-
stoord had. Toen de zendeling zijn verhaal uit had, wenschten allui
hem geluk, met inbegrip van den Nimrod en er was wel niemand on-
der hen, die voortaan zijn moed meer in twijfel trok.
«Zalk een ontmoeting met den koning der dieren i** zeide Satil, terwijl
hij den eerwaardigen man de hand schudde, #zou zelfs deo giooten
leeuwendooder G^rard zijne koelbloedigheid hebben doen verliezen. Deze
beweerde altijd, dat eene ontmoeting met een leeuw bij hem hetzelfde
gevoel tewe^ bragt als een tweegevecht Men maakt in zekeren sio
zijn testament"
*Wie is dan Gérard?" vroeg Ednaid.
/'Aanvankelijk was die man een eenvoudig Frausch soldaat, doch door de
boc^ achting waarin hij bij zijne landgenooten , nog meer echter bij
de inboorlingen van Algerie stond , is hij oCBcier geworden bij een der re-
gementen, door middel van welke Frankrijk zijne afrikaansche bezit-
tingen in bedwang houdt." Op verzoek vbd Ëduard beloofde Saul, dat
hij hem een en ander van dien man verhalen zou, ala zij 's avonds te
hais zouden gekomen zijn.
Men was inmiddels op eene plek gekomen , waar men eenige
sjakals zien kon, die bij de komst der jagers de vlugt namen. Ëenige
gieren waren echter blijven zitten, zonder dat de komst der menschen
hun schrik scheen in te boezemen. Zij behoorden tot eene in Znid-
Afrika bekende soort, bekend onder den naam van gier van Kolbe
{VuUuT Kolhü). Deze gier, die van al de andere soorten het meeat
verbreid en zelfs, naar men wil, in Sardinië gezien ia, wordt niet al-
leen in Zoid-Afrika, maar in geheel Indië en in het zuiden van China
sangetroSen. De drie meest gewone soorten aan de kaap de Goede
Hoop zijn: de oorgier, de koifgier en die, waarvan wij zoo even spra-
DigilizedbyGoOglC
121
ken; dese laatste wordt voor den moedigsten en Bt»kst«n gebonden.
De beide andere schijnen zijne meerdere kracht te erkennen en wagen
bet nooit hem te storen, zoolang hij met het verslinden van een aas
bezig is. Deze gier is ook talrijker dan de andere soorten en men
vindt hem bij honderden rondom doode ossen en paarden, die weinige
aten daarna tot op het been afgekoaagd zijn. Een rif bewees, dat deze
vogel hier een lekkeren maaltijd gehond^ had, doch van den verwach-
ten leeaw was nog niets te zien. Inmiddels had Qoli&th eene hoogte
beklommen en het gezelschap door een Inid geschreeuw oitgenoodigd
jdi^ bij hem te voegen. Hij wees han een pont, ongeveer een halve
mijl ver verwijderd, waar men mede een aantal znlke gieren verzameld
zag. Digt bij hen stond een reusachtige leeuw , die een bok verscheorde,
welken hij gejaagd had. Daarbij hield een half dozijn q'akals hem ge-
zelschap, terwijl zij hem zeer vriendschappelijk, maar op een eerbiedi-
gen afstand omringden.
De leenw had de jagers gemerkt; hij rigtte zijn kop fier omhoc^,
keek eenige oogenblikken naar zijne naderende vijanden en verwijderde
zich daarop, onder een woest gebrnl in de rigting van een berg, die
eenige mijlen verder in het Noorden te zien was. De sjakala liepen
knorrend in eene tegenovergestelde rigting weg. Er was alzoo geen
tijd te varliezen en men moest ten spoedigste trachten , den leenw tot
staan te brengen. De leenweiyager gaf zijn paard de sporen en ver-
zocht de anderen hem te volgra. Nn ging het in galop voorwaarts.
Lik oogenblik kwam men den leeuw nader. Toen deze merkte, dat de
afstand tosschea hem en zijne vervolgers van oogenblik tot oogenblik
verminderde, begon hy sneller te draven, daarbij zijn staart in eene
regte lijn uitstrekkende. Eindelijk hield bij stand en ging even als
een hond op zijn achterste zitten. Hij keerde nu den jagers den rug
toe, zonder zich eens de moeite te geven naar hen om te zien. Nadat
hij een halve minuut', als in gedachten verdiept, zoo gezeten had,
sprong hij op, keek eens in het rond, zweepte zijne zijden met zijn
staart, liet zijne tanden zien en begon zacht te knorren. Daarop
deed hij eenige sprongen nader en hief een ontzettend gebrul aan,
waarop hij zich in het gras aedervleide en zijne reusachtige klaauwen
voor ach uitstrekte.
Terw^t de jagers zich gereed maakten om vuur te geven , toonde de
leenw ïn zijne geheele bonding, dat hij zich niet op zijn gemak ge-
voelde. Hij keek eens naar zijne vijanden en voorts in het rond, als
DigitizedbyGoOglC
wilde hij zich overtuigen, of het terrein overigens wel vrij was; toen
kwam bij weder eenige spiongen nader, terwijl hij een lang aanhon-
dend gebrul liet hooren. Een aanval scheen echter niet in zijn plan
te li^n.
Op dit oogenblik was de leenw welligt nog honderd schreden van
ben verwijderd. De leenwenjager wendde zijn paard om en reed naar
een waterpoel, waardoor hij voor een plotselingen aanval van het dier
beschnt was. Daar gekomen knielde hij naast zijn paard neder, mikte
op de borst van de leenw en drukte at. De kogel raakte het monster
in den schouder. Hij liet op nieuw een ontzettend gebrul hooren i
deed een sprong en was met de snelheid van den bliksem midden on-
der de jagers. Ken der Hottentotten van den heer Jansen werd zijn
slagtoffer; in een oogenblik waren de rug en de heupen van dien man
met vreeselijke wonden bedekt.
Beithold had zich inmiddels van zijn paard verwijderd , om zijn
vijand een tweeden kogel toe te zenden. Daartoe had hij aldra gele-
genheid, want naar het scheen voldaaa met de genomen wiaak op den
umen Hottentot, verliet hij dezen en maakte zich tot den aflogt ge-
reed. De oude, ervaren jager merkte zijne bedoeling; fluks was hij
een schrede verder links getreden, had zijn geweer aangelegd en —
Tent Tu> Bednimeii.
-dbyGoogle
123
in de volgende seconde viel de oode leenw neder. Hij keerde ziob
in doodstrijd half op den mg, sloeg krampachtig met den kop en de
poten en stierf.
Uet eeist vat men nn deed, was dat men den armen Hottentotzoo
spoedig mogelijk naar huis bragt, waar men zijne vonden verbond.
De heer Jansen schreef eene kond water kaur voor, waardoor de won-
den spoediger genazen daa men verwacht had, zoodat de gekwetste zich
weldra veel bet«r bevond.
SAUU TOOTEN IN lfOORI>-AF&IEA.
Op den avond van denzelfden dag was het gezelschap rondom het leger
van den armen Hottentot vereenigd en de leenwendooder werd nitge-
noodigd, om aan zijne belofte van den vorigen dag te voldoen. Hij
tiet zich niet lang bidden en begon :
'Pe morgen begon te schemeren, toen wij de kusten vanAfHkana-
derden. Tol verwachting beschouwde ik de verflaauwende lichten van
den vnnrtoren, welke de nabijheid van de onde rooverstad Algiers ver-
kondigden. Langs den zeeoever tot aan bet niet ver verwijderde voor-
gebergte strekt zich het bevallige Sahelgebergte -nit De zacht glooi-
jende hellingen zijn met groen kreupelhont begroeid, heerlijke manri-
sche toinen lagen aan haren voet met oranje- en granaatboamen ver-
sierd. Daar tusschen prijkt de ranke cypres en ginds beschaduwt de
dadelpalm manrische tempels of het eenzame graf van een arabischen
heilige, elders weder den marmeren lijksteen van een manrischen groote.
irDe stad Algiers werd door een arabischen vorst Zeirin op de pnin-
hoopen der onde romeiasche stad Tcosinm , in het jaar 93& na Chris-
tns, gebonvd. Kleine vorsten heerschten hier, tot dat Ferdin&nd de
katholieke, na de Maaren ait Spanje verdreven te hebben, in 1509 de
stad veroverde De naburige Araliieren riepen den griekachen renegaat
en rooverboofdman Homk Barbarossa te halp, maar deze stelde zich
vijandig tegenover zijne geallieerden en zijn broeder en opvolger Hai-
freddin Barbarossa stichtte in Algerie onder de opperheerschappij des
sultans ran de Osmannen, een magtig rijk, waarvoor de naburige kleine
staten zich buigen moesten. Van dit tijdstip af werd dit punt de hoofd-
zetel der zeerooverij. Te vergeefs ondernam Keizer Karel V in 1541
DigilizedbyGoOglC
124
eene expeditie tegen de zeerooven en even vrachteloos was het, dat
Lodewijk XIV in 1632 Algiers boiDbardeerde. Eerst in onie eeuw
wiateu de Noord-Amerikanen en Engelschen aan de zeerooTere meer ach-
ting in te boezemen, tot dat eindelijk de etad en het land in 1830
door de franscben veroverd werd.
«Tegenwoordig telt Algiers ongeveer 100,000 inwoners, waarvan bijna
de helft uit Europeanen bestaat; de omatreken van de stad zijn zoo
heerlijk, dat zij met de schoonate oorden der wereld vergeleken knnnm
worden.
"Na een verblijf van veertien dagen vertrokken wij van Algiers en
kwamen aan boord van het stoomschip Ëuphraat den volgenden mor-
gen op de reede van Bndachia, waar wij voor een paar nren voor anker
gingen. De bergen bij Bndscbia zijn met eene menigte apen bevolkt en
daar het schip kort bij een regtstandig nit zee oprijzende rots lag,
kwamen de nieuwsgierige dieren zeer kort bij ons en wij vermaakten
ons zeet met honne sprongen en grimassen. Zoodra echter een onzer
op het schip beweging maakte om te schieten , pakten zij zich met den
meesten spoed weg. Na een zeer stormachtigen nacht bevonden wg ons
den volgenden dag voor Stora, de vrof^re haven van Constantine.
Hier maakte ik met eenige officieren eeia jagtpartijtje, want er was wild
in overvloed. Wij schoten een aantal hazen, snippen en ander gevo-
gelte, doch grootere roofdieren konden wij niet te zien krijgen en men
moet des nachts op de loer liggen, wanneer men het wild gedierte des
wonde wil leeren kennen. De beroemde fransche jager Gérard beschrijft
volgenderwije zalk eene nachtelijke jagt. Nieta is grootscher, z^
hij: de ondergaande zon, het avondlïed van den nachtegaal en
van den afrikaanschen spotvogel, het bleeke licht van de opgaande
maan en het besef van geheel alleen en verlaten te zijn , heeft iets
treffends. Eerst verschijnt de schuwe haas, van tijd tot tijd Inistcrend;
daarop volgen met zachten tred de voorzigtige wilde kat en de vraat-
- zuchtige Ichneomon. Tegen 10 nren hoort men het ruwe geblaf der
hyenas, die de doear al nader komen. De honden der Kabylen zijn
waakzaam en de verachte hyena, door haar ontijdig gehuil verraden,
slnipt wf^ en skat den w«^ naar de kast in , om haren honger te stil-
len met hetgeen de zee opwerpt. Tegen middernacht, soms vroe^r,
laat de panther zijn kort, mw gebrul hooren en maar zelden verneemt
men in de verte de stem van den leeuw. Het wilde zwijn ia den ge-
heelen nacht in de weer; de geheele streek, van den top des beigstot
-dbyGoogle
125
ssD de kust, is sijn teireia; langzaam en voorzigtig wandelt het door
hon^ewas en moeras, nooit vercaadt het geriogste gelnid zijne tegen-
woordigheid en als de morgen aanbreekt, verwijdert het zich zoo stil
als het uit het kreupelhout gekomen is. De sporen van den panther
zijn in bet zand gemakkelijk te onderscheiden aan hunne grootte en
aan het ontbrekende indruksel van de klaanwen; grooter echter is het
spoor van den leeuw, acht doim in middellijo. De panther zal een
mensch nooit vrijwillig te gemoet gaan, maar de leeuw blijft niet achter.
Zoo iemand met hem strijden wil, dan moet hij een goed geweer, veel
koelbloedigheid en een juist oog hebben; wie een, of meer van deze
cigeDScbappen mist, is een verloren man.
/rDaar de leenwen echter," zoo ging de jager voort, vonder de kud-
den der inboorlingen groote verwoestingen aanrigten, moet men deze
maatregelen nemen, om zich tegen dit roo^edierte te beveiligen. Zoodra
men dns door het gemis van vee of door het gebml tot de wetenschap
komt, dat er een leeuw in de buurt is, wordt daaraan onmiddelijk de
meest mogelijke openbaarheid gegeven en eene gemeenschappelijke jagt-
partij afgesproken. Wanneer men omtrent alles wat den gevreesden roo-
DigilizedbyGoOglC
126
ver betreft, zoo goed mogelijk ingelicht is, neemt men de noodige
maatregelen om hem aan te rallen.
ffZijn de jagers het vermoedelijke leger van den leenw zoo nabij ge-
komen, dat zij hem met hnnne kogels kunnen bereiken, dan slnipen
sy met de grootste voorzigtigheid naderbij en blijven staan, zoodra zij
het dia* meenen te kannen zien. Daar de leenw een fijn gehoor heeft,
zoo gebenrt het soms, dat hij de voetstappen der jagers of het rollen
van een steen hoort Dan rigt hij zich op en begeeft zich naar de
plaats, «aar hij het gedrniach vernomen heeft.
/fOnmiddelijk plaatsen de jagers zich op eene rij, zoo mogelijk voor
eeoe rots, ten einde in den rag gedekt te zijn. Kannen zij daarin
slagen, dan stapt de leeuw hen met eene onverzaagde houding voorbij
ala hoopt hij, dat zijne verschijning voldoende zal zijn, om hun schrik
aan te jagen. Heeft dit in de daad plaats, dan valt hij zijne vijanden
met moed aan , die dan het hazenpad kiezen , waarbij steeds een of
meer in zijne klaanwen vallen.
ffWanneer niemand zich verroert , als de leenw geen vreea bij de ja-
gers opmerkt , dan gaat hij onder -een dof gebrom voor de op hem ge-
rigte geweren heen. Dit ia bet beslissende oogenblik , want op een
gegeven teeken geeft ieder jager vuur en werpt dan zijn geweer weg,
om zich met het pistool te wapenen. Bezwijkt de leeuw onder dezen
regen van kogels, dan vallen alle jagers op hem aan, voor hij zich
weder oprigten kan, en schieten hnnne pistolen van zeer nabij op hem
af, of steken hem met hunne messen, waar zij hem maar raken kun-
nen-, zonder dat een hunner ernstig gekwetst wordt, loopt het echter
doorgaaue niet af. Ik heb eens, zoo ging de verhaler voort, zulk eene
jagtpartij bijgewoond. Met ongeveer veertig Kabijten had ik het spoor
van eenen leenw gevolgd en was juist in de nabijheid van een boschje
van wilde olijven en acaciaboomen gekomen, toen zich een vreeselijk
gebrul eenige schreden van ons in het hout hooren liet
icOnmiddelijk sloot zich de tioep jagers digt bij den aanvoerder aan en
wachtte, met het geweer aan den schouder het tijdstip af waarop
de leenw te voorschijn zou komen. Het was een kritiek oogenblik. De
jagers en de leeuw waren ter naaawemood eenige schreden van elkan-
der verwijderd en toch zagen zij elkander niet De leeuw had zich als
eene kat op den buik gelegd, ten einde gereed te zijn tot den sprong.
"Plotseling gaf een van de jagers een teeken met de hand , hetwdk
beduidde: ik zie hem; zijn nevenman volgde de rigting van den vin-
DigilizedbyGoOglC
127
ger en terwijl hij het teekeu van den eersten bevestigde, drongen allen
nader bij, om den vijand in bet gezigt te krijgen en tegelijk te schie-
ten. Ongelukkig was het te Iaat. De leeuw, die merkte dat men hem
ontdekt had, was met een paar sprongen midden onder dejagers, ver-
brijzelde den seneii het hoofd, rukte een audereen oog uit, verscheurde
den derden den schouder en was een oogenblik daarna als een veerlicht
in het hont verdwenen, voor dat iemand den tijd gehad had om te
schieten.
'No ontstond er een algemeen geschreeuw. Ieder gaf zijn nevenman
de schnld, men maakte zich driftig en allen schreeuwden om het hardst,
tot dat eindelijk een huuner, die veel ondervinding had, waarschuwde,
dat de leeaw zeket terugkomen zon, waardoor de orde weldra weder
hersteld was.
#En het gebeurde zoo als de man voorspeld had. De leeuw, die
bloed gezien en geproefd had, kwam al biulleude uit bet hout te voor-
schijn en viel met wijd geopenden muil dejagersaau, die ditmaal echter
niet overrompeld werden, maai hem met een salvo van minstens dertig
schoten ontvingen. Doorboord van kogels viel het dier midden onder
de jagers neder en pakte met tanden en klaanwen alles wat hij in zijn
Bene lecuwenjagt io Algerie.
DigilizedbyGoOglC
128
doodstrijd nog grijpen kon. Het gezelschap telde twee dooden en vier
gewonden; niemand sloeg echter eenige acht op deze alagtoSiers, be-
halve hunne naaste bloedverwanten." Zoo aloot de man zijn verhaal.
«Eene leenwesjagt, die ik nit den mond van Gérard zelf heb en die
nog belaagrijker is, geef ik bij de eerat« gelegenheid t«n beste.
«Het bf-Toemde Constantine , het oude Cirta , was reeds ten tijde van
Hannibal eene belangrijke plaats; door Cesai ver&aaid, ontving zy den
naam van Jnlia en werd door de Romeinen voor de rijkste en geing-
tigste atad van Nnmidie gebonden. Hier was de reaidwtte van Maftuissa
en zijne opvolgers. Later verwoest, werd de stad door Constantijn
weder opgebouwd en ontving nu den naam van Constantine. Demarsch
naar Bona geschiedde zonder dat iets der vermelding waardig voorviel.
l)e atad heeft bijna een Enropeesch voorkomen. Ons verblijf alhier was
van korten duur en reeds na verloop van acht dsgen verliet ik ons
corps, om depêches naar onzen consul te Tunis te brengen. De stad
Tanis is van twee ringnauren voorzien ; de binnenste heeft zeven poorten ,
de buitenste negen. Deze poorten corresponderen niet met elkander,
zoodat men een eind ver tasschen beiden muren wandelen moet, voor
men in het open veld komt. Dit gedeelte levert echter voor den
vreemdeling een belangrijk gezigt op. Hier bevinden zich alle kanvan-
sera's, hier komen bepakte kameelen in lange karavanen uit alle ge-
deelten van Afrika aan en vertrekken weder in alle rigtingen. In de
straten der stad heerscht een bnitengewoon gedrang; Bedouinen, Mal-
tezers, Joden en Negers vormen eene bonte menigte, tusschen welke
zich kudden bokken, beladene kameelen, muilezels en ezels een w^
banen. Mijn eerste nitstapje was naai de ruïnen van Carthaga Ik
passeerde de binnenste poort en kwam door de buitenste [Kart/iaginaA)
in het open veld. De naam van laatstgenoemde poort is het eenige,
waardoor de herinnering van Carthago onder de inwoners is bewaard
gebleven. Langs een slechten en ruwen weg, komt men na een paar
uren, midden door groene velden en olijven-boschjes, op de hoogte in
de nabijheid van Carthago, waar Koning Lodewijk Philips in 1841
eene kapel ter eere van den heiligen Lodewijk liet bouwen.
//Eene reis door het binnenland van Tnnis gaat met veel zwarigheden
gepaard en kan geen plaats hebben, dan met goedkeuring van den
be;. Is deze verkregen, dan ontvangt men een amra (bevelschrift van
den bff], waardoor aan alle onderdanen, welke met de reizigers in
aanraking komen, de pligt wordt 0[^l^d, om hun kosteloos behulp-
-dbyGoogle
129
ZMun te zijn. Een Mamelnk vergezelt den reiziger es staat met zijn
hoofd voor zijne veiligheid borg. Zalk een Mamelnk is een gevigtig
persoon en heeft verscheidene ondergeschikten in zijn gevolg. Bovendien
moet men nog van een tolk voorzien zijn, ten einde de reiziger met
zijn volk knnne spreken. Ik maakte gebmik van een verlof van vier
weken, om mij bij eene kleine karavaan aan te sluiten, die dezelfde
bestemming had als ik.
«Wij slopen eene zuidelijke rigting in en hadden regts van ons de
raïOCQ der waterleiding van Carthago. Na een rid van vier uren be-
reikten wij de overblijfselen van het oude Ulfina, die binnen den omtrek
van eene dnitsche mijl op een heuvel verstrooid liggen. Zij overtref-
fen in schilderachtige schoonheid en menigte verreweg die van het oude
Carthago en Utica. De vlakte rondom Ulfina is kaal, de atmospheer
gloeijend heet en nevelachtig, zoodat de omtrekken der ver afgele-
gen voorwerpen onduidelijk zijn. Na verloop van een paar uren werd
de bodem bergachtiger, de lucht koeler, de aarde met groen bedekt,
met mjrthe en rosmarijn; beekjes van het helderste water vloeiden al
murmelende midden door oleanderboschjes. Toen wij tegen den avond
juist een kronkelend dal verlieten, ontdekten wij onverwacht den prach-
tigen berg Zowan, met het stadje van denzelfden naam aan zijn
voet, midden in een digt bosch, bestaande uit boomen van allerlei
soort De berg Zowan is de Mons Zengilanus der Ouden en de
hoogste in het tegenwoordige rijk van Tunis; van zijn top overzag
DigilizedbyGoOglC
130
Agatboclea te gelijkertijd het land der Adramatijoea en der CBrthagera-
Hij is van de stad door een weelderig , op een tuin gelijkend dal ge-
scheiden , dat ftliea in zich vereenigt , wat achoon en landelijk genoemd kan
worden. Zwaar beladen vnichtboomen , donkerroode granaatappels, witte
jasmijn met zijne bedwelmenden renk en bloeijende oleanders , treft men
hier aan ; donkere cypieaaen verheffen zich als obelisken boven de ove-
rige hoornen en rijpe kersen, sappige moerbezien en amandelen in haune
flaweelgroene schalen, hangen boven den naanwen w^. Heldere beken
klateren en raiscben in tallooze rotskloven, overal kleine waterraten
vormende, en dienen om lager in het dal moleaa in bew^ng te
brengen.
«Den volgenden dag trokken wij de laatste voorbergen van den Zowan
over en bereikten de eindelooze vlakte van Kairwan. Weldra hadden
wij gelegenhaid het verschijnsel waar te nemen , dat eene eigenaardig-
heid van alle woestijnen ia. Wij zagen plotseling twee groote meiren,
met groene eilanden en schepen, en konden ter naanwemood gelooven,
dat dit niets ala zoogenaamde &ta mo^;ana waren.
«Dit optisch zinbedrog is in de heete landen een gewoon verschijn-
sel. Wanneer men den aard van den bodem in aanmerking neemt,
de dorre, qloeijende zandwoestijn , de verhitte, naakte steenvlakten , de
bergruggen, die dat land doorsnijden en van welke niet zelden een
snijdend koude Incht tegen de verhitte lagere Inchtlagen indringt ;
wanneer men al verder het bijzondei standpont in acht neemt, vsn
hetwelk verwijderde voorwerpen gezien worden, dan zal men zich niei
bgt door zulke illusiën laten om den tnin leiden en het wonderbaze
verdwijnt voor de eenvoudigheid der optische wetten.
«Evenwel zgn de omtrekken van znike &ta morgana soms zoo scherp,
dat zelfs de opmerkzaamste waarnemer in twijfel geraakt, of hetgeen
hij ziet een zinsbedtogof wezenlijkheid is; zelfs zij, die dit verschijnsel
hondnd malen zagen, worden er soms door om den tnin gdeid. Daar
komt trouwens bij , dat de mensch ~gaame gelooft wat hg wenscht.
Men stelle zich iemand voor die in deze dorre streken, onder eene
brandende zon, dagen achtereen reizen moet en slechts spaarzaam zijne
lippen met eenig laauw water bevochtigen kan. Al zijne gedachten ge-
raken eindelijk op het koele element geconcentreerd, hij denkt bijna
aan niets anders. Eindelijk ontwaart zijn oog eene wijde watervlakte,
omringd door hooge boomen en een weelderigen plantengroei 1 Het
verlangen geeft hem vleugelen en hij ijlt derwaarts, nw snel als zijne
DigilizedbyGoOglC
ISl
aitpattiag dit toelaat. Op eeiis valt heja ïd, dat hg toch van zulk
een meir iets gehoord moest hebben en het ontmoedigende denkbeeld
komt bij hem op, dat hetgeen hij voor water en boomen hondt, mo-
gelijk fata morgana zijn. Hij staat een oogenblik stil en beschouwt
nog eena aandachtig de lang gehoopte plaats; geen twijfel meer: hooge
hoornen en digte bosschaadjes omringen den oever; hij ziet den weer-
Bcbijn van de boomen in het water, het Sikkeren van het zonlicht in
de kabbelende golfjes — neen hij twijfelt niet meer; dat is geen be-
diog en hij spoedt zich met verdubbelden moed vooit, om — het
watrj; nooit te bereiken I — De nacht overvalt hem en ala hij 'b mor-
gens de treurige vkkte overziet, voor de zon nienwe &t& morgana
heeft getooverd, ontdekt hij, dat hij. zich bedrogen heeft.
aDb meeste dezer luchtspiegelingen hebben het eigenaardige, dat zij
zich niet, zoo als bij ons aoms het geval is, hoog in de lucht of
omgekeerd vertoonen, maar bf even boven den zigtbaren horizon hf er
zelfs nog even beneden echijnen te staan, hetgeen het zinbedrog na-
tnnrlijk nog verhoogt
«Behalve deze fata morgana zijn er in deze streken nog andere opti-
sche begoochelingen, doordien zekere vaste ligchamen op een afstand,
ia het oog van een onervaren reiziger al het voorkomen van water
hebben. Dit zijn gladde steenvlakten van kwarts en glimmer, die,
door de zon beschenen, al het voorkomen van watei hebben. Soms
meent men eene uitgestrekte watervlakte op een berg te zien, die in
den vorm van eene smalle beek langs de helling naar beneden vloeit.
De naanwkeurigste waarneming levert geen ander resultaat, dan dat
men een soort van waterval voor zich ziet Komt men echter nader,
dan vindt men wel steenen maar geen water: eene glinsterende kwarts-
adei veroorzaakte bet zinsbedn^.
jvOok in de Karroea, waar doorgaans mijlen ver geen spoor van plan-
tengroei bestaat, is de grond in het Noorden op vele plaatsen met
eene laag gladde klei overdekt , welke de zonnestralen terugkaatat. Men
meent dan een waterpoel of klein meir te zien en zdfo op een kleinen
afstand dnnrt het bechogeling voort
«Aandacht verdienen ook de zoutpannen. Zoo noemt men zekere uit-
gestrekte, eenigzina holle vlakten, waarvan de bodem zoo met zont
verzadigd is, dat het regenwater, 'twelk zich daarin verzamelt, ge-
heel ziltig wordt. Daar dit water bij de groote hitte schielijk ver-
dampt, vindt men op die plaatsen eene dikke laag gekristilliseerd zont.
-dbyGooglc
132
Zoodra dese aitgedroogd zijn, hebben ijj altijd het voorkomen van
een meir.
«Van Festnr tot Tnnis werd de landstreek woester, tot dat men te
Marsa komt Hinr ^ng het reisgeselschsp oiteen en ik rustte van de
Termoeijenisaen der reis nit in de gaetnije villa van een der Enrope-
sche consuls."
Ten gevolge van het ongeluk , zijn Hottentot overkomen , had de
heer Jansen zich langer moeten ophonden, dan aanvankelijk zijn plan
geweest was. Men trachtte den tijd loo goed mogelijk te korten en
daar na het dooden van den leeuw geen vrees bestond, dat men voor-
eerst gebmik van de wapens zon moeten maken, trok een gedeelte der
kolonisten weder naar de nabij geldene bergen, om voor de keuken
te jagen.
ïïeD stofwolk die al nader en nader kwam, trok bij zulk eene jagt-
jtartij in hooge mate de aandacht Weldra zag men groote troepen
antilopen. Saul herkende in deze dieren de zoogenaamde kaffer-anti-
lopen, een soort dat in de laatste jaren van lieverlede zeldzamer
geworden ia. Het zijn zeer schoone dieren , met eigenaardige ruwe, drie
voet lange hoorns. Baar de anderen geen lust hadd^ zich de ver-
moeijenissen van eene jagt op dit wild te getroosten, verliet onze
Nimrod zijne vrienden, die zonder hem naai de kleine nederzetting
terugkeerden.
Toen het avond werd was de jager nog niet teruggekeerd ; ook de
volgende dag verliep. Men begon ongerust te norden en op het voor-
hoofd van van Dijk, die anders niet ligt beangat werd, vertoonden
zich de sporen van eene buitengewone zorg. Hij scheen een voorge-
voel te Lebben, dat dit uitblijven met eene noodlottige gebeurtenis to
verband stond.
Wij zullen weldra zien , in hoeverre zijne vrees bewaarheid werd.
DigilizedbyGoOglC
De poort T&n KaTro
VIJFDE HOOFDSTUK.
EENE ONVEKWACHTE GEBEURTENIS.
vaaBH.Uii8TS Nsr
AiS HM OBIHJE-BIVIIB IK SI MABDBIOK BTAHMRH TE TSEK
riBTBIKT OU BArL TB ZOEKBV. — Dt BREB JAHSEM Z
KIÏXO. — Dl
ATOSTUBEN
Er waren reeds meer daa acht dagen verloopen , en nog was Ssul
niet ternggekeerd; nog nooit was hij 200 lang uitgebleven. Zelfs de
DigilizedbyGoOglC
184
beerJauseD, wiens bedaardheid het resultaat vau zijue godsdienstige, op
Ood vertrouwende stemming was, begon het hoofd te schndden en allen,
Goliath niet uitgezonderd, begonnen ongerust t« worden. Reeds voor eenige
dagen had de heer Jansen op geruchten gezinspeeld, welke in die on-
matige streek dikwijls in omloop waren, om dan op niets uit te loo-
pen, maar waarop men nn weer onwillekeurig teruggekomen was. Keeds
ten tijde toen hij de hoofdnederzetting verlaten had, hadden verschei-
dene vrienden hem een bezoek op den voorpost ontraden, daar die
geheel geïsoleerd lag en dewijl alle vrees bestond, dat hij bij de
eerste de beste gelegenheid aan vijandige aanvallen bloot zou staan.
De rust echter, die aan alle zijden heerschte, scheen die viees niette
wettigen en men had zelfs niets vernomen van op zich zelven staande
rooftogten. De heer Jansen schaarde zich aan de zijde van dege-
nen, die aan geen oorlog geloofden en men sprak dns alleen in het
voorbijgaan over de mogelijkheid van vijandige aanvallen. Toen nn
evenwel de eene dag voor, de andere na verliep en de oude jager nog
altijd niet terug kwam, begon men weer moer gewigt aan die gemch*
ten te hechten en wilde zich in allen gevalle op mogelijke gebeurte-
nissen voorbereiden. In de eerste plaats scheen bet geraden den staat
van zaken te onderzoeken. De heer Jansen maakte onder deze om-
standigheden toebereidselen tot zijn vertrek. Hij had dit al van dag
tot dag uitgesteld, in de hoop dat hij nog gelegenheid zou krijgen,
om den ouden huisgenoot, wiens braaf en eerlijk karakter hij in al
zijne waarde had leeren kennen en waardeeten, nog een hartelijk vaar-
wel te kunnen ze^en.
De wakkere Ooliatb had reeds sedert eenige uren verlegen been en
weer geloopen, toen hij eindelijk moed vatte en zijn vriend, den heer
Marcus, iets in het oor fluisterde. Toen deze hem bevestigend toe-
knikte, zag men hem hard wegloopen en spoedig daarna l«ragkomen,
naar de wijze zijns volks tot eene langdurige reis toegerust. Hij
had namelijk een karos, d. i. een mantel van schapenvellen om de
schouders geslagen en een schoeisel aangetrokken, bestaande nit een
driehoekig stuk rnw leder, dat zeer zinrijk vervaardigd was. De Hot-
tentotten maken dat schoeisel vau versche huiden. Deze huid, die aan
-dbyGoogle
135
den voet droogt, neemt den ?otai daarvan aan en verschaft op deze wijze
een zeer sterken schoen. Op zijn hoofd dro^ hij een ligte mnts,
vervaardigd van de huid eener zebra of qn&^a. Aan zijn hals hing
een zak, bestaande nit de hnid eener hjena en inhoudende een pijp,
eenige bladen gedroogde hennip in de plaats van tabak , een engelsch
mes, een vnnrstaal en een kokertje met zwam. Behalve boog en pijl
bad bij een stevigen, spitaen stok in de hand, aan wiens einde een
groote ronde steen bevestigd waa, welke den kop van den hamer
vormde. Dit inatmment scheen eer geschikt, om boomen te ontwor-
telen, dan om zich daarmede tegen wilde dieren te verdedigen.
Goliath had zijn ligchaam met eene dikke laag scbapenvet, be-
smeerd waaronder eenig roet en bovendien een sterk riekend poeder
gemengd waa.
Nn naderde hij zijn meester en verzocht verlof, om naar het lot
van den ouden jager onderzoek te mogen doen. Dit werd hem na een
kort ovefle^ toegestaan en op raad van den heer Jansen bovendien voor-
geschreven, dat hij, bijaldien bij bet geluk had Saul te ontmoeten,
niet met hem huiswaarts keeren, maar naar gelang van omstandigbe-
deii verder trekken en naar den staat van zaken in den omtrek onder-
zoek doen zon. Htj moest daaromtrent echter met den jager in overleg
treden. Trof hij hem niet aan, dan moest hij zich naar de boofdne-
derzetting begeven urn te zien, hoe het daar ging. Qoliath knikte bij
deze voorschriften, wier belang hij, door zijn instinct raadde en na-
derde voorts den zendeling, wien hij met vreemdsoortige gebaren, om
zyn zq;en verzocht Daarop gebruikte bij met onverstoorbare bedaard-
heid een eenvoudig avondmaal en was binnen weinige minuten tot ziju
vertrek gereed. De kolonisten deden hem een eind weegs uitgeleide.
De laatste termijn, welken de heer Jansen zich gesteld had, was
verstreken; hij kon het nu niet meer met pligt en geweten overeen
brengen om zich langer aan zijne beroepsbezigheden te onttrekken.
Het was de dag voor zijn vertrek en de reiawagen stond reeds voor
de deur. Bij de zoi^ voor den jager kwam nog bet leed, dat ieder
wegens bet vertrek van den braven zendeling gevoelde. Men miste
DigitizedbyGoOglC
136
nn dea oaden leeawenjaget, want die bad altijd eene scherts, een grap
of een avontiiar bij de hand, ora de leden van het hnisgezin op te
vorlijken , waoneer zij door droevige gedachten gekweld werden. Eindelijk
ratte de heer Jansen het woord op en sloeg voor , om de verhalen des
jagers nit het Noorden van Afrika vooit te zetten. Hij kon dit des
te eei doen, omdat hij die streken, wnlke de leeuwendooder bezocht
had, mede nit eigen aanscboDwing kende en vele merkwaardigheden
van dat land opgeteekend had. Ieder jnichle zijn voorstel toe en de
zendeling begon aldns:
Ue twee pyramiUen aan het meir van Moeris-
HBRINXBEINGEN UIT EENE EEI8 DOOR EGYPTE.
"Het dal van Egypte beslaat in zijne lengte ongeveer het derde ge-
deelte van het land, hetgeen door den Nijl in zijn loop van het
Zaiden naar het Noorden, waar hij in de Middellandsche Zee vloeit,
besproeid wordt Deze rivier bereikt Egypte, beneden den waterval van
Assnae en Elephantis.
"Egypte is in drie groote landachappen verdeeld: Opper-Bgypte ,
Middel-Egypte en Beneden-Egypte. Twee bergketens sluiten het dal
in. Het gebeide is van middelbare hoogte, onbekend en van den
DigilizedbyGoOglC
137
voet tot aan den top geheel kaal. Bekend zijn de periodieke overstroo-
mingen van den Nijl. Aten ziet regelmatig elk jaai het heldere, door-
schijnende rivierwater, onder een zuiveren hemel, zonder eenige voor-
teekens. zonder eene blijkbare oorzaak op eens van klenr veranderen,
bloedrood vorden, langzamerhand wassen, en eindelijk het gehe4le land
onder water zetten , om daarna binnen een bepaalden tijd weder te
vallen en binnen zijne oevers temg te keeren. Gedurende den tijd van
de overatrooming levert Egypte een hoogst eigenaardig gezigt op; het
gelijkt eene groote zee,' nit wier schoot steden, openbare gebouwen en
straten te voorschijn treden.
«Haar nu do gevolgen van dit verschijnsel I De overstrooniingen des
Nijle hebben midden in de woestijn een bodem gevormd, waarop een
der beroemdste en ondste rijken kon ontstaan. De regelmatige over-
stroomingen der rivier hebben haren giond in de atortre^ns, die in
Abyssinie, Senar, Habes enz. steeds op denzelfden tijd des j aars vallen.
De Nijl is de vader van den bodem geweest; geheel Beneden-Egjpte
is niets als eene aanslibbing van de rivier, die, terwijl zij de grenzen
der zee terug drong, door het slijk dat zij achterliet, een geheel
landschap aan het dal van Thebais toevoegde. Met regt noemden de
Ouden Beneden-Egypte een ge-
schenk van den Nijl. Het water
dier rivier wordt van oudsher als
zeer gezond geroemd en latere tij-
den hebben dat oordeet bevestigd.
«Zoo de Nijl uitdroogde, zou
Egypte van de oppervlakte des aard-
bodems verdwijnen; zijn vrucht-
bare akkergrciid zou verdorren en
binnen korten tijd door de woes-
tijn verslonden worden. De Nijl
werd dus door de oude Egyplena-
ren niet slechts de heilige rivier,
de vader en behouder van het land
genoemd, maar zelfs als eene god-
heid vereerd en aangebeden, daar
zij als een zigtbaar afbeeldsel van
Ammon , de hoogste godheid be-
, , . De Mar.tboe-ooUevaaT
scboawd werd.
DigilizedbyGoOglC
tf Hier aan de oevers van den Witten en Bloauwen Nijl, treft de Kuto-
peBche reiziger zijn ouden vriend, den ooijevaar, aan. In groot« scharen
zweeft hij in kringen door de lacht. Hij zoa geen schooner vader-
land kunnen kiezen dan de oevers van den Nijl. Prachtige, digt
b^roeide boaschen, waarin de bijl nog nooit aan den wortel der
boomen gelegd werd, strekken zich boven Chartum langs de oevers
uit. Daar en daar verrijst een eiland in den stroom , met groote scharen
vogels bedekt Hier wandelt zijn aanverwant, de vraatzuchtige maraboet-
ooijevaar, de prachtige koningsreiger, de schittereni witte zilver-reiger,
de deftige lepelaar eti de heilige ibis onder de tallooze andere vi^^eiL
Een Isiidschïp aan den oever des Njjls.
"Hoe meer bosschen men aan de oevers der rivier vindt, des te talrijker
worden de dieren. Tallooze papegaaijen en fraaije honigzuigers wiegen
zich op de sHngerpl anten. Op eeue zandbank in den Nijl ziet men
behalve vele gieren ook een paar zeearenden , alsmede eenige krokodillen.
Een van deze soort doet , waarschijnlijk niet met de beste bedoelingen, Tan
DigilizedbyGoOglC
139
t^d tot tijd een stap in de rigting dezet adelaars. De adelaars stijgen
omhtK^, om zich niet ver van daar weder neder te zetten. Zoo dunrt
dat spelletje eenigen tijd. Op eens valt ait de wolkelooze Incht een
gier naar beneden. Alles wijkt en verlaat het eiland. Zelfs de kro-
kodillen keerea, welltgt omdat zij veriast zijn, in het veilige water
temg. Een der adelaars blijft, stijgt omhoog en valt den gier aan.
Beiden pakken elkander in de lucht, docb de adelaar blijft overwinnaar ,
zd zich weder op zijne onde plaats en de gier verlaat het eiland. Aan
den Blaanwen .Nijl znllen wij den prachtigen adelaar in grooton getale
vinden, doch men treft er altijd maar twee op eene plaats aan. Zijn
voorkomen is trotsch. Zoo zit hij dikwijls op den top van een rens-
achtige baobab. Wel ontwaart hij den jager, maar laat hem bedaard
naderen en valt niet zelden als een sl^toffer van zijn trotschheid ; een
waarschuwend voorbeeld voor hoc^moedige menschen.
«Boven ons booren wij een gelnid, niet ongelijk aan dat van de
trompet; bet is de schreeuw van den konings-kraanvogel. Hij verraadt
ons de nabijheid van een moeraa. In of bij zulke poelen treft men ook den
pelikaan aan. Beeds op een afstand verneemt de wandelaar het gelnid
der krokodillen en nijlpaarden. Treft de kogel des jagers een dezer
dieren, dan dnikt het onder, om op eene andere plaats weder boven te
komen, als of er niets gebeurd ware.
"Langs de lage oevers liggen uitgestrekte tabakslanden , die door Ara-
bieren bebouwd worden , alsmede ondoordringbare rietvelden. Prachtige
slingerplanten vormen zoo vele digte, bontklenrige guirlandes van
boom tot boom; slechts enkele kronkelpaden, door de olifanten ge-
baand, geleiden naar de rivier, waarin deze reuzen onder de dieren, des
nachts gaan drinken. Zij zijn echter niet de eenige bewoners dezer
wildernissen; want bier jaagt ook de leenw en de hyena; bier zwer-
ven ook geheele kudden antilopen en buffels. Parelhoenders bevolken
de katoen plan taadj es. Milli oenen sprinkhanen bel^enm op zekere
plaatsen eiken boom, elk bosch en verheffen zich bij iederen storm in
de lucht, digte wolken vormende. Maar wat beteekent dat geschreenw
in de lacht? Het is een uil, die door een groote schaar vogels bij
dag vervolgd wordt.
'Naast znike grootsche tooneelen verheft de boabab of apenbrood-
boom zijn reuzenkroon. Een der oudste en eerwaardigste exemplaren
van dezen reus der plantenwereld is die, welke bij het dorp Galarqnes
in Senegambie gevonden wordt. Men schrijft hem een oudoom van
DigilizedbyGoOglC
140
5150 — 6000 jaien toe cd houdt hem daarom voor het oudste gedenk-
teeken uit het pUntentijk. Zijn stam beeft slechts eetie hoogte van tien
tot twaalf voet, bij eene middellijn van viei en dertig voet. Deüe ko-
loBsale omvang is echtei ook noodig, want van die hoogte af ontwik-
kelt zich een zoo rijke bladere n k roon , dat die alleen door een zoo
leusachtigen stam gedragen kan worden. De middelste tak klimt tot
eene hoogte van zestig voet rE^staodig omhoog, terwijl de zijtakken,
vijftig & zestig voet lang, zich bijna horizontaal in alle ligtingen nit-
strekken, in diervoege eene kroon vormende van ruim honderd sestig
voet middellijn, zoodat deze boom meer op een bosch, dan op een
enkelen boom gelijkt. De Negers hebben den stam, die door zijn hoo-
gen ouderdom hol geworden is, daar waar eene opening tot die holte
toegang verleent, met snijwerk versierd en honden in zijn binnenste
hnnne gemeentelijke raadsvergaderingen. Deze boom dient dns tot raad-
hnÏB. Het gedenkteeken is des te merkwaardiger, naarmate de kroon
zeldzamer gevormd is. Hare bladeren berinneren aan die der paard-kas-
De Boaliab in Senegambië.
tanjes; zij zijn handvormig tot aan den steel verdeeld. Gewoonlijk
bevindt de boabab zich vereenigd met de dhelleb-palm , in wier scha-
duw de chiquera, een prachtige valk, zich gewoonlijk ophoudt Waar
de baobab en de dhelleb-palm zich bevinden, is zeker de dumpalm
met zijne majestenac kroon niet ver verwijd»d. Niet zelden is hij
door tooverachtig schoone guirlandes van slingerplanten versierd , dik-
DigilizedbyGoOglC
141
vijls ook door andere boomen als door een groenen tnniu omringd.
Als dan zijn kmin boven den groenea muur uitsteekt, achijnt hij oit
de verte gezien, een enkelen hoogen koepel te vormen, voor velken
de reiziger bewonderend staan blijft
'Zoo is bet land, waar de ooijevaar zicb met vele andere vogels heen
begeeft , om onzen noordschen winter te ontrlngten.
'Doch alleen de oevers van den Nijl zijn zoo schoon. In het binnenland
en onder zijne bewoners KÏet het er zeker anders nit. Daar is nnaawelijks
een spoor te vinden van de lang verdwenen grootheid der onde bescha-
ving. Nergens wist de tarksche veroveraar beschaving en zedelijkheid
te verspreiden of, waar die bestond, te behouden. Tan daar overal ver-
val en barbaarschheid. De nood van den armen boer is er dan ook
grenzenloos, want he1^!;een de ambtenaren den armen Fellah heden laten
behonden, dat nemen zij hem morgen af. Zoo neemt hij dan eindelijk
zijne toevlugt tot het laatste middel, de turksche resignatie; eene onge-
lukkige dengd, de moeder der kwalen, welke zij slechts onvolkomen
kan verzachten.
vik naderde Curo, de hoofdstad des lands, van de zijde van Bntack;
men komt in de stad door een lange, breede, schaduwrijke laan van
kastanjeboomen. Op de straat heerscht eene drukke bew^ng; kameelen,
beladen ezels, ruiters op muilezels en moedige paarden gezeten, verdringen
elkander. Toen wij de stad binnenkwamen, begaven wij ous het eerst
naar het magaz\jn Khan Hsalil , waar laken , kleedingstukkeo , zijden-
waren, pantoffels, sabels en bemsteen te koop waren. Komt men in
een winkel en zoekt men daar een of ander voorwerp uit, dan wordt
men gewoonlijk uitgenoodigd om plaats te nemen op het tapijt en een
pijp te rooken, ten einde op 'zijn gemak over den prijs te onderhan-
delen. Terwijl nu de kooper met den verkooper spreekt, komt
de eene ruiter voor, de andere na, voorbij, meestal op ezels gezeten,
terwijl de drijvers de voetgangers met luider stemme vermanen hnn
gezigt, voeten en armen in veiligheid te brengen; de slaaf wijkt voor
den voornamen, die door een bediende met een tschibuk gevolgd wordt.
Tosschen beide, hoewel zeldzaam, ziet men vrouwen voorbijkomen, die
er echter in hare onbevaltige kleeding bijna sis vledermnizen uitzien.
«Alleen in de bazars heerscht hew^jng en drukte, zoo als in het al'
gemeen de geheele bevolking van Gaïro in de bazars bijeenkomt, deela
om zaken te doen, deels tot tijdverdrijf en om in de schaduw een pijp
te looken. De overige straten der stad, die met de bazais in geoie
DigilizedbyGoOglC
142
onmïddelijke verbinding staan, zijn le^ en stil. In den basar komt
alles bijeen; daar hoort tnen niet alleen torksoh en arabisch, maar ook
alle eoTopeache talen spreken. Reeds in Alexandrie treffen den reiziger
de welbekende klanken van het fiansch, van het engelacb en itali-
aaaech, ja zelfs van het duitsoh, hollandsch, zweedech en deenech.
Te Csïro is eene hooge school, waarop godgeleerdheid, logica, sterre-
kunde, astrologie, geschiedenis en de regten onderwezen worden. Im-
mers was Egypte reeds voor dnizende jaren het tooneel van eene nis-
telooze werkzaamheid, hoof^ beschaving en wetenschap. Beeds toen-
muls had men sterrekn&digen, die het zobnejaar in twaalf maanden
verdeelden en dat getal met vijf dagen aanvnlden. De Egyptenaren
wisten dat de aarde rond was, en berekenden de zoos- en maansver-
daisteringen. Beeldhouwkunst en scbildetknnat waren er naanw met
elkander verbonden en de eene diende tot opluistering van de andere.
Daar had iedere fignur, iedere kleur hare bepaalde bestemming en on-
veranderlijke beteekenis. Met onvermoeid, verbazingwekkend gedald,
vervaardigde men in dit land der wonderen, reusachtige beelden der
goden en bedekte de muren en zolderingen der tempels waarin zij
woonden , met de gewrochten van het penseel en van den beitel , die .
de daden dier goden verheerlijkten en op deze wijze dunrztuner
gedenktcekenen dier geschiedenis werden, dan papieren archiven en
bibliotheken. De oude Kgjptenaren hadden drieërlei soort van schrift,
de hieroglyphen , namelijk het heilige schrift of de beeldspraak, hethiera-
tische priesterschrift en het volks- of letterschrift. Soms zijn deze drie
soorten van schrift door elkander gebezigd. Met bet verdwijnen van
de egyptische priesterkasten , ging ook de kennis van deze soor-
ten van schrift verloren, z^s die van de onde egyptische taal en
alle po^ngen om den zin van deze beeldspraak te verstaan, zijn tot
dusverre vergeefe geweest. Het Christendom werd al vroeg in Egypte
verspreid en er was een tijd, dat Alexandrie een zetel van wetenschap
en godgeleerdheid mogt genoemd worden, totdat het bij de verdeeling
van het romeinsche rijk onder de zonen van Theodosius (395) aan het
oosterscbe rgk werd toegevoegd. Toen het ten jare 640 door den
veldheer van den khalif Omar veroverd werd , verdween het Christen-
dom, om voor de leer van Mohammed plaats te maken en van dat
tijdstip «f dagteekent het geheele verval van Egypte.**
DigilizedbyGoOglC
143
«Op zekeKD morgen verlieten wij Caïro en reden door giroene lanen
en taineu naar het dorp Oizeh. Het is een ODvergetelijk oogenblik,
ala men uit de dadel- en acacia-boschjee komt, terwijl de zon zich
links boven het Mokattam-gebergte verheft en tegen ona over de kop-
pen der pyramiden klenrt , zoodat zij als reusachtige bergkristallen in
de graauwachtig gele zandvlakte liggen. Wij volgden een vrij hoogen
dijk en passeerden verscheidene steenen bruggen, alvorens ons doel te
naderen. Op een kwartier arstands van de pjramide ligt eene hoeve.
Hier begint de woestijn. De indmk die deze grootste van alle ge-
denktcekenen op ons maakte, is met geen pen te- beschrijven.
'Wij namen aan den voet der pyramide eenige rust en konden nu
het verbaitende gevaarte op ons gemak beschouwen. Door Hcrodotns
weten wij , dat de grootste der drie pjramiden door den egyptischen
koning Cheopa opgerigt is. Honderddnisend menschen , van welke altijd
tienduizend elkander om de drie maanden afwisselden, werden gebezigd
om deze reusachtige steenklompen tot stand te brengen. Alleen het
effen maken van den rolsachtigen bodem en de werken voor het eiland ,
dat door een kanaal va» den Nijl in deze duistere diepten onder de
pyramide gevormd moest worden, ten einde tot eene begraafplaats voor
de koningen te dienen, vorderden een arbeid van tien jaren. Op zalk
een grondslag verrees met 203 , twee ^ drie voet hooge trappen , het
reusachtig gevaarte en bereikte bij eene lengte van de zijden ten be-
drage van 754 voet, eene hoogte van 459 voet.
«Eindelijk maakten wij ons gereed de pyramide te beklimmen, het-
geen met behulp van de Fellalis vrij spoedig ging.
«Lang beschouwden wij met eerbiedige huivering het landschap aan
onze voeten. Wij kunden met het hloole oog drie en zeventig dorpen
en steden tellen. De pyramiden van Sakarra en Dascboeho verheffen
zich hoog boven den gezigt«inder , terwijl de menschen en de dieren
aan den voet der pyramide niet grooter dan kleine insecten schijnen.
Doch nog indrukwekkender was het geztgt aan de andere zijde. Daar
lag de Lybische woestijn, eene zandzee, door vele rotsriffen doorsneden
en bedekt met zontschollen. Eu op die uitgestrekte vlakte was geen
groen ple^e, geen dier, geen mensch te onderkennen; het was eene
grenzenlooze, kleurlooze, stille en doode vlakte. Tusschen de woestijn
en het nijldsl vertoonen zich de overblijfselen van Memphis, de stad
der dooden, en de pyramiden zelve staan midden op het uitgestrekte
kerkhof dezer stnd.
10
DigilizedbyGoOglC
144
'Toen wij van de pyramtden weder beuedeB gekomeu wsreu, maak-
ten wij ons gereed, om ook het binnenste te bezigtigeji. De mede-
genomen lichten werden ontstoken en onze togt ging aanvankelijk
nederwaarts, daarna weder opwaarts, en werd door de opvliegende vleder-
muizen, door de stof en de ondragelijke hitte zeer onaangenaam ge-
maakt. Eindelijk bereikten wij de koningskamer, eene ruimte, waarvan
de wanden uit geslepen graniet bestaan , 32 voet lang , 16 voet breed
en 18 voet hoog. In deze kanjer vindt men een sarkophaag, mede
van gralepen graniet, waarin vroeger waarschijnlijk eenemumie gelegen
zal hebben. Een afdalende weg bragt ons eindelijk in een horizontalen
gang, door welken wij, op eene diepte van 286 voet in eene zaal kwa-
men, die omstreeks het midden der pjramide in den rotsgrond gehou-
wen is. Druipende van zweet, bijna blind van het stof en benaanwd
door gebrek aan lacht, waren wij blijde toen wij het daglicht weder
zagen.
"Wij badden ditmaal weinig tijd om den sphinx te bezigtigen, die
in het zand van de woestijn bijna geheel begraven is.*^
Zoo ver was de zendeling met zijn verhaal gekomen , toen van Dijk
plotseling opstond, de handen boven de oogen hield en naar een be-
paald punt van den horizon staarde. Dit punt nam van minuut tot
minunt in omvang toe en bleek eindelijk een ruiter te zijn.
"De jager, de jager P riepen allen als nit ééneti mond, terwijl hnune
oogen zich in dezelfde rigting bewogen. En het was zoo. Het duurde
geen half uur, of men kon de bekende figuur duidelijk herkennen.
Allen haastten zich hem te gemoet te gaan. Men vroeg hem 2Ó6veel
tegelijk, dat de man niet aan het woord kon komen. De algemeene
nieuwsgierigheid werd zel& verhoogd , door het geheimzinnig voorko-
men dea jagers; een ongewoon verschijnsel bij dezen man. Er kon
geen twijfel bestaan — hij moest iets bijzonders ondervonden hebben.
DG AVONTUREN VAN SAUI..
"Breng vóór alleü mijn paard op stal," zciile de jager, "het ia even
zoo nit^pnt, zoo hongerig en dorstig als ik zelf. Als dat gedaan is,
hoop ik een goed avondmaal te krijgen en zoodra mijn maag tot
zwijgen gebragl is, zal mijn mond zich dea te bereidwilliger openen om
te spreken."
-dbyGoogle
1*5
Nog nooit vas on-
zen vrienden de tijd
zoo kng gevallen.
Het scheen eene eeu-
wigheid te duren ,
voor de jager de
laatste heet in den
mond gpstoken had.
Intasscheii kan zelfs
de hongerigste niet
meer dan eene ze-
kere hoeveelheid ber-
gen en er bestond dus alle hoop, dat Saul eindelijk zijn genoegen
krijgen en aan het verhalen komen kou. Toen hij eindelijk gedaan en
zijn pijp gestopt had, nam hij een gewigtig voorkomen aan en begon.
De kudde sprinsbokken.
"Het is u allen bekend dat een troep kafier-antilopen aanleiding gaf
dat ik u verliet. De avond was reeds nabij en de zon op het punt
van onder te gnnn, zoodat ik mij haasten moest, zou ik opeeniggoed
gevolg van mijne jagt kunnen rekenen. Ik reed dus regt op het wild
a£n, zonder veel op den weg of de rigting te letten. De antilopen
stoven viior mij uit, als een wind en ik zette hen na, alsof mijn ge*
lak er van afhing. Eindelijk was ik genoodzaakt op te honden, want
voor mij lag een van die breede en soms diepe scheuren in den grond,
10»
DigilizedbyGoOglC
146
«elke men, eoo ala gij veet, in het NoordweaUn dikwijls aantreft
Mijn pa&rd scheen geen lust te hebben er over heen te springen, het-
geen echter voor de vlugge dieren eene kleinigheid was. Terwijl ik
no naar eene plek zocht, waar ik er over kon komen, zonder mijne
ledematen of die van mijn paard in gevaar te brengen, waren de anti-
lopen zoover Toornit gekomen, dat ik de hoop moest opgeven , den troep
ditmaal in te balen. Nu keek ik eens in het rood en ik moet zeggen ,
ik wist niet meer «aar ik mij bevond. Weldra werd het geheel donker.
Ik werd ongerust en vertronwende op de helderheid van de Incbt, besloot
ik voort te rijden, in de hoop, dat ik ten'gt zon komen. Na den
geheelen nacht doorgereden te hebben, werd ik meer en meer over-
tuigd , dat ik mij in eene geheel onbekende streek bevond. De geheete
voormiddag werd doorgebiagt met kruis en dwars te rijden.
ff Des middags begon ik er over te denken, wat ik vel tten zoo,
«ant wat ik bij mij had, waa > morgens reeds gebruikt Ik liet. mijn
paard onder een met struikgewas digt begroeide, overhellende rots staan,
nam mijn geweer in de hand en ging op «eg, om iets te schieten.
£ven«el nam ik mij voor niet al te ver van mijn paard af te dwalen.
Op een niet zeer verren afstand ontwaarde ik in de daadeenige spring-
bokken, welke men, zoo als gij weet, ligt bekruipen kan. Toen ik
evenwel nit een hollen «eg op eene wijdnitgeatrekte vlakte kwam, ont-
waarde ik iets, wat ik nooit te voren gezien had. Ik dacht dat ik
droomde en «reef mij de oogen. De geheele vlakte in het Westen
scheen nit eene enkele massa van die dieren te bestaan, «ier helder
bmine zijden en «itte strepen op den rog, bewezen, dat het allen
springbokken waren.
"Mijne eerste gedachte was deze dieren te naderen en er een te
schieten; reeds stond ik gereed om aan dit voornemen gevolg (e geven,
toen ik merkte dat de geheele kudde op mij af kwam en wel met vtij
veel spoed. In minder dan een kwartier waren de voorsten van de
kndde bij mij en vijf minuten later had ik er minstens t«intig onder
het schot. Ik schoot nog altijd niet, «ant ik vermaakte mij met de
bewegingen van deze aardige dieren. Intnsschen deed mijn hongerige
maag hare regten gelden en aan mijn middagmaal denkende, mikte ik
op de voorste geit en gaf vuur.
Het dier viel , maer tot mijne verbazing liepen de anderen niet «eg.
Alleen deinsden eenigen van de voorsten een weinig temg, of spron-
ffT\ omhoog; doch een oogenblik later begonnen 7.ij weder onbezoi^
-dbyGoogle
147
te grazeji en de troep bewoog zich voorvsarts, even als een oogenblik
te voren. Tk laadde mijn geweer met den meesten spoed en schoot
een tweede dier — een bok — zonder te merken , dat dit op de overi-
gen den minsten indruk maakte. Nog y66t ik voor de derde maal
geladen had , waren de voorste rijen mij aan weerszijden voorbij getrok-
ken en ik bevond mij midden in de kodde.
«Ik zag nn de noodzakelijkheid niet in om mij langer te verbergen,
maar rigtte mij ter halverwege op, te gelijk op een der voorste bokken
vuur gevende. Weder viel het dier neder, doch evenmin als de beide
vorige keeren bleven zijne makkers staan, maar liepen bij honderden
over bem weg.
"Jk. laadde miju geweer andermaal en stond geheel op.
«Eerst nn schoot mij te binnen , dat de springbokken , wanneer zij
een langen en verren togt ondernemen, zich door niets laten afschrik-
ken. Zij trokken mij al grazende met den meesten spoed voorbij. De
kudde werd van oogenbik tot oogenblik digter en eindelijk was ik
er geheel door omringd. Ik trachtte nu uit dezen troep w^ te komen,
doch merkte tot mijn leedwezen, dat ik niet spoediger voomit kwam
dan de kndde zelve. Wanneer ïk, om mij een weg te banen, den
omtrek naderde van den knng, dien de kudde rondom mij gevormd
bad, dan sprongen de dieren door en over elkander en werd de massa nog
ondoordringbaarder. Het zou mij niets gebaat hebben, indien ik denaast-
bijzijnden met den kolf van het geweer doodgeslagen had en daar ik
op het laatst niet wist wat te beginnen, begon ik te schreeuwen en
met mijn geweer te zwaaijen; daardoor kwam ik ten minste een weinig
spoediger voorwaarts. Eindelijk bespenrde ik op zekeren afstand eene
schijnbaar grootere opening in de kudde. Ik trachtte mij met alle geweld
daarheen een weg te banen , maar hoe meer ik den rand van die
opening naderde, des te digter waren de dieren ineen gedrongen. Wat
was daar de oorzaak van F Er was echter geen tijd om lang te overleden
en ik drong dus zooveel mogelijk voorwaarts, tot dat ik eindelijk de
bedoelde plek naderde; de weg dien ik mij gebaand had, had zich on-
middelijk achter mij gesloten. Ik was jnist op het punt de wije
rnimte te bereiken, toen ik op eens in het midden daarvan en vlak
voor mij, een grooten, gelen leeuw ontdekte.
"Nu begreep ik, waarom zich hier een vrije plek gevormd bad. Daar
stond ik nu; de leeaw naauwelijks tien schreden van mij af en wy
beiden door een digteu drom apringbokken omringd.
-dbyGooglc
wik behoef u niet te Keggen, dat ik alles behalve op mijn gemak
was. Ëenige oogenblikken stond ik, zonder te weten, wat te doen.
Onwillekeorig greep ik naar mijn geweer, dat gel nkkiger wijs met ko-
gels geladen was.
wZoa ik op den leeuw schieten? Ik was op het punt .er toe over
te gaan, toen ik bedacht, dat hij met den rag naar mij gekeerd stond en
mij dus nog niet gezien of te» minste geen acbt op mij geslagen liarl-
Wanneer ik het ongeluk had hem slechts te wonden — ' en bij de rig-
ting, waarin hij tegenover mij stond, was dit waarBchijnlijk — wat
had ik dan te wachten? Een enkele sprong en ik was verscheurd.
«Terwijl mij dit te binueo schoot, trachtte ik zachtjes onder de kudde
terog te dringen en mij een uitweg in de tegenovergestelde rigting te
banen, toen ik achteruit ziende ontwaarde, dat de leeuw sich plotseling
omgedraaid had en met den staart gioote kringen in de lucht maaktf.
Tot mijn groot genoegen merkte ik echter tevens, dat de oogen van
bet grimmige dier niet op mij gerigt waren. Hij had een springbok
tot zijn offer gekozen en deed ccii verbazenden sprong naar bet dier.
Terwijl hij den trillenden bok in zijne klBanwen hield, legde hij zicli
op den buik , even als eene kat die een muis gevangen heeft. Daarbij
hield hij de oogen digt gesloten, even als wilde hij slapen. Ik wist
dat men onder znike omstandigheden een leeuw zonder groot gevaar
naderen kan, doch dit was niet noodig, want ik bad hem behoorlijk
onder het schot; deze wetenschap was het dan ook , geloof ik, die op dat
oogenblik de gedachte in mij deed opkomen om op hem ts schieten.
Mij dacht, het kon niet missen of ik moest hem dooden, want dege-
heele breede kop lag met de eene zijde vlak voor mij. Onwillekeurig
en ia korter tijd dan ik dit vertellen kau, had ik aangelegd en vuur
gegeven; ik wachtte evenwel ditmaal niet tot dat de rook van mijn
geweer opgetrokken zou ziju, maar spoedde mij in eene tegenoverge-
stelde rigting weg, waarbij ik trachtte zoo snel mogelijk eenige afdee-
lingen antilopen tusschen mijn persoon en de plaats te brengen, waar
ik het laatst gestaan had. N& eenigen tijd en met eenige moeite kwam
ik • buiten den troep antilopen en bevond mij niet ver van de |daats,
waar ik mijn paard gelaten had."
«Maar de leenw, hoe was het met den leeuw gegaan P** vroeg Ednard.
«Die was doodelijk getroffen. Toen ik een vetten hok in veiligheid
gehragt had, keerde ik naar het slagveld terug, en vond hem reeds
omringd door gieren , die op zijn dooden romp aasden.
-dbyGoogle
149
«Men kan denken, hoe heerlijk mij een stuk gebraden anlilopen-
vleesch smaakte. Ik hield nog een goed stnk voor den anderen dag over.
"'s Morgens viroeg zat ik weder te paard. Ik reed echter den gehee-
len dag zonder iets te ontdekken dan de eindelooze vlakte. Het
stof, dat mijn paard bij eiken stap deed oprijzen, verstikte mij bijtm.
Daarbij was de hitte ondragelijk. De stof, de hitte en de vermoeid-
heid veroorzaakten mij znlk een brandenden dorst, dat ik het me-
d^enomen water in eens opdronk. Ik was dna veroordeeld om verder
dorst te lijden.
#De zon ging ouder en de maan nam hare plaats in. In haar bleek
licht zette ik den togt voort, zoo goed als de vermoeidheid van mijn arm
paard het veroorloofde. Ik had daarbij bet oog onwrikbaar gevestigd
op den top van een berg, die zich op een aanzienlijken afstand ver-
toonde. Toen het begon te schemeren waren beiden, paard en ruiter,
volkomen nit^^pat.
«Ik berekende, dat ik ten minste tien mijlen gereden had en toch
was de berg nog ver van mij af. Zoodra het geheel licht geworden
was, kon ik hem duidelijk waarnemen en opmerken, dat hij aan de
ZDÏdzijde door eene diepe kloof van den top tot aan den voet als ge-
scheurd was. Aan de westelijke helling was echter nieta van dien aard
merkbaar en ik kwam dus op het vermoeden, dat in de zuidelijke kloof
water zijn kon. Ik slo^ dus den weg naar het punt in, waar die kloof
haren uitgang in de vlakte scheen te hebben. Toen ik den voet van
den berg meer naderde, ontwaarde ik eene ligt groene streep, die in
de bruine vlakte mttiep. Zij zag er op een afstand uit als eene lage
heg, waarachter hier en daar eenige hooge boomen stonden. Weldra
kon ik ontdekken , dat het een boscbje was van een soort van boomen ,
die alleen aan den oever van het water groeijen. Weldra knielden wij
beiden, mijn paard en ik neder, aan den oever van een riviertje van
kristalhelder water, waaruit wij beiden rijkelijk onzen dorst leschten.
"Wij hadden beiden, na znlk een langen, moeijelijken rid, rust en
voedsel noodig en ik besloot dos om den geheelen dag aan den oever van
dit riviertje te blijven. In de schaduw der boomen groeide een kort,
maar krachtig gras , waaraan mijn paard zich onmiddelijk te goed deed.
»Den volgenden morgen stond ik verfriacht en gesterkt op en over-
woog nu, in welke rigting ik mijn w«^ verder zon voortzetten. Aan-
vankelijk wilde ik den oever van het kleine riviertje volgen, doch liet
stroomde in eene zuidelijke rigting en deze was niet die, welke ik moeit
-dbyGooglc
150
imUan, om wéér op den re^n weg te komen; mijn pad liep naar bet
Ooaten. Terwijl ik daar zoo stond en den omtrek overzag , ontdekte
ik in die rigting een ligte rookzuil; het wbb dus klaarblijkelijk, dat
op de vlakte een vnor gestookt werd. — Hier moeten Boschjesmannen
of Hottentotten zijo, dacht ik. £en ander soort van menscheo in deze
woestijn, is ondenkbaar.
«Ik dacht niet lang na over hetgeen mij te doen stond. Vooreerst
doofde ik mijn vunr uit en bragt daarna mijn paard onder de boooicn,
ten einde het niet zoo spoedig gezien zou kunnen worden. Aan-
vankelijk was het mijn plan om de» oever van het riviertje te volgen
en den omtrek te verkennen. Bij nader inzien kwam het mij echter
raadzamer voor, den berg te beklimmen; kon ik van dit verheven stand-
pnnt nieta ontdekken , dan bleef mijn eerste plan nog altijd goed.
Op zekere hoogte gekomen , oiitwaside ik eene insnijding , een soort
van dal waarin het riviertje vloeide. Aan gene zijde daarvan lag de
wijde, vruchtbare vlakte ; alleen aan den eenen en wel aan den westkant,
vertoonde zich een groene gordel , waarop hier en daar mimosas ston-
den. In het midden van dien gordel kou ik een, soort van spleet in de
vlakte waarnemen, zijnde klaarblijkelijk de bedding van het riviertje,
nadat dit het genoemde dal verlaten had. Ik besloot het water te volgen
tot dat ik den rand van dit zonderlinge dal bereikt zon hebben , wn
het te verkennen. Iiangzaam en omzigtig , altijd onder de boomen
rondgaande , hoorde ik iet« mischen , dat veel van een waterval had.
Dit vermoeden vond ik , wat verder gekomen sijnde , bevestigd ; want
ik stond op eens aan den rand van eene klip , over welke het water
van het riviertje heen bruischte, om in eene aanzienlijke diepte neder
te vallen.
wDeze waterval leverde een heerlijk gezigt op; doch ik had op dit
oogenblik noch tijd noch lost om mij in zijne schoonheid te verdiepen ;
andere voorwerpen trokken mijne aandacht Verder op — ten Noord-
Westen van de piekwaar ik stond — ontdekte ik een bevallig, naar het
scheen goed bebouwd dal , dat met een weelderigen plantengroei prijkte.
Het was langwerpig eu aan den eenen kant doorhooge, steile rotswan-
den ingesloten. Naar mtjne gissing moet het ten minste zes engelsche
mijlen lang en mogelijk drie breed zijn. Ik bevond mij aan het ho-
ven-einde en kon het dos in zijne geheele lengte overzien. Beneden
in het dal kon ik duidelijk een klein meir waarnemen , van alle zijden
door hontgewaa ingesloten. Den omtrek van dit meir kon ik niet
-dbyGoogle
151
dewijl het ten deele door het geboomte ouzigtbaar waa ,
maar ik zag dat de rook, die straks mijne aandacht getrokken had,
ergens van den westelijken oever opateeg. Toen ik, langzaam voort-
gaande, ongeveer nabij het pnnt gekomen was, waar ik den rook ge-
zien had , bleef ik staaD en sloop beboedzaan tot aan den rand van de
kloof, mij steeds voorzigtig achter struiken verborgen houdende. Ein-
delijk vond ik een plekje waai ik een goed overï:igt kreeg. Kn wat
zag ikP Aan de overzijde van het lueirtje goed aangelegde omtuinde
kralen en verschillende bebouwde akkers en stukken weiland, waarop
paarden en rundvee weidden. Ik kon ook menschen binnen de omtui-
uingen waarnemen. Of het blanken waren , kon ik w^ns den af-
stand niet zien.
vNc^ andere voorwerpen trokken mijne aandacht i maar ik gunde
mij den tijd niet, er langer btj stil te staan, en spoedde mij verder,
om zoo mogelijk een weg naai deze ongewone oase te vinden. Na
een paar dnizend schreden gegaan te zijn , bereikte ik dan ook eene
{^aats, waar ik een weg vond, die klaarblijkelijk op het dal uitliep.
Naanweiijks was ik echter dien weg een klein eind opgegaan, of mijn
oog viel op een blinkend voorwerp. Ik raapte het op en wat denkt gij
wel dat bet wasP Ëen gouden kruisje, 't welk wij allen maar al tegoed
kennen. Ook maken de letters en het jaartal allen twijfel onmogelijk.
Hier is hef
Met deze woorden overhandigde de verhaler aan van Pijk een gouden
kruige. Deze werd doodelijk bleek en riep uit : "het kruisje van
Uagdalena T
De zendeling nam het hem uit de hand, bekeek het en riep mede
uit: 'goede hemel, hoe zonderling! Dat is mijn geschenk aan mijn
lieve Leeotje I"
Wij moeten hier met ons verhaal eenigen tijd terug gaan. Toen van
Dijk nog een welvarende boer aan de Kaap waa, ontving hij eena een
bezoek van zijn ouden vriend, den heer Marcus. De zendeling bleef
eenigen tijd bij hem en gedurende dit tijdsverloop werd een dochtenjo
geboren. De heei Marcos had dit kind gedoopt en het bij haren
eersten geboortedag een gouden kruisje ten geschenke gegeven, waarop
2ijn naam en die van bet mei»je gegraveerd waren. Dit kruisje had
het om den hals gehad toen het ongelnk gebeurde, dat den vader van
twee zijner kinderen beroofde.
Me» kan denken welk een' indruk deze gebeurtenis op de geheele
DigilizedbyGoOglC
152
femilie iiia»kt«. Vati Dijk xelf was door liet verhaal van deu jager in
hooge mate getroffen; vooreerst begon de oude woude weder te bloe-
den, en t«n andere, werd op eens de hoop in hwn geboren, dat de
verlorene kinderen nog in leven konden zijn. Konden zij niet in de
nabuarschap zijn van de plaats, waar het kruisje gevonden was? Of
had de roover of mootdenaat der kinderen het kruisje verloren en
was er hoegenaamd geen grond voor de hoop, die in zijn boezem was
beginnen te ontkiemen?
-ïEn wat hebt gij verder gezien, ga voort," zeide van Dijk.
De jager zag hem met een medelijdenden blik aan, reikte hem de
hand toe en sprak:
"Wees verzekerd, dat ik u gaarne meerdere en volledigere berigten
medegebrogt zon hebben , zoo ik niet gevreesd had , dat ik nooit
temg KOU keeren, wanneer ik mij verder waagde. Ik wilde bet ge-
beurde n<^ eens op mijn gemak overpeinzen en had mij daartoe naast
mijn paard neergelegd, toen ik eene zekere bevang op de vlakte
meende te bespeoren. Ik keek voorzigtig uit naar de hoogten, die de
kloof bezoomen en zag daidelijk, naar het mij voorkwam, welgewapcnde
mannen uittrekken, als gingen zij ten strijde of op de jagt. Ook kou
ik duidelijk roepen en antwoorden onderscheiden. Het waren geene
Hottentotten , welke ik hoorde, maar het was ook geen taal, zoo als
men ze hier in den omtrek spreekt. En toch kon, dacht ik, hier al-
leen aan eene kraal van Hottentotten of Boschjesmannen gedacht wor
den. In dezen stand van zaken achtte ik het niet raadzaam alleen
verder door te dringen, maar sloeg integendeel zoo voorzigtig mogelijk
den terugtogt in. Ik liet mij daarbij geheel aan mijn paard over, over-
tuigd, dat het den weg naar huis beter vinden zou dan zijn meester.
Mogelijk zou ik toch nog zoo spoedig niet bij n geweest zijn, zoo ik
gisteren middag Goliath niet ontmoet ware, want alle sporen in den om-
trek zijn door de springbokken onkenbaar geworden. Qoliath en ik
hebben afgesproken, dat hij bet door mij gestaakte werk voortzetten
zal. Ik toonde hem wat ik gevonden had en verhaalde al wat ik
had waargenomen. Nu kan hij te gelijk onderzoeken, of alles in den
omtrek rnatig en tevens, of mijn vermoeden jnist is, dat men in de
nederzetting, welke ik ontdekt heb, iets van het lot nwer kinderen
weet, welke ik nog altijd geloof dat in leven zijn.
"En daar ben ik nu, gezond en wel," zoo besloot Saul zijn lang
verhaal, "om met u, mijne vrienden te beraadslagen wat t« doen, bij-
DigilizedbyGoOglC
153
aldien Goliath biiiiien veertien d^en niet krag inogt keeren. Daur
hij ÏD de streek geboren ia, welke hij inoet verkeuiien, zal hij naar alle
wai: rsch ij olijk hei d meer uitvoeren daii wij mtt ons drieën en gevaar
loopt hij in geen geval, terwijl het mij den hale gekost zou hebben,
wanneer met de daad vijandelijkheden waren nitgebroken."
«Goed gezegd" antnoordde de heer Marcns; eerlijk en v<:rstandig,
wakkere Sanlus. Laten wij den nitslag aan onzen Heinelschen Vader
aanbevelen."
Allen knielden en vouwden <Ie handen tot het gebed.
DigilizedbyGoOglC
De zwerm sprinhhaneD.
ZESDE HOOFDSTUK.
NIEUWE BEPEOEVINGEN.
TB TIBEIITKBN.
Reeds ticnmalen was de zon sedert de terugkomst des jngers onder-
gegaan. Het hnisgezin van den boer zat weder bijeen, maar de oude
opgeruimdheid was verdwenen. Van Dijk had het hoofd vol en het
vertrek van den heer Jaoseu had eene leemte achtergelaten, die leven-
dig gevoeld werd. Voor zijn vertrek was echter in een familieraad
besloten , dat men een gemeenschappelijken verkenningstogt naar de paa
ontdekte nederzetting ondernemen zon, wanneer de Boschjesman binnen
veertien dagen niet teruggekomeo zon zijn, of wanneer zijne ontdek-
kingen van dien aard waren, dat van zulk een togt eenig reaaltaat te
DigilizedbyGoOglC
155
wachten wan. De logt zou door deu leeaweujager , raa Dijk en den
BoBcbJesmaii ondernomen worden en om niets te verzuimen , bood de
heet Jansen aan, om uit de naastbijgelegen boeren nederzetting een
daar wonenden ouden en vertrouwden Hottentot te zenden, die het
gezin gedurende de afwezigheid van den huisvader zon kunnen bijstaan.
Mogt Goliath voor dien tijd teruggekeerd zijn , dan zoo hij zich bij
den togt aansiniten, ten einde door zijne kennis van den omtrek tot
de bevrijding der geroofde kinderen mede te werken; ten minste, wan-
neer zij zich in de raadselachtige nederzetting mogten bevinden. Had
men maar eerst omtrent dit punt zekerheid gekregen , dan meende men
wel middel te zullen vinden, om hen door list of geweld weder in
banden te krijgen.
Zoo als gezegd, er heerschte eene sombere stemming. Ieder zette
zich' aan den avonddiach, maar niemand sprak. Eindelijk maakte
Bduaid de aanmerking, dat men den heer Jansen toch in alles miste.
Zijne ondervinding op een aantal reizen opgedaan, maakte dat hij altijd
iets wist te vertellen. De jager, die meende, dat niemand zooveel on-
dervinding had ata hij , ergerde zich eenigzins over dezen lof, den zm-
deling toegezwaaid, maar sprak aanvankelijk geen woord. Toen echter
de ander voortging met de uitgebreide ondervinding van den heer
Jansen te roemen, kon hij zich niet langer bedwingen. — «Ja, zeide
hij, 'hij heeft zeker meer gezien en ondervonden als gij met n allen,
maar ik denk toch nog wat meer beleefd te hebben dan de goede man.
Als hij eens e<me reis door de Sahara gedaan had zoo als ik, waarlijk
ik geloof niet, dat hij er levend afgekomen ware."
Het was een zwak van den ouden jager, dat hij voor iemand gehouden
wilde wordi<n , die overal geweest was en wie hom in dit opzigt kende ,
kon hem zeer gemakkelijk aan het praten krijgen. Hij voldeed dus
aan het eerste verzoek om het gebenrde op dien togt te vertellen en
begon aldus.
DK OROOTSTE WOESTIJN.
'Wij bevinden ons in Noord-Afrilca, midden in de Sahara, de
grootste woestijn der aarde. Zij is ongeveer 1000 uren lang en tas-
schen de 400 en 180 nren breed, bedragende hare oppervlakte nt^e-
noeg 100,000 vierkante mijlen, dna meer dan de helft van geheel
Enropa. De oppervlakte dezer woestijn is ongelijk, want zij is in het
DigilizedbyGoOglC
Oosten bergachtig, terwijl zij van Murzak tot san het Tead meir
door een heuvelketen van 1000 tot 1500 voe hoogte dootsnedcD
wordt. In het Noorden verheffen zich de Atlas en de bergen Tan den
Harndj. Eens bedekte de zee deze woeste oppervlakte en dooikliefden zee-,
monsters de golven , waar na de kameel door het gloetjende zand stapt
Toen later een gedachte schok der aarde, de wateren dwong hare oude
bedding te verlaten, heten zij nieta achter als met zontdeelen bezwan-
gerd zand eu naakten steen. Het eerste vult het westelijk gedeelte der
woestijn, de Sahel en strekt zich tusschen den mond van den Senegal
en kaap Bojadon, in den vorm van gevaarlijke zandbanken, tot diep in
den oceaan nit; het laafste vindt men als kale rotsen en woeste steen-
achtige vlakten in de oostelijke woestijn, de eigenlijke Sahara, waarvan
de nitloopers zich door de Koode Zee tot in Arabie en verder tot in
Ferzië en Hindostan uitstrekken.
ivln de Sahara rij7«n de naakte klippen, dooi diepe insnijdingen
(wadi's) afgebroken, steil omhoog; de verdiepingen zijn met grove kie-
zel gevuld, waarover de wind het stuifzand heenvoert. Ledigheid,
dorheid en hitte, is het karakter van deze woestijn. In het beweegbare
zand zoo min als op den kalen steen, kan eenig zaad onüciemen:
de dieren ontvlugten deze doodelijke oorden en alleen de mensch spoedt
zich in groote vereenigingen door deze zwijgende uitgestrektheid. De
brandende stralen der zon worden hier door niets getemperd. Zelfs de
tropische regenbaijen ontlasten sich maar zelden en onn^lmntjg op
dezen dorre» bodem, die soms in een geheel jaar niet eens door het
hemelwater gedrenkt wordt.
"Maar in deze zandzee , welke door de Arabier de Zee zonder water
genoemd wordt , vindt men hier en daar vruchtbare plekken , oasen
genoemd , vaar de palmboom groeit en de mensch zijne hutten geboawd
heef). Onder de klei en mergellagen, die zich onder het roodachtige
zand bevinden , vloeit op sommige plaatsen een rijkdom van water, welks
gemurmel men vernemen kan , als men met het oor op den grond gaat
liggen. Op andere plaatsen komt eene bron aan den voet van een
rotsgebergte te voorschijn en kenmerkt zijn loop door een verkwikkend
groen. Alle levende wezens die zich binnen den omtrek van de woestijn
bevinden, vindt men in deze oasen vereenigd en wat in de ledige zand-
zee rondzwerft, keert altijd tot hare bronnen terug. Hier groeit de
dadelpalm, de eigenlijke levensboom der woestyn, wiens voedzame en
smakelijke vruchten meuschen en dieren voeden en verkwikken. Door-
DigilizedbyGoOglC
157
nen en distelen, welke alleen de krachtige kakebeenen dei kameelen ver-
malen kunnen en die na eenige regenachtige dagen opschieten, strekken
zich 7er over de grenzen van de oasen tot iu de woeatijn uit. In den
omtrek van hare bronnen verzamelen zich de weinige dieren , welke hier
hon levensonderhoud vinden knnnen , raven, carthaagsche kippen , spring-
hazen en wilde ezels; sjakals en hjena'a zwerven des nachts aan hare
grenzen met een heesch geblaf. Alleen tie struisvogel en de vlugge
antilopen vertoonen zich hier en daar in de woestijn. Op de punten van
uitgang verzamelen zich de karavanen en trekken van het Noorden naar
het Zniden en van'het Oosten naar het Westen en dat sedert onheu-
gelijke tijden. Maar de woestijn zon ten eeuwigen dage eenzaam en
verlaten gebleven zijn, zoo niet de kameel, het schip der woestijn , den
mensch als een getrouwe hnlp gegeven ware. Er is nog een soort van
dromedarissen, hoog geschat onder de volken der woeHtijn, dat tot bet
doen van reizen gebruikt wordt , die spoed vorderen ; dit dier kan in
een draf tnaachen de veertig en zestig nren afleggen. Men noemt hem
£1 Heirie. De Arabier, die hem berijdt, moet een band om delende-
nen, de borst en de ooren dragen, ten einde de verhitte lucht, door
welke hij als een pijl uit den boog vliegt, hem niet duizelig maakt.
Deze ruiter rijdt in eene enkele week van Timboectoe naar Tafileh,
een afstand, waartoe eene karavaan vijftig reis- en vijf en zeventig rust-
dagen noodig heeft.
"De lengte van eene dagreis hangt af vau de legerplaatsen; gewoon-
lijk bedraagt zij een afstand van vier tot vijf mijlen. Als het zeer
heet is, ruat men bij dag en zet 's nachts de reis voort, waarbij men
zich naar de poolster rigt. Gewoonlijk gaat de karavaan met het krieken
van den dag op reis en neemt rust omstreeks den tijd van het namid-
da^ebed, zoo mogelijk kort bij de eene of andere hoogte, het liefst
bij eene bron. Kn als dan alles stil is , dan verzamelen zich de geloovige
aanhangers van den profeet en luisteren naar de bekende verhalen van
Sinbad den zeeman en van Alladdina tooverlamp en altijd met hetzelfde
geno^n. Soms heffen zij driestemmige gezangen aan, waarvan de me-
lodiën zwaarmoedig en eentoonig, doch niet onaangenaam zijn. Weldra
legt elk eich in zijne tent ter ruste en in de diepe stilte hoort men
zelfs het herkaaawen der kameelen en het snorken der slapenden iti
verafgelegen tenten.
«Zoo verloopt de eene dag in de woestijn even ab de andere, tot
dat eeaigo raven en kraaiieii de nabijheid van eene hiun in de zandze*.'
DigilizedbyGoOglC
158
verkondigen, even als sommige landvogels in den oceaan de nabijheid
van eilanden verraden ; eindelijk worden aan den verren gezigteinder de
toppen der palmboomen zigtbaar. Dan spoedt zich alles met verdub-
belden spoed naar het water en menschen en dieren lesschen hnnnen
dorst met lange teugen, alsof sij nooit genoeg zonden krijgen. Maar
welligt is reeds eene andere karavaan nabij de lang gewenschte bron
gelegerd en dan ontstaat er een bloedige strijd ; soms ook wordt de
karavaan door roofzuchtige stammen overvallen. Erger nog ia het als
de orkaan der woestijn, de gloeijende samnm of de doodelijke chamsim
waait. Laatstgenoemde wind is van een electrieken aard , duurt niet
lang, maar laat eene hitte achter van &H^ tot 40'' K. in de schaduw.
wDe samum is een gewone orkaan, doch die door de hitte van den
bodem, over welken hij heen giert en door de golven gloeijend zand,
die hij met zich voert , gevaarlijk en verderfelijk wordt. De dieren
worden wilden werpen hunne lading af; de mensch verliest alle energie,
verlamt en bezwijkt in den strijd tegen de hitt« , het zand en den storm.
De Karavaan.
Honderd mijlen ver in ?.ee is de samnm voelbaar en bedekt de zeilen
en het dek van de schepen met het fijne, roodachtig gele zand der
woestijn. De bodem der vlakte zelve, gelijkt bij zulk een storm
op eene opgeruide zee en de karavanen moeten in weerwil van den
hevigen wind, zoo spoedig mogetijk opbreken, om niet in de zand-
golven begraven te worden. Dikwijls waait de samnm dagen achter*
DigilizedbyGoOglC
159
een, het water in de lederen zakken wordt stinkend en oobinikbaar, en
bereiken de reizigers eindelijk eene oase, dan vinden zij de bronnen
daar aoma geheel verdroogd; in zalk een geval staat niets dan een
verschrikkelijke dood te wachten. Zoo voad eeiie karavaan, die zich
ïn het jaar 1805 van Timbuktoe naai Tafileth wilde begeven, de bron
niet meer waarop zij gerekend had; 2000 menschen es 1800 kamee-
len stierven van dorst I Van daar die hoopen geraamten en verdorde
lijken van menschen ea dieren, welke de wegen in de woestijn ken-
merken; vandaar dat men bijna overal hoog in de Incht gieren ziet
zweven, die op hunnen bait wachten.
"Zoodanig was het terrein , waarop ik met eene karavaan reisde. Op
vele plaatsen was de grond zoo bard als marmer; er waren geen sporen
van menschen of dieren te ontdekken. Zelfs de zwaarste stap liet geen
ïndrak achter. Glad als de spiegel van eene zee, die door geen wind
beroerd wordt, vertoonde zich de eiudelooze vlakte. Qeenheovel, geen
boom, geen struik waa er, om er zijn weg naar terigten; slechte naar
de magneetnaald kon de reiziger zich bewegen , even a1s op den wijden
oceaan. De stem van den wind, die over de vlakte gierde en de een-
toonige stap van den kameel, waren de eenige geluiden, welke hetoor
troffen. Zoo stapten wij op den barden grond voort en troffen slechts
na en dan holle wegen en kloven van geringe uitgestrektheid aan.
Be dorre wanden van deze kloven waren met armzalig kreupel-
hout begroeid, hoofdEakelïjk bestaande nit den tamarix orientahs,
rhamnus nabeca en de pistacia atlantica. Dit houtgewas verschaft
door zijne graauwgroene kleur op het roodbruine zand en den grijzen
kalksteen eene niet onaangename afwisseling, doch levert geen eetbare
vrucht op. 1d deze kloven verzamelt zich ook de weinige regen, die
soms in de woestijn valt, wanneer de weatewind des winters de wolken
Qit den Atlantiscben Oceaan naar de woestijn drijft. In den omtrek
■no deze waterpoelen wonen de paothet»; hjenas en sjakals loeren
op de kudde van den zwervenden Arabier of verzamelen zich des nachts
om den dooden dromedaris, die door de vermoeijenissen der woestijn
bezweek; slechts eene enkele maal zag men in deze akelige vlakte den
straisvogel voorbij snellen.
"Sedert twee dagen waren onze waterzakken ledig. Eeeds begon ons
een biandende dorst te kwellen, de dieren waren op het punt van te
versmachten en de menschen niet minder. Ik achtte mij verloren,
want ik voelde mijne krachten van lieverlede afnemen en zag het oogen-
11
DigilizedbyGoOglC
160
blik te gemoet, waarop ik midden in deze gloeijeode woestijn omkomen
zou, toen wij eindelijk eene bron aantroffen. Zij lag zoo verborgen,
dat wij ze niet gevonden zouden hebben, zoo niet het instinct van
onze kameelen haar ontdekt had; deze dieren gevoelen den vochtigen
luchtstroom reeds van verre. Het is onmogelijk de verrakking te be-
schrijven, waarmede wij het water uit de rotsspleet zagen vloeijen.
DigilizedbyGoOglC
161
Allen laafden wij ong naar hartenlust en toen elk zich verfrischt had,
dcenkten wij onze kameelen , doch het duurde zeei lang voor zij ge-
noeg hadden.
vDenzelfden dag ontmoetten wij de groote Mecca-karavaan , heleend
onder den naam Bakeb. Zij bestaat groot«ndeels uit gdoovigen , die
het graf van den profeet bezoeken en daardoor den naam van hadschi
(pelgrim, heilige) verwerven , op deze wijze hun handelsbelang met de
godsdienst verbindende.
«Soms treft men ook wel een andere soort van karavaan aan, de
Nedscha; zij bestaat uit een geheelen volkstam die door de woestyn
trekt. Het is als 't wate een reizend dorp. Bij zulk eene sloot mijn
reisgezelschap zich aan en met haar trokken wij door het westelijke
gedeelte der woestijn (Sahel.) Deze streek is in het algemeen nog
armer san water dan de eigenlijke Sahara.
«De rand der woestijn, waar de oceaan van zand en die van
water zich vereenigen, wordt van de zuidelijke grenzen van Marocco
af tot aan de oevers vsn den Senegal en Diotiba, door de Mauien en
Monselroins bewoond; een fanatiek volk van berberache afkomst en
hevige vijanden van de Christenen.
«Ten zuiden van de oasen der Hauren ligt, omringd door het zand
der woestijn, de Nt^erstad Timbuctoe, de voornaamste stapelplaats van
het handelsverkeer tusschen de Atlas-landen en westelijk Soedan. De
geheimzinnige sluijer, die deze stad zoo lang bedekte, ia door zekeren
Caitle; opgeligt. Toen deze in het jaar 1828 haar bezocht, vond hij
zijne hoi^ gespannen verwachting niet verwezenlijkt. De stad is
doodsch en bestaat uit een aantal verstrooid liftende kleine huizen;
hare twaalf duizend inwoners vinden hnn bestaan alleen in den tos-
schenhandel. Bijna wekelijks komen daar karavanen aan, die voor de
stad hare tenten opslaan en weldra weder vertrekken.
«Oostelijk wordt de Sahel-woestijn bewoond door den Beiberstam
der Toeariks, een talrijk volk, welks klenr min of meet zwart is, naar-
mate het kankasische of bet negerbloed de bovenhand heeft. De ooste-
lijke woestijn, de eigenlijke Sahara en naar den kant van Egypte de
lybische genaamd, begint met het land Fezzae, een groot oasen-land,
dat zich van de Nootdknst diep in het Zuiden uitstrekt en de natuur-
lijke bmg naar Soedan vormt
oHet land Foer (Darfoer) wordt sedert ruim honderd tachtig jaar door
Berbers bewoond, welke de oorspronkelijke negerbevolking tot onder-
n*
DigilizedbyGoOglC
162
daoen eu slaTen gemaakt hebben en de st&d Cobbe alleen bewonen.
Hier vereenigen zich alle karavaneD tnaachen Soedan en Kairo, be-
staande artms uit 15,000 belsden kameelen en 72,000 slaven. Ten
Noorden loopt haat weg door de oase Selimeh en door de grooteoase
in vijf en veeitig dagen tot Sionth aan den Nijl. De laatste oase in
het Noorden is Siwah, waar, nabij de ^nnebron, de van onds be-
roemde tempel van Jnpiter Ammon stond. Ten westen van Siwah ligt
de oase Aadschila, rijk in dadels, reeds ten tijde van Hetodotus we-
gens haren yoortreOelijken amaak bekend. Tuaschen de verachillende
oaaen zwerven Bedoumen, die overal hunne ligte tenten opslaan, waar
zij voeder voor hunne kudden vinden en door geen sterker volk ge-
stoord worden."
De leenwenjager staakte voor een oogenblik zijn verhaal, om adem
te scheppen, alvorens een tweede te beginnen, toen zijn oog dat van
den boer ontmoette, die sedert eenigen tijd met alle aandacht een
vreemd verschijnsel aan den horizon waarnam. Het scheen aanvankelijk
een ligte rook te zijn , even als of de vlakte op een verren afstand in
brand stond.
Kon dit in de daad het geval zijn P Had iemand het hontgewas in
brand gestoken of was het maar een stofwolk? De wind was bijna
niet sterk genoeg, om zooveel stof op te jagen en toch scheen het
niets andeis te zijn. Welligt werd de stofwolk ook veroorzaakt door
een troep verhuizende springbokken. De wolk toch strekte zich van
lieverlede wijder uit, zoodat zij eenige mijlen lang scheen te zijn en
van Dijk wist, dat deze dieren soms in kudden trekken, die eene
oppervlakte van verscheidene mijlen beslaan.
Hij hield nog altijd het oog op dit vreemd verschijnsel gevestigd,
dat al hooger en hoogei klom en eindelijk de gedaante van eene rood-
achtige wolk aannam. Zij kwam uit het Westen opzetten en verduisterde
reeds de ondergaande zon. Was die wolk soms da voorbode van een
onweder? Maar daar zag zij er toch niet naar uit. Op eens bedekte
zij de runderen, die op de weide graasden en men zag deze verschrikt
heen en weder rennen.
Nu b^n de boer ernstig ongerust te worden. Een kreet van schrik
DigilizedbyGoOglC
163
lokte de oods ial&ndsGhe noaw uit de woning. NaanweÜjks had
deze de wolk gezien, toen zij mede, verBohrikt en toch met een zekere
oitdrnkking ran blijdBchap nitriep;
#0 bsasi Daar komen de sprinkhanen I O wee, de sprinklianen I —
de sprinkhanen 1"
«Ach ja, de sprinkhanen! gij hebt gelijk," zeide vau Dijk. Die
zooderliage wolk was niets meer of minder dan een zwerm spriakha-
nen l Tot dusver had niemand, behalve de jager, de onde Inland-
sche vionw en de afwe^iige Goliath, zoo iets bijgewoond. Van Dijk
en de zendeling hadden wel is waar dikwijls sprinkhanen gezien, maar
altoos in een gering aantal en van verschillende soort; want er zijn
in Znid-Afrika zeer vele soorten van dit insect.
Maar die soort, weike zich nu vertoonde was de echte, gevreesde
sprinkhaan. De onde vrouw kende hem zeer goed en bare dikke
lippen plooiden ouwillekenrig zich tot eene uitdrukking van vreugde;
«snt deze wilde stammen zien een zwerm ajoinkhanen met evenveel
blijdschap naderen, als de schotsche visschera een school haringen.
Ook de honden begonnen te blaffen en eprongen in het rond, als of
zij op de jagt zouden gaan. Zij kennen deze insecten door hun in-
atinct en verhengen zich over hunne nadering, even als de Bosobjes-
mannen; want Boschjesmannen en honden verslinden de sprinkhanen
met denzelfden smaak.
Op het vernemen dat het sprinkhanen waren, bekwamen allen eeni-
geimate tan bunnen schrik. Zelfs van Dijk scheen er aanvankelijk
weinig om te geven. Op eens echter namen zijne gedachten eene an-
dere rigting. Hij sloeg het oog op zijne maïs- en boekweit-velden , op
zijn moestuin , en zijne gerustheid maakte plaats voor een levendige vrees.
Hij heriDneide zich nu welke verwoestingen deze insecten aanrigten,
als zij ergens nedervallen, en wie waarborgde hem, dat zij dit niet op
zijn land souden doenP
De boer bad ook alle leden om ongerust te zijn. Wanneer de zwerm
in de daad op zijne velden nederkwara , dan — vaarwel , alle hoop op
een goeden oogst 1 De millioenen en nog eens millioenen zouden bin-
nen weinige oogenblikken allee afgekuaagd hebben.
Allen stonden den zwerm met een pijnlijk gevoel waar te nemen-,
hij scheen npg een halve mijl verwijderd te wezen.
Evenwel bestond er nog een straal van hoop voor den armen boer.
Er waaide een Noordenwind en de zwerm bevond zich juist ten Westen
-dbyGooglc
van de kiaal. De zweim was Dit het Nootden gekomen, zoo als dit
in het znidelijke gedeelte van Afriks bijna altijd het geval is
Daai evenwel juist ten Noorden van zijn land geen sprinkhanen te
zien waren, had hij eenige hoop, dat de zweim voorbgtrekken zon,
zonder zijn gewaR schade te doen. Overigens vertoonden zich een aan-
tal vogelen in de lucht Men zag den bruinen orikee met langzamen
vleugelslag nader n; hij is de grootste gier, dien Afrika oplevert; de
lammergier volgde hem en ook de kafieradelaat, alsmede havikken, val-
ken, raven en kraaijeii in alle grootten en kleuren. De sprinkhaan-
vogel was echter het talrijkst vert^euwoordigd. Duizende van die vo-
gels, die ongeveer de grootte van eene zwaluw hebben, schoten voort-
durend onder de insecten en fladderden dan met een slagtoffer in den
bek weder in de hoogte.
De zweim bewoog zich meer en meet in eene znidelijke rigting en
men kon duidelijk merken, dat hij van lieverlede daalde.
. «Zij zullen d«i nacht hier doorbrengen en dan zal ik er eenige zak-
ken vol van halen," zeide de oude inlandsche vronw. die eene
bartstogtelijke liefhebster van sprinkhanen waa. «Zonder de zon kun-
nen zij niet vliegen; het wordt nu te koel. Tot morgen ochtend toe,
zijn zij zoo goed als dood."
Eenige minuten later was de donkere nevel, die den blaanwen rand
des hemels bedekte, niet meer te zien, maar op een a&tand zag de
vlakte er uit, als of er een vnar over been gegaan was. Zij was ge-
heel met de insecten bedekt, waardoor zij, zoo ver betoog reikte, een
zwart voorkomen had.
Yan Dijk dacht nu weder aen zijn vee, dat men nc^, hoewel on-
dnidelijk, op de met sprinkhanen bedekte vlakte heen e» wéér loopen zag.
vLaat de koeijeu nog maar een poos vreten, baas," zeide de oude
vionw-
"WaaromP" antwoordde van Dijk, vziet gij dan niet dat de weide
geheel met sprinkhanen overdekt isP"
«Dat meen ik ook, baas; ze moeten nog een poos sprinkhanen vreten.
Die zijn veel beter veevoeder dan gras," zeide de vrouw.
En waarlijk, het vee verslond de sprinkhanen met den grootsten
amaal;, zoo dat het waarschijnlijk veel moeite gekost zoo hebben om
het naar de kraal te drijven , indien niet het verwijderde gebrul van een
leeuw en het klappen van de zweep het een weinig gewilliger gemaakt
had. Eindelijk lieten zij zich binnen de omheining opsluiten.
DigilizedbyGoOglC
De oude vrouw vooizag zich van een zak eu kwam weldra met een
vracht sprinkhauen terug.
Men kan ligt be^ijpen, dat de arme boer een onmstigen nacht door-
brsgt. Hij ging van tijd tot tijd eens naar buiten, om zich te ver-
gewissen, of de vind ook veranderd was.
Ook de andere bewoners der nederzetting konden slechts nu en dan
een oog sluiten. Men sprak bestendig met elkander, eu gelijk te den-
ken is, over niets dan over de sprinkhanen. Onze vriend Ssul was
met de natuurlijke geschiedenis van deze insecten reeds bekend.
«Zij komen uit de woestijn," zeide hij. «De eijeren , waaruit zij
voortkomen , liggen in het zand , tot dat er regen valt en het gras te
voorschijn kooit Daii worden de eijeren door de zon uitgebroeid en
het jonge insect voedt zich gedurende den eersten tijd van zijn leven
met dit gras. Zoodra dit verteerd is , zijn zij gedwongen te verhuizen,
om elders voedsel te zoeken."
«Ik heb wel eens gehoord," viel Ddnard den jager in de reden,
«dat sommige boeren groote vuren rondom hunne landerijen branden,
om de sprinkhanen daarvan af te houden. Ik kan evenwel niet ge-
looven, dat dit helpen zal, daar zij vleugeb bezitten en met gemak
over het vuur heen kannen vliegen."
«Het vunr," antwoordde de man, «wordt aangestoken, om de jonge
sprinkhanen te beletten op het bebouwde veld te kruipen. Deze heb-
ben namelijk nog geen vleugels, maai slechts poten. Zij zijn de zoo-
genaamde loopers, en zijn niet ODgelijk aan kleine zwarte kikvorschen.
Eerst later komen de vleugels te voorschijn en alsdan gaat hunne
zwarte kleur in een ligt bruin over. In dezen vorm ia het insect soms
nog schadelijker dan wanneer het zijn volkomen wasdom bereikt heeft.
Zij bewegen zich in een en dezelfde rigting voort. Wanneer zij over
breede , snelsttoomende rivieren willen trekken , komen zij bij millioenen
om het leven en drijven naar zee. Zij laten zich evenmin door vuur
als door water in hun togt stuiten. Millioenen n:ogeu verbranden,
doch eindelijk wordt het vnur door hunne ligchamen uitgedoofd. De
voorste gelederen van den zwerm offeren zich in diervoege op en ma-
ken zoodoende eene brug, waarover de volgende hunnen weg veilig
voortzetten. In die streken van Afrika, waar de inboorlingen zich met
den landbonw bezig houden, jaagt hunne nadering iedereen schrik aan;
doch daar waar men zich alleen met de jagt en de veeteelt onledig
houdt, worden zij met gejuich begroet. Men begeefl zich dan met zak*
DigilizedbyGoOglC
168
ken en soma met pakosseu op we^ om sprinkhanen te zoeken en naar
de dorpen te brengen, waar men ze bij honderd dnizenden droogt en
even ala bet graan zoldert."
irDe vliegende sprinkhanen," merkte de heer Marcus san, 'Bchijnen
minder eene bepaalde rigting te volgen dan hnnne jongen. Welligt
dat de eersten van den wind afhangen. Het gebeurt niet zelden dit
zij door dezen in zee gedreven worden, waar zij dan in groote men^te
omkomen. Men heeft ben aan de kast soms bij honderd doizenden
aan strand zien spoelen."
"Hottentot niet bang voor sprinkhaan," zeide de onde slavin, «Hot-
tentot beeft geen maïs, geen boekweit — niets, niebi wat sprinkhaan
eten kftn. Hottentot eet zelf sprinkhaan — wordt vet daarvan. Alles
eet sprinkhaan — alles wordt vet in den sprinkbanentijd. Hoezee,
de sprinkhaan 1"
Deze aanmerkingen waren in hare soort zeer jnist. Bijna alle in
Zoid-Afrika bekende dieren eten den sprinkhaan. Bij veracbeidene vol-
ken van dit werelddeel ondergaan ze eene toehereiding voor men ze
eet, en de oade vronw was dan ook den geheelen avond bezig de door
baar opgezamelde insecten gereed te maken.
Eerst verden zij gedurende een paar aren zeer kort afgekookt,
waarna men ze liet nitdampen en droogen, om er vervolgens de poten
en vleugels af te blazen. Daarna strooide men er een weinig zout op.
Ieder proefde eens van dit vreemde geregt en de kinderen vonden dat
het niet kwaad smaakte.
Midden in den nacht ging de boer nog eens naar buiten , om naar
den wind te zien; toen hij terugkwam werd de deur gesloten en
langzamerhand geraakte ieder in de rust
De boer zelf sliep wel het minst en was dus blijde, toen de eerste
lichtstraal door het kleine venster in zijn vertrek diong. Hij stond
op en begaf zich naar buiten, om de trenrige zekerheid te krijgen,
dat de wind naar het Westen geloopen was en vrij sterk waaide. Ge-
heel ter neergeslagen en moedeloos keerde hij haiswaarts. Het was nu
zoo goed als zeker, dat zijn oogst vernield zon worden; alleen een
koele of regenachtige dag kon hem redden.
In beide gevallen moesten de sprinkhanen blijven waai zij waren,
want bij koud of nat weder kunnen zij niet vliegen. De wind zon in
dien tijd knnnen omloopen. Helaas, ijdele wensch ! Vergeefsche boopl
Een half uur later ging de zon met afrikaanschen glans op en hare
DigilizedbyGoOglC
167
heete, achains op het leger sprinkhanen vallende stnlen, wekten de
millioenen nit hareii slaap op; weldra verhief de zwerm zich en werd
door den wind in de rigting gedreven, waar het land van den armen
boer lag.
Twee oren achtereen dunrde de togL Gedurende het grootste ge-
deelte van dien tijd was van Dijk met zijne hnisgenooten bij gesloten
deuren en vensters binnen 'shais gebleven, om eene onaangename aan-
raking met deze gasten te ontgaan; want als de wind wat sterk is,
vliegen zij de mênBchen soms zoo hevig in bet gezigt, dat men er
nog lang een pijnlijk gevoel van heeft.
'Nsk verloop van dien tijd ging van Dijk eens naar bniten. Het
digtste gedeelte van den zwerm waa voorbij. De zon scheen — maar
niet meer op groene velden en boomen! Ër was geen grashalm, geen
blad meer te zien; zoo er een vanr over de aarde gegaan ware, dan
bad ze niet naakter kunnen zijn.
ff Weg t alles weg!" zeide hij, met een diep bewogen stem. Mijn
God , awe hand ligt zwaar op mij V
«Wees niet bedroefd, vadertje," werd hem met een lief stemmetje too-
gefluisterd; «wij leven immers allen nog en zijn allen nog bij elkander 1"
Te gelijk voelde hij, dat een kleine, zachte hand op zijn scboader
gelegd werd. Het was die van zijne Maria. Toen was hij te moede
■alsof een engel hem aangeraakt had. Hij nam het kind in zijne ar-
men en drukte het teeder aan zijne borst. Het hart was hem ligter
geworden.
vBreng mij den Bijbel," zeide hij tot Eduard. Het boek werd g&-
brsgt en opgeslagen. Vader Marcos las een toepasselijk kapittel voor
en toen hij bet weder digt gedaan had, hieven allen een psalm aan. Ten
slotte knielden zij neder en de zendeling ging met een plegtig gebed voor.
Zoo groot is de invloed der gelatenheid en der onderwerping aan Goda
bestuur op het menschelijk hart. De man gevoelde echter dat hij nu
ook handelen moest, want alles in den omtrek was afgeknaagd en kaal.
Hoe ver het tooneel der verwoesting zich nitstrekte, kon hij niet gis-
sen , maar de jager herinnerde hem dat de ramp , die de sprinkhanen
teweeg bragten , zich soms over eene oppervlakte van honderd vierkante
mijlen uitstrekte. Het waa daidelijk, dat hij in zijne t^nwoordige
kraal niet langer blijven kon. Zou hij te paard stijgen en met Saai
eene nieuwe weide gaan zoeken P Of was het niet beter, zoo hij
liet inspannen en onmiddolijk met al wat hij bezat vertrok?
DigilizedbyGoOglC
168
Hij besloot tot bet laatste. In allen gevalle was hij genoodsaakt
zijne voonplaat« elders te vestigen. Oiider Kiilke omstandigbeden kon
er natuurlijk vooreerst niet aan gedacht worden om naar de verlorene
kinderen onderzoek te doen. Bovendien was de oude Goliath ook nog
niet teruggekeerd. Men kou onmogelijk op hem vachten en besloot
daarom teekena achter te laten , waardoor de Boacbjesman zich niet
vergissen kon in den weg , welken zij hadden ingeslagen.
De Sprinkhaan.
DigilizedbyGoOglC
Eene geTa&rlQke ontmoeting.
ZEVENDE HOOEDSTUK.
TWEEDE UTTTOGT VAN DEN BOER MET ZIJN HUISGEZIN.
DM CITTOQT. -
SI LiBcn nr SBB \i
TOT DB KATVDBLIJUI
TBSllTBV LEeBBPLAlTS.
Den tweeden morgen na het gebenrde was alles bereid om te vertrekken.
Een groote wagen, zoo als men ze alleen aau de Kaap vindt, stond
aan den eenen kant van het hnis gereed. Terwijl Simson twaalfossRn
inspande, «as van Dijk met zijn huisgezin en met zijne kinderen on-
ledig met het opladen van allerlei hnisraad en werktnigen. Dit kostte
niet veel moeite. Binnen ongeveer een unr was de wagen geladen,
waren de ossen ingespannen, de paarden gezadeld en was alles tot bet
vertrek gereed gemaakt.
Tot dit oogenblik toe was het eenige streven van den boer , om zoo
spoedig mogelijk weg en aan de naakte woestijn te ontkomen. Maar
DU werd het noodig om er eens over na te denken , welke rigting men
ZOQ kiezen. Aanvankelijk helde hij er toe over, om den weg naar de
OigilizedbyGoOglC
170
hoofdncderzettiog in te alaui. Hij bedacht echter nog in tijde, dit
de Bprinkhanes jniat in deze rigting verder getrokken mren — «elligt
hadden zij ook die strekea verwoest
Het was dna een groot waagstnk dien weg in te alaan. Even on-
mogelijk waa het naar de streek te trekken, waar de jager bij zijne
huUte rondzwervingen het kiniBJe van Magdalena gevonden had. De
spriokhanen waren nit dien hoek gekomen en hadden ongetwijfeld de
vlakte ook daar uren ver vernield; bovendien moeet men op weg daar
heen eene woeste atreek door, van welke de jager jnist niet veel goed»
gezegd had.
Tan Dijk kon niet lang in twijfel staan; hij kon alleen in eene
weateiijke tigtiag trekken. Hetgeen hem nog te meer in dit plan ver-
sterkte, waa, dat hij meer in die streek geweest was, bij gelegenheid,
dat hij naar eenige w^geloopene koeijen zocht.
Simson kreeg dus bevel dien weg in te slaan. De nienwe voerman
sprong vlag op den bok , klapte met zijne geduchte zweep en reed de
vlakte op. De mannelijke huisgenooten zaten reeds in den zadét en
dreven met behulp van de honden de osaen en schapen voor zich uit.
Maria en de inlandsche vrouw zaten naast Simson op den bok van
den wagen en een tamme springbok keek met zijne groote , ronde ,
slimme oogen nieuwsgierig onder de huif van den wagen uiL
Een laatste blik op zijn verlaten kraal werpende , reed de boer den
wagen na. De meeste voorspannen in Zuid-Afrika worden door een
drijver bestuurd. Goliath en Simson hadden echter dikwijls zonder
eenige andere huip dan hun lange zweep, vele mijlen ver gereden-
Het vreemde voorkomen van de geheele streek seilert de sprinkhanen
er door waren gekomen , had de oasen echter schuw gemaakt , terwigi
deze insecten bovendien alle paden en sporen badden onkenbaar gemaakt.
. Van Dijk zelf bad moeite den weg te vinden , terwijl Ednard meestal
naast de voorste trekossen liep.
De boei was gekleed zoo als al de menschen van zijn soort. Hij
droeg een wijden lederen broek, een soort van wijd jaglbuis, daaronder
een vest van recvel , een vilten hoed met een breedeo rand , schoenen
van ongelooid leder, onder de boeren bekend als veldschoenen en als
zoodanig zeer gezocht Over zijn zadel lag de karos , een dek van
luipaardenvel en op zijn schouder droeg hij een zes voet lang geweer
met een oudecwetsch slot Ouder zijn linker arm hing een wijde kruid-
boom , waarin niet minder dan zes pond kruid geborgen kon worden.
DigilizedbyGoOglC
171
Een weitasch van luipaarden rel , een groot jagtmes en een meeTBchni-
rnen pijpi die aan een bandje hing, voltooiden zijne uitrusting, velke
met geringe afwijkingen ook die van het overige gezelschap was. Wat
Simaon betreft — zijne geheele kleeding bestond uit een oude lederen
broek, een gestreept hemd en zijn karos.
Volle tien mijlen in den omtrek was de vlakte volkomen afgeknaagd.
De zon scheen gedurende den dag zeer belder, bijna Ie helder, want
hare stralen waren zoo heet, als binnen de keerkringen. De hitte zou
zetfa ondragelijk voor de reizigers geweest zijn, zoo de wind niet vrij
sterk geweest ware. Ongelukkig moeaten zij er juist tegen in en de
droDge karroes zijn nooit zonder stof. Het voortdurend springen der
sprinkhanen met hunne millioenen ligte poten, had de bovenste aard-
korst losgemaakt en nu joeg de wind het stuf in de hoogte, i^e ka-
ravaan was meestal in digte stofwolken gebuid, die de reis niet alleen
onaangenaam maakten, maar zelfs belemmerden. Beeds badden zij meer
dan vijftien mijlen afgelegd en nog altijd bedekte het zwarte spoor
der sprinkhanen de vlakte. De boer begon eindelijk te gelooven, dat
hij juist in de rigting trok, welke de sprinkhanen genomen hadden.
Deze gedachte verontrastte hem niet weinig en met een kommervol
gelaat keek hij onophoudelijk rond over de uitgestrekte vlakte. Een
luide kreet van den scherpzienden voerman bragt een gevoel van blijd-
schap te weeg. Hij zag gras en eenig geboomte. Zij waren er nog
wel een mijl van verwijderd, maar de ossen begonnen harder teloopen,
als of zij het frissche gras reeds roken. Ue mijl werd afgelegd en zij
bereikten eene weide. Hoewel het gras zeer schraal stond, was het
toch voldoende, daar men niet verzuimd had nog eenige zakken met
sprinkhanen mede te nemen, welke, zoo als reeda gezegd is, door bet
vee met graagte gegeten wordt Daar allen door de afgelegde dagreis
en de ontroering der drie vorige dagen afgemat waieu , besloot men
hier op te houden, hoewel men nog pas een halve dagreis afgelegd had.
Ook den votgetiden dag legden zij weinig meer afstands af De zon
was reeda onder, toen zij stil hielden, om uit te spannen. De paar-
den werden aan de wagens vastgebonden. Voor de ossen, koeijen,
achapen en geiten had men eigenlijk eene kraal moeten maken, dooh
daar er geen hout voorhanden was, liet men het vee loopen waar bet
wilde. Allen stelden zich gerust met de gedachte, dat er geen weide in
de nabijheid waa, waardoor zij konden verlokt worden en men koea-
terde dos de boo}, dat zij zicb niet ver van het vanr verwijderen
DigilizedbyGoOglC
172
zonden, 't welk men den geKeeten nacht nanhield. Toen eyenwel de
dag aanbrak en de Teisigers de dieren zochten, was er geen os meer te
zien. Al de mannen stegen te paard, om het vee te zoeken.
Mea volgde het spoor een paar mijlen ver. De ossen waren langs
den weg, dien men bad afgel^ naar de verlatene kraal ternggekeerd.
De ossen in te balen, scheen onmogelijk, daar nit het spoor bleek,
dat zij reeds ïn den voornacht op weg gegaan en waarschijnlijk reeds
op de verlaten weide tetog waren.
Dit was alles behalve bemoedigend. Het zou eene vergee^he moeite
geweest zijn de vlngtelingen na te rijden en toch, hoe zon men den
wagen zonder trekossen naar de bron brengen P Na ees kort overleg,
werd besloten, de paarden voor den wagen te spannen, om hem naar de
bron te trekken.
«Wij knnnen ze immers later halen ," zeide van Dijk ; «bovendien is
het veel beter, zoo wij ons eerst naar de bron begeven en als de paar-
den wat nitgemst hebben, de oasen gaan halen."
Zoo gezegd zoo gedaan. Men spande de paarden in. Zij hielden
zich voortreffelijk. Hoewel het tuig niet alleen onvolledig was, maar
ook niet goed paste, trokken zij toch het voertuig verder, als of er
geen enkele riem aan ontbrak. Na weinige uren kwamen de reizigers
door een schoon , klein , graarijk dal en eer zij tien minuten verder
waren, bielden zij bij een koele bron stil. Weldra was een helder
vnnr ontstoken, bij hetwelk de reizigers hunnen maaltijd gebruikten,
terwijl de paarden zich aan het malsche gras te goed deden. In deze
vruchtbare streek was hout, water en gras genoeg om vele honderd
ataks vee te weiden. Van Dijk kon geen beter weide wenachen en
ware hij zoo gelukkig geweest, zijne ossen en koeijen bij zich te heb-
ben, dan had hij alle reden gehad om te vreden te zijn. Maar wat
had hij aan deze uitmuntende weiden zonder vee!
«Het is beter , dat de ossen ' veggeloopen zijn ," zeide Berthold ,
vdan dat zij een ander ongeluk gekr^n hadden ; daar zij evenwel in
allen gevalle naar de oude kraal zijn , zoo kunnen wij ze terughalen.
Het zou erger zijn wanneer hnn een ongeluk overkomen ware , zoo als
mij met mijne runderen voor eenige jaren gebeurd ia.
«Ik was in het gebergte van Lingoeass , waar ik veel last had van
de tsetsvlieg. Nog geen veertien dagen had ik daar gejaagd , toen
ik tot mijn schrik merkte, dat mijne paarden en trekossen ziender
oogen magerder werden ; zij werden van dag tot dag slechter en weldra
DigilizedbyGoOglC
173
stierr het eenestak vee voor het andere na. Eindelijk h&d ikernaan-
welijka zoo veel overgehouden , dst ik een wagen voortkrijgen kon. Hier-
door werd mijne reia zeer vertraagd, daar ik steeds maar een enkelen
wagen van de plaats brengen kon en dan het bijna half doode vee terng
moest zenden , om een anderen wagen te halen.
vQp zekeren dag werd ik in dezen verachrikkelijken toestand door
een onweder overvallen. Ik had den tweeden wagen met de grootste
inspanning gehaald, maar het waa het laatste, wat de arme oasen doen
konden ; zij gingen allen liggen en stierven. Mijn toestand was aller-
treurigst; bij mijn vertrek had ik tien paarden, twintig ossen en vijf-
tien honden. Eenige maanden later, was alles dood; hyenas en gieren
aasden op hnn overschot en hunne geraamtes kenteekenden den weg,
langs welken wij gekomen waren. Zij wareu allen door den iiteèk
v«n de vliegen omgekomen. Nooit za! ik vergeten, met welk een ge-
voel van dankbaarheid ik de bekeerde inboorlingen ontving, die mij
met een aantal trekossen door dr. Livingston te gemoet gezonden wer-
den en nog juist in tijds kwamen, om mij te redden."
Onder zulke gesprekken gebruikte men den avondmaaltijd. Nadat
de paarden behoorlijk gevoederd waren en uitgerust hadden , begaven van
Dijk, iSanl es Simsoa zich op weg, om het rundvee te zoeken, terwijl
de heer Marcus en de moedige Ednard in de legerplaats bleven.
De drie mitera spoedden zich zoo veel doenlijk voorwaarts; zij had-
den besloten den geheelen nacht door te rijden , om zoo mogelijk de
kraal nog voor het aanbreken nu den dag te bereiken. Op hetlaatate
punt waar nog gras was, ontzadelden zij hunne paarden en lieten xe
maten. Na verloop van een nur zetten zij de reis voort en reden den
geheelen nacht door.
De dag brak juist aan, toen zij de oude nederzetting weder in het
oog kregen. Zij had een zonderling voorkomen. (3een van drieën zou
de kraal herkend hebbeu. Eene rei dieren, die er nit de verte gezien,
vreemd uitzagen, schenen boven op het dak en op de omheiningen
van de kraal te zitten. Toen zij nader kwamen zagen zij dat het gie-
ren waren. Het was middelerwijl volkomen dag geworden en de vogels
bannen zich te bewegen. Zij klapten met hunne grijze vleugels ,
vlogen van de muren af en zetten zich op verschillende punten rondom
het huis neder. Toen de rnitets nader kwamen, vlogen deze vuile vo-
gels weder op en nu werden een twintigtal doode, half afgeknaagde
runderen zigtbaar. Het waren de weggeloopene oasen van den armen
DigilizedbyGoOglC
boei. Geen eokde was in liet Ictcd geblereii. Wat de oorzaak van
hnn dood was, bleef niet lang een raadsel; men ontdekte verschillende
Bporen van leeuwen, hyenag en ajakals. £r moest een grootc troep
van die dieren in de kraal geweest zijn. üebrek tan buit , veroorzaakt r
door de komst der sprinkhanen, had het verscheurend gedierte waar-
schijnlijk hongeriger dan anders gemaakt en het gevolg daarvan was,
dat Bij op de ossen van van Dijk aangevallen waren.
De roofdieren moesten nog zeer nabij zijn, want de spoten waren
zeer versch. Van Dijk gevoelde een onweerstaanbaar verlangen om zich
te wreken en zon onder meer gunstige omstandigheden uitgetogen zijn,
om de roovers al zijn tootn te laten gevoelen. Maar zoo als de za-
ken nu stonden, was dit zeer bedenkelijk en bovendien nnttetoos. Men
moest wéér naar het leger en meer kon men van de paarden niet ver-
gen. Zoodra zij dus aan de paarden water gegeven hadden, gingen
van Dijk en de zijnen met een bezwaard hart weder op weg. Maar
zij waren nog geen vijf honderd schreden verder, toen zij zeer versche
sporen van een leeuw zagen, hetgeen Saul, die vooruit reed , aanleiding
gaf, den tengel aan te balen. Scliter op hetzelfde oogenblik deed van
Dijk hetzelfde, want een duidelijk hoorbaar brullen aan zijne linkerhand
bewees, dat daar meei dan één leeuw schuilde.
De drie ruiters hadden juist hunne geweren gegrepen, toen zij een
leenw, kort daarna een tweeden zagen verschijnen, terwijl nog onder-
scheidene anderen in het kreupelhout zlgtbaar werden. De twee eersten
schenen geheel verzadigd te zijn en volstrekt geen lust te heUten, om
met de menschen een strijd aan te vangen en de overigen verdwenen
onmiddelijk voor de blikken der ruiters. Nog voor deze drn tijd had-
den met elkander te overleggen, wat te doen btond, had ook de tweede
leeuw regtsomkeert gemaakt en zich in bet bout aan bun oog ont-
trokken. Alleen de eerste leeuw scheen stand te willen houden, ging
achter een struik op den buik liggen en scheen te overleggen,
welke houding hij aannemen zou. Men zegt, dat de leenw in de
eene streek banger van aard is dan in andere; zooveel schijnt uitge-
maakt, dat hij in strekeii, waar hij alleen door den Boschjesman
met zijn pijl en boog bestreden wordt, geen of ten minste zeer wei-
nig ontzag voor den mensch aan den dag legt.
Men behoefde niet te vragen, of deze groote, zware leenw, met don-
kere manen, die voor drie ruiters niet terugdeinsde, een woest en moe-
dig dier was. Hij scheen verzadigd te zijn en dus niet voornemens
DigilizedbyGoOglC
175
een aanval te doen; de reizigers hadden hem dus kuuneu ontwijken.
Daar wilde van Dijk echter niet van hooren en ook de beide andereu
waren atrijdliistig. Deze leeDweti-familie had zonder twijfel deel geno-
men aan het verschearen der ossen. Van Dijk liet de beide mannen
blijvea waar zij waren en leed om het boschje heen, tot dat hij nog
ongeveer vyftig Bchreden van de plaats verwijderd was, waar de leeuw
lag. Hier hield hij sti), steeg koelbloedig af, nam den tengel in den
arm, stak zijn laadstok in den grond en knielde daarachter neder.
Qedatende de weinige minuten die daarmede verliepen, had de leeuw
zich niet verroerd. De makkers vanden boer zagen nu, dat het schoone
dier nieuwsgierig den grooten kop ophief, maar ook oumiddelijk weder
ging liggen , zonder verdei eeuige beweging te maken , als dat hij met
zijn staart begon te slaan. Zoodra de boer echter geschoten had ,
sprong hij met een luid gebrnl eenige voeten omhoog. Hij was zwaar
gewond, maar niet doodelijk. Nu naderde hij met groote sprongen,
terwijl hij zijne zijden met zijn staart geeselde en zijne vreeselijke tan-
den liet zien. De manen rezen hem als te berge en schenen nog
eens zoo lang geworden to zijn. Binnen weinige seconden had hij den
afstand a^legd, die hem van den boer scheidde, doch deze zat reeds
weder in den zadel en galoppeerde naar zijn gezelschap. Simson was
op zijde gereden, terwijl de .beide anderen de tegenovergestelde rigting
insloegen, zoadat de leeuw zich tusschen de partijen bevond, die op
eenigen afstand van de verlatene kraal stonden.
Het roofdier zag er verschrikkelijk uit; zijn wijd geopetide muilveN
toonde eene rij tanden, wier witte punten tegen het roode bloed af-
staken , dat hem aan den snuit kleefde, terwijl zijn woedeud gebrul in
staat was het stoutste hart angst aan te jagen. Maar geen van drieën
verloor zijne koelbloedigheid. Berthold legde bedaard aan, mikte en
gsf vuur, terwijl Simson, die reeds tegenover mentgen leeuw gestaan
had, hem op hetzelfde oogenblik een pijl toezond.
Beiden hadden juist gemikt, kogel en pijl raakten hun wit. Uet
woedende dier scheen op eens van gedachte veranderd te zijn; 6f de pijl
ht de kogel hadden hem den lust benomen, om den strijd verder voort
te zetten; het liet deu staart hangen, keerde zich om, draafde lang-
zaam weg en spoedde zich door de open deur in het verlatene huis.
Aan de eene zijde van dit huis was een groot raam. Dit kon wel
is waar door middel van een daaraan bevestigd venster gesloten worden ,
doch dat venster stond slechts aan. Toen nu de leeuw door de deur,
12
DigilizedbyGoOglC
J78
die mede half open stosd, naar binnen vloog, zag men een aantal sja-
kals doDT dat venster springen en ijlings de vlngt nemen. Het was
iets vreemds, dat een leenw op znlk eene buitengewone plaata bescher-
ming zocht, doch hij bewees daardoor zijne alimheid. Er was in de
nabijheid geen anderen sloiphoek te vinden: bij scheen reeds te weten,
dat het hais onbewoond was. Het instinct van het dier vas zeer jnist
De muren van de woning beschermden hem voor de kogels zijner ver-
volgers, zoolang zij op een eerbiediuen abtand bleven en kwamen zij
nader, dan was hij in zijn voordeel en werd hnn toestand des te ge-
vaarlijker.
Van Dijk bad zijne beide groote honden medegebragt , teneinde zich
van hunne hulp in het opsporen en drijven van de ossen te bedienen.
Zij waren op eenigen afstand achter gebleven, zoodat geen van beiden
óea leeuw gezien had voor het oogenblik, waarop bij naar hetvarlaten
buis liep. Het geknal der geweren en het gebrul van den leenw lokte
de honden op hettooneel der zoo even beschreven gebeurtenis en üij be-
reikten dit jnist op het oogenblik, toen de leeuw binnen de woning
verdween. Zonder dat men de heide moedige dieren kon terughouden,
vlogen zij hem na. Na hoorde men gedurende eenige oogenblikken
een veiwaid gedmisch — het blaffen der honden vermengd met het
gegrom en gebrul van den leeuw, daarna een doffen slag, alsof een
zwaar voorwerp tegen den muur geworpen wierd, voort» een vreeselijk
gehtiil en eindelijk een geluid, gelijkende naar het kraken van beenderen,
gepaard met een dof, gebrul, waarna het volkomen stil werd. De strijd
was gedaan. Niemand twijfelde er aan of de bonden waren verscheurd.
Buiten zich zelf van woede over dit nieuwe ongeluk, stond van Di^k
jnist op het punt de deui te naderen om meer van nabij op den
leeuw te vuren, toen de Hottentot hem plotseling terug hield, met de
woorden ; «Wacht eens baas , wij zullen den moorduiaar opsluiten I
Opsluiten zullen wij hem 1"
Dit was een goed plan; maar hoe zou men het uitvoeren? Deuren
venster stonden beide open. Wanneer zij zich te kort bij het huis
waagden, dan hadden zij te vreezen dat de leeuw hen zien zou en in
dat geval zou hij zonder twijfel op den eersten den besten een sprong
doen. Ook waren de paarden veel te onrustig; zij wisten dat de leeuw
in de nabijheid was en deden niets dan steigeren.
Hoe gering ook het verstand van den Afrikaan zijn mag, in som-
mige gevallen legt hij eene scherpzinnigheid aan den dag, welke men
-dbyGoogle
177
niet bij bem verwacbt zoo hebben. In allea wat de ja^ betreft, is zijn
Tentand, of zoo men liever wil, zijir instiuct grooter dan dat van den
meer ontwikkelden Enropeaan.
«Laat Simeon," zeide deze, «de denr toemaken, zoo ala hij wil." —
2oo aprekende builde de man een kluwen dan toaw uit zijn zak en knoopte
het eene einde aan een pijl. Daarop reed hij zoo kort mogelijk bij het
huis, steeg zijdelings van de denr af, spande den boog, schoot den pijl
in de denr en sprong daarop weder ijlings te paard , om tot een spoe-
diges aftogt bereid te zijn, in geval de leeuw een uitval mogt doen,
want zijn toornig gebrom bewees, dat het inslaan van den pijl zijne
aandacht getrokken had. Nadat de Boschjesman tot de overtniging
was gekomen dat de pijl goed vastzat, deed hij zulk een sterken rnk
met het touw, dat de denr toe en in de klink vloog.
Nn was echter nog het raam open en dit moest op dezelfde w^a ge-
sloten worden. Daarbij deed zich echter de zwarigheid op, datSimson
maar één eind touw bezat. Dit zat nt^ aan den pijl, die vast in de
denr stak en in weerwil van al het trekken en rukken niet loslaten
wilde. Er scheen geen ander middel te zijn, dan de deur te naderen
en het tonw kort bij den pijl af te snijden. Maar hierin lag joist
het gevaar, want zoo de leeuw iemand ontdekte, zou hij ongetwijfeld
nit het raam gesprongen zijn en dan was de man verloren.
Even als de meesteu van zijn stam, was Simson meet listig dan
dapper, hoewel hij daarom geen lafaard genoemd kou worden. Intns-
schen zou het toornig gebrom, dat nu en dan in de woning gehoord
werd, zelfs een dapperder mensch van zulk een waagstuk hebben doen
afzien. Maar ditmaal wist de leeuwenjager isad. Na den Boschjesman
toegeroepen te hebben, dat hij op zijne hoedn zon zijn, reed hij tot
opeen afstand van dertig schreden van den ingang der hut en hield daar
stil. Op deze plek stond het overschot eener houten heining, die vroeger
gediend had om er de paarden aan vast te binden; hier steeg hij af,
legde den loop van zijne buks daarop, mikte met de meest mogelijke
joistheid op de schacht van den pijl en gaf vuur, met dat goed ge-
volg, dat de stuk geschoten schacht nit de deur vloog. De leeuw be-
gon weder vreesetiik te brullen, maar bleef in zijne verschansing.
Nu haalde Simson het tonw naar zich toe, bevestigde bet aan een
tweeden pijl en weldra snorde deze door de lucht en in het weeke bout.
Een rnk en het venster vloog toe, even als straks de denr. Nn stegen
alledrie van hniine paarden, spoedden zich naar het huis en bevestigden
12*
DigilizedbyGoOglC
178
deur ea venster door middel van aterle riemea van ongelooid leder.
De leeuw zat nu in den val. Maar hoe hem te bereiken p Zon men
hem aan den hongerdood prija geveuP Waa het niet mogelijk, dat
hij zich met tandeu en klaauwen een weg baande, zoodra de honger
zich zou doen gevoelen? £n van Dijk was zoo verbitterd op den roo-
ver, dat hij de plaats niet wilde verlaten, voor de leeuw dood was.
Na eene korte beraadsli^ing kwam men tot bet besluit, om het huis
in brand te steken. Men b^^n dus met den meesten spoed droog hont
bijeen te tapen en dit van alle kanten tegen de houten moren op een
te stapelen. Daar het dak uit drooge latten en eene bedekking van
tiet bestond, moest het binnen weinige oogenblikken in lichtelaaije
vlam staan.
Het was alsof de leeaw hun voornemen raadde, want hoewel hij zich
tot dns verte stil gehouden had, bc^n hij nn hevig te brallen. Men
hoorde hem heen en weer rennen en springen, van de deur naar tiet
venster en van bet venster naar de denr , dan eens tegen het een , dan
weder tegen de andere opvli^ende. Inmiddels had men al het voor-
handen dtooge bont t^n het hm's en de deor bijeengebragt en Simaon
waa juist op het punt et den brand iu te steken, toen men een eigen-
aardig gekras hoorde, als krabde de leeuw met zijne nagela aan den
muur; te gelijk vernam men een heesch geknor, een hevig snuiven en
onmiddeltjk daarna een zoo luid gebrul , dat alle drie tetugvlogen. Opeens
kwam het geluid niet meer van binnen , maat van boven. OifViUekeu-
rig traden allen eenige schreden terug, en keken omhoog.
Wat zagen zijp de leeuw was door den schoorsteen naar boven ge-
kropen en had er zich bijna ter halver lijf doorgewerkt. Zijn kop was
door het roet geheel zwart geworden, hetgeen aan zijne vonkelende
oogen en witte tanden een nog vreeselijker voorkomen gaf. Reeds
leunde bïj met beide voorpobn op den rand van deu schoorsteen en
wrong zich met alle inspanning om er geheel door te komen.
Het tooneel was minder vreeaetijk dan wel belagchelijk; zooveel kon
men echter zien, hij zat vastgeklemd. Met dat al stond het te vree-
zen, dat hij er in slagen zou, om er zich door te werken. Hij was
met klaanwen en tanden dmk in de weer, zoadat steeuen en kalk van
alle kanten losraakten. Et was dus geen tijd te verliezen. De boet
en Betthold legden aan en gaven te gelijk vuur. zij hadden het ge-
luk hunnen vijand goed te treffen ,' want op eens sloot hij de oogen,
zijn kop begon te trillen , de klaauwen zonken en hij opende den mnil.
-dbyGoogle
waaruit men eeaige druppels bloed zag vloeijen. Eeiiige oogenblikken
later, en het woedende dier was dood. Simsou was echter niet gerust,
voor dat bij er nog een dozijn pijlen op verschotea had. Het ont-
brak aun den noodigen tijd om hem te villen , want men moest ssich zoo
spoedig mogelijk op weg begeven.
De leeuw als se hoorateeo veger.
«QoA dank, dat het zoo goed afgeloopen is," zeide Saul, zoodra zij
te paard gestegen waren. *Ik echaam mij niet te bekennen, dat ik
op zeker oogenblik allee behalve op mijn gemak was."
"Het ging mij niet veel beter," antwoordde van Dijk, «en ik ben
nog alles behalve zeker, of wij nog niet met de makkers van den doo-
den te doen znllen krijgen."
•Heb daarvoor geen vreea," hervatte de ander. «Het is mij nog
nooit 'gebeurd, dat Iceuweu, die eena het hazenpad gekozen had-
DigilizedbyGoOglC
180
den, spoedig van gedachte veranderden. Onwillekeurig denk ik aan
den nacht, waarin de ongelukkige Hendrik het leven verloor. Ik loerde
toen met Jan van den Biink op eene geheele familie van leenwen en
wij hadden op het laatst nog maar roet een te doen. Gérard heeft al-
tijd hetzelfde ondervonden en ik herinner mij bij deze gelegenheid eene
gevaarlijke ontmoeting, velke hij eens met vijf leenwen had, hoewel
hij ten laatste maar een hnnner bestrijden moest.
«Maat Gërard was alleen en dat maakt een groot onderscheid. Het
is al erg genoeg, als de leenwenjager in gezelschap van den avond tot
den morgen, dikwijls maanden achtereen, in de woeste bergktoven rond
zwerft, die slechts tot woningen voor leeuwen schijnen geschapen te zijn.
Hij hoort de stem van den koning der woestijn en eene hoivering
overvalt hem; maar hij heeft toch altijd menschen bij zich; hij heeft
bijstand in de ure des gevaars. Maar als de jager geheel alleen is —
ja, dan is hij geheel anders te moede.
"Van het eerste oogenbtik af, dat de sterren aan den hemel komen,
tot dat de morgen daagt, moet hij onafgebroken op zijne hoede zijn,
naar elk geluid luisteren, naar alle kanten rondkijken of ook een vijand
op hem loert of hem naslnipt; kortom, hij moet geen oogenblik ver-
geten , dat hij voortdurend in doodsgevaar verkeert en zonder mensche-
lijke hulp ia. Hij is dus altijd in eene spanning en moet niet-
Oérard op dea loer.
DigilizedbyGoOglC
181
temiu elk oogenblik gereed zijn, om met bedaardheid en koelbloedigheid
te strijden; de eenige mogelijkheid om te overwinneD.
'Zoo gij wilt zal ik n , om den weg te korten , dit a7ontunr verba-
len, zoo ala ik het nit den mond ran QérarA gehoord heb."
/Qaamer zeide yan Dijk, en Sanl begon:
«DZ HEBK HET DBM
'De oade acheik, Gérards gastheer, wilde hem volstrekt niet alleen
laten veri-ekken. Eindelijk gafhij, hoewel ongaarne, toe, doch verzocht
hem, dat hij alvorens bij het avondgebed tegenwoordig zon zijn, ten
einde, zoo als hij zich uitdrukte, God hem dien nacht in zijne hoede
mogt nemen
*Het gezift van deze menscheu, wier geloof zoo zeer verschilt van
dat dea Chrisiens, en die toch voor hem baden, maakte een diepen ia-
dmk op Oérai4. Toen het gebed was afgeloopen, zeide de scheik:
'Zoo het Chd behaagt ons gebed te verhooren, en wanneer gij de-
genen gemat wi. stellen, die n liefhebben, steek dau, als gijdenleeaw
gedood hebt, eenvnnr aan, waartoe ik en mijn volk de noodi ge brand-
stof znllen gereed maken, opdat, wanneer onze ooren het schot ge-
boord hebben, ome oogen het teeken dei overwinning mogen zien.
Wij znllen er op aitwoorden !"
vQ^rard beloofde dit en onmiddellijk werd een groote hoop hoat bij-
eengebragt en met zto veel beleid opeengestapeld, dat het door middel
van een zwavelstok in brand gestoken kon worden.
'Als ik wist, zei^ de scheik, na eene korte poos zwijgens, dat
gij mi] niet nitlagchen zoadt, dan wilde ik n wel een goeden raad
geven.
«De woorden van een grijsaard zijn altijd van gewigt, antwoordde
Gérard.
'Zoo boot dan, mijn zmn. Als de leeuwen dezen nacht komen,
en de beer met den dikkei kop (zoo noemen de Arabieren den voU
wassen leeaw) voomit gaat. Iet dan niet op de anderen. De jongen
zijn reeda zoo groot, dat de oude zich over hen niet meer bekommert,
maar zij allen verlaten zich of den vader. Daarom vestig ik nwe aan-
-dbyGooglc
dacht op den heer met deD dikken kop. Bedenk het wel, als uw mr
gekomen is, zal hij o verBcheoren en de anderen zullen u opvreten.
"Op dit oogenblik werd de oude man door zijn volk geroepen. Bij
antwoordde ban: gaat maai vooruit, ik volg u zoo op het ooj^blk.
Daarna keek hij zorgvuldig in het rond, ale of hij Góraid iets in iet
diepstfi geheim mede te deden had, en fluisterde hem in bet oor: bij
heeft mijne beste merrie en tien stieren weggehaald.
«Wie? vroeg Gérard, eveneens fluisterend.
"De heer met den dikken kop, antwoordde de scheik met een doffe
stem, terwijl hij met de vuist eene dreigende beweging naar let ge-
bergte maakte.
"Ëenige minuteu later was de scheik verdwenen en Oérard bevond
zich alleen aan den oever van den Wed-Scherf, voor het spoor van vijf
leeuwen.
"De Mahoen a-k loof, waarin hij zich bevond, is bij uitsteK schilder-
achtig, maar tevens woest. Men verbeelde zicb twee begen die aan
weerszijden zoo steil als een mnnr oprijzen, overal diqie scheuren
en kloven vertooneiide en met verschillende soorten van keupelhout en
boomen begroeid. Tusschen deze beide bergen vloeit dt Wed-Scherf,
wier bedding, die des zomers btjna droog is, letterlijk «verdekt is met
sporen van wilde dieren. Des winters is dit water net te passeren,
omdat zich van alle zijden beken daarin ontlasten.
«Wanneer men deze kloof op eenen afstand in het oog krijgt, dan
zou men denken, daf zij onbewoonbaar en dus o<k onbewoond was.
Dit is echter zoo niet. Er hadden zich daar eeiige familien geves-
tigd, om bun leven en have voor de ÏVanschen tefedden. Hoewel de
kodden van deze menseben veel van de leeuweq te lijden hebben, is
het nooit in bnn opgekomen eene andere wooi^laats te zoeken. Zij
rekenen: zooveel voor den leeuw, zooveel voorden staat en zooveel
voor ona. — De opbrengst voor den leeuw is iltijd tienmalen grooter
dan die voor den staat I ^
"De wegen aan de zijden van den berg zijn zoo smal en slecht,
dat een mensch op vele plaatsen bijna niet ^n kan, zonder voortdu-
rend gevaar te loopen van den bals te brekin. De Wed-Scherf maakt
op deze plaats eene bogt, welke het uitzigi in alle rigtingen beperkt,
en de plaats waar Gérard zich bevond, U zoo donker en zoo diep
als bet ware in een trechter gelE^n, dat zij nooit door de zon of de
maan beschenen wordt.
DigitizedbyGoOglC
183
vQérud verklaarde, dat hij vele nachten op gevaatlijke plsateen had
doorgebmgt, maar dat Iiem nooit een zoo kort voo^koinen was ala deze.
vHij zat naast een oleanderboschje nabij het water en keek in het
rond, of hij niet hier of daar den schijn van een vnnrkon ontdekken;
doch te vcrgeefa. Hij laisterde, of welligt het ver verwijderd geblaf
van een hond zijn oor bereiken zon; ijdele hoop. Allea was stil en don-
ker om hem heen en hij zat daar met zijne bnks in de hand — alleen —
geheel alleen!
"De tijd stond intnsschen niet stil en de maan, waarop hij ge-
hoopt had — zoo beperkt was zijn horizon — begon een vaal licht om
hem heen te verspreiden. Het was omstreeks elf ure, toen hij eenig
geritsel in het bosch meende te hooren; dat geritsel werd van oogen-
blik tot oogenblik duidelijker en bleek weidra door verscheidene groote
dieren veroorzaakt te worden. Ook meende hij tusschen de boometi
doOT, verschillende roodachtig flikkerende ponten te zien; die hem meer
en meer naderden. Weldra werd eene geheele leeuwen familie zigtbaar,
die langs den gewonen w^ naar het water stapte.
'vZoodra zij btj het water genaderd waren, luisterden zij en het scheen ,
als of zij den jager gemerkt hadden, want hij zag duidelijk , dat een der
jonge leeuwinnen links afweek. Zij scheen niet veel lust te hebben om
te zien, wat er gebeurde. Daarentegen was de familie verge7eld door
een panther, die evenwel op een eerbiedigen afstand bleef : dit dier volgt
niet zelden den leeuw op zijne rooftogten en versmaadt den buit nieti
welken de leenw liggen laai Volgens den raad van den scheik l^^c
Gérard op den voorsten, aterksten leeuw aan, waarschijnlijk de heer
met den dikken kop. Een vreeselijk gebrul volgde op het schot, en
zoodra de rook o])getKikken was, zag Qérard den panther zich ijlings
nit de voeten maken, terwijl de leeuwen familie, behalve het dier dat
getroffen was, langzaam naar het 'kreupelhout de wijk nam. De ge-
wonde leeuw ruimde het veld echter niet zoo spoedig , maar deed eenige
stappen voorwaarts, terwijl de jager zijne oogen als twee gloeijende
koten zag vonkelen. Die vorige blik, die in het daister flikkerde en
toch niets in den omtrek verlichtte, zelfs niet den kop waarvan bij
nitging, dreef al het bloed nit zijne aderen naar het hart terug. Een
raiunnt vroeger had hij van koade gehuiverd , nn stond het klamme zweet
hem met groote druppels op het voorhoofd. AUei-n hij die een volwassen
leeuw in de nabijheid gezien heeft, weet, dat de menech in deo strijd
met hem als eene muis in de klaaawen eener kat is. Oérard had reeds
DigilizedbyGoOglC
184
twee leeuwen geveld eu de kleinste van deze beide woog vijfhonderd
pond. Deze had met éêa slag van zijne kla&nw een rennend paard in
zijn loop geatnit en paard en ruiter waren op de pl&ats gebleven. De
jager kende sedert dien tijd de buitengewone kracht van den leenw
en had dus een volkomen besef van zijn toestand. Wij jagers ver-
trouwen dan ook nooit op ons jagtmes en zijn overtuigd, dat wij
het grootste gevaar loopen, wanneer een of twee kogels den leenw niet
dooden — hetgeen zeer mogelijk is. Gérards plan was als volgt: zoo
de leeuw een sprong naar hem deed en hem ter aarde wieip, dan wilde
hij trachten hem het geweer tot aan den kolf in de muil te steken;
werd hij door zijne klaanwen niet gepakt en verscheurd, dan zou hij
trachten hem het jagtmes in het oog of in de borst nabij het hart te
etooten, al naar mate hij van zijn arm gebruik maken kon... Wan-
neer men dan den volgenden dag niet twee doode ligchameu bjj elkander
vond, dan zonden zij toch niet ver van elkander liggen en het jagtmes
zon bet overige zeggen....
vQérard trok het jagtmes nit de schede, eu stak het met de punt
in den grond, om het dadelijk to kunnen grijpen, zoodra hij zag,
dat de leeuw zich t« water begaf. Hij nam in zijne gedachte
afecheid van het leven , van allen die bero dierbaar waren en zamelde
al zijn moed bijeen. Toen hij den vinger op den trekker leide, was hij
bedaarder dan de leeuw, die zich te water begeven had. Hij hoorde
het water misschen en eenige oogenblikken later — niets meer. Was de
leeuw blijven staan P £wam hij op hem sfP Deze vragen deed hij
zich , terwijl zijne oogen de dnistemis schenen te doorboren , toen hij
op eens aan zijne linkerhand en op een korten afstand de voetatap-
pen van den leeuw op den weeken giond hoorde.
"Hij was werkelijk door het water gekomen en langzaam t^en den
oever opgekloaterd , toen hij, tengevolge van eene beweging des jagers,
staan bleef. Hij was nu niet meer dan vijf of zes schreden van dezen
verwijderd en kon hem met een enkelen sprong bereiken. Als men
het einde van den loop van het geweer met zien kon, dan behoeft men
niet naar het vizier te zoeken. Qérard mikte nog eens op goed ge-
lak af, gaf vuur en zag bij de vlam ven het schot eene vormelooze
massa voor zich. De leeuw liet een vreeselijk gebrul booren en scheen
buiten staat van gevecht te zijn. Op het eerste get»al volgden dofie,
dreigende klaaggelniden. Hij hooide het dier zich op den vochtigen
bodem wentelen. Daarna werd het stil.
DigilizedbyGoOglC
185
vGénid had het geweer jaist weder beginnen te laden , toen de zwaar-
gewonde leenw nog eene laatste poging deed en zich tot op een af-
stand van twee acbreden van zijn vijand vooiteleepte. Een derde ko-
gel van den jager gaf hem eindelijk de lest.
^Reeda bij het eerste »chot had de panther , die aan de overzijde
van de beek zag wat er gebeurde, een laiden sohreeaw gegeven. Bij bet
tweede schot hoorde men in de verte hetielfde geschreeuw, dat van
verschillende zijden beantwoord werd. Kortom, zoolang het drama
datude, deden venchillende panthera als 'tware vreugdekreten hooren
over den dood van den leeuw, zoozeer door hen gevreesd.
«Zoodra Q^rd gnden had, dat de gedoode teeuw het verschoten
kruid waard was, kwam hij tot de overtuiging, dat de Arabieien
fijn lijk met blijdschap begroeten zouden. Hij stak daa onmiddelijk
den houtetapel in brand, zoodat de vlam weldra beide zijden van den
berg verlichtte. Toen de dag aanbrak verschenea meer dan tweehonderd
Arabieren, mannen, vrouwen en kinderen, om den gemeenschappelijken
vijand in volkomen veiligheid te beschonweu en t« smaden. De scheik
was een van de eersten , om zijn gaat te zeegen, dat de leeuw, in
gezelschap van zijne gemalin , even voor zijn dood oog een zijner stieren
geroofd had.*
Zoover luidde het verhaal
Obchoon er geen twee soorten van leeuwen bestaan, zoo kent men
toch zes wijzigingen. Deze zijn: de leenw van Barbarije, de leeuw
van Senegal, de indische leeuw, de perzische leeuw, de gele leenw
van de Kaap en de leenw zonder manen. Van alle leeuwen zijn de
zuid-afhkaaneche de grootste en onder deze de zwarte, de wildste en
gevaarlijkste:. De leeuw wordt overigens in de zuidelijke landen van Azië
en vooral van Afrika aangetroffen ; men vindt ze OTeral in deze landen.
Zoodra de jonge leeuwen vier of vijf maanden oud zijn , vergezellen
zij hnnne moeder tot aan den zoom van het wond; daar worden zij
door den ouden leeuw van voedsel voorzien. Hebben zij den onderdom
van een half jaar bereikt, dan verlaat de geheels familie op den een
of anderen zeer donkeren nacht het leger, en van dit oogenblik af
zweiven zij rond, tot dat zij de onden verlaten moeten. Zijn de jonge
leeuwen acht maanden of een jaar ood, dan wagen zij reeda een aan-
val op kudden schapen of geiten. Eerst na hnn tweede jaar bereikt te
heUten, zijn zij in staat een paard, een rund of een kameel met een
enkden beet in dm gorgel te dooden en over de zee voet hooge bei-
DigilizedbyGoOglC
186
ningen te «ipringen, die tot bescbermiiig van de kudden opgerigt worden.
Zoolang zij tusschen een en twee jaren oud zijn , rigten zij de meeste
schade aan, dewijl zij dan niet alleen andere dieren doodbijten, om
zich met hnn rleesch te voeden , maar ook om het dooden te leeren.
Gewoonlijk leeft de leeuw alleen en slechts dan, wanneer een rijke buit
of de nabijheid eener bron er aanleiding toe geefl, ziet men er soms tien
of twaalf bijeen. Hij dnrft de grootste dieren aan te vallen , zelfs deii
gepantaerden rhinoceros, hoewel deze hem soms meester wordt
Niemand maakt van de leenwenjagt eene broodwinning; wat hij op-
levert heeft geen waarde. Voor de hnid wordt maar weinig betaald en
andere tropheën van eenig belang zijn van hem niet te behalen. Er
ziju volksstammen, die hem minder als vijand, dan wel als een
verzorger en leverancier beschouwen. Zij volgen zijn spoor, totdat zij
hï hem zelven bf zijn buit vinden. Wanneer de tao — naam van
den leeuw in de taal der Boscbjesmannen — zijn maaltijd nog niet
voleiadigd heeft, dau wachten zijne vervolgers tot dat hij geheel gedaan
heeft, om zich alsdan het overschot van het verscheurde toe te eige-
nen. Dikwijls is dit de helft, soms wel drie vierde van het eene of
andere groote dier, waarvan zij zich slechts met veel moeite zoodeu
hebhen meester gemaakt.
Het begon reeds donker te worden, toen onze drie ruiters de plaats
bereikten , vaar zij dun avond te voren gerust hadden. Zij hadden zich
vooi^noraen op deze plek de paarden een weinig te laten grazen, stegen
(lus af, doch konden, hoe zij ook zochten, geen gras vinden. De
paarden beroken den grond, hieven de koppen weder op en snoven met
de onmiskenbure uitdrukking van bedrogen verwachting.
Onze reizigers waren niet weinig verbaasd, dat het gras, 't welk zij
daags te voren aangetroffen hadden, geheel verdwenen was. Waren zij
op een dwaalspoor geraaktP
De duisternis belette een meer naanwkeurig onderzoek van de plaats;
van Dijk kon echter niet gelooven, dat hij zich in den weg vergist
had, want hij had dezen weg reeds verscheidene malen afgelegd. In
allen gevalle besefte men de noodzakelijkheid om verder te trekken en
de reizigers stegen dus weder te paard. Toen zij evenwel nog eenige
uren op goed geluk af rondgezworven hadden, waren ruiters en paarden
DigitizedbyGoOglC
187
zoo Termoeid, dat de eersten alategen en de dieren aan de takken van
eenig kreupelhout vastbonden, otn tot den volgenden morgen, die niet
ver af meer zijn kon, aan de bladeren te knabbelen. Daarop wikkelden
zij zich in hunne karossen en legden zich op den grond neder.
Toen het goed dag werd, stond van Dijk op om eens rondje kijken.
Hoe verrast was bij, toen bij op een afstand zijn eigen wagen zag
stsBD. Hij slaakte eeu kreet va» blijdschap en wekte de anderen, die
zich met hem van harte verheugden.
Maar wat was alles veranderd 1 Ër was geen grashalm te zien en
zelfs het lage kreupelhout acheen van het loof beroofd te zijn. De
streek geleek dus in geen enkel opzigt naar die, waar zij twee dagen
te voren uitgespannen hadden en men kwam alzoo aanvankelijk op het
denkbeeld, of de wagen dien zij daar zagen, niet aan een ander reis-
gezelschap kon toebehoorenP
Toen evenwel de zon geheel was opgegaan , zagen zij , dat de grond
met sporen overdekt was, als of duizcnde hoeven daarover g^^i waren.
De Hott«ntot hielp hem uit den droom. "Het ïs alles in orde,
baas," zeide hij , «dat is onze oude wagen — daar is de bron — alles
is hetzelfde — maar, er is hier een troep apringbokken voorbij gekomen."
Inderdaad — het was zoo. De naaktheid van het land — het bladerlooze van
de struiken — de millioenen sporen — alles was opgelost. Waarsehijntijk
was dezelfde troep springbokken hier voorbij gekomen, welke de jager
een paar dagen te voren ontmoet had. De ruiters verloren verder geen tijd
met bespiegelingen, maar reden met den tneesten spoed den heuvel af. Zoodra
Aflik aaoBcbe leeuwen.
DigilizedbyGoOglC
zij nader kwamen, ontdekten zij de beide paarden, die aan de raderen
Tan den wagen vastgebonden waren. Ook de koe zag men, maar waar
waren de geiten en BchspeoF Achter den wagen brandde een vnur,
doch van menschen was niets te zien. Het hart klopte den reizigers
Tan verwachting en vrees. Toen zij nog een paar honderd schreden
van den wagen verwijderd «aren , bannen de beide paarden te hin-
niken. Nn werd da hnif van den wagen van achter geopend, Maria en
Ëdnard keken er nit en weldra omhelsden beide kinderen hnnnen vader.
-dbyGoogle
Ontmoeting met dun neuBhoont.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
MEN VINDT EENE NIEUWE WOONPLAATS.
J»OT OP BB SPBinaBOKKB». iTOJITHHB MK* BFS BBÜtnOOBK — BBN FIRDV
ONSBLDK. BBR «WlBiBOOJJ. VBBDBBB OKaBLÜKBIH. — WIHBOOF. —
DB mnXPHa BBDBBIBTTIKQ. — DB irBT7BH0OBII BH EIJN QBIIACBT. Dl
ELO. — QBVBCBT TXIBBCHEB BBN OLirADT BB BIB BBIHOCBBOI. — Tilt Dl J]
TEMJAQT TB
Ook de achtergeblevenen hadden hanne avontoien gehad, en mede
van een onaangenamen aard. Alle eohapen en geiten waren op eene
zonderlinge wijs verdwenen.
r/Gednrende Hen geheelen dag," zoo verhaalde Eduard, «hadden «ij
aan de kraal gewerkt en die eindelijk klaar gekregen. Toen de avond
viel, djreven wij het vee er binnen, molken de koeijen en begaven ons
ter rast. Wij waren zeer vermoeid en sliepen den geheelen nacht zon-
der wakker te worden, hoewel er sjakals en hyenaa in de nabijheid
waren, ^s Morgens dreven wij het vee naar de weide. Daar de mond-
Toomad zeer verminderd was en ik geen schaap slagten wilde, begaf
DigilizedbyGoOglC
190
ik mij tegen den middag op weg, om zoo mogelijk een stak wild te
schieten. Toen ik aa vetloop van een paar uren buiten het dal kwam
en eene grootere uitgestrektheid afzien kon, kon ik mijne oogen naau-
welijka gelooven. De geheele rlakte in het Noord-Westen scheen nii
eene enkele masaa dieren te bestaau, wier ligtgele zijden ea sneeuwwitte
strepen op den rug bewezen, dat het springbok ken waren. Ik wilde niet
midden onder den troep komen en wendde mij dos links, ten einde een
kleinen heuvel te bereiken, die, naar het scheen, door water begrensd
was. Mijn plan was om de kudde daar te laten voorbij trekken en
een vett«n bok te schieten, hetgeen mij niet moeijelijk toescheffli. Na
een stevigen ridenna eene opene, slechts hier en daar met kreupelhout
b^roeide vlakte doorgevlogen te hebben, bereikte ik een mimosa-
boBch, waarin klaarblijkelijk olifanten geweest waren, want vele etam-
uen waren geknakt of vertreden.
oNog altijd was de kudde regts van mij eu ik wilde juisteene poging
doen om de hoogte te bereiken , toen de voorste dieren in dezelfde Hg-
ting zwenkten, welligt om het nabijzijnde water te bereiken. Ik bad
ter naauwernood den tijd, om mij tot schieten gereed te maken, zoo
wild vlogen de dieren ovet de hoogte. Reeds had ik op den vuorsten
bok aangelegd, toen ik plotseling een kolossalen zwarten rhinoceros op
mij zag aankomen. Zooals gij weet, had ik nog nooit tegenover snik
een dier gestaan: ik weet evenwel niet, of ik meer verheugd of ver-
schrikt was. Is allen geval begreep ik, dat ik mijn leermeester geen
schande moest aandoen en teeda legde ik den vinger op den trekker
van mijn geweer. De rhinoceros had mij nog niet gezien en evenmin
op de kudde antilopen acht geslagen. Hij kwam op zijn gemak op
mij af en bleef ongeveer vijftig schreden van mij staan, met zijne zijde
naar mij gekeerd , terwijl hij op zijn gemak aan eene straik knat^lde.
De rigting waarin hij stond, was al te verlokkend om het gunstige
oogenblik voorbij te laten gaan. Ik gaf uit den zadel vuur en trof
het kolossale dier achter den schouder, waarop het ongeveer honderd
schreden ver, schijnbaar verbaasd wegliep, daarop staan bleef, eens om-
keek en onmiddelijk daarna zich weder op de vlugt begaf. Nu kon
ik mij niet meer bedwingen. Ik zette hemna, terwijl de laatste spring-
bokken hem met onmiskenbare verwondering nakeken. Eindelijk gaf
ik voor de tweede keer vunr, doch mijn paard was onrustig en ik
schoot mis.
"Ik zette den rhinoceros inmiddels na, want in mijne onwetenheid
.DigilizedbyGoOglC
191
dacht ik, dat' hij eindelijk zou blijveD staau (hetgeen de rhinoceroa
Dooit doet); plotseling viel hij plat op des grond nedei, zette echter,
zoodta hij weder opgestaan was, zijn loop voort, als of er niets ge-
benid ware. Ik werd het spelletje eindelijk moede, besloot dus om
een eind aan de saak te maken , gaf mijn paard de sporen en zwenkte
legts af den weg op, welken de rhinoceroa nemen wilde. Daarop vloog
het monster met een Inid snuiven op mij aan, en hoewel ik spoedig
regtsomkeert maakte, volgde hij mij toch eenige honderd schreden vei,
zoo hardnekkig en snel, dat hij weldra met zijn leelljken hoomachtigen
■uuit vlak achter mij was. Ik bc^n bang te worden. Het was een
geluk voor mij, dat mijn paard zich ook bevreesd maakte en dus alle
krachten inspande. Eindelijk scheen de rhinoceros het moede te wor-
den mij te vervolgen, want plotseling slo^ hij weder den onden weg
in, waarop ik, volkomen voldaan met de kennismaking, van eene ofr-
dere ontmoeting afsag."
Bij dit verhaal van Eduard, klapte Saul met de tong uit louter
pleisier en ook van .Dijks oogen flikkerden van vreugde over den moed
van zijn zoou. ■
vMaar de spriugbok, waar bleef die)'" vroeg hij, nadat hij zijn wel-
gevallen over deu moed van £dnard te kennen gegeven bad.
«Hoor nu verdei ," ging deze voort "Ik volgde den rhinoceroa met
de oogen , tot dat hij in het riet verdween , 't welk op een matigen af-
stand de watervlakte omzoomde. Toen eerst herinnerde ik mij den
springbok en schier op hetzelfde oogenblik schoot mij te binnen , dat de
zwerm antilopen wel eens den weg langa onze kraal kon nemen en alles
met zich medesiepen. Ik dacht onmiddel^k aan onze schapen en geiten,
want ik wist dat zij groot gevaar liepen en ik zette de kudde dus
als een wind na. Ik zeg u, het was een jagen op leven en dood. Toen
ik eindelijk den wagen met Marieke en de anderen in het gezigt kreeg
en de laatste springbokken voorbij den wagen zag stuiven, merkte ik
ook gelijktijdig, dat de schapen en geiten onder den troep geraakt en
met deze verdwenen waren, alsof zij tot hetzelfde soort behoorden. Ik
vieea, dat zij allen verloren zijn.
«Het spoor van de springbokken te volgen in de hoop ons vee weder
te krijgen, zon eene nuttelooze onderneming geweest zijn. De arme
dieren konden honderde mijlen ver voortgesleept zijn, voor het mogelijk
was, hen van de gioote kudde te acheiden."
Dit laatste ongeink veieigeide den toeataud van den armen boer
13
DigitizedbyGoOglC
niet wdaig. Zijn vee was na geheel weg. Alleen de koe en de paar-
den had hij nog orergehooden ea voor deze hadden de antilopen geen
enkelen grashalm orergelaten. Men beraadslaagde nu wat te doen ,
want langer te blijven was onmogetijk. Eindelijk kwam men overeen ,
dat men eenige nachtmat nemen en vroeg in den morgen vertrekken
zou , om eene andere bron en eene streek op . te Eoeken , welke tot
eene nieuwe nederzetting geschikt zon sijn.
Van Dijk zat reeds vroeg in den morgen in den zadel. Simson
vergezelde hem, terwijl al de overigen bij den wagen bleven, om zijne
terugkomst af te wachten. Zij reden bijna in een volkomen westelijke
rigting en vonden tot hunne groote blijdschap reeds na verloop van
een aur geen spoor van antilopen meer; hoewel zij nog geen water
aantrofTcu, fi^roeide er toch overal gras. De boer zond nn Simran te-
rug, 'om de andere paarden en de koe te halen en wees hem eene plaats
aan, waar bij het vee moest laten grazen, terwijl hij zelf verder reed
om water te zoeken.
Na eenige mijlen verder gereden te zijn, zag hij noordelijk een lange
reeks heuvels, die eich in het Westen uitstrekten, zoo ver het o(^
reikte. Hoe meer hij den voet van deze keten heuvels nad^e, des
te meer voldeed hem het land. Het waren grasrijke vlakten, waarop
zich hier en daar mimosaboachjes vertoonden.
Onder andere omstandigheden zou de boer zeer ïn «ïjn schik geweest
zijn; maar wat hielpen hem nu al die heerlijke weiden, daar hij toch
geen vee meer hadl Tntasschen was van Dijk, zoo als meer geze^
is, geen man , die zich ligt aan wanhoop overgaf. Hij had na een plaats
gevonden waar de paarden en de koe vooreerst voedsel konden vinden ;
als hij nu nog water vond, dan was hij ten minste vooreerst geholpen.
vHa baT dacht hij, toen hij een vlugt Banaqua patrijzen voor nch
zag opvliegen. «Dat ie een goed teeken , want deze vogels houden lich
zelden ver van water op." Het daurde ook niet lang of hij zag wéér
andere opvliegen en zich in de nabijheid van een reosachtigen boom
nederzetten. Terwijl hij den verbazenden omvang van dira boom
uit de verte beschouwde, had zijn paard reeds herhaalde malen
teekens van ongeduld gegeven; soodra hij echter voortreed, wis het
DigilizedbyGoOglC
dier niet te honden, maar gatloppeerde inet nitgestrekteu hala en
al annivend den weg op. Vijf minaten later verkwikten paard en
ruiter zich aan het water eener kristal heldere bron. Van Dijk atoeg
af in de achadnw vxa een nwanaboom, een soort van vijgenboom, met
groote bladeren. De stam van dit exemplaar was minstens twintig
voet in doorsnede en wel twintig voet boven den grond beginnen zijne
takken, die zich naar alle zijden in eene horizontale rigting nitatrek-
ken. Door het digte loof ontwaarde van Dijk eivormige vruchten,
zoo groot als kokosnooten. Hier en daar stonden nog meer boomen
van dien aard op de vlakte en terwijl de boer zich in zijne schaduw
verkwikte, moest hij erkennen, dat dit eene voortreffelijke plaats was,
om er eene kraal te bouwen. Na zich zelf en zijn paard eenige inst
gegund te hebben, begaf hij zich weder op weg en waa binnen een
paar uren bij de zijnen en vóór de zon onderging, had hij zijne tent
onder den reusachtigen nwana opgeslagen.
Het groene tapijt, dat zich zoover het oog reikte, uitstrekte — bet
groene loof der boomen — de bloemen bij de bron — de donker-
kleurige rotsen in de verte — dit alles te zamen vormde een beer*
lijk tafereel. Het plekje scheen allen te bevallen en de leeuwenjager
had met bijzonder genoegen de sporen van dieren ontdekt, die naar
ziJD oordeel tot de gibotste van Afrika behoorden.
Onder het maken van de noodige schikkingen en toebereidselen wa-
ren reeds acht dagen valoopen en ook deze dag liep ten einde. Nog
maar eenige minuten — en de zon zou ondergaan. De paarden graas-
den nog altijd. Van Dijk had reeds eenige malen meenen op te mer-
ken, dat zij van oogenblik tot oogenblik wilder werden; eindelijk zag
hij, dat zij dan eens met de pot«n op den grond stampten, dan eens
een paar echfeden ver liepen en teekens van toom gaven.
Door den afstand kon hij niet ontdekken , waardoor zij zoo geplaagd
werden; maar hij werd toch nieuwsgierig om te weten, wat de dieren
toch eigenlek deerde. Zoodra hij bij de paarden kwam , stond hij niet
weinig verbaasd over hetgeen hij zag. Elk paard scheen door een
bijenzwerm omringd te zijn.
Hij zag echter oogenblikkelijk dat het geen bijen, maar een kleiner
13*
DigilizedbyGoOglC
soort van insecten waren > niet ongelijk tan de bremsen, die in hunne
ihigt eene verbazende snelheid ontwikkelen. Zij zweefden bij dnizeu-
den over de paarden eo men zag ze met troepen op den kop, den
hals, het ligchaam en de beeneu rau de aime dieren zitten. Inmiddels
was ook de leeuwenjager genaderd.
"Om 's hemels wil — een nieuw ongeluk ! De tsetsvlieg — ; zij ver>
moordt uwe paarden, zoo als zij cenige Jaren geleden ook mijne paar-
den en koeijen te gronde gerigt heeft.'*
Nu besefte de boer zijn geheele ongeluk.
Reeds daags daarna vertoonden zich de gevolgen , want nog voor den
middag waren de paarden aan het geheele lijf en vooral aan den kop
gezwollen. De dieren vraten niet
meer, maar tuimelden voort en ga-
ven nu en dan hunne smart door
een zacht gesteun te kennen. Van
Dijk beproefde aderlatingen en meer
andere middelen , maar alles te ver*
geefs; voor den beet van dit insect
bestaat geen middel.
De droefheid en verslagenheid van
Ue taetsTlieg. den armen boer waren groot. Hij was
in den loop van een jaai van trap tot trap armer geworden , en deze laatste
ramp gaf hem den genadeslag. Behalve de koe bezat hij nu niets meer.
Zwijgend keerde men naar huis terug. Ter halver wege kwam bei-
den de waardige vriend , vroeger de deelgenoot van hunne eenvoudige
geno^^ens, te gemoet, om uu ook het leed methen te dragen. De heer
Marcus reikte den armen huisvader de hand en vermaande hem het oog
te vestigen op den Hemelschen Vader, zonder wiens wil geen muschje
op de aaide valt.
«Zie, oude vriend," zeide de zendeling , «het gezonde, bloeyende voor-
komen uwer kindereu en vraag n dan af, of gij reden hebt te wan-
hopen? Moed gevat. De Heer leeft! Uwe kinderen hebbra a nog
noodig en er zijn nog menschen, die er over nadenken, hoe gij te
helpen zult zijn."
De boer beantwoordde zwijgend den haaddmk van den zendeling en
zeide eindelijk: ^Waardige vriend, het ia op dit oogenblik niet alleen
het verlies van al mijne levende have, dat mij zoo treft, hoe groot
dit ook zij; het is veel meer het besef, dat door het verlies van mijne
DigilizedbyGoOglC
purden nn alle hoop verloren is, om den to^ tet opsporing tu mijne
verlorene kinderen te ondernemen. £k ben genïneerd, geheel ge-
ruïneerd t Wat moet zetfa in deze rnichtbere etreek na de mijnen
worden P -Wie zal na in staat zijn de verlorenen te redden — want
mijn hart z^ mij dat zij leven P*"
«Dat zal Hij doen, die uit den hemel op n en de nwen nederzietl
Beveel o in zijne banden aan!" antwoordde de zendeling, en besloet
mrt allen te verzoeken zich met hem in het gebed te vereenigen.
«Gewifl, het rein gebed werkt nooit gekende krachten I"
Dit had de boer altijd ondervonden, als hij der wanhoop nabij waa. Hij
bad dan troost en hnlp van boven afgesmeekt, en onderwerping en kalmte
waren altijd het gevolg geweest. Nu stond hij den morgen na den
noodlottigen dag, waarop hij van zijn laatste vee beroofd werd, van
zijn leger op en begaf zich met Saul buiten de in aller haast opgerigte
kraal. De beide mannen lieten hnnne oogen over het weelderige land-
schap weiden, toen hnnse aandacht getrokken werd door een groot
dier, dat op eenigen afstand uit bet krenpelhont te voorschijn gekomen
was. Aanvankelijk hield van Dijk het voor een olifanL De jager
had echter een beter gezigt' en herkende in den kolossus met den lan-
g^ hoorn, een kobaoba.
Simson, die den baas gevolgd was, had het dier naanwelijks gezien,
of hij riep uit: "sjoekroe — een sjoekroeT de naam, dien de inboor-
tingen aan den rhinoceroa geven.
Er bestaan verschillende species van dit merkwaardige dier, een dier
monsters, welke onze tegenwoordige scheppiogspenode als 't ware bij
wijze van erfenis van de voorafgaande ontvangen heeft. Men kent er
ongeveer acht, van welke er in het Zuiden van Afrika viei bestaan,
die van elkander verschillen. Dat soort, hetwelk in het Noorden aan-
getroffen wordt, wijkt mede van zijne aanverwanten af, terwijl de
groote indische weinig overeenkomst heeft met de znid-aMkaansche
familiën. Een bijzonder aoort vormt de rhiiioceros van Sumatra en die
van Java, welke laatste zich weder van den eerstgenoemden onderscheidt.
Die rhinoceroB, welke door middel van afbeeldingen, museums en
DigilizedbyGoOglC
menageriën het meeal bekend is, hoort in Indie te hais. Bene eigen-
aardigheid Tan deze soort zijn de zonderlinge plooijen en nitwasaen van
de haid, waardoor hij zich ondeiBcheidt van de afrikaansche soorten,
welke deze plooijen in de hnid niet hebben, hoewel die bij sommige
exemplaren wrataclitig is; de abjssinische thinoceros daarentegen heeft
die plooijen in de Iiuid wel en gelijkt in dit opzigt op de indische
soort. De rhinocerossen van Sumatra en Java sijn klein in vergelij-
king met den indtschen, wiens vaderland Siam en Cochin-China is.
De huid van den afrikaanschen rhinoceros is zonder plooijen of uitwas-
sen , maar is daarom nog niet gUd ; zij is zoo dik en moeijelijk te door
boren , dat een kogel van gewoon lood er soms plat op wordt. Men giet
dus voor de jagt op dit dier kogels, die gedeeltelijk met tin vermengd
zijn. De rhinoceros van Java gelijkt reeds meer op den iiidischen, om
dat hij uitwassen op de huid en maar één hoorn heeft. Hij heeft echter
niet de eigenaardige plooijen, welke den laatste karakteriseren. Derhino-
ceios van Sumatra heeft noch plooijen noch uitwassen. Zijne huid is
met een weinig haar bedekt en zijne beide hoorns doen hem eenigzins
op den tweehoomigen afrikaanschen gelijken.
Qordon Comming noemt de viei zuid-afrikaan ache soorten van rhi-
nocerossen, die dooi de inboorlingen wel onderscheiden worden : borele,
De indische ueuBhoom of rhiuoceros.
DigilizedbyGoOglC
197
WtloM, mubgotscho e» kobsoba. De beide eeraten zijn zwart, dat is,
de kleur van hanne huid is grootendeels donker , tervijl de mutsjotscho
en de kobaoba witte veracheidenbeden zijn, daar hunue hmd vuil «itis.
De zwarte rbinocerossen siju veel kleiner — uaauwelijks half zoo groot
all de anderen — en ondereobeiden zicb van deze zoowel ten opzigte
van de lengte en den vorm van de booms, als in andeie opzigteu.
De hoorns van den borele staan , even als bij alle rbinocerossen op
eene beenacbtige massa boven de nensgates, van waar het woord rhino-
eeros, umengeateld ait de Griekscfae woorden «Iv , neus eu v((aj, boom-
Bij den borele staan deze booms regt op, een weinig naar acbtet
gekromd en de een achter den ander, De voorste boora ie de langste ,
zdden ecbter langer dau achttien duim, maar wordt dikwijls afgebro-
ken of door schuren afgesletea, zoodat men geen twee rbinocerossen
vindt, die Ïq dit opzigt aan elkander gelijk zijn. De achterste hoorn
ia bij dit species alleen een soort van knol , teiwijl daarentegen de beide
booms bij den keitloa bijna even lang zijn.
Bij den mntajotscho en den koboaba bestaat de achterste hoora byna
niet, maar de voorste overtreft bij de beide species dien van den keit-
loa en den borele. Bij den mntsjotecho is-bt) dikwijls drie voet, bij
den kobaoba soms vier voet lang. De boorua van de beide laatsten z^n
niet mgwaarta gekromd, maar staan vooruit, en daar zij beiden de
koppen zeer laag boaden, staat de lange scherpe pont dikwijls schier
horizontaal. De zwarte rbinocerossen verschillen van de witte in het
oi^loopend door de lengte van den bals , de rigting van de ooren en in
meer andere opiigten; ook is de levenswijs van beide species zeer ver-
schillend. De eer9t«n voeden zicb hoofdzakelijk met de bladen en het
jonge hout der doornstruiken, terwijl de laatsten van gras leven. De
eersten zijn veel wilder, vallen menschen en dieren aan, toodra zy
deze ontdekken en schijnen soms over de struiken, die hun in den
weg staan zoo woedend te worden, dat zij ze onder hunne voeten ver-
treden. De witte, hoewel alles behalve zachtmoedig, wanneer uj ge-
plaagd worden , zijn echter veel minder woeat ; zij worden ligt vet en
hun vleesch ia zeer goed van smaak. De hoorns van de veraobillende
species worden door de inboorlingen tot verschillende einden gebezigd,
want zij zijn vast, üjn en kunnen zeer schoon gepolijst worden. Van
de langere hoorns maken de inboorlingen bijlen en laadstokken voor
hunne jagtgeweren, van ile korte booms drinkbekers en handvatsels voor
kleine werktuigen. In Abyseinie eu andere gedeelt«n van noordelijk
DigilizedbyGoOglC
198
Afinks, mar men zwaarden gebruikt, maalct men van den hoorn Avt
rhinoceroasen ooi gevesteD.
Ook de hoid wordt tot verachillende einden gebesigd, onder sndenu
tot het maken van zeker soort van zwepen, ajamboks genaamd, boe-
wel de huid van het rivïerpaard tot dit doel nog beter geschikt is.
De rhinoceros is, hoewel geen waterdier, zooalsbet rivierpaard, toch
een vriend van dit element en wordt zelden ver daarvan aangetroffen. Alle
vier de soorten wentelen zich gaarne in het slijk en zijn gewoonlijk
daarmede bezoedeld. Des daags ziet men ze meestal in de sehadnw
van eene mimosa slapend of toch werkeloos staande of liggende; eerst
sla het nacht geworden is , zwerven zij rond om voedsel of water te
zoeken. Als men den rhinoceros onder dn wind nadert, kan men hem
zonder moeite nabij komen, daar zijne kleine, vonkelende oogen hem
weinig dienst bewijzen ; doch als de jager boven den wind ia , wordt
de rhinoceros hem al zeer spoedig gewaar, omdat hij een zeer scher-
pen lenk heeft. Was zijn gezigt even goed als zijn rettk, dan zon
het gevaarlijk zijn hem aan te vallen ; want hij loopt hard genoeg ,
om bij den eeraten aanval een paard in te halen.
De zwarte rhinoiseros loopt het hardst. Men kan hem echter ont-
komen, als men snel ter zijde springt en hem in zijne wilde woede
voorbij rennen laaL De zwarte rhinoceros ia in de streek van den
Bchonder ongeveer zes voet hoog en voUe dertien voet lang, terwijl de
witte species nog grooter zijn. Een kobaoba is volle zeven voet hoog
en mim veertien voet lang. Geen wonder, dat znlk een reusachtig
dier, dat in grootte op den olifant volgt, met ziJD achttien dnim
breeden snuit, zijn langen, leelijken kop en zijn monsterachtig groot
ligchaam bij den toeschouwer een indruk van kracht geeft, die, zooals
sommigen beweren, nog grooter zijn moet dau die, welken de olifant
te we^ brengt
De kobaoba, die door onze kolonisten gezien werd, kwam joist nit
bet hont itender zich op te houden stapte hij naar den waterpoel,
oogenachijnlijk met het doel om te drinken. Deze poel was bijna rond
en ongeveer honderd schreden in zijne middellijn. Zoodra de rhino-
ceros den oever bereikt had, ging hij tot aan de knieën io het water
staan, dronk a\ snuivend en niezend, stak zijn breeden snnit met den
hoorn in het water , plaste daarin , dat het begon te schuimen , ging
er eindelijk in liggen en wentelde zich rond als een zwijn. Het water
was zeer ondiep, zoodat het grootste gedeelte vao zijn ligchaam boven
DigilizedbyGoOglC
109
mtter wu. De eante gedachte van van Dijk en Berthold was, hoe
men zich wel van hem zon knnnen meester maken, want zij hadden
niet veel voorraacl meer. Het beste plan was, het dier te bekruipen.
Zy konden het zonder moeite nabij komen, want niet ver van de plek
waar het in het water lag, was een vrij digt boschje. Waarschijn-
lijk eonden zij in hnnne nadering dooi den kobaoba niet gemerkt wor-
den, vooral daar hij zich op dit oogenblik zeer op zijn gemak scheen
te gevoelen.
Reeds waren xij op het pi^nt van aan hun plan gevolg te geven , toen
Simson plotseling met eene fluisterende atem zeide:
^De klo! de klo!'
Van Dijk wist, dat de Hottentot daarmede zeggen wilde; «De oli-
fant, de oli&Dtr Hij wendde dos het oog naar de plek, welke Sim-
son hem aanwees.
Op het westelijke gedeelte vao de vlakte vertoonde zich eene don-
kere massa, wier omtrekken scherp tegen den hemel aMaken. Het
was een oli&nt. Men zag onmiddelijk dat fa^ zich naar het water begaf.
Hoewel hij slechts langzaam ging, had hij weldra den kort«n afstand
afgelegd en was spoediger op de plaats zijner bestemming, dan men
zou gedacht hebben. Toen hij nog eenige schreden van het water ver-
wijderd waa, stond hij stil en bewoog zijn snuit in verschillende rig-
tingen. Plotseling bleef hij onbeweeglijk staan en scheen te luisteren. Na
ongeveer Mue minuut zoo gestaan te hebben, stapte hij weder op en
den hollen weg in, waarmede men aan den poel kwam. Hij waa nu
geen drie honderd schreden van de jagers verwijderd, die hem volko-
men zien konden. Zijn reusachtig ligchaam vulde den hollen weg bijna
geheel en zijne lange, gele slagtanden , die meer dan drie ellen ver voor-
nitstaken, waren even opwaarts gekromd. Tot op dit o<^eablik toe
had de rhinoceros niets van de nadering van den olifant gemerkt, vant
de stap van dit groote dier is soms zoo zacht als de tred van eene kat.
Het reusachtige ligchaam van den olifant, die plotseling in den-zon-
neschijn kwam en een schaduw op den poel wierp, was echter duid^ijk
genoeg en bewoog den kobaoba met eene snelheid op te springen , welke
men bij zulk een lomp, zwaar dier niet vermoed zon hebben. T^elijk
slaakte het een half knorrend half fluitend geluid, terwyl het tegelijk
het water uit zijne neusgaten spoot. Ook de olifant liet zijn eigenaar-
dige» , op het geluid van eene trompet gelijkenden kreet hooren en bleef
staan, zoodra hij den rhinoceros in het gezigt kreeg. Beiden waren
DigilizedbyGoOglC
200
dooi de onreiwaclite ODtmoeUiig verrut on Btoadon gedniendfl eeoige
minuten onbeweeglijk, terwijl sij elkander met eene schijnbare verba-
zing beschoQwden. Die verbazing maakte evenwel spoedig pliata voor
een gevoel van tooro en woede. Men kon duidelijk ata dat beidet
bloed in beweging kwam ; want zoo als meu weet, «ijn deze beide reus-
achtige geslachten elkander steeds vyandig gezind.
De oli&nt kende zijn vijand zeer goed en wist, dat zijne krachten
niet gering waren. Hij tastte hem dus niet zoo op het eerste oogenblik
aan, maar scheen vooraf eens te willen overte^ra. De nitalag was, dat
zijn geduld zeer spoedig uitgeput raakte en weldra begon het gevecht
met een aanval van zijne zijde. Terwijl hij zijne slagtanden st«ng onder
de schouders van zijne wederpartij zette, ligtt« hij hem met eens ver-
bazende kracht op en wierp hsm ruggelings in het water.
De rbinoceros, zoo ruw aangetast, scheen gedurende een oogenblik
verbijsterd; maar het duurde slechts enkele seconden of hij wssweerop
de been, en gereed den strijd te hervatten. De oli&nt had nu alle
moeite) om de stooten van zijn boom te ontwijken.
Het gevecht werd in het water geleverd, doch de olifant , die merkte,
dat zijn vijand hier al het voordeel van zijne stelling had , trok mg-
«sarts naar den hollen weg , waar hij met den kop naar het water ge-
keerd, den rbiaoceios afwachtte. Ongelukkig voor hem waren zijoe
zijden in dezen hollen weg niet beschermd , zoo als hij waaischijnlijk
gedacht had. De weg was daartoe niet diep genoeg, terwijl hij daarent^en
door de beide wanden in de vrije bew^ing van zijn ligchaam gehinderd
was. Naauwelijka had hij dan ook in dien weg post gevat, of de ko-
baoba kwam uit het watet en bra^t hem een stoot in de ribben toe.
Een luide schreeuw van den oli&nt bewees, dat hg «ene zware wonde
bekomen had. Tn plaats van nu in den hollen w^ te blijven, verliet
hij dien en liep tot aan de knie in het water. Na in aller haast
met zijn snuit zijn ligchaam nat gemaakt te hebben, snelde hij den
oever weer op en zocht den rhinoceros, die echter nergens meer te
zien was.
Koodra de olifont zag dat zijn vijand verdwenen was, keerde hij
in het water terug, waar hij tot aan de knieën in stond. Zijne be-
wegingen waren onmatig en hevig. Met zijn snuit zo<^ hij water op
en besproeide zich daarmede den mg en de schouders. De jagers wisten
zeer goed, dat hij woedend en dat het allergevaarlijkst was, zich op
dit oogenblik voor hem te vertoonen.
DigilizedbyGoOglC
201
fin toch — hoewel er het leren mede gemoeid kon zijn , men besloot
hem aan te valleo. Daartoe was het noodig hem zoo nabij mogelijk
te komen. Allen zouden dan gelijktijdig vuor gevtii en zich plat op
dea grond werpen , om de nitwerking van hnnne schoten waar te nemen.
Zonder er verder een woord over te wisselen, kropen zij door het
■tniikgewas naar den westelijken uever van het water. Dit struikge-
was liep echter niet onafgebroken voort en zij moesten dus voorzigtig
van boaobje tot boschje kruipen. Na ongeveer vijf minuten bereikten
zij eeuig krenpelhont niet ver van het water en waren den olibut nu
vrij nabij gekomen. Zij kropen op handen en voeten en zonder ge-
dmiach tot aau den zoom van het boschje, verwijderden de bladeren
eenigzins en keken er door.
Het rensacbtige viervoetige dier stond uu vlak voor hen, naauwelijks
twintig schreden vil» hen af. Zij konden duidelijk zien, dat hij door
den rhinoceros getroffen was; de wond «as in de zijde en de jagers
zagen, dat hij nu en dan den snnit naar de plaats wendde, waar de
hoorn van den kobaoba hem geraakt had; het was duidelijk, dat de
wonde hem pijn deed.
Op het oogenblik , dat de jagers zich gereed maakten om te Bchie-
ten, maakte de olifant eene beweging, als of hij op het punt stond
het water te verlaten.
Hij had zich bijna geheel omgekeerd. Zijn kop en het voorste ge-
deelte van zijn ligchaam bevonden zich reeds op het land, — de drie
geweren waren op hem gerigt, toen men den kolossus op eenmaal zag
wankelen eu nedervallen.
Zoodra men merkte dat de olifant dood was, spoedden alten zich
naar de plaats, waar bij lag. Ook van Dijk naderde en bleef met
gekraiste armen in nadenken verzonken staan. De olifant was in dier
voege gevallen, dat zijn kop buiten het water, op eene kleine zandbank
lag. De oogeii van den boer waren op de slagtanden van het dier
gerigt en — begonnen te schitteren van hoop en blijdschap.
"Het is Gods hand!" zeide hij luide. fWelk een gelak! Welkeen
gelnkr De aangename rigting zijner gedachten volgende, kon de
goede man die niet langer voor zich houden.
Hij wees met den vinger op de beide slagtanden en zeide: vziet gij
die schoone tanden? — Voor zoo veel ik er over oordeelen kan, is
iedere tand mogelijk twintig pond waard."
'<Maar aan wien wilt gij die tanden vcrkoopen ?" vroeg zijn vriend.
DigilizedbyGoOglC
E02
Wij zijn hiet vu van de naastbyzljnde n«derzettiDg. Wie zal er ons
osEen of paarden of schapen voor geven? Het zod itnmeri de mooite
niet beloooen, twee tanden zoo ver te transporterra T
«Twee tanden, neen," zeide de boer, «maar wel twintig — tweemaal,
driemaal twintig. Er zijn hier olifanten genoeg, daarvan ben ik, naar
de menigte sporen te oordeelen, overtuigd. Wij zijn allen goede achot-
tera — waarom zonden wij van deze kostbare zegeteekenen niet veel
meer kunnen opzamelen? En wij zulten dit doen. In deze gedachte,
die daar plotseling bij mij opgekomen w, ontdek ik dehandOoda, die
ons in onze ellende en nadat ik allea verloren heb, door dezen rijkdom
schadeloos stellen wil. Zoodra wij een goeden voorrnad ivoor bijeen
hebben, vertrekt een onzer naar de hoofdaederzettingen , waar het nooit
aan koopers voor dergelijke waren ontbreekt. Die zullen zich dan wel
met paarden en oasen op weg begeven, om onzen buit te ontvangen
en ons daarvoor te leveren wat wij wenschen en noodig hebben. Het zal
ons dan aan niets ontbreken en zoodra wij maar wéér in het bezit van
paarden zijn, zullen wij het spoot der geroofde kinderen volgen en als
zij nog in leven zijn, znllen wij ze bevrijden, hetzij met list of met
geweld !"
De mensch gelooft altijd gaarne wat hij wenscht, en allen waren dus
dobbel verheugd , dat de boer , nog kort te voren zoo neêrslagtig , op
eens wéér goeds moeda geworden was.
De boer had dua besloten olifiintenjager te worden. Hij wtst wel is
waar, zeer goed, dat het niet zoo gemakkelijk was, znlke groote die-
ren te vellen en dat men in eenige weken en maanden geen groote
hoeveelheden tanden kan bijeen krijgen; maar hij had zich voorgeno-
men, om er een jaar of langer aan te besteden en binnen dien tijd
hoopte hi} toch zijn doel te bereiken.
De nacht, die op deze gebeurtenis volgde, werd door allen r^t
vrolijk rondom bet vuur doorgebragt en zoo als van zelf spreekt ,
praatte men bijna van niets dan van olifanten. Ssul maakte van dexe
gelegenheid gebruik, om een zijner avonturen te vertellen.
TUSSCHIN TWEE STOXLEN.
-Ik was eens," zoo begon Saul, «op de olifantenjagt en had joiat
een heuvel beklommen, toen ik, in het rond ziende, een troep van wijf
DigilizedbyGoOglc
20S
maanelijke olifanten ontdekte, die ongeveer eeu mijt van mij af weidden.
De wijfjta liepen een eind verder, ook met een troepje bij elkander.
Terrein en vind waren mij (^atig en ik bereikte weldra eene rots in
de nabijheid van de plek waar zich de troep bevond. Middelerwijl
waren twee van den troep langzamerhand ongeveer zestig passen naderbij
gekomen. Een hunner weidde met twee anderen niet ver vaneendooni-
achtigen boom. Ik mikte bedaard en joeg hem een kogel in de kop,
vlak achter het oc^. Met een luiden schreeuw draaide hij ticfa om,
hetgeen mij gel^nheid gaf hem eeu tweeden kogel toe te senden , die
hem achter den schoader troC Al de olifanten verwijderden zich met
den meesten apoed in eene noordelijke rigting, waarbij hunne groote
ooren zich bijna even snel bewogen als hunne beenen.
"Alvorens op nieuw te laden, liep ik naar den heuvel temg, om te
zien wat er van hen geworden was. Toen ik den top bereikt had, ont-
waarde ik de olifanten in een schaduwrijk bosschaadje. Er stond een reus-
achtige olifant bij den gewonden, waarschijnlijk een makker, die hem
niet wilde verlaten. Weldra verscheen mijn volk en wij volgden nu den
troep met voorzigtigheid. Toen wij dien op eeu paar honderd schreden
na genaderd waren, werden zij ons gewaar en maakten zich in eene
oostelijke rigting uit de voetea. De gekwetste oli&nt bleef iets ach-
ter en was weldra door de honden omringd, die door hun geblaf Zi^ne
aandacht gelukkig van mij aftrokken. Ik reed tusschen hem en den
vlngtenden troep ea steeg van het paard, om op een afstand van veertig
schreden op hem te vnren. Mijn paard maakte zich echter bang vooi
den rem. Ik kon het ter naanwemood meester blijven en het rukte
voortdurend aan dm teugel zoo dikwijls ik eene poging deed om te
vnren. Eindelijk slaagde ik er in om te schieten , doch toen ik weder op
wilde stijgen , liet het paard het niet toe en hoe meer moeite ik deed om
bet tot bedaren te brengen, des te meer naderde het den gekwetsten oli-
fant Op dit oogenblik hoorde ik iets naderen en zag weldra een tweeden
olthnt digt achter mij, in wien ik onmiddelijk den makker her-
kende, die met oj^heven snuit en onder het slaken van een schel-
Im kreet op mij afkwam. Hij zat een ouden, zwarten, geheel dooven
patrijshond na, die voor hem uitliep, zooder te vermoeden wat achter
hem gebeurde. Overtuigd, dat hij het op mij, minder dan op mijn paard
gemunt had, besloot ik dit niet los te laten, maar veelmeer den tengel
van het wederspannige dier stevig vast te houden. Gelukkig trokken
de honden de aandacht van den olifant voortdurend af en juist toen hij
-dbyGoogle
204
mi) kort op de hielen gekomen wu, slaagde ik er Id weder in den sa-
del te komen. Het was ook hoog tijd, want op het oogenblik dat ik
mijn paard had beklommnn , waren de oliranten mij zoo nabij gekomen ,
dat ik elk oogenblik vreesde door een hunner bereikt te worden. Cteluk-
kigkwam het tao ver niet, doch het scheelde niet reel. Toen ik nwar
eens weder te paard zat, was ik spoedig bniten gevaar. De gewonde oli&nt
DigilizedbyGoOglC
205
kon mij niet ontgaan. Wij vonden hem een paar dagen later, ongeveer
eene mijl van de plaats waar ik hem geschoten had , doodelijk gekwetaf
Hoewel het vleesch van den olïrant eetbaar is, wordt echter alleen
de snuit voor eene bijzondere lekkernij gehouden. Hij heeft ongeveer
itfu smaak van osaentong. Het vaderland der groote olifanten geslach-
ten, die in meer dan één opzigt van elkander verschillen, is Asie en
Afrika. De aziatische of indische oli&nt is de kleinste. Hij bereikt
zelden eene grootere hoogte dan tien of twaalf voet, terwijl de afri-
kaansche , volgens het eenparige getuigenis van de reizigers , de hoogte
van zestien voet bereikt Beide soorten verschillen hoofdzakelijk in
het aantal hoefnagels, hebbende de indische olifant er vier of vijf aan
de achterpoten en de afrikaansche ni^ meer dan drie. Ook verschillen
zij met opzigt tot de oontn en de slagtanden. De ooren van den afri-
kaanschen tsijn zeer groot, die van den aziatischen zijn oneindig min*
der van omvang ; de slagtanden van den afrikaansohen , wiens kop rond
is, terwijl die van den aziatischen een langwerpigen vorm heeft, wegen
soms tweehonderd pond; bij den laatsten gaan zij zelden het gewigt
van honderd pond te boven. De afrikaansche wijQes olifant heeft
meestal geen slagtanden, bij den aziatischen daarentegen treft men ze
meestal aan, hoewel ze kleiner zijn dan bij de mannetjes.
De Aziaten verdeelen de olifanten in twee species. De eene, bekend
onder den naam koemarie, is een stevig dier met een grooten snnit
en korte beenen; de andere, merghi genaamd, bereikt eene grootere
hoogte, is echter minder corpulent en ook niet zoo sterk. Tasschen de
koemarie en de merghi zijn verschillende ovei^angsrassen. Soms treft men
ook witte olifanten aan. Deze worden in vele lande» van Azië hoog
gewaardeerd, hier en daar zelEi bijgeloovig vereerd en met aanzienlijke
sommen betaald.
De indische olifant bewoont het grootste gedeelte der zuidelijke lan-
den van Azië, met inbegrip van de groot« eilanden Cejlon, Java, Sn-
matra, Bomeo enz., terwijl de afrikaansche tegenwoordig alleen in het
midden en in het Kniden van dit werelddeel aangetroffen wordt. Abys-
sinie in het Oosten en de Senegal in het Westen zijn zijne noordelijke
grenzen en nog voor weinige jaren zwierf hij tot in de nabijheid van
de Kaap de Goede Hoop^ Het is van atgemeene bekendheid, dat de
olifant in bovengenoemde aziatische landen reeds sedert lang door den
mensch afgerigt werd en daar tot de huisdieren behoort.
De afrikaansche olifant is niet zoo ligt tam te maken als de indische,
DigitizedbyGoOglC
iioowel hij daaioni nog niet ontembaat ie. Men heeft er reeds proeven
mede genomen en wel in grooteren maatstaf. De olifuiten der kar-
thaagBche troepen behoorden tot deze aoort.
De gewone stap van den olifant staat in snelheid gelgk met den
draf van een paard; draaft hij echter, dan moet het paard galopperen,
soo het hem bijblijven wil. Hoe lomp hij ook zijn moge, zijne be-
weging is ligt, namelijk aU hij voomit anelt; zijdelingaobe wendingen
zijn echter zijne zaak niet en daarom kan men hem door een zijsprong
ligt ontwijken. Hij is ook, in weerwil van zijne zwaarte, een goed
zwemmer, waarbij zijn snnit hem voortrefletijke diensten bewijst, want
hij houdt dien ia dat geval hoog opgeheven en ve^emakkelijkt zich
daardoor het ademhalen. Als hij loopt legt hij hem acht^waarta over
den kop en als hij slaapt, steekt hij hem in den bek of drukt bem
vast op den grond, ten einde er geen mnizen, vliegen of andere kleine
dieren zonden inkruipen ; want als zulk een dier^e in zijn snnit kruipt
en niet meer geloosd kan worden, wordt de olifant razend en schiet
er soms het leven bij in.
Het wijfje van den oli&ut brengt maai «ën jong te gelijk ter wereld ,
dat twee en meer jaren zuigt fiij zijne geboorte is het ongeveer zoo
groot als een varken. Ale zulk een dier gezond ia, in den staat van
vrijheid verkeeit en een natnnrlijken dood sterven kan , wordt het meer
dan honderd vijftig jaar oud. Aan de minsten echter valt dit geluk te
beurt, want zij hebben in de tijgers en leeuwen, vooral evenwel in de
menschen , gevaarlijke vijanden , die hen onvermoeid naar het leven staan.
DigilizedbyGoOglC
Ve woning in de liirbt.
NEGENDE HOOFDSTUK.
DE KOLONIE IN DE TAKKEN VAN DEN NWANABOOM.
P UARI\ DIT TIR KLAAÜWEK TAN RBHH HTKSA. — IBTB OTKI
JKE aUSCHtKDIÏtlIB VXV DIT DtNR. — SE DlRlTVe WOKIKG :
- DK ZWEBVEB. — DG BLAAPBOOK VAN 1
KEK. — EIKDKSBOOF.
De vroege raorgenzon vond an7« vrienden reeds druk in de weer
roodom deu dooden olirant. Het eerste wat zij te doen hadden, was
het uitsnijden vau de slagtanden; dit was evenwel niet gemakhelijV en
vorderde twee volle uren wetks. .
Nadat dit geschied waa, begon men met liet eigenlijke afhakken van
het diet, waarmede verscheidene uren gemoeid waren, Alstoen werd
een aantal stokken vorksgewijze in den grond geplant, daarover werden
14
DigilizedbyGoOglC
208
T^le stokken ge\&gA en over deze liet vleescli liij lange repen ^hangeu ;
het vleesch droogt binnen weinige dagen volkomen en knn dan maan-
den achtereen bewaard worden.
Het was avond eer zij met alles gedaan hadden; naanwelijka hadden
zii echter de oogen gesloten, of zij werden door ongewone geluiden in
de nabijheid van de legerplaats wakker gemaakt. Zoo zij deze klan-
ken nooit gehoord hadden , zouden zij zich daarover ernstig on-
gerust gemaakt hebben; maar van Dijk en de anderen hadden reeds te
lang in de' wildernis geleefd, om niet onmiddelijk te weten wat zij
hoorden. Het waren jakalzen en heynas, dti! rondom de tegeridaats
zwierven en naar het scheen in grooten getale. Binnen weinige minuten
hoorde men hun geschreeuw van alle kanten zoo Inide dat niemand
den slaap meer vatten kon. Eindelijk kwamen zij zoo nabij, dat men in
alle rigtinge» een paar groene of roode oogen in den schijn van het
vuur zag flikkeren. Zelfa witte tanden zag men, wanneer de hyenas den
bek openden, om haar krijschend, op lagcheu gelijkend gsinid, te laten
hooren. Zij schenen zoo hongerig te zijn en waren zoo brutaal, dat men
zich ongerust maakte. Om dit gebroed te veijagen, namen van Dijk
en de anderen hunne geweren en verlieten den wagen , terwijl de Höt-
teiitot zich met pijl en boog wajwnde. Allen stonden digt achter den
stam van den nwanaboom. Hier waren zij goed verborgen en konden
nlles zien, wat in den omtrek van het vuur voorviel. Weldra werd
liet hun duidelijk, wat de liyenas in zulk een aantal herwaarts gelokt
had; — het was het vleesch van den olifant, dat te droogen hing.
Men had het vlee.sch zoo laag gehangen , dat de hijenas er bij konden.
Er schoot dus niets over, dan eenige staken uit den grond te halen en die
aan de andere te binden , om zoo doende eene dubbele hoogte te krij-
gen. 2oodra men daarmede gereed was, begaf men zich weder achter
den nwanaboom , om af te wachten wat de indringers nn doen zouden.
Ëenigen van de grootsten liepen onbevreesd tot onder den toestel en
begonnen naar het vleesch te springen, doch zonder gevolg. Na eenige
vergeefsche pogingen schenen zij den moed te verlic;ïen en zouden zon-
der twijfel hunnes weegs gegaan zijn , zoo niet van Dijk het voornemen
had opgevat, om zich op die kwelgeesten te wreken. Op een teeken
van hem gaven allen die bij hem stonden, te gelijk vuur. Deze onver-
wachte b^roeting joeg zoowel hyenaa als sjakals op de vlugt. Toen
men de plaats onderzocht, waar het vleesch opgehangen was, vond
men dat twee van deze dieren doodelijk getroffen waren. Zij sche-
:yG00gIC
309
nen aan deun les genoeg te hebben; intusachen Hepen zij toch niet ver,
zooals men uit het gehnil en geblaf merken kon. Het geraamte van
den olifant mnakte hunnen eetlust gaande. Oe jagers meenden nu
echter gerust te kunnen gaan slapen.
De ^akal.
Toen ztj den volgenden morgen naai den waterpoel gingen, vanden
zij het geraamte van den olifant volkomen afgeknaagd. Bovendien
7^gen zij aan de sporen, dat nog een aantal andere dieren dien nacht
aldaar hunnen dorst gelescht hadden. Men zag de ronde, vaste hoef
van den quagga, het spoor van de gems, van het elanddier en zelfs
van den leeuw. Er werd dien dag niet veel gewerkt en men hield
zicii uitsluitend onledig met de bevestiging van de legerplaats en
met het verkennen van de omstreken. .
Behalve de koe, was het eenige levende dier in de legerplaats, de
lieveling van Maria, de jonge gazelle; maar nog denzelfden dag kreeg
deze een makker, door de aankomst van van een kleine aurebi, een
van die bevallige ant ilopen- soorten , welke men in de wildernissen van
Zuid-Afrika in menigte vindt.
Het was Eduard, aan wien men niet slechts het bezit van dit beestje,
maar ook een uitmuntend wildbraad te danken had. Hij had omstreeks
den middag een kleinen heuvel beklommen, toen hij op eene uitge-
strekte, met gras begroeide vlakte niet ver van de legerplaats twee
aardige diertjes waarnam. Haar hij echter geen kans zag onder den
14*
DigilizedbyGoOglC
210
wind te Iconen, had htj reeds besloten om maar ^n nuttelooze jagt
op deze gazellen te inaken, toen hij zich herinnerde, dat er rerschiU
letide soorten van antilopen zijn, bij welke de nieawsgierïgheid sterker
dan de vrees is. Zonder een oogenblik te verliezen stak hij de hand
in den zak om naar zijn zakdoek te zoeken, doch die was niet te
vinden. Hij overlegde een oogenblik en weMra schoot hem een ander
denkbeeld te binnen. Men had hem namelijk wel eens gezegd, dat
vreemdsoortige vormen of bewegingen de nienwsgierigheid der antilopen
evenzeer gaande maken, ala schitterende klenren. Hij maakte dns ge-
bmik van eene list, die reeds door meer dan één jager met geluk be-
proefd was. Zij bestond eenvoudig daarin, dat hij op zijn hoofd ging
staan, met de beenen regtstandig in de hoogte. Deze manoeuvre werd
met het beste gevolg bekroond. Toen de bok het zonderlinge voor-
werp bespeurde, liet hij een scherp geflnit hooren en kwam al nader
en nader. De geit volgde hem, hoewel langzaam en bleef altijd iets
achter.
DigilizedbyGoOglc
211
Beiden uaren nu nabij genoeg gekomen. Eindelijk verdween het
zonderlinge voorwerp om in veranderde gedaante tevoorschijn te komen.
Er schitterde iets in de zon , en deze glans trok de aandacht van den
bok dermate, dat hij zich niet verroerde en onafgewend op het blin-
kende voorwerp slaarde. Op cons achitterde het ala een bliksem in
zijne oogen en hij viel doodelijk getroffen ter aarde. Het wijfje snelde
dadelijk naar de plek waar hij gevallen was, hief een treurig geblaat
aan en bleef naast hem staan. Het had geen begrip van de oorzaak
van dien plotaelingen dood, wilde de vJugt nemen, maar scheen den
makker niet te kunnen verlaten en blaatte onophondelijk. Eduardli^
het arme dier niet lang in dien treuren swaardi gen toestand: een tweede
schot deed het mede levenloos nedervallen. Toen Eduard zich van zijn
buit meester wilde maken, zag hij dat er een jong bij liep, niet veel
grooter dan een konijntje, hetwelk rondom het doode ligchaam der
moeder heen sprong en een klagend geluid liet hooren. Hoewel Ëduard
Jager was, gevoelde hij op dit oogenblik een diep medelijden met deze
drie dieren-, doch hij troostte zich raet de gedachte, dat hij ze niet
voor tijdverdrijf moedwillig gedood had, en dit stelde zijn geweten
volkomen gerust.
De kleine aurebi bestemde hij tot een geschenk voor Maria, die dik-
wijls gewenscht bad zulk een diertje te bezitten. Het kostte Edoard
geen groote moeite, om het in zijne magt te krijgen, want het wilde
de plek niet verlaten waar zijne moeder lag. Hij nam het in den
arm, bond de beide anderen aan elkander, bevestigde een touw aan
de hoorns van den bok en sleepte de antilopen naar de leger-
plaats. Ieder verheugde er zich over, dat hij zulk een beerlijk wild-
braad medebragt-
IntnsBchen ware het beter geweest, wanneer Maria de kleine aurebi
DigilizedbyGoOglC
212
nooit gehad liad, want nog in dieiizelfden nacht was het oorzaak van
een algemeenen schrik. In het holle van den nacht, hoorde men het
waanzinnig gelach der hyena in de nabijheid van de legerplaats en kort
daarna een gekerm als v^n een dier, dat iu doodstrijd ligt. Aan
den aard van het geluid herkende van Dijk de stem van de kleine
anrebi. Du Ii^eua's, dacht hij, verschearen de arme antilope. Maar
weldra hoorde hij een gegil, dat hem van schrik deed opvli^en; ket
was de stem van Maria en het geluid kwam van dezelfde plaats, waar
men even te voren het gepiep van de jonge antilope gehoord had.
Het kind schreeuwde luid om hulp, en dit geroep werd op een
afstand door eene andere atem beantwoord. Weldra zag men Simson
met een brandend stuk hout naar de plaats van het ongeluk snellen.
Toen van Dijk daar aangekomen was, ontwaarde hij een onverwacht
schouwspel. Maria lag op den grond en hield den wortel van eene
struik met beide handen stevig vast. Aan een van beide armen was
een lederen riem bevestigd , die een eind ver iu het struikgewas voort-
liep en aan wiens einde men de kleine aurebi , dood en vreeselijk ver-
minkt ontwaarde. Vlak daarnaast stond Simson met e-en brandend stuk
boot in de hand.
»Wat ia er gebeurd ?" zeide de ontstelde vader , en weldra vernam hij
het volgende:
Maria had de anrebi nog eene willen zien , voor zij ging slapen.
Zonder er iemand een woord van te zeggen, kroop zij onder de tent
uit, liep naar de plaate waar de anrebi vastgebonden was, maakte het
dierljc los en nam het mede naar het vuur, om het daar nog eens op
liaar gemak te bekijken. Om het te beletten weg te loopen, had zij
het een lederen riem om. den hals gebonden en het andere eind aan
haren arm bevestigd. Zoo met het diertje spelende, was de slaap
haar overvallen. Van hetgeen er sedert dit oogenfalik gebeurd was,
wist zij niet veel te vertellen.' Zij werd op t-eus door een ruk aan
den arm wakker gemaakt en boorde te gelijk de antilope piepen. Nog
was zij echter niet goed ontwaakt, toen zij zich reeds roet geweld voelde
voortslepen. Natuurlijk schreeuwde zij om hulp en greep naar alles
wat haar in den weg kwam, om zich vast te houden. Ket kind zou
echter niet lang weerstand hebben kannen bieden aan de kracht der
liyeiia, die haar voortsleepte, zoo niet gelukkigerwijze Simson met een
brandend stuk hont haar te hulp ware gekomen en den roover op de
vlugt gejaagd had. Toen men in de legerplaats teruggekeerd was.
DigilizedbyGoOglC
213
kwim men tot de overtuiging , dat het meisje geen letsel bekomen Imd,
maar de arme surebi was dood.
Zoo als men denken kan, had tiicmatid slaap meer. Et werd een
groot TUUT ontstoken , men sprak lang en breed over het gebeurde ,
en de slotsom was , dat inen hoe eer KOO beter de legerplaats moest
versterken. Op liet katst kwam het gesprek ook op het dier, dat de
rust ïoo gestoord had eu de leeuwenjager wist een en ander van KÏjn
aard te vertellen.
De gestreepte byena.
De hjena's zijn de wolven van het Kaaptaud; maar wolven vaneene
bijzondere soort. Zij hebben dikkere koppen, breedere snuiten, een
dikken en sterkeu hala en het haar, waarmede hare hnid bedekt is,
is grover en langer. Een der meest in het oog loopende kenmerken
van dit dier is de ongelijkheid in de ontwikkeling zijner ledematen.
Zij zijn in het zuidelijk gedeelte van Azië en in geheel Afrika te hais.
Er zijn verschillende species van dit booze, grimmige dier; de meest
gewone zijn de gestreepte en de gevlekte hjena's. De laatste is groo-
ter en gevaarlijker dan de eerste; zij bewoont ZuidAfrika. Beide
S|)eciea hebben een soort van manen op den hnls en den rug, die
overeind gaan staan, als het dier toornig woidt, waardoor het een nog
grimmiger voorkomen krijgt. Zoodra het donker wurdt, verlaat dit
roofdier zijn hol, waarin het zich den geheelen dag heeft opgehouden.
Wee de scha|)eii , de geiten , de ezels eu zelfs de ossen en paarden .
DigilizedbyGoOglC
214
welke hij alleen en onbeschermd overvalt ! Kunnen de h;cnas echter geen
levende dieren niagtig volden, dan behelpen zij zich ook met doodus
of half verrotte vellen. Waar zij lijken ruiken, krabben zij die nit de
graven; ale zij al te erg door honger gekweld worden, voeden zij
sich met wortde en het jonge lot van sommige struiken; doch zij ^an
daartoe alleen in den hoogsten nood over.
De gestreepte hyena heeft de grootte en den kop van een wolf, een
dikken hals, regt opstaande, naakte en stijve ooren. Hij heefl eene
grijsachtig witte kleur, met donkere dwarastrepen , die van den ing
naar den buik loopen ; zijn staart en de hooge pooten vertoonei mede
donkere, ringvormige strepen, teiuijl de staart aan den punt van eeu
bos haar voorzien is. Als het dier toornig is, blaast het als eene kat,
terwijl het zijn vijand met een vonkelend oog aanziet
Nog sterker en grimmiger is, zoo als reeds gezegd werd, de ge-
vlekte hyena. Men noemt haar soms de lagchende hjrena en wel ten
gevolge van het eigenaardig geluid van dit dier, waarvan vroeger reeds
gesproken is. Wat de kleur betreft, gelijkt deze hyena op de zoo
even beschrevene, doch hare zijden vertoonen geen strepen, maar vlek-
ken. Zij is in de znideUjke helft vau Afrika te hais en bij de ko-
lonisten onder den uaani van tijgerwolf bekend.
Een derde soort is de hruine, of langharige hyena. Zij is eVen
zoo groot en boosaardig als de vorige en heeft de grootte vau een St.
Berhardshond. Haar bovenlijf is donkerbruin, of bijna zwart van kleur,
doch haar buik vertoont een vuil grijze kleur. Zij kan niet klimmen
zoo als de beide eerstgenoemde soorten, doch heeft buitengewoon sterke
tanden en kinnebakken.
De hjeua'a teven doorgaans alleen, hoewel men ze uu en dan bij
troepen ziet, hetgeen het geval is, als ze door een en deuzelfden buit
aangelokt worden. Dikwijls verzamelt zich een dozijn of meer rondom
een dood dier, doch elke hyens gaat haars weegs, zoodra hij verza-
digd is. Zij zijn vermetel genoeg om 's nachts in de elendige kralen
der Hottentotten te breken en de kinderen weg te slepen. Het is
letterlijk waar, dat in Znid-Afiika honderde kinderen door hjena's ge-
roofd worden. Yoor een jager is het dier echter niet te vreezen, want
het is het vreesachtigste van alle roofdieren, dat alleen dan aan-
valt) als dit zonder gevaar geschieden kan.
DigilizedbyGoOglC
215
De zoo eveD vermelde gebeurtenis maakte vbu Dijk zeei l
want hij vreesde niet zouder grond, dat de hyena's een groote plaag
voor hem zoaden worden en dat Maria bij een volgenden keei er wei-
ligt niet met den schrik af zou komen. Bovendien waren er nog an-
dere wilde dieren, nog gevaarlijker dan de hyena's, wanneer het kind
vroeger of later eens alleen in de legerplaats zon moeten blijven; in
den afgeloopen nacht was zelfs het gebml van leeuwen nabij het
kleine meir gehoord. Men beraadslaagde derhalve, hoe men de kleine
l^rplaats tegen hunne ainysllen beveiligen zou. Ongelukkig ontbrak
het aan alles om een huis te bouwen. Plotseling vestigde de zende-
ling bet oog op de takken van den nwanaboom. Hij had meermalen
gezien, dat de inboorlingen hunne woningen op boom en gevestigd bad-
den, ten einde tegen de wilde dieren beveiligd te zijn, en deelde dit
denkbeeld aan zijn vriend mede. Het was niet moeijelijk dit plan uit
te voeren , want men behoefde daartoe slechts den wagen uit een te
nejnen en tnaschen de horizontale takken van den boom weder in een
te zetten en vast te maken. Men ging oumiddelijk aan het werk en
voor zons-ondergaug was alles gereed, zoodat men reeds des nachts in
de verheven woning slapen kon.
Den volgenden morgen werden nog verbeteringen aan de inrigting
bewerkstelligd. Men maakte namelijk door middel van laiige staken een
soort van terras rondom de woning, waarop men eene dikke laag klei
uit het nabnrige meir bragt , die, gedroogd zijnde, het m(^ ijk maakte
daarop een vuur te ontsteken en spijzen te bereiden. Zoodra men met
de woning van den boer gereed was, maakte Simson op eene andere
plaats een platform voor zich zelven en op een derden hoek nog
eene, voor de oude inlandsche vrouw. Beide werden door hem vau
een soort van dak voorzien, ongeveer zoo groot ala een gewone para-
pluie, ten einde voor den regen of den daauw beveiligd te zijn.
Zonderlinger daken zulten zeker wel nergens op aarde geweest zijn,
want zij bestonden nit niets meer of minder dan uit de beide ooren
van den olifant, dien zij geveld hadden.
Nn besloot men een strooptogt in den omtrek te ondernemen ; want
Simson beweerde, dat denzelfden morgen geen kwartier ver van het
kleine meir, eene reusachtige olifant geweest was.
Weldra hadden zij dit meir bereikt en waren nog g<«n honderd
schreden verder gekomen, toen zij weder een waterpoel aantrofl'en, en
wel eene vrij groote. In het slijk van den oever ontdekte men tal-
DigilizedbyGoOglC
218
rijke sporen van dieren, üit zagen de jagers reeds van verre , doch
tosu zij er nader bij kwamen , keerde Siinson , die de anderen een wei-
nig voornit was, zich plotseling om en zeide, terwijl zijne ooge» in
zijn hoofd rolden:
«Baas , baas I De klo I Dut ia het spoor van een groot dier P
En waarlijk, men zag ^route, ronde sporen; volkomen vierentwintig
duim lang en bijna even zoo breed, door het zware ligcbaam diep in
den weeken grond gedrukt Kik spoor vormde een gat, groot genoeg,
om er de post van een deor in te zetten.
De Jagers beschouwden het spoor met een gevoel van blijdschap,
vooral, omdat het nog zoo verscb was. Het op zijde gedrukte slijk
had geen korst, maar was nog vochtig. Slechts een enkele man-
netjes olifant had dieu nacht uit desen poel zijn dorst getescHt. Wel
waren er meer andere sporen, maar geen ander, dat versch was. Daarbij
kwam dat dit versche spoor dat vnn een zeer groot dier moest wezen,
klaarblijkelijk van een van het mannelijk geslacht.
"Hoc ouder en grooter, hoe bet«r, verondcrstt^ld dat hij de slagtanden
niet door een of ander toeval verloren heeft," sprak de jager, want als
(lat heeft plaats gehad, dan krijgen deze hunne vroegere grootte nooit
weder. Wel ia waar wisselt de olifant van tanden, maar alleen in itoer
jeugdigen leeftijd. Het paar echter, dat op de eersten volgt, behoudt
hij gedurende zijn geheele leven — welligt gedurende eeuwen, want
het is nug uiet zeker uitgemaakt, hoelang dit reusachtig dier op onze
planeet rondzwerft. Wanneer deze tweede tanden afbreken, hetgeen
niet zelden plaats heeft, dan blijft hij gedurende zijn geheele leven
tandeloos. Hoewel zulk een verlies voor den olifant een groot ongeluk
is, zoo zou hij toch, bijaldien hij met rede begaafd ware, dat sieraad
zoo spoedig mogelijk aan den eersten den besten boom afbreken ; want
de ja(;er zou hem dan geen schot waardig keuren."
Na eene korte beraadslaging tusschen de jagers, volgde Simson het
spoor, door van Dijk, Eduard en 8aul gevolgd. Het liep dwars dooi
eene wildernis. Gewoonlijk kan men aan het jonge hout zien, waar
een olifant voorbij gekomen is, namelijk, wanneer hij daarvan gegeten
heeft Dit had deze olifant echter niet gedaan , maar Simson wist
zijn spoor echter zoo goed te volgen, dat de jagers hem ter naau-
weruood konden bijhouden. Nadat zij eenige van houtgewas ontb'oote
' plekken overgegaan waren , bereikten zij eenen grooteu miorenheovcl ,
langs welken de olifant zeer digt voorbij gekomen was, ja, waar
DigilizedbyGoOglC
217
onderscheidene kenteekenen bewezen , dat bij Kicli inoeat nedurgel^d
hebbeD.
Van Dijk wist niet, dat de olifanten de gewoonte hadden van te
gaan liggen. Hij had altijd hooten zeggen, dat zij staande sliepen.
8aul evenwel wist dit beter en verhaalde, dat zij wel is waar soms
staande sliepen, maar veel liever gingen liggen, vooral in streken waar
geen jagt op hen gemaakt wordt. De jager beschouwde dit dus als
een bewijs, dat de olifant geen gevaar duchtte en dat men hem zonder
grootn moeite onder het schot Icrijgt^n zon. Hij verhaalde bij deze
geJ«^uheid vetscliilleude bijzonderheden van dit rensachtige dier. Zoo
beweerde bij, dat een olifant nooit gaat li^en zonder iets te hebbe»,
waartegen bij met zijne schouders leunen kan , b. v. een rot«, een mie-
renheuvel of een boom. Hij doet dit — altijd volgens Saai — om het
gevaar te vermijden van onwillekeurig op den rug te rollen; want als
hij toevallig in deze houding komt, kost het hem groote moeite weder
op de been te komen eu hij ia dan bijna even hulpeloos als een
Mihildpad. Koo slaapt hij ook wel eens tegen een booin geleund , tegen
wiens stam hij de geheele zwaarte van zijn ligchaam rusten laat.
Simson daarentegen meende, dat de olifant den boom minder opzoekt,
om tegen den stam te gaan lennen, dan wel om de schaduw, en
dat hij eerst dan, als de slaap zich van hem meester maakt, meer
naar den boom overhelt, omdat hij daardoor een steun krijgt. Hij be-
weerde al verder, dat de olifanten honue lievelingsboomen hebben, tot
welke zij altijd terngkeeren, om in hunne schaduw, gednrende de heete
middaguren te slapen; want dit is hun rusttijd. Des nachts slapen zij
niet. Zij brengen dien door met rond te zwerven, met zwemmen of
met weiden, hoewel zij dit laatste in afgelegene, door geen jagers be-
zochte districten ook bij dag doen, waaruit men opmaakt, dat hun wei-
den bij nacht voor een groot gedeelte een gevolg van hunne vrees
voor den waakzaamsteii hunner vijanden, den mensi^, is.
-Het ïpoor van den olifant was nu van een geheel anderen aard,
dan voor de komst aan den mierenhcuvel. Hij had onderweg hier en
daar eenig voedsel gebraikt; het jonge houtgewas bewees dit> irant
hier en daar vond meu takken die van hunne bladeren beroofd waren,
terwijl het hout op den grond verstrooid lag. Op sommige plaatsen
waren geheele boomen met den wortel nit den grond gerukt, en wel
boomen van aanzienlijke grootte. De olifant doet dit somwijlen , om
bij het loof te komen, zoo dit hooger groeit dan hij mei zijn snuit
DigilizedbyGoOglC
218
komen kan. Soms rukt hij ook wel boomeo uH, om zich met hunne
wortels te voeden; want men vindt veruchillende soorten van boomen
met zoete, sappige wortels, welke de olifant zeer bemint. Deze boomen
rukt hij dau met zijn snuit uit den- grond, nadat hij ze eerst met zijne
slagtanden, waarvan hij ziüh als breekijzers bedient, loa gemaakt heeft
Soms gelukt het hem niet zijn doel te bereiken, want alleen als de
grond mul of nat is, b. v. na hevige regenbuijen, kan hij de grootere
soorten van mimosas ontwortelen. Nu en dan is hij ook eigenzinnig
en draagt een boom, na hem ontworteld te hebben, eenige schreden ver
Toort, werpt hem dan met den wortel naar boven op den grond en
laat hem zoo staan , na welligt niet meer dan een mondvol bladen er
afgeplukt te hebben. Hieruit kan men opmaken, welke verwoestingen
een troep olifanten in een bosch kan aanrigtcn.
£t bestond alle grond om aan te nemen, dat de olifant, welken zij
nu vervolgden, een zoogenaamde zwerver was. Olifanten van die soort
zijn veel gevaarlijker dan andere en Raul , die reeds eens kennis met
zulk een dier gemaakt had, was ditmaal voorzigtiger dan ooit. Onder
gewone omstandigheden kan men namelijk midden tuaschen eene kudde
DigilizedbyGoOglC
olifanten doorgaan, zonder meer gevaar te loopen dan onder een
troep tamme ossen. De oli&nt valt niemand aan, tenzij hij zelf aan-
getast wordt of gewond is. \fet den zoogenaamden zwerver is bet
echter een ander geval. Deze ïa van nature boosaardig en valt men-
seben en dieren aan, zonder daartoe de minste aanleiding te bebben.
Hij schijnt vermaak te vinden in vernielen en wee het dier, dat hem
in den «eg komt, en niet vlugger is dan hij.
De zwerver leeft eenzaam en dwaalt alleen door het wond, zonder
zich ooit met dieren van zijn geslacht in te lateu of bun gezelschap
te zoeken. Het beeft al den schijn, als ware hij een verstootene van
eijn stam, die, wegens zijn gevaarlijk karakter verbannen zijnde,
daardoor nog boosaardiger en woester geworden is.
Dat de olifant, wiens spoor zij na volgden, alleen was, kon reeds op
zich zelf als eene verdachte omstandigheid beschouwd worden , want deze
dieren gaan anders meestal bij troepen van twee tot twintig, ja zelfs vijftig
stuks. De sporen van verwoesting, die hij nagelaten had, de reusachtige
indrukken van zijne pooten, alles scheen te bewijzen, dat hij tot bovenge-
noemd gevaarlijk soort behoorde. Dat olifanten van dien aard in dit district
voorhanden waren, was reeds bewezen. De jager was van oordeel, dat het
exemplaar, 't welk door den rhinoceros gedood was, mede tot die klasse
behoorde, omdat bij anders laatstgenoemden niet in diervoege zou aan-
gevallen hebben als nu had plaats gehad. Geen wonder dat de jagers
zich dus op eenig gevaar voorbereidden.
Het spoor werd met iedere minuut verscher. Men vond een aantal
ontwortelde boomen en gebroken mimosatakken , die paa bleken afge-
broken te zijn; een bewijs dat de olifant niet ver meer af was. Zij
draaiden jnist een hoek om, Simson was de anderen een weinig voor-
uit. Plotseling bleef hij staan en deed een stap achteruit.
De jagers behoefden niets te vragen. Zij wisten dat Simaon den
olifant gezien had. BMden keken dus voorzigtig om den hoek en zagen
nu den kolossus zei ven.
De olifant stond in een bosch van mokhalaboomen. Deze hebben in
tegenoverstelling van de kleinere mimosos hooge, naakte stammen, met
digt bebladerde kruinen, zoodat hun vorm veel van een parapluie heeft.
Hunne fijne, groene bladeren zijn het geliefkoosd voedsel der giraffen,
die door hanne lengte dat loof bereiken kunnen. De olifant kan dit
echter ni^ en zon dus dikwijls doen moeten als de vos in de fabel,
zoo hij geen middel bezat, waardoor hij zich in bet bezit van deze
DigilizedbyGoOglC
220
smskelijke bladen stellen konde; dit middel is geen ander, dau dat hij
den boom eenvoudig door midden breekt, hetgeen hij altijd doen kan,
wanneer de boom aiet al te dik is. Toen onze jagers den olifant het
eerst zagen, stond hij naast de krnin van een afgebroken mokhalaboom,
dien hij zoo even vlak boven den wortel afgebroken had. Hij stond
nu aan de bladeren te trekken en te plokken rn volde zijne wijde
maag daarmede.
«Pas op," zeide Saul tot de anderen, «neemt u in acht, komt
hem niet te nabij, dat is er een van de ergste. Zoo een heeft mij
eens bijna beet gehad. O, ik ken dat soort T
Ook de Hottentot, met zijn geoefend oog, meende iets boosaardigs
in de phjsiognomie van den olifant te ontdekken, even zoo ala men
een boozen, gevaarlijken stier van een zacht«ren, of een slechteren
roensch van een beteren onderscheiden kan, zonder dat men jnist weet
te z^gen, waaraan het eigenlijk ligt. De jagers bleven eenige oogen-
blikken staan en namen den olifant op hun gemak waar. Hoe lan-
ger zij hem beschouwden, des te vaster namen zij zich voor een aan-
val op hem te ondernemen. Zijne lange slagtanden waren voor van
Dijk een te sterk aanloksel. lüen paar kogels wilde hij in allen ge-
valle op hem wagen, en zoo de gelegenheid gunstig vras, nog een paar
andere er bij , wanneer de eerste niet voldoende waren.
Men begon onmiddelijk te overleggen welk plan van aanvat wel de
meeste kansen op goed gevolg aanbood. Het was den jagers echtfT
ni^ vergund lang te beraadslagen en een plan tot rijpheid te brengen.
De olifant scheen zeer onrustig te zijn en stond klaarblijkelijk op liet
punt om verder te gaan. Men verwachtte elk oogenblik, dat hij dit
doen zou en in dat geval was het zeer wel mogelijk, dat hij mijlen
ver liep, of zich in het hoatgewas verloor. Men moest dusonmiddeltjk
beslissen.
Daar Saai en Ednard den olifant van achter zonden aanralleD, nam
van Dijk, door kreupelhout gedekt, een wijden omweg en kwam ein-
delijk op het pad, hetwelk de olifant waarschijnlijk zou inslaan. Naan-
welijks was hij op het gewenschte punt gekomen, toen liij het kolos-
sale dier met bedaarden tred op hem afkomen zag. Hoewel hij slechts
langzaam ging, waren toch een dozijn stappen genoeg om hem in
de nabijheid van den jager te brengen. Tot nu toe had htj geen ge-
luid laten hooren, doch zoodra hij 7Jch in bew^ng gezet had, hoorde
van Dijk een rommelend gelaid, even als of eene hoeveelheid water in
DigilizedbyGoOglC
221
zijne wijde inang zwalpte. Van Dijk had KJch achter den »tani van
een zwaren boom geposteerd, zoodat de olifant hem welligt voorbij ge-
gaan zou zijn, zonder liem te metken. Dit lag echter niet in het
plan van den jager. Hij legde zijn lang geweer over een knoest van
den boomstam, mikte scherp op den kop vau den olifant en gaf vnur.
Onmiddelijk daarna hoorde men een heeschen, blafiendeu, op het ge-
Inid eener trompet gelijkenden toon; men iioorde het kreken van
takken en het gerommel van water; doch toen de rook opgetrokken
was, Kag de jager tot zijn spijt, dat de oltfunt nog overeind stond en
naar het scheen hoegenaamd niet gekwetst was. Het schot liad hem
slechts in de uiterste woede gebragt. Hij draaide zich herhaaldelijk om,
stiet met zijne tanden in het wild naar iederen boom , rukte er de tak-
ken af, wierp die met zijn snuit in de hoogte en eindigde met het
bosch in te rennen, onderweg boomen en takken brekende en zooveel
mogelijk verwoestende. Van Dijk sloeg nu voor hem te volgen, maar
Simsoi) raadde bet hem af, daar zij noch honden noch paarden hadden.
Daar bij kwam dat de dag reeds ver gevorderd was, en zoo besloot men
eindelijk naar de legerplaats terog te keeren , en den volgenden dag op
nieaw zijn geluk te beproeven.
£n zoo geschiedde het. Dei) volgenden morgen, voor nog de zon
opgegaan was, bevonden de jagers zich weder op het spoor van hun wtld.
Zij hadden nn een maatr^l van voorzigtighcid genomen, waaraan
zij tot dusverre niet dachten. Saul meende te weten, dat een gewone
looden kogel niet zelden onvermogend was, om de taaije dikke huid
van een olifant te dooriwreo, en dat dit welligt de reden was waarom
zij daags te voren niet gelukkig geweest waren. Eenige tinnen scho-
tels waarvan de boer zich in betere dagen in zijn hniahonden be-
diend had, werden gesmolten en leverden met goed lood vermengd,
kogels, waartegen zelfs de hnid van den rhinoceros niet bestand
zou zijn.
Zij sloegen nn de7«lfde rigting in als daags te voren, namelijk naar
het kreupeliiout aan het meirtje, of uaar het bosch, zoo a)s zij het
noemden. Naauwelijks hadden zij den afstand van eene engelsche mijl
afgelegd, toen zij sporen van olifanten aantiofTen , die alles behalve
oud waren. Deze aporen liepen dwars door een digt, doomachtig kreu-
pelhout, ongenaakbaar voor elk schepsel, behalve voor een olifant of
een rhinoceros. Het was duidelijk, dat hier eene geheele familie,
bestaande uit mannetje, wijfje en jonge olifanten van verschillenden leef-
DigilizedbyGoOglC
tijd, gepasseerd warcD. Zij hadden, zon sIb de olifuiiten meestal doen,
achter elkander geloopen en een vrij breeden weg gebaand, waarop men
hoegenaamd geen hinder van het hout had. 'De onde ia," wide
Sao), «Toomit gegaan en heeft door middel van ziju snuit en zijne
slagtanden, alle hinderpalen uit den weg geraimd.'" Dit was ook
oc^nschijnlijk het geval geweest, want de jagers zagen groote afge-
broken takken ea andere, die nog aan den stam zaten, maar op zijde
gebogen waren, even ala hadden menschenhanden die afgeschenid.
De jager waa verder van meening, dat zulke door olifanten gebaande
wegen, gewoonlijk op water nitloopen, ej wel zooveel mogelijk ineeoe
regte lijn, als of zij door ccii bekwamen ingenieur afgebakend waren,
hetgeen de scherpzinnigheid van deze dieren bewijst
Zi) waren nog geen kwartier verder gegaan , toen zij een tweeden weg
van dien aard vonden , welke met den eersten een kruisweg vormde. Deze
weg was mede door de olifanten — hoogst waarachijnlijk eene geheele
familie — gebaand geworden , en de sporen waren even versch als die .
«elke de jagers volgden. Zij weifelden een oogenblik en waren beslui-
teloos, welken van de beide wegen zij zonden inslaan. Eindelijk be-
sloten zij maar regtait te gaan. Tot hunne groote teleurstelling evenwel
liep het spoor op een vlak terrein ait, waar de olifanten zich verstrooid
hadden. Zij volgden dan het eene, dan het andere zonder gevolg, tot
dat zij eindelijk al de sporen uit het gezigt verloren. Terwijl zij nog
moeite deden om die te vinden, rende Simson plotseling een einil
wega in eene zijdelingsche rigting en riep de anderen toe hem te volgen.
De jagers liepen hem na om te zien wat er aan de hand was; in de
meening, dat bij een olifant in het oog had gekregen, hadden zij reeda
het fondraal van hunne geweren gedaan.
Maar er was geen olifant te ontdekken. Toen zij Simson hadden
ingehaald, stond hij onder een boom, en wees op den grond. Watzagen
de jagers P Zij zagen dat de grond aan de eene zijde van den booai
plat getreden was, a1s ,of paarden of andere dieren een gemimen tijd
daaronder vastgebonden geweest waren. De schors des booms — een
sclioone, schaduwrijke accacia — was aan de eene zijde geheel glad,
even als of groote dieren er zich met hevigheid tegen geschuurd hadden.
ffWat is dat ?" vroeg Eduard.
"Dat is de alaapboom van den olifant," antwoordde Simson.
Alles was duidelijk. De jagers herinnerden zich oogenblikkelijk wit
hun omtrent de zonderlinge gewoonte van den olifant, om t^n een
DigilizedbyGoOglC
223
boom leunende te slapen, verhaald waa. Simsoti was evenwel van
oordeel, dat hij weldra tenig zou komen.
"Zie toch oens, bua," seide hij, «het spoot is nog geheel versch —
een gtoote olifant heeft hier gisteren geslapen."
«Nn, meent gij dan, dat wij hier moeteo wachten om hemteschie-
titu , wanneer hij tf-rug komt ?"
"Wel iipen, baas, wij kannen wel wat beters doen dan schieten —
wij eallen een bed voor hem maken en dan wachten, tot dat hij zich
nederlegt Ik zeg u, baas, wij kTtjgen hem zeker, zoo ge mij maar
laat begaan. Wij vangen bem zonder krnid of lood."
Gelukkig hadden zij de noodige werktuigen bij zich, om aan dit
plaa gevolg te geven, namelijk een scherpen bijl, een langen lederen
riem en hnnne messen. Zij begonnen dns onverwijld met den arbeid.
Zoo de olifant heden terug keerde, dan zon dit in allen gevalle voor
den middag gebeuren. Zij hadden dus hnn tijd hoog noodig. Simson
bestuurde het werk.
Het eerst wat sij deden, waa, dat zij drie palen van hard hout gereed
maakten. Iedere paal was ongeveer drie voet lang, zoo dik bIb een mans
sun en liep in een scherpe punt uit. Hunne messen kwamen ban
hierbij voortreffelijk te paa.
Terwijl dit door de anderen geschiedde, had Simson door middel
van zijn mes een groot stuk schors van den boom losgemaakt en wel
aan de zijde, waartegen de olifant gewoon was te leunen en ongeveer
drie voet boven den grond. Daarna maakte hij met den bijl eene diepe
insnijding, welke het breken van den boom ten gevolge gehad zon heb-
ben , wanneer men dien aan zich zelven overgelaten had. Ten einde
dit echter niet vroeger zou geschieden dan noodig was, had hij doel-
treflende maatregelen genomen. Hij had namelijk den lederen riem aan
(Ie bovenste takken van de tegenovergestelde rigting bevestigd en het
undere eind aan de takken van een nabijstaanden , zoodat de slaapboom
alleen door dezen steun verhinderd weid te vallen. Daarna legde Sim-
son het afgeschilde stuk schors weder op den boom en toen hij de
spanen zorgvuldig bijeen gezameld en verwijderd had, zou niemand op
liet vermoeden zijn gekomen , dat de boom zoo wrak stond.
Nu bleef nog eene derde operatie over, namelijk het planten det- ])slen.
Zoodrs dif geschied waa, werden de gescherpte witte puntrn met aarde
besmeerd, ten einde de aandacht van den olifant niet op te wekken.
Voorts VCTzamelde meu ook deze spanon en verwijderde aile sporen
DigilizedbyGoOglC
224
van het werlc Toen eindelijk alles geieed was, verwijderden aij zich
allen. Zij gingen niet ver, maar kozen een zwaren, digt beblader-
den boom onder den wind , beklommen dien en verborgen zich in
zijne takken. Van Dijk en de anderen hielden hunne geweren ge-
reed, om in geval het door Simson zoo schrander uitgedacht middel
zijn doel mogt missen, daarvan gebruik te maken. Het was nu on-
geveer middag en buitengevoon heet. Dit gaf zeker den olifant aan-
leiding vroeger dan anders het plekje op te zoeken, vota hij in de
koele schaduw van den boom gewoon was te sluimeren. De jagers
hadden ten minste nog geen twintig minut«n gewacht , toen zij een
gorgelend geluid hoorden.
Ëenige oogenblikken daarna zagen zij den olifant uit de Jungle te
voorschijn komen en met rassche schreden den verraderlijken boom
naderen. Hij vermoedde hoegenaamd geen kwaad, maar plaatste eich
onmiddelijk naast den stam , juist aan den kant, waar Simson ver-
moed had. Zijn kop was van de jagers afgewend , doch niet zoo zeer
dat zij verhinderd werden een paar zware slagtanden te zien, die min-
stens zes voet lang waren. Terwijl zij die tanden nog met b^eerige
oogen beschouwden, zagen zij het dier zijn snuit omhoog rigten en
eene groote menigte water omhoog spniten , zoodat het in heldere drop-
pels op zijn ligchaam nederviel.
Ëenige oogenblikken later herhaalde hij dit verscheidene malen ach-
tereen en de hoeveelheid water was telkens even groot als de eerste
keer. Dit dmipbad scheen hem te verkwikken, hetgeen de jagers vol-
strekt niet verwonderde , daar zij zelven , verhit en dorstig , wel
luat daarin zouden gehad hebben. Toen de droppen van de blade-
ren vielen, liet het renaaohtige dier een ligt geknor hooren, hetgem
een innig geno^n verraadde. De jagers hoopten, dat dit het voor-
spel van zijn shiap zou wezen en zij bedrogen zich niet, want spoe-
dig zagen zij dat hij het hoofd langzamerhand liet zakken; zijne ooren
klapten niet meer, zijn korte staart hing bew^ngloos en zyn snait
geraakte in een toestand van volkomen rust. De jagers hielden geen
oog van hem af. Nu zagen zij zijn ligchaam een weinig overzijde
hellen — hij zakte tegen den boom — men hoorde een Inid gekraak ,
gevolgd dooi het geraas van brekende takken, terwijl op hetzelfde oogen-
blik het rensachtige ligchaam van den olifant zijdelings ter aarde stortte.
Onmiddelijk daarna hoorden zij een dreunend gesteun, gepaard met
het geraas van brekende takken en het trappen van bet reusachtige
DigilizedbyGoOglC
225
dier , dat vergeefs alle mueite deed om wedet op de bren te
komen.
De jagers bleven op den boom zitten. Duidelijk z^a^en zij dat de olifant
gevallen en om zoo te zeggen, gespietst was. Zij behoefden hunne wa-
pens niet te gebruiken. De strijd was van korten duur. ilet pijnlijk
ademen, dat den dood voorafgaat liet tich hooren en weldra Kagen zij
hem sterven.
Nu klommen zij naar beneden en naderden het diei dat in de doo-
delijke palen lag.
Het uitsnijden van de slagtanden vorderde een arbeid van een uur.
Toen nam van Dijk er een van oji den schouder en Simson den anderen,
terwijl Kduard en Saul zich met de geweren en andere werktuigen be-
lastten. 'Loa keerden zij naar Aa legerplaats terug, het doode ligchaam
van den olifant aan de verscheurende dieren en de gieren overlatende.
Verscheidene weken waren verloopen; de toestand van den boer en
zijne medgezellen was naar omstandigheden dragelijk. De jagt was vrij
gelnkkig geweest en allen waren vol moed. Qeen wonder dat plannen
op plannen gesmeed werden tot het bekomen van de dringendste be-
hoeden, lifen wilde zoodra mogelijk twee van de jagers uitrusten en
hen in staat stellen , om de verwijderde nederzetting aan de Oranje-
rivier te bereiken, om daar het noodigste te halen, wat van Dijk en
zijne bmilie behoefden. De leeuwenjager had aangeboden het waagstuk
te beproeven , doch zijn voorslag werd verworpen. Men wilde hem niet
alleen laten vertrekken , want lijn verlies zon voor de kleine kolonie
al te gevoelig zijn, zoo hij eens niet wederkeerde; Goliath immers was
ook op eene expeditie uitgegaan en niet terug gekomen. Met twistte
onderling en de zendeling moest menigmaal tusschen beiden komen ,
want men werd wel eens driftig. Onverwachts gebeurde er iets, dat
aan den strijd op een eens einde maakte.
Op zekeren dag dat Simson op zijn plstform post gevat had , meende
hij in de verte eene metischelijke gedaante te herkennen, in gezelschap
van eene tweede en door een viervoetig dier voorafgegaan. Hij spoedd.-^
üich naar beneden en deelde den leeuwenjager zijne ontdekking raedn ,
welke deze bevestigd vond, want de gedaante was inmiddels nader ge-
komen en bleek nu een Boschjesman te zijn, die een klein meisje oan
15*
DigilizedbyGoOglC
i'iG
de hand had; eeu ^toote hond liep beiden vooruit en scheen de dienst
van gids te verrigteu. Een enkel man met een kind kon voor de ge-
wapende mannen niet gevaarlijk lijn en men besloot dus nf t« wach-
ten , welken weg de Boschjesman zou itialaaii. Het duurde niet hing
of deze verscheen aan den oever van het kleine meir. Men hoorde
het blaflen van een hond — en wie beschrijft de vreugde der kleine
kolonie, toen zij in den zwarten man den reeds voor dood gehouden
Ünliath herkenden. Ook den hond herkende men; het was Snok, een
der twee, welke den leeuw in de verlaten kraal aangevallen hadden en
zoo men meende, door het roofdier verscheurd waren. Maar het kind.
■Snok , d<- ii|)Oorhoiiil.
dat Goliath bij zich had! Hoe kwam hij aan dit kind, dat niemand
bij zijn weten ooit gezien had ? Om deze vragen te beantwoorden .
moeten wij met ons verhaal wat teruggaan en den Boschjesman zijn
togt laten vertellen, hetgeen hij echter niet deed, voor hij zich met
spijs en drank behoorlijk verkwikt en gesterkt had.
DE OMZWEBVINQBN EM TOtiTBN VAN DEN BOSCHJESHAN.
Het was op den tweeden dag na de ontmoeting met den jager. De
Boschjesman had zijne wenken opgevolgd en kon, naar zijne bereke-
ning, niet ver meer van de nederzetting verwijderd wezen, welke hij
verkennen moest
De zon was op het punt onder te gaan. Goliath had zich in een
DigilizedbyGoOglC
De bedrogrn leeuw.
di<^ boBschaadje nedergele^ d , teo einde eenige ru^t teuemen, toen hij,
verschrikt door eeu vreemd geluid, weder opaproiig en in allerijl weg-
liep. "T'kasi ! t'kasi !" bromde bij, «kan eeu arme Boschjeaman dan
geen oogenblik slapen , zonder dat een t'gao (rivierpaard) hem verontrust?"
Twee honderd schreden van het struikgewas, waarin het gedruisch
:!ich liet hooreii, bleef hij staan en zag het gevrt^esde monster uit het
slijkerige water (e voorschijn en op hem afkomen. Onze Boschjesman
wist echter al te goed , dat het rivierpaard niemand aanvalt, wanneer men
het niet in den weg komt; hij draaide het dus gerust den rug toe
en b^af zich weder op weg. Alvorens beklom hij echtereen tetmiten-
heuvel en keek eens in het rond , om zicii te veTgewissen , dat er geen
vijand in de nabijheid was.
Zoodra Goliath zich overtuigd had, dat buiten hem geeu menschelijk
wezen in den omtrek bestond, begaf hij zich weder op weg en spoedde
zich langs den rivieroever voort; nog voor de nacht inviel , sloeg hij eeue
DigilizedbyGoOglC
oostelijke rigting in, om het dal in zijne breedte door f« trekken. Daar
verliet hij den veg, ten einde zijn dorst te lesBchen aan de T'knr-
t'keija-t'kei-fkagibina-bton ; een naam die een begrip geeft ¥an de taal
der Hottentotten , welke Vaillant in der tijd zoo aangenaam en wel-
luidend Tond! De nacht verliep zonder dat et iets, der vermelding
waardig, gebeurde; ook de volgende dag ging voorbij en nog altijd
ontdekte onze Goliath niets van de kenteekens, waamithij kon opmaken,
dat hij de bedoelde nederzetting naderde. Reeds btgon het weder te
schemeren, toen hij plotseling stilstond, een oogenblik luisterde en voorts
een onrustigen blik in het rond sloeg. De ongelukkige ontdekte on-
geveer honderd schreden van zich af een rensachtigen leeuw, die hem
reeds gedurende eenigen tijd gevolgd had en den nacht scheen af te
wachten, om hem aan te vallen en te verecheuren. De eigenaardige
list van de inboorlingen in zulke gevallen, kwam hem wonderbaarlijk
te stade. Onze Boachjesman ging den leeuw in zekeren zin te gemoet ,
want hij sloeg den weg in naar de rots, om een oitetekend punt van
den berg te zoeken. Zoodra htj er zoo een gevonden had, Üet hij zich
voorzigtig langs den rand van een steile klip eenige voeten naar beneden
zakken tot op een punt, waar hij staan kon. Baat gekomen zijnde , stak
h|i zgn muts op zijn stok, hing er zijn katos om en stak dien toen
omhoog boven den rand der klip uit, wel zorg dragende om bem na
en dan even te bewegen , ten einde den t'gamma (leeuw) te verschalken.
Deze list werd met het beste gevolg bekroond , want hij hsd nog niet
lang gestaan, toen hij den leeuw nader hoorde sluipui. Het roofdier,
den mantel voor den mau houdende, deed een sprong naar zijn buit
en — stortte met een vreeeelijk gebral voorover in den afgrond, waar
hij zich den kop verbrijzelde. Ooliath keek hem met een triomferenden
blik na en riep sit: «t'kathi ! t'Hathi I"
Zijn mondvoorraad was at sedert eenige dagen verteerd geweest. Hij
had zich reeds met de bittere boonen van de zwarte Qoyac, de vlee-
zige wortel van de da'tkai of met sprinkhanen , die hij hier en daar
aantrof, moeten voeden en kon van geluk spreken, als hij eens een
termitenheuvel ontdekte, wiens top hij dan met zijn stok doorboorde,
om de bewoners te eten. De arme kerel was dus niet weinig verheugd
over zijne vangst. Hij klom van de rots af, zocht wat droog bout
bijeen en stak een vuur aan. In een oogenblik «as de leeuw in stuk-
ken gesneden. Terwijl een gedeelte op de gloeijrade kolen braadde,
legde hij het overige in dnnne repen gemeden op de stmiken, ten
DigilizedbyGoOglC
229
einde het in de zon zou dioogen. Na regt smakelijk een stuk ven
den kenw g^ten te hebben, legde bij zich tusschen het vuur en de
rots neder en viel weldra in een diepen slaap.
De zon had reeds de helft van haren loop afgelegd, toen onze
Boechjesman ontwaakte; tot zijne gtoote verbazing echter, zag bij een
aantal gieren en andere roofvogels, die op de kortst bijstaande boomen
zijn voorraad verslonden, terwijl wilde honden het laatste vleesch van
het gebeente des dooden leeuws knaagden.
Zonder hierdoor zijne gemoedsrust te verliezen, zette hij zijn weg
voort In het struikgewas durfde hij echter niet binnen dringen, want
hij wist niet door welke dieren het bewoond was en men verschalkt
niet alle dagen een leeuw. Ieder oogenblik bleef hij staan, le^e zich
ook wel met zijn oor op den grond en luisterde met de grootste aan-
dacht Hij had zich niet bedrogen. Duidelijk hoorde hij het klappen
van een zweep en het kraken der raderen van een wagen. Na zich
eenige oogenblikken bedacht te hebben, verliet hij, op het gevaar
sf een rbinoceros te ontmoeten , den weg en drong het bosch in , dat
deze dieren meestal tot achuilplaats dient Onderwijl hij zich door
het doomachtige bosch heen werkte, verloor hij den wagen niet uit
het oog, echter zorg dragende, dat men hem niet zag. Eindelijk was
hij in staat de personen te onderscheiden, die op het rijtuig gezeten
waren. Hij onderscheidde duidelijk den donkeikleniigen voerman en
voorts achter op den wagen eene zonderlinge gedaante , die op den
armen Goliath denzelfden beangstigenden indruk maakte, als wijlen
Sobinson Crueoe op Yrijd^. Eindelijk kwam hij op het denkbeeld ,
om den eerwaardigen oaden man, die midden op den wagen zat en
wiens hoofd met een vreemdsoortige muts bedekt waa, voor een toove-
naar te honden. Deze man had iets deftigs in zijn voorkomen, het-
geen, gepaard met een langen, sneeuwwitten baard en een rood kleed,
in zijn oog iets bovennatuurlijks aan hem bijzette. Op den eenen
schouder van den grijsaard zat een kleine aap en op den anderen een
prachtige vogel, die de lucht van zijn geschreeuw deed weergalmen;
een aardig meisje zat aan zijne zijde. Achter hem zat het vreemd-
soortig wezen , beschaduwd door een verbazend giooten hoed en gekleed
zoo als hij het nooit gezien had. De arme Boscbjesman zag den wa-
gen met deze eigenaardige vracht al nader en nader komen. Er re-
zen allerlei 'gedachten 'bij hem op; hij dacht aan het doel van zijn
togt. Hij had op zich genomen, om naar de geroofde kinderen on-
DigilizedbyGoOglC
280
derzoek te doeo. De kleine Magdalena moest van denzetfden leeftijd
zijn als het kind, dat daar op den wage» zat; zou hij zich ook soms
in de natHJlieid van de gezochte nederzetting bevindenP Kn moestmi
de kinderen van vau Dijk dan juist door inboorlingen geroofd zijn?
Die oiide man die daar giiide op den wagen zat, was wel is waar
geen Boschjesman, ook geen Motteutot, maar welligt iets ergen —
een toovenaar namelijk, en waarom zou zoo iemand niet zeer goed de
kinderen van den boer hebben kunnen rooven? Zoo redeneerde Goliatli.
I>e man was bekeerd, maat het oude bijgeloof zat er aog in. Ku zoo
is het met alle inboorlingen gesteld.
De wagen was nu nog maar ongeveer driehonderd schreden van
hem verwijderd, toen de loop van zijne gedachten plotnling aft^-
broken werd. Hij hoorde namelijk niet ver van zich af een zwaar
gesnork en ontdekte weldra een leneachtigen rhinoceros, die in diepen
slaap scheen te liggen. Zijne eerste gedachte was, onmiddelijk de vlngt
te nemen, maar bijna op hetzelfde oogenblik schoot hem iets te binnen,
dat hem bewoog te blijven waar hij was.
De wagen , met zes ossen bespannen , naderde inmiddels al meer en
meer; hij was groot genoeg voor tien of twaalf personen en werd een-
voudig door middel van een lange zweep bestuurd. Op het oogenblik ,
dat de wagen tegenover den slapenden rhinoceros gekomen was, ging
de Boschjesman tot de uitvoering van het stoute plan over, dat hem
straks in onbestemde trekken voor den geest gezweefd had. Hij voor-
zag zich van een steen en wierp dien met kracht naar deu slapenden
rhinoceros. Deze springt verschrikt op, ontdekt den Boschjesman en
rent op hem aan. Qoliath echter, die dit voorzien had, was fluka op
zijde gesprongen un in korter tijd dan dit verhaald kan worden achter
den wagen. De rhinoceros op zijne beurt door dit nooit geziene voor-
werp ontsteld, zag van de vervolging af en verdween in het bosch,
doch niet voor dat hij de oasen, die den wagen trokken, in wanorde
gebr^ en bang gemaakt had , zoodat zij zich op hol b^ven en den
wagen omver wierpen en verbrijzelden. De vermeende toovenaar en
ziJD gezelschap werden van de bank geslingerd, de ossen braken de
strengen en namen de vlngt In de verwarring, die hierdoor ontstond,
maakte Goliath zich van het meisje meester en koos het hazenpad. Terwijl
de oude man en zijn volk naar de oorzaak van dit ongeluk onderzoek
deden en naar het meisje zochten, was hij reeds een goed eind weg
en tn de wildernis voor aller oog verdwenen.
DigilizedbyGoOglC
IS
s
§
Di,ilizedb,G00glC
Di,ilizedb,G00gle
Het eerste wat de BoBchjeemaD deed, vae, dat hij het geroofde kiiid
op eene plaats bragt, waar hij voor ontdekking beveiligd vas. Toen
het roepen en zoeken eindelijk opgehouden had , verliet hij zijne schnil-
plaats, nam het kind op den arm en zette zijn weg voort.
Het kleine meisje was doodelijk verschrikt Zij noemde zich Truitje,
en was niet ouder dan tien of elf jaren. Toen hij het kind genoeg-
zaam gemst gesteld had, deed hij alle moeite, om nit haar te krijgen
wie toch eigenlijk de vermeende toovena&r en zijn gezelschap waren.
Het kind wist hem echter weinig te vertellen. Zoo lang haar heagde ,
had zij met haren vader, een wijzen, geleerden man, in eene schoone
nederzetting, onder zorgvuldig verpleegde huisdieren, tainme tijgerkat-
ten en vreedzame Boschjesmannen geleefd, hetgeen ten deele zeer zon-
derling klonk. Zij verhaalde, dat zij ook nog een broeder had, waarvan
zij veel hield en die door het volk van haren vader in de jagt, het
vÏBSchen en meer andere nuttige zaken onderwezen werd, terwijl de vader
zelf, een wijs man , op bergen en in wenden naar zeldzame voorwerpen
en merkwaardigheden zocht. Truitje zelve was in vele opzigten z*xt
ervaren: zij noemde boomen, bloemen en planten bij name, sprak van
insecten, wormen en velerlei dieren, als had zij haargeheele leven onder
deze schepeels doorgebragt, zoodat de onde Boschjesman van lieverlede
hang begon te worden ovei een bind, dat praatte zoo als hij den
heet MarcuB of den heer Jansen wel eens had hooren sprekeu. Aan-
vankeUjk kwam het denkbeeld hij hem op , om het kind aan haar lot
over te laten en het hazenpad te kiezen; doch bij eenig nadenken liet
hij dit ontwerp toch varen. Wat zou in dat geval van het atme
schepsel worden P Eindelijk besloot hij het meisje bij zijn meester te
brengen, die het best weten zon wat er mede aangevangen moest worden.
Zoo gezegd zoo gedaan. Toen hij een eind op weg waa, maakte hij
allen spoed om de kraal te bereiken , want zijn angst over het geroofde
kind nam toe met eiken stap en met elk woord dat Truitje sprak.
Zoo ging of liever liep hij dag en nacht verder. Hij weid daarbij meer
door zijn instinct dan door de teekena geleid, welke hij hiet en daar
zelf gemaakt had. Keeds onder weg had hij gelegenheid op te merkeu ,
welke verwoestingen de sprinkhanen aangerigt hadden en hoe meer bij
de oude kraal naderde , des te erger zag het er nit In de oumiddelijke
nabijheid van de kraal was de gehe^le omtrek een tafereet van ver-
woesting.
De velden waren als afgemaaid; afgeknaagde beenderen bewezen, dat
DigilizedbyGoOglC
2S2
roofdieren hier huis gehouden hadden ; de gebouwen twen ten deele ret'
vallen en Goliath had eeuige moeite otn deu ingang tot de klad te
vinden, waarin hij een zacht gekerm meende te hooien.
Hij trad binneo. Wat hij zag vermeerderde zijne ontroering. Dsai
litgen veraehenrde lijken van jakhalzen, een eind verdei een van de beide
bekende honden, en onder den schoorsteen een doode leeuw. Overal
waren rane menigte pijlen zigtbaar. Wat was er gebeurd? Was de
krua] door menschen en wilde dieren overvallen , gelijktijdig met de
komst der sprinkhanen P De arme Goliath liep radeloos op en neet>
en stapte eindelijk de voormalige voorrasdkamer binnen, waarin bij
nog altijd een zacht gekreun hoorde. Welk eene vreugde voor den
Boschjeaman, toen hem aan den ingang de tweede hond van zijn
meester t« gemoet hinkte. Goliath kende de schranderheid van dit dier
en begreep onmiddelijk dat het hem tot wegwijzer zou kunneii dienen.
Het dier had zware wonden bekomen. Goliath verbond die zoo goed
mogelijk en daar hij zich met het uitgeputte kind en den gewondeii
hond niet dadelijk weder op weg begeven kon , om de huisgenooten op
te zoeken, vestigde bij zich voorloopig zoo goed mogelijk in het ver-
laten hais. Daarna maakte hij zich op weg om den omtrek te ver-
kennen. Weldra vond hij sporen van paardenhoeven en hier en daar
van wagens; eindelijk ontdekte hij ook de teekens, die Simson achter
gelaten had. Dit gaf Qoliath weder moed; met behulp van den trouwen
hond hoopte hij zijn meester wel te inllen vinden. Voor dit oogenblik
was zijn toestand echter alles behalve benijdenswaardig.
Hoewel de hier gevonden levenemiddeleu minstens voor veertien da-
gen toereikend waren, wilde het met de genezing van den hond echter
niet voomit. Daarbij was het meisje voor hem een zware last gewor-
den. Hij had het kind beloofd, dat hij het naar de groote nederzetting
zou brengen, waar heen haar vader op weg was, toen de Boachjesmaii
zijn overijlden aanval waagde. Eindelijk wist hij geen raad meer en
met gevaar van den hond onder weg te verliezen , begaf hij zich weder
op leianoar zijn meester, wien hij met behulp van den houd eindelijk vond.
De arme kerel was eenige weken afwezig geweest en had van de verlaten kraal
tot aan de kleine kolonie op den Nwanaboom , veertien dagen besteed.
Natuurlijk had hij met het kind maar zeer langzaam kunnen vorderen.
DigilizedbyGoOglC
Hen gevnarltlke lid.
TIENDE HOOFDSTUK.
Sedert den avund, waarop Goliath terug gekoiiiea was, had men zich
nog niet tot een gemeenschappelijk onderhoud vereeuigd. De kleine kolonie,
die DU met twee leden veimeerderd was, vereischte eene verdabbelde
zorg. Vooral gaf Truitje den boer veel stof tot nadenken. Truitje was den
Boschjesman natuurlijk niet zonder tegenzin gevolgd ; het kind was oud
genoeg om in te zien, dat de man haar wel is waar had willen laten
loopen, maar dat zij in dit ge?al omgekomen zou zijn, daar zulk een
togt alleen voor een Bosclijesman mogelijk was. Dikwijls had de goed-
hartige Boschjesman de kleine meid uren achtereen op zijne armen gedragen
en haar vriendelijk toegesproken, zoodat zij eindelijk van hem was gaan
DigilizedbyGoOglC
234
hoaden. Zoo als gezegd ia, had de oude ichelm haai beloofd, dat hij
liaar naar de gioote nederzetting van de Oranje-riricr brengen zou.
Nu had hij haar in plaat» daarvan naar zijn meester gebragt. Wel
19 waar, waa zij daar goed ontvangen en men beloofde haar ook hier,
dat men alle moeite üoa doen om haren vader te vinden ; maar het kind
was met dat al gewelddadig geroofd en misleid.
Dit maaktei zoo als gezegd is, den boer nadenkend. De onvonr-
zigtige Goliath had hem een kind gebragt, 't welk hij tot eiken prijs
weder terng brengen moest Hij had immers eenmaal zelf gevoeld, hoe
smartelijk het verlies van een kind is! Maar er vaa nog iets gebeurd ,
dat den boer diep trof: Truitje en de kleine Maria waren ongeveer van
denzelfden leeftijd en begonnen al spoedig veel van elkander te honden.
Zij waren weldra den geheelen dag bijeen. Zoo gebeurde het dat Truitje
op zekeren avond, toen de kinderen ter ruste gebragt zonden worden,
het gevonden kruisje aan den hals van hare nieuwe vriendin ontdekte.
Zoodra de kleine vreemdelinge dit zag, zeide zij: "mijne zuster te buis
bezit ook zulk een kleinood T — De oade Tottj had dit gehoord en het
den volgenden morgen aan haren meester verhaald.
De boer stond verstomd. — Was Goliath waailyk in de nabijheid
van de gezochte nederzetting geweest, waar zich welligt zijne kinderen
bevonden, dan was de roof van Truitje schier een besturing van den
Hemel 1 Het spreekt van zelf, dat hij het kind onmiddelijk be^n te
ondervragen, maar het wist niet veel meer te vertellen dan wij reeds
weten : dat zij eene zuster had bijna van haren leeftijd en ook nog een
broeder, een fikschen knaap, schrander en een goed jager, zoodat hij
door de naburige wilde stammen reeda de opvolger van den glimmen
toovenaar — onder dien naam was de vader bekend — genoemd werd.
Van Dijk bragt nu het gesprek op het onderwerp, dat hem boven
alles t«r harte ging en vernam van haar, dat het zustettje zoo lang haar
heugde een kruisje om den hals droeg, gelijk aan dat van Maria. Zij
zelve had nooit zulk een kleinood bezeten. Wel had haar wilde broeder
haar op den dag van het vertrek met den vader, met zulk een kruisje
willen versieren; doch op de vraag van den boer, of deze of haar
zustertje dat ook verloren hadden, wist het kind niets te antwoorden.
Dit alles had den boer veel te denken gegeven. Hij zag in dat een
togt naar de nederzetting onder het kiuis — zoo als de heer Jansen
haar altijd noemde — volstrekt noodig waa; maar hoe aan dit plan
gevolg zon gegeven worden, zag hij niet in. Den togt te voet te
DigilizedbyGoOglC
ondernemen, was te dwaas om van te spreken en paarden bezat hij
niet Ja, paarden, paarden, — wat zou de man niet voor een paard
gegeven hebben t Met drie paar olifantstanden had hij ze niet te duur
betaald I En de olifantenjagt , die aanvankelijk zoo veel betoorde, ook
deze hing geheel van het bezit van eenige paarden af; want wat hij
tot nu toe had verkie^n, was geheel toevallig geweest Men vindt
niet dagelijks een strijd lustigen rhino'ceros, een dooden olirant of eene
gelegenheid, om zulk een kolossus in scherp ge[Hint« palen te laten
vallen. Maar als zij paarden konden krijgen, zoodat zij dit wild ntet
te voet behoefden te vervolgen, — ja, dan zou het voordeel aanzienlijk
kunnen worden, want zij zagen te^nwoordig bijna dagelijks olifanten,
soms in troepen van weinig minder dan honderd stuks. Het hielp hu» nn
weinig, dat zij goede schatters waren. De olifanten, die nog geen kennis
met het schietgeweer gemaakt hadden, verschenen in grooten getaleen
regelmatig op zekere plaatsen; doch de enkele schoten van de jagers
deerden hen niets en men zag tot zijn groot verdriet, dat de reusach-
tige dieren na het vallen van een schot op hun gemak w^liepen,
zoodra zij dit oirbaar achtten.
De jager te voet is in alle opzigten tegenover den olifant steeds in
het nadeel. Een oli&nt nabij te komen en hem een kogel toe te
zenden, is juist zoo moeijelijk niet; maar als het dier dwars door de
digt b^jToeide wildernis wegloopt, dan kan men het bezwaarlijk volgen.
Zulk een oli&nt loopt welligt mijlen ver voor hij staan blijft en als de
jager hem inhaalt, dan kan hij, ja, nog eens op hem schieten, maar
welligt om hem weder te zien wegloopen, zonder hem ooit terug te zien.
De bereden jager heeft daarentegen het voordeel, dat zijn paard den
oli&nt inhalen kan. Elet ia eene eigenaardige eigenschap van dit dier,
dat het niet verder loopt, zoodra bet ziet dat de jager bet bereiken
kan, maar alsdan onmiddelijk stand houdt Bovendien kan men te
paard zittende, aan een aanval van een gete^den olifant ontkomen.
Met de schitterende vooruitztgten , die hem zoo gelukkig gemaakt
hadden, zag het er dus nog slecht vit, zoo hij geen raad wist te
schaffen. Zonder paarden, zoo redeneerde de boer, zon hij in deze
wildernis zijn tijd maar verspillen.
Op zekeren morgen, dat bij zich in de nabijheid van het kleine
meir ophield, zag hij op de vlakte een troep vlugge dieren, die een
voor een achter elkander loopende, het water naderden. Er waren er
ongeveer vijftig; zij hadden den vorm van kleine paarden en liepen
DigilizedbyGoOglC
met eene oide, als of zij otider de leiding van een aaBVoerder
stonden.
In sommige opzigt«n hadden zij eenige gelijkheid met een guoe,
namelijk wat den vorm van hunue ligchamen en staarten, hunne kiem-
en de strepen betreft, die men aan den hals en den schonder kon waarnemen.
Deze strepen hadden geheel den vorm van die der zebraa, maar waren
minder scherp geteekend; ook werden deze strepen niet op het lijf of
de beenen aangetroffeti. Ten opzigte van de kleur in het algemeen en
ook nog in eeuige andere bijzonderheden , hadden deze dieren veel van
den ezeL Kop, hals en het bovengedeelte van den romp waren don-
ker van kleur, met een roodachtig bruinen tint Zij geleken in som-
mige opzigten op bet paard, in andere op den ezel, in wéér andere
op den gnoe en de zebra ~ en toch geleken zij niet geheel op een
van deze vlet dieren.
Zij behoorden tot een soort van zebias, quaggas genaamd. Iilen heeft
onlangs de groote familie der paarden in twee soorten verdeeld: het
paard en de ezel. De verscbeidenheden die tot het paard behooren,
hebben lange manen, volle staarten en eeltachtige verhardingen zoowel
aan de achter- als aan de voorpoten; terwijl de ezel korte, dunne en
regtop staande manen, dunne, en slechts aan het eind van lange haren
voorziene staarten hebben zonder verhardingen aan hunne achterpoten.
Aan de voorpoten echter worden deze bij dat dier zoowel als bij de
paarden aangetroffen. Hoewel er vele verscheidenheden van het paar-
dengeslacht zijn, zoo ouderseheiden zij zich toch alle door deze ken-
teekens, van het groote kariepaard af tot aan de schotsche ponj.
Bij de ezels zijn de verscheidenheden even talrijk, hoewel dit niet
algemeen bekend ia. Vooreerst komt in aanmerking onze gewone ezel,
de type van het geslacht, van wien in verschillende landen vele rassen
afstammen, onder welke enkele bijna even edel van vorm zijn en even
hoog geschat worden, als de paarden. Van den onagra, koelan of wil-
den ezel, wordt gezegd, dat hij de stamvader van het gewone soort
is. Azië is zijn vaderland , hoewel hij ook in het Noorden van Afrika
wordt aangetrofTeD. Den dsi^etai of grooten wilden ezel, vindt men
in Midden- en Zuid-Aztë en een kleiner species, den ghoer, in Perxif,
terwijl de yo-to-tse een bewoner van chineesch Tartarije ia. Sommige
van deze aziatische species zijn zeer sierlijk van vorm en geven den
paarden in vlugheid niet veel toe.
In AMka kent m(>n zes of zeven soorten van wilde i;zels. Het minst
-dbyGoogle
237
bekend is nog de koemra in het Noorden van dit vasteland, die dik-
wijls als een wild paard beschreven is. Al deze soorten hebben met op-
zigt tot hun vorm , grootte en algemeene eigenschappen zoo veel van
elkander, dat men hen onder den naam van de zebra-familie in eeue
enkele klasse brengen kan. Boven aan staat de echte zebra, welligt het
schoonste van alle viervoetige dieren. Op hem volgt de dauw , dan de
congo-dauw, welke laatste van den dauw weinig verschilt. Ten vierde
lieeft men den quagga en ten vijfde eene soort, die onder den naam
van witte qua^a bekend is, zoo genoemd we^ns zijne bleek gele of
isabelle klenr.
Deze vijf klassen staan oogenschijntijk in naanwe verwantschap met
elkander en allen zijn min of meer kenbaar aan de welbekende dwara-
strepen, die het eigenaardige kenmerk van den zebra zijn. Zelfs de
quagga is aan het hoofd en de bovenste deelen van zijn ligchaam op
deze wijze geteekend. De eigenlijke zebra is van de punt van den
snuit tot aan de hoeven gestreept en deze strepen ziju doorgaans zwart,
terwijl de onderklenr hijna wit of ligt geel ia. De dauws hebben on-
gestreepte poten. De strepen zijn bij dat soort niet zoo donker en
niet zoo scherp geteekend; ook is de onderklenr niet zoo rein en zui-
ver. Het vaderland van den zebra strekt zich in eene noorddijke rig-
ting tot Abfssinië uit. Yan de vier soorten in Znid-Afiika bewoont
de zebra bergachtige en rotsachtige streken, terwijl de dauw en de
qnagga in de vlakten en de woestijnen rondzwerven. Qeen van deze
drie soorten vermengt zich met het andere, ofschoon zij niet zelden
het gezelschap van andere dieren zoeken. De quagga houdt den gnoe
gezelschap, de dauw den gestreepten gnoe.
De zebra, die de bergen bewoont, is zeer schuw en wild; de dauw
is ontembaar, terwijl de quagga leerzaam van aard is en zeer gemak-
kelijk gedresseerd kan worden. De reden waarom dit niet reeds voor-
lang geschied is, ligt daarin, dat de zuid-afrikaansche boer paarden
in overvloed heeft en derhalve den quagga als last- of trrkdier niet
behoeft
Tot dusverre hadden van Dijk en zijne makkers geen. werk van de
quagga's gemaakt. Zij wisten, dat bet gele, olieachtige vleeseli van
deze dieren niet deugt tot voeding en dat hunne huid van zeer
geringe waarde is.
lederen avond hadden de quagga's aan het kleine meir hunnen dorst
komen lesschen, zonder dat iemand er acht op geslsgen had.
16
DigilizedbyGoOglC
238
Maai ploUeling kwaia de boer op een denkbeeld, dat hem meet .
phJB op de qnagga'g deed stellen.
vZon men niet," eeïde hij tot zijn volk, #eea aantal van die dieren
vangen en dresseren kannen? En zoo dat gelakte, zon men zich van
hea dan niet op de olifitntenjagt kunnen bedienen , even als van
paarden? En vooral, zouden wij alsdan niet zeer spoedig den lang
gewenachten togt kannen ondernemen naar d« geheimzinnige neder-
zetting?"
£en halve minnnt nadenkens waa genoeg, om deze drie vn^pen be-
vestigend te beantwoorden. Het afrigten van quagga's kwam niemand
onmogelijk voor. Maar nn volgde de groote vraag: hoe zou men een
genoegzaam aantal van deze dieren vangen?
De jager Sanl gaf als middel daartoe op het zoogenaamde teekenen.
Dit geschiedt in dier vo^: men schiet het dier een kogel door h«t
bovenste gedeelte van den hals in de nabijheid van den schoft. Op~
deze wijze kan men den quagga vellen en vangen. Als de kogel
goed getroffen heeft, is de wond niet doodelijk; het dier herstelt spoe-
dig en kan dan met geringe moeite afgerigt worden, hoewel zijn moed
gewoonlijk alsdan gebroken is. Het wordt nooit wedei wat het
vroeger was.
Ëduard vond deze wijze van vangen wreed. Hoevele qua^a's zoomen
niet doodschieten, voor men er een op de regte plaats trof? Bovendi«i
zon dit te veel kruid en lood kosten. Waarom zon men de dieren niet
liever met strikken vangen? De leeuwenjager was echter tegen dit
voorstel, op grond, dat men daardoor mogelijk een enkel exemplaar
zou krijgen, namelijk het eerste van den troep, maar meer niet; want
zoodra de volgenden hunnen aanvoerder zagen vallen, zouden zij stellig
regtsomkeert maken en vooreerst niet meer aan het meii temgkomen.
En waar zou men dan strikken leggen, om een tweeden te vangen?
Nu kwam Qoliath met een plan voor den dag. Hij sloe^ een val-
kuil voor, als zijnde dit de gewone wijze, waarop de Boachjesmanoen
grof wild vangen. De man wist zeer goed hoe hij zulk een kuil
maken moest en wilde reeds den volgeuden nacht eene proef nemen.
Zekere omstandigheid begunstigde hun voornemen. De quagga's waren
telkens op eene bepaalde plaats te water gegaan en hadden dit op eene
andere weder verlaten. Dit was natuurlijk toeval en had zijn grond in
den aard van het terrein. Zij bereikten namelijk het water door den
meer genoemden hollen weg en waadden, zoodra eij gedronken hadden
-dbyGoogle
2S9
eenige schreden ver langs den ondüpen oever, om dan op een tweede,
Bchnins oploopende plaats het water te verlaten. Wanneer men na
op dit laatste pnnt een knil groef en dan de quagga's, zoodra zij het
water verlaten hadden, plotseling verschrikte en in de rïgting van den
knil joeg, dan kon het niet missen of er moesten er eenigen invallen.
Zoo gezegd zoo gedaan. De zon waa op het punt onder te gaan en
men overlegde aanvankelijk, of het nietdoeloiatiger ware tot den volgen*
den morgen met het graven van een knil te wachten ; doch de Bosch-
jesman meende, dat het beter was op staanden voet te beginnen. Hij
vteeade dat men anders niet tijdig genoeg klaar zou komen. Het waa
toch geen geringe onderneming eene kuil te maken , groot geno^ om
minetens een half dozijn quagga's te hergen. En dan moest de uit-
gegraven aarde nog verwijderd worden; men moest nog hout gereed
maken, om den knil te bedekken en dit moest z66 geschieden, dat de
slimme dieren niets merkten. Dit een en ander vorderde veel tijd en
moest geschied zijn voor de qnagga's kwamen. Verschenen zij, voor
en aleer alle sparen van het volbragte werk nit den wï^ geruimd
waren, dan namen zij stellig onmiddellijk de vlugt, om welligt nooit
terng te komen. Gelnkkig was men in het bezit van spaden en andere
werktuigen, zoodat alle man aan het werk kon gaan. M!en haalde das
manden om de uitgegraven aarde onmiddelijk te verwijderen en op ze-
kere plaats in het water te werpen.
De grond was gelukkig vtij los, zoodat de knil tegen den volgenden
morgen volkomen breed en diep genoeg waa. Men voorzag hem van
eene ligte bedekking, die ten overvloede met graa en biezen bestrooid
werd, terwijl men zorg droeg, ook op het terrein in den omtrek gras
en biezen in rond te werpen.
Ieder nam na een weinig mst en gebraikte onderwijl in allen haast
een ontbijt. Zoodra dit a^eloopen was, weiden de posten bezet. Sanl,
Kdnard en Goliath plaatsten zich zoo, dat zij de quagga's in de rig-
ting van de groeve konden drijven , zoodra het daartoe gunstige oogen-
blik zon gekomen zijn. Van Dijk had een zoodanig pnnt gekozen,
vul waai hij al de bewegingen der quagga's waarnemen en san de
anderen een teeken geven kon, wanneer zij voor den dag komen en
de kndde in verwarring brengen moesten.
Het plan was, zoo als van achteren bleek, goed beraamd. De troep
kwam even als op de vorige dagen in den ganzenmarsch over de vlakte.
Van Dijk gaf het afgesproken teeken en elk hield zich nu doodstil.
16*
DigilizedbyGoOglC
240
De qua^a*s, die niets gemerkt hadden, kwamen door den hollen
weg, b^ven zich te water en dronken, waarna zij zich bc^nnen te
verwijderen langs het pad, op hetwelk de kuil gegraven was. Koodra
de eerste qaagga deu oever beklommen en het hier en daar gestrooide
gras en de biezen gezien had, begon hij sterk te snuiven en scheen bijna
lust te gevoelen om te keeren. Maar juist op dit oogenblik hoorde
men den slag van het lange geweer, gevolgd door het geknal van de
beide andere, links en regts, terwijl Qoliaih van eene*derde zijde zoo
hard mogelijk schreeuwde.
Zoodra de quagga*a dit vreemde gedruisch achter zich hoorden, sto-
ven zij, hinnekend van schrik, den oever op, en galloppeerdeD allen
in de rigting van den bedekten kuil.
Daar hoorde men plotseling een verward geraas — het breken van
stokken — het getrappel van hoeven — het duf geluid van zware op
elkander vallende ligchamen en een woest gesnuif. Men zag enkele
quagga'a vervaarlijke sprongen do^n, ab of zij over den kuil heen wilden
Kctten. Anderen steigerdeu, keerden om en galoppeerden weder iu
het meii; nog anderen drongen in het kreupelhout en ontkwamen
op deze wijze. De meesten keerden echter terug en namen de vlugt
door deu hollen weg. Binnen twee & drie minuten was er geen enkele
meer te zien. De jagers dachten dat zij allen ontkomen waren, doch
Jagt op den keilloa.
DigitizedbyGoOglC
241
vau Dijk, die op een hooger staadpunt tttond, zag dti snuiten van
enkele qnagga's boven den rand van den kuil uitsteken. Toen men
dien genaderd was, zag men tot zijne groote blijdschap niet minder
dan acht volwassen qnagga's iu deu kuil — genoE^, om de geheele
kolonie te voorzien.
Binnen minder dan veertien d&gen na deze gelakkige vangst, waren
vier quagga's genoegzaam gedresseerd, om naar den toom te luisteren.
Natuurlijk ontbrak het in den beginne niet aan slaan, steigeren en
bijten; maar zoowel de Boschjesman als Simson waren in het afrigten
vatt paarden zeer bedreven en wisten de quagga's al zeer spoedig bruik-
baar te maken.
Reeds bij de eerste gelegenheid, dat men deze dieren voor de oli&nten-
jagt gebtnikte, bewezen zij juist de dienst, welke men van hen ver-
wachtte. Eten bIs gewoonlijk, zette de olifant het onmiddelijk opeen
loopeo, zoodra hij het eerste schot ontvangen had, doch de ruiters
waren nu in staat hem in het oog te houden en te volgen. Zoodra
de olifant merkte, dat zijne vervolgers in staat waren hem bij te houden ,
keerde hij zich om en hield stand. De jagers hadden daardoor gele-
genheid hem den eenen kogel voor den raider na, toe te zenden, tot
dat hij eindetijk viel.
Niemand was blijder dan van Dijk. Zijn moed herleefde ; ook het
oude plan, om de geheimzinnige nederzetting op te zoeken, was weder
uitvoerbaar geworden.
Men besloot nu den volgenden dag eene algemeene jagtpartij te
ondernemen, die tevens gelegenheid geven zou om het verder gelegen
land in het Noordwesten te verkennen. Men nam zoo veel leeftogt
mede, dat men eenige dageu uitblijven kon. Hierdoor zou het nu
blijken, in hoe verre de quaj^'s geschikt waren, om tot een togt
naar de nederzetting onder het kmis te dienen.
De jagers begaven zich dus deu volgenden morgeti vol moed op
weg. Zij waren met hun vieren. Vooraan reden van Dijk en Saul;
Eduard en Goliath volgden. Zij waren overeengekomen , om voor dien
dag niet verder te rijden dan tot aan het boach, 't welk de vlakte be-
grensde en waaruit de quagga's aan het meir gekomen waren. Hoe
verder zij reden, hoe woester het voorkomen van het land werd. In-
tusschen zette bot woud met z^n eeuwenheugende boomen den jagers
weldra een grens en men had reeds besloten om te keeren , toen de
Boschjesman eene opening ontdekte, die een gebaande weg scheen te
DigilizedbyGoOglC
Ui
zijn. Alleen reasachtige dieren konden door bestendig heen en weder
te gaan, zolk een weg gebaand hebben. Men volgde de baan en ge-
raakte midden in het wond op eene met gras begroeide vlakte, op
welke een kaapsch hert met liervormig gekroonde hoornen weidde-
Zoodta het hert de jagers gewaar werd, keek het schuw op, terwijl
het zijn ongeveer vijftien doim langen staart, die aan het einde van
een kwast zwart haar voorzien was, heen en weder bewoog. Znik e«9i
hert weegt niet zelden vijf honderd , Boroe zeven honderd pond en wordt
soms zoo vet, dat het slechts met moeite en niet lang loopen
kan. Daarom waagt het zich ook zelden op de vlakte. Toen de jagers
naderden , verwijderd^ het zich onmiddelijk. De miters volgden het
op kleinen afstand in een ligten draf; doch weldra kwam de antilope
in het bont nit het gezigt en zij hadden het bijna verloren. Het
boHch werd evenwel iets verder op ligter, zoodat Ëduard het onder het
schot kreeg. Hij nam het geweer van den schouder, zette zijn qnagga
aan en joeg het dier een kogel in het lijf ouder het schoaderblad.
Het viel, de jagers maakten het verder af en weldra roosterde mem
een sappig stak aan een spitsen paal, dien de jagers in den grond
gestoken hadden.
Onderwijl zij nog bezig waren zich met dezen amakelijken maaltijd
te versterken , hoorden zij in de rigting , waar het hout door eene strook
laag, moerassig land begrensd werd, een gelnid, alsof struiken en
takken ^broken en vertreden werden. Naanwelijks waren de jagers
opgesprongen, toen zij aan de linkerzijde, ongeveer vijfhonderd schre-
den van de plaats waar zij zich bevonden, den reusachtigen kop van
een witten rhinoceros uit het struikgewas zagen te voorschijn komen.
Allen spoedden zich naar hunne quagga'si Saul was de eerste die
zijn qna^a aanzette en naar het zeldzame wild rende. De anderen
volgden hem dwars door de doornige stmiken, tot dat zij op eene
vrije plek kwamen, waar zij zich tegenover bet reusachtige dier be-
vonden. Het nam onmiddellijk in een sterken draf de vlngt. De
leeawenjager zat het echter kort op de hielen en joeg het op twintig
schreden afstands een kogel in het lijf, die echter niet doodelijk was.
De rhinoceros keerde zich nn om en maakte zich gereed de jagers aan
te vallen. Op dit tijdstip was Eduard ook genaderd en bragt het door
een goed gemikt schot eene zware wonde in den achouder toe. On-
middelijk daarna werd het door eene moerassige plek verhinderd, zijne
vlngt voort te zetten. Nu volgde een algemeen salvo, doch er werden
-dbyGoogle
24S
niet minder dan acht kogels ^votderd, voor het dier viel en met den
krijsschenden schreeaw, dien de rhinoceroe altijd in zijn doodstrijd
hooren laat, atierf.
Sanl was bij nitstek in zijn schik. Hij verhaalde, dat dit de
tveede rhinoceroe vas, dien hij geschoten had. De jagers overlegden
nn, of zij in dezelfde rigting voorttrekken zonden of niet; toen Go-
liath de zaak in eens besliste door de mededeeling, dat hij, in weerwil
van de schemnring , zeer versche sporen van olifanten ontdekt had. De
jagers deden na een naaawkenriger onderzoek. Ja, er was geen twijfel
aan, hier waren oli&nten geweest en het dnurde niet lang, of men
ontdekte een betreden weg, die op eene bron aitli^p, welken zij later
de olifantenbron noemden.
Op deze bron liepen hondeide olifantspaden , even als zoo vele
radien van een cirkel uit. Het was een jagtgrond, zooals de jagers
er nog nooit een ontmoet hadden. Zij behoefden ook niet lang op het
wild te wachten. Weldra naderde een troep het water, waarin zij al
spoedig de voorsten hoorden rond waden en plassen. Dat was een
voortreffelijk nitzigt tegen den volgenden morgen. Reeds «as dan ook
voor het aanbreken van den dag alles op de been , om de sporen der
olifonten, welke in den afgeloopen nacht ait de bron gedronken had-
den , te bezigtigen. Men kon aannemen dat minstens een zestig dezer '
reusachtige dieren aan de bron geweest waren. Er was een olifant on-
der, wiens spoor ongeveer twee voet middellijn had. De jagers volgden
dit en bereikten na verloop van een nur een digt bosch, waar hnn
wild van den weg afgeweken was, om eenige boomen te vernielen en
den grond met zijne tanden om te woelen. De grond waarop zij zich
bevonden, was een soort va» heuvel, waarvan zij een heerlijk uitzigl
op een gedeelte van den Bamangwato-bergketen hadden. In deze rig-
ting stonden schoons , vrij dikke boomen , maar toch niet zwaar genoeg
om de kracht der olifanten te weerstaan. Zij hadden bijna van
lederen boom de helft van de takken afgebroken en schier om de hon-
derd schreden vooden de jagers boomen, die half uit den grond gerokt
of half afgebroken «aren. Ja zij zagen op zekere plaats verschillende
boomen omgekeerd staan , zoodat de takken op den grond rustten en
de wortels omhot^ staken. De olifant, wiens spooi zij volgden, had
hier vertoefd en een grooten boom geheel kaal gegeten. Eindelijk kwa-
men zij op een terrein, waar zoovele sporen door elkander liepen, dat
alle pogingen (»n het tot dusver gevolgde teiug te vinden , vruchteloos
DigilizedbyGoOglC
244
waren , zoodat de jagers na vele nultelooze pogingea , van de vervol-
ging moeeten afzien.
De leeuwenjager was hierover in het geheel uiet verwonderd. Hij
kende bij ondervinding al de telenratellingen , die de jagt op zalk
wild nu en dan oplevert. Volgens zijn oordeel waa het üeer niogelijk
dat er geheele dagen verliepen, voor zij een olifant vonden. Men be-
sloot duB dat Ëdaard met den Boschjesman terug sou keeren, om de
achte^eblevenèn gerust te steUea, in geval de anderen den derden dag
niet terug mogten zijn , zoo als afgesproken was. Den volgenden mor-
gen begaven beiden zich dan ook op wc^, ten einde tijdig te huis te zijn.
Van Dijk en Saul trokken echter verdei, doch kregen dien geheelen
dag geen olifant in het gezigt. Men besloot uo een nacht bij de bron
op den loer te gaan staan, ten einde te bpproeven of men er alsdan
niet een zonde kunnen schieten. Zoo gezegd Eon gedaan. Men groef
een gat om er zich in te verbergen en kroop daar in even na zons-
ondergang, liog geen twee uren hadden zij zoo gezeten, toen zij het
gewone rommelende geluid hoorden, dat de kornet der olifanten aan-
kondigde. Men zag eenigen zich te water begeven en geen vijftig
schreden van de jagers hunnen dorst lesschen. Zij naderden evenwel
zoo zacht, dat men zou gedacht hebben dat het sjakala waren.
Nu rigtte Saul zich voorzigtig overeind en zag twee reusachtige
mannetjea olifanten, als een paar torena vlak voor hem staan. De
jagers bedachten zich niet lang. Beiden mikten lang en goed voor
zij vunr gaven. Hunne kogels troffen juist de plek bij den schouder,
waarop zij de trompen hunner geweren gerigt hadden. De olifanten
keerden zich om, ondei het slaken van een schellen kreet en kozen
in verachillende rigtingen het hazenpad.
Vroeg in den morgen van den volgenden dag vervolgden zij de zwaar
gewonde dieren. Bloedsporen wezen hun den weg en na een korten
marsch bereikten Saul en van Dijk een poel, waarin de olifanten ston-
den en het water stroomsgewijs over hunne bloedende schouderbladen
liet«n loopen. Ongeveer dertig schreden van de plek waar men waa blij-
ven staan , bevonden zich eenige mimosa's. Terwijl Saul een dezer boomen
beklom, verborg van Dijk zich achter eenige termiten heuvels en bijna
gelijktijdig troffen twee goed gerigte schoten de verraste dieren.
Zij vielen beiden, en op het oogenblik, dat de voorste zich weder
wilde oprigten, velde een derde kogel hem voor goed ter neder. De
jagers naderden nu en vonden, dat de buit de moeite waard was. Vier
DigitizedbyGoOglC
zware tanden waren het loon voor hunne moeite. Men verborg den
schat op eene plaats, waar men ze gemakkelijk kon terug vinden en
begaf zich nu huiswaarts. Daar zij gedurende vier dagen kruis en
dwars geloopeu hadden, sloegen zij den kortsten weg naar hunne Ie
gerplaats in, welken zij kort na znns- ondergang bereikten. Hier hoor-
den zij tot hunne gtoote verwondering, dat men noch Ëduard, noch
Goliath gezien bad. De eerste had zich door zijn drift voor de jagt
laten verleiden, zoo als later blijken zal.
Herten en Eland Antitopen.
Ëduard was ecu hartstogt^lijk jager. Hij was het die de keuken
van vleesch voorzag en daartoe bij voorkeur jagt op antilopen maakte.
Afrika is meer dan eenig ander land het gebied der antilopen. De
lezer zal welltgt verbaasd staan, als hij hoort, dat van de zeventig ver-
schillende soorten van antilopen, die er op aarde ztju, ruim vijftig in
Afrika en meer dan dertig in Znid-Afrika te huis behooren; namelijk,
in dat gedeelte van dit vaste land, 't welk tuaschen de Kaap de Goede
Hoop en den keerkring vanden Steenbok ligt. In Amerika bestaat maar
eene enkele soort, die met gevorkte hoorns;inEuropa zijn er twee, hoe-
wel een van deze beide, de gems, zoowel eene geit als eene antilope is.
Velen van deze zeventig soorten, die in vorm, grootte, kleur, haar
en ei gen schappen van elkander verschillen, komen het geslacht der
geiten nabij; anderen de ree; sommigen hebben eenige gelijkheid met
het rond; weder anderen zijn met den buffel verwant en enkelen be-
zitten de karakteristieke eigenschappen van het wilde schaap.
DigilizedbyGoOglC
246
In het algemeen echter hebben zij meer van de ree dan van eenig
ander dier en velen woiden daa ook in het spraakgebruik ree of hert
genaamd. Het voomaue onderscheid , dat men tusechen beiden opmerkt,
is, dat de antilopen holle hoorns hebben, teririjl die van het hert been-
echtjg zijn en jaarlijks afgeworpen worden.
De verachillende eoorten van antilopen hebben eeue verschillende
levenswijs. Sommigen beminnen de wijde, aan alle kanten openli^^de
vlakten , anderen het bosch ; mea vindt er die gaarne langs de lom*
merrijke boorden van rivieren zwerven ; weder anderen geven aan rota-
achtige streken de voorkeur of aan dorre bei^kloven. Eenige soorten
voeden zich met gras, anderen knabbelen even als de geiten aan de
bladeren van boomen en stmiken en berooven die van het eenjarig loL
Zelfs de woestijn heeft hare antilopen , welke de woeste, waterlooze vlak-
ten boven de vrochtbaarete dalen verkiezen.
Yan alle antilopen is de eland of caana de grootste. Dit dier is volle
zeventien palmen tot aan den schoader hoog, en komt wat de hoogte
betreft, aan het paard nabij. Ben volwassen eland weegt bijna dnizend
pond. Het is een lomp dier en slechte looper, zoodat een jager te
paaid het met weinig moeite inhalen kan. In zijn vorm heeft het veel
van een gewonen stier , doch zijne hoorns wassen in eene regte lijn uit
het voorhoofd. Zij zijn twee voet lang en van eene kleine verhooging
voorzien, die apiraalvormig bijna tot aan de pant voortloopt De hoor-
nen van bet wijfje zijn langer dan die van het mannetje.
De oogen van den eland zijn , even als die der meeste antilopen ,
groot , helder en smachtend , zonder eenige uitdrukking van wildheid
en het dier is, hoewel groot en sterk, echter vreedzaam van aard;
alleen in geval het tot wanhoop gedreven wordt , doet het eene poging
om zich te verdedigen.
De gewone klenr dezer antilopen is bruin met een roodachtigen tint
Soms zijn zij aschgraauw met een soort van geel geschakeerd. De
eland is een diei antilopen , welke weinig water noodig hebben. Men
vindt dit dier in woeste vlakten , ver van bronnen of rivieren ; ja het
schijnt zelfs aan zolke streken de voorkeur te geven, welligt omdat het
zich daar veiliger gevoelt, hoewel het ook vruchtbare en boschachtige
streken bewoont Zij leven steeds troepsgewijze ; de beide geslachten
weiden afgezonderd en bij kudden van tien tot honderd stuks.
Het vleesch van den eland is zeer gezocht en niet minder aange-
naam van smaak dan dat van de ovfnge soorten van antilopen of van
DigilizedbyGoOglC
het rond. Uen heeft het met het beste tnadvleesch vergeleken, dat
een biJBrnaak van wi)dbraad heeft. De spieren van den schenkel leve-
ren , als zij gedroogd zijn , eene lekkernij , dïe onder den' üouderlingen
naam van schenkeltong bekend is.
Daar de eland geen vlugge looper en altijd zeer vet is, doart de
JBgt op dit vild doorgaans niet lang.
De eland-antilope moet niet verwisseld worden met de pasan-anti-
lope, de oT^x, die ïn het rots- en bergachtige gedeelte van het Kaap-
land onder den naam van gemsbok bekend ie. Dit dier, graanw rood-
achtig van kleur, met zijne drie voet lange, even achterwaarts gebeden
hoorns, bereikt eene lengte van vijf voet bij eene hoogte van drie voet
en ia, wanneer het gewond wordt, een alles behalve verachtelijke vijand.
Kop en nek tot aan den wortel van den staart zijn zwart gestreept.
De JBgt op den gemsbok biedt veel afwisseling aan; minder die op
den eland. Het gemak, waarmede men zich van den Isatsten meester
maakt en ook de voortreffelijkheid van hon vleesch , hebben ten gevolge
gehad, dat het aantal dezer antilopen zeer verminderd ie.
Ëduard had nog geen gelegenheid gehad op deze soort jagt te maken
eu was dns zeer verheugd, toen hij op den weg naar hnis er eindelijk
eens een in het gezigt kreeg. Hij goode zich naauwelijke den tijd
afscheid van Qoliath te nemen, nik volg n binnen een paar uren,*
riep hij dezen toe, onderwijl zijne qnagga aanzettende. Toen hij een
eind ver gereden had, ontdekte hij, dat er een geheele troep znlke
antilopen graasde, terwijl verder op nog eenige herten zigtbaai werden.
^ Er was geen bosch noch eentg verheven voorwerp voorhanden, waar-
achter «en vos zich had kannen verbergen. Ëdnard begreep dus on-
middelijk, dat de elanden niet ongemerkt te naderen waren. Doch
hoewel hij deze dieren nooit gejaagd had , was hij desniettemin met
hnnne eigenschappen goed bekend en wist, hoe men het moest aan-
leggen. Hij wist ook dat een oud paard hen kon inhalen en dat het
voor zijne qna^^ een spel was. Als hij nu het wild, dat hij op het
oog had, maar zoo nabij kon komen, dat dit niet al te veel op hem
vooraït had, dan was het zoo goed als zeker, dat hij er een in zijne
magt kreeg. Daarentegen moest hij zorgen, dat de elanden hem niet
al te vroeg in het oog kregen en zoo gelegenheid hadden hem te ont-
komen. Ednard was een schrander, voorzigtig jager. In plaate van
rt^tnit naar de elanden te rijden, maakte hij een verren omweg, tot
dat hij den troep tusechen zich en de hoogte had. Toen hij zoover
DigitizedbyGoOglC
gekomeu was, reed hij er regt op uu. Hij zat daarbij niet regtop
in den zadel, tnaar voorover gebogen, zoodat Zfne borst bijna den
schoft van den qnagga raakt«. Hij deed dit om de elanden te mis-
leiden, die anders een vijand in hem zouden herkeud hebben. Nu
stonden zij een poos nieuwsgierig naar zijn quagga te kijken; ja zij
lieten den jager tot op een afstand van vijfhonderd schreden naderen,
alvorens zij in bonnen zwaren galop de vtugt namen.
Nu rigtte Ednard zich op, zette zijn qusgga aan en volgde den
troep in galop. Zijn doel was, om maar een van de mannetjes dood te
jagen, terwijl de anderen dan mogten wcgloopen.
De nitvoering van dit plan werd daardoor vergemakkelijkt, dat kort
daarna de zwaarste en vetste der elanden een zijweg insloeg, alsof
het op deze wijze beter dacht te ontkomen, terwijl de overigen regtnit
bleven loopen.
Bijna een half uur duurde deze jagt. De roodachtig bruine kleur
van den eland was in een grijsblaauw veranderd; het speeksel vloeide
hem in lange draden ait den bek en schuim bedekte zijne breede borst;
tranen rolden uit de groote oogen en zijn galop ging weldra in een
moeijelijken draf over. Men ontwaarde duidelijk dat bet dier nitge-
put was. Nog eenige weinige minnten en de qiisgga had hem inge<
haald. Plotseling stond de eland, ziende dat loopen hem niet meer baten
kon, wanhopig stil en stelde zich t«gen zijn vervolger te weer.
Eduard was een echte jager , noch voorbarig noch verspillend. Hij
wist, dat hij iets beters doen kon dan het dier onmiddelijk te dooden.
Het was nn geheel in zijne magt en kon als eene tamme koe gedre- .
ven worden waar hij wilde. Had hij het op staanden voet dood ge-
schoten, zoo had hij er weinig of niet aan gehad. Medenemen kon
hij het niet en zoo hij het moest laten liggen, tot dat hij het kon
laten halen, dan zoaden de bjena's het hoogst waarschijnlijk in dien
tusachentijd tot het gebeente toe afgeknaagd hebben.
Zonder dus een schot te doen dwong hij het dier om te keeren en
dreef het voorts in de rigting van de hoogte voor zich uit.
Ednard wenschte zich geluk, dat zijn plan zoo goed gelukte. Hij
verheugde zich reeds als hij dacht, hoe verrast men te huis zijn zoa,
als roen hem daar met zulk een voortreffelijk stuk wild zag aankomen;
en dat het gelukken zou den eland zoo ver te drijven, scheen builen
allen twijfel.
De jager was nc^ maar enkele schreden van den rand der hoogte
-dbyGoogle
249
vervijderd, toen een geluid zijn oor bereikte, even als of eene kudde
zware dieren dooi de kloof op hem afkwam.
Hij zette ssijne quagga aan, om den rand te bereiken, ten einde
een blik in den hollen w^ te kunnen slaan. Voor hij echter zoo ver
komen kon, zag hij tot zijne verbazing den eland weder in galop weg-
vlogten en eene poging wagen, om hem op de vlekte voorbij te komen.
Oc^enscbijnlijk was het dier dooi iets, wat het in den bollen weg
ontdekt had, op nieuw verschrikt, zoodat het lievei zijn ouden
vijand de s|Hts wilde bieden, dan met den nieuwen kennis maken.
Ëduaid sloeg er nn verdei geen acht op. Hij kon het immers later
weder inhalen. Eerst moest hij echter weten, wat hei dier bewogen
had om te keeien. Derhalve reed hij verder tot aan den ingaug van
de kloot Het geraas van hoeven, dat hij boorde, was een bewijs, dat
het geen leeuwen waren, welke den eland znlk een schrik badden
aangejaagd.
Binnen weinige minnten geraakte bij op eene plek , van waar bij de
vlakte overzien kon. De dieien, welke al dat geraas veroorzaakt had-
den, waren inmiddels nader gekomen en bij zag nieta anders voor zich
dan een troep qnagga's.
Deze belemmering van zijne jagt kwam hem volstrekt niet gelegen.
Waren het eetbare dieren geweest, dan had hij er een geschoten. Hij
keerde zich dus om en zette den eland weder na.
Op dit oogenblik waren de quagga's, omtient vijftig stuks, de een
BB den ander nit den bollen weg gekomen. Allen stonden voor een
oogenblik als verbijsterd en renden w^, tot dat de gebeele kudde in
eetie lange rij over de vlakte rende onder baar luid geschreeuw : kwa-a-g.
Ëdoard had wel meer kudden qnagga's gezien ; doch deze troep trok
inzonderheid zijne aandacht, toen by zag dat twee dezer dieren ge-
korte staarten hadden. Hij herkende in hen de jonge qnagga's , die mede
in den kail gevangen en later weder in vrijheid gesteld waren. Go-
liath bad bun nit de grap het haar van de staarten afgesneden alvorens
ze te laten loopen. De schrik, dien de qnagga's aan den dag 1^-
den en het koddige voorkomen der twee met de gekorte staarten,
stemden den jongen jager tot vrolijkheid.
Daar de qua^^'s denzelfden weg insloegen, welken de eland geko-
zen bad, hadden zij een en denzelfden weg en hij galoppeerde dien
ten gevolge digt achter ben. Hij wilde te gelijk eens zien, in boeverre
eene qnagga met een man op zijn rug tegen anderen, zonder roiter, luo-
DigilizedbyGoOglC
250
pen konde. De qaagga van Edaard vloog als de wind. Het ma
alsof het dier begreep dat zijne eer op het spel stond en het naderde de
wilde quagga's meer en meer. De minder vlogge eland was spoedig
ingehaald endaar het ter zijde afweek, voorbij gerend. Met bleef staan.
De qnagga's renden hem voorbij. Binnen weinige niinaten hadden zij
den eland een goed eind achter zich en nog altijd stoven zij voornit
Wat had Eduard voor? Wilde hij den eland laten loopen? Was
deze wedren belangrijker voor hemP
Zoodta de eland ingehaald was, had Bdnard halt willen makoi en
haalde das den teugel aan. Doch tot zijne verbazing nam de qnagga
bet gebit tasschen de tanden , trok de ooren in en galoppeerde altijd
maar verder. Ednard deed na zijn best om den quagga op zij te trek-
ken en deed dit ongelakkig zoo hard, dat de tengel brak.
Natuurlijk was het dier na niet te stuiten, en weldra was het dui-
delijk, dat het zijne makkere gezetschap wenschte te honden.
Aanvankelijk telde Eduard het breken van den teugel niet veel. Hij
was een goed ruiter en had dus geen teugel iioodig om vast te blijven
zitten. Hij hoopte, dat zijn dier weldra tot staan zou komen; dan
dacht hij, zou hij den tengel wel weder kunnen herstellen.
Maar in plaats van langzamer te loopen, rende de qnagga met
dezelfde snelheid voort en de wilde quagga's achterna. Deze zagen den
jager achter zich en ofschoon hun oude kameraad wel wist wie zij
waren, zoo waren zij toch niet in staat te raden wie hij was. Zij
spoedden zich met dezelfde vlugheid voort, en met zulk een goed ge-
volg, dat Ednard aanvankelijk niet in staat was hen eene schrede nader
te komen.
Eduard begon te vreezen dat dit toch eindelijk het geval zon wor-
den en dat hij onder den troep zon geraken. In dat geval was bet
niet onmogelijk, dat hij zandruiter en onder de hoeven van den troep
vertreden werd.
De jager kon den onstaimigen ren van zijn dier niet stuiten. Hij
durfde er niet af te springen, want als hij op de scherpe rotepunten
viel, zou hij den bals knnnen breken. Het beste was stil te blijven
zitten. Aanvankelijk bad zijn avontuur hem weinig zorg ingeboezemd ; doch
toen hij de derde mijl achter den rug had, begon hij er ernstiger over te den-
ken, en toen ook de vierde bijna afgelegd was, werd hij overtuigd, dat
hij zich in een gevaarlijken toestand bevond. Maar ook de vijfde mijl
werd afgelegd en yoorta de zesde en nog altijd rende de qnagga door.
DigilizedbyGoOglC
251
Wur droeg het dier hem heen? Welligt diep in de woestijn, waar
hg Tsn honger en dorst zou moeten omkomen. Hij werd steeda on-
geruster en begon eindelijk een hevigen angst te gevoelen. Nogmaals
kwam de gedachte bij hem op om er af te springen. Doch «co hij
al geen arm of been, of welligt den hals brak, dan ware toch de
quagga en het zadel verloren. Hij zou dan te voet naar de legerplaats
moeten temgkeeren en waarschijnlijk nog helder nitgelagchen worden.
Uaar hoe dit zij — zijn leven was in gevaar, als hij nogverder reed.
De qoagga's konden welligt twintig, ja veertig mijlen loopen, eer zij
stil stonden. Hij was reeds op het punt aan zijn voomemcD gevolg
te geven en keek reeds naar eene plek om , waar hij dat met het minste
gevaar doen kon, toen hij plotseling op een denkbeeld kwam. Hij
herinnerde zich, dat hij bij het temmen en afrigten van dezen qna^^
met groot nnt gebmik had gemaakt van een zeer eenvoadig middel ,
namelijk een blinddoek. Deze blinddoek bestond uit een stnk lenig
leder, hetwelk het dier ovei de oogeii gebonden werd. Dit had znlk
een goed gevolg gehad, dat het den qnagga vaneen woesten bandeloos,
tot een gedwee dier gemaakt had.
Aan dezen blinddoek dacht Eduard dq.
Ongelukkig had hij er geen bij zich, maar hij dacht na, ofhijookiets
anders had, dat hij tot dit doel zou kunnen gebruiken P Zijn zakdoek?
Deze was te dun. Maar zijn buisP Ja, maar het geweer dat hij op
den rug had hangen, was hem in den weg. Hij moest zich daarvan
ontdoen en het wegwerpen. Later zou hij het wel weder terugvinden.
Hij liet het dus zoo zacht mogelijk op den grond vallen. Zonder nu
een oogenblik te dralen, trok Ëduard zijn buis uit, boog zich voor-
over, haalde een van de mouwen onder den hals van zijne quagga door
en knoopte die aan de andere vast Na boog hij zich weer zoo ver
mogelijk voorover en schoof met oitgestrekte armen het kleed zoo
hoog mogelijk op, tot dat de schoten over de ooien en over de
oogcD vielen.
Eduard kon zich slechts met moeite op het dier honden; maar op
het oogenblik, toen het kleed de oogen van den quagga bedekte
stond hij plotseling stil. Zijn galop was gestuit
Na zat de ruiter dadelijk af. De geblinddoekte quagga deed geen
poging om te ontvlngten. Binnen weinige minuten was de toom her-
steld en de vindingrijke jager zat er een twee drie weder op. Het dier
voelde dat bet overwonnen was. Zijne vorige kameraden waren weldra
DigilizedbyGoOglC
uit het oog eu door gebit en slaan aan zijn pligt herinnerd, draaide
het zich om en sloeg , hoewel onwillig den teruutogt in.
De ruiter volgde nu het spoor dat de quagga'a gemaakt hadden, lot
aan de plek waar hij zijn geweer w^geworpen had, 't welk hij tereg-
vond. Daar de hemel bewolkt en geen ander voorwerp te zien wsa,
dat hem den weg wijzen kon, meende hij niet bet^ te kuiineii doen,
dan maar steeds het spoor te volgen en zoo bereikte hij dan ook voor
den ondergang der zo» de legerplaats, waar hij in den kring zijner
bloedverwanten zijn avontuur verhaalde.
Het was omstreeks dien tijd , dat de kleine nederzetting eiken nacht
door roofdieren verontrust werd. De reuk van de overblijfselen der om
hun vleesch geschoten antilopen, lokte deze onwelkome gasten. Voort-
durend zwierven hj'ena's en jakhalzen in de nabijheid en kwamen
's nachts bij dozijnen onder den grootcn Nwanaboom , waar zij uren
achtereen hun onaangenaam gehuil deden hooren. Wel is waar konden
zij niemand vrees inboezemen, want de kinderen waren in hun ver-
heven slaapplaats veilig. Desniettemin was de nabijheid van deze diereu
toch zeer hinderlijk, want meu kon geen stukje vleesch, geene huid.
De aard WO ir
DigilizedbyGoOglC
£53
j^eeu riam of eeuig onder voorwerp van leder lat«ii liggen , wat zij uiet
roofden of doorknaagden. Reeds hadden zij groot« stukken vleesch
gestolen en het Ieder van Simson's zadel zoo beschadigd , dat dit voor-
werp eene aanzienlijke beratdlinj^ vereischte. Met één woord, de hjentt'a
waren znlk een onnitataanbare plaag geworden, dat het noodtg werd
middelen te beramen, om hen kwijt te raken. Het was daarbij niet ge-
makkelijk hen onder het schot te krijgen. Bij dag waren zij voorzigtig
en bleven in bnnne holen, terwijl eij 's nachts door de dnisternis be-
beganatigd werden. En toch moest men een middel vinden , om hen
te rerjagen^
Men had al verscheidene soorten van vallen beproefd, doch zonder
noemenswaardig gevolg. Eindelijk kwam men op den inval om een
geladen geweer, tnaachen eene vertakking in dier voege te plaatsen
dat het afgaan moest, zoodra een roofdier zich van een daarvoor ge-
plaatst lokaas zon meester maken. Naauwelijks was het nacht gewor-
den, toen men den slag van een geweer hoorde. Men deed onraidde-
lijk onderzoek en vond in der daad eene doode hyena , die vlak vooi
den tromp van het geweer lag. Men laadde dit op nieuw en nog vooi
de morgen daagde, werd men door een tweeden slag van het geweei
gewekt Ditmaal echter was het geen h^ena, maar een zoogenaamde
aard wolf die dood lag. De aardwolf is een dier, dat bij nacht
rondzwerft, naar het schijnt van gezellligen aard. Bij dag verbergt
het zich in een hol, dat het zelf gemaakt, van drie of vier toegangen
voorzien heeft en waarin er meer dan een zijn verblijf bondt. Hoewel
zijne achterpoten geen kracht verraden, loopt het toch zeer hard. Als
hel geplaagd wordt, gaan zijne haren als die eener hjena overeind
ataan. Zijn voedsel bestaat nit aas en kleine levende dieren, mieren
niet uitgezonderd.
lederen nacht werd de oorlog tegen de hyena's en hnnne natnnrgenoo-
ten voortgezet, tot dat zij eindelijk schnw werden en op een afetand
van het leger bleven. Maarweldrakwamenandeie, gevaarlijkere gasten,
namelijk eene familie leenwen. Men wist wel is waar dat zij niet op
den boom konden komen en de koe en de qnagga's waren in eene goed
bevestigde kraal oj^esloten; maar het was toch niet onmogelijk dat zij
vroeger of later er in slaagden om daar binnen te dringen en alleen de
mogelijkheid, dat de koe verloren zon kannen gaan, waa genoeg, om hen
te doen besloiten op een middel te denken, om deze gevreesde vijanden
te verjagen.
17
DigilizedbyGoOglC
254
Uen besloot eindelijk eene proef te nemen, of het oude middel ook
niet met vrncbt tegen deze dieren zou kunnen gebruikt worden. Het
gerolg overtrof de verwachting. Beeda den eeraten den besten nacht
Het de oade leenw zich door het lokaaa verleiden en rond zijn dood.
Den volgenden nacht veracheen ook de leenwin en een jonge leeuw. De
eerste werd doodelijk gewond gevonden, de laatate kooa het hazenpad
en kwam niet weder. Eene week later werd een tweede jonge leeuw,
niet ver van het leger , door Berthold opgespoord en doof middel van
een geweerschot geveld. Zonder twijfel was hij de laatate van zijn
fomilie, want men werd in langen tijd door geen leeuwen meer lastig
gevallen.
Zoo leverde iedere dag wat nieuws op.
Eindelijk naderde het tijdstip, waarop de lang beraamde togt naar de
geheimzinnige nederzetting ondernomen zou worden. Inmiddels willen
wij eens zien, w^ er van de persoon geworden is, waarmede wij straks
vlogtig kennis hebben gemaakt.
DigilizedbyGoOglC
Redding door den Secretaris.
ELFDE HOOFDSTUK.
WIJ MAKEN KENNIS MET EEN Z0NDEBI.1HÜ.
DE OMSTKEKBK DEB HISÜWE RBDEBZITTlira. — BE» RUKG. Dl EIHDBBKH
▼ ■BIHBIN m DOODSOBTIAB. ~ KBSDDIQ. — KEKiai BIJZOHPIBHIDBH
OTIS BBB EBAAHOIEB. — BNIFPBBDOLUNS. — BB HBBB STiLBUAB. —
P« «BSBIXB HBDBB£ETTIVa. — BB IirBBEKTUIN «K DB MBBISTBItltBB,
Wij veriaten het krenpelhoat. Werpen vij nog een blik op de grijze
zandvlakte, aan wier niterste einde eenige strnisvogela verdwijnen, om
voorts het oog te vestigen op het smalle dal dat daar voor ons ligt.
R^s van ona ontdekken wij een kalm meirtje, aan de eene zijde door
1^, graarijke landen omzoomd, aan de andere door grijze rotsen,
spaarzaam met mimosas, heide- en andere planten bedekt. Voor den
beschouwer verheft zich terrasvormig eene boschrijke hoogte, wier zacht
groen , gepaard met den vorm der boomen de aanwezigheid van
menschen verraadt. Een accaciaboschje, in wier midden een soort
17»
DigitizedbyGoOglC
2B6
van hermitage zigtbaar werd en eene ruime, voor een talrijk gezin goed
ingerigto woning , beslaat bijna de ganacbe breedte ran den henvel. LangB
het neirtje staan hier en daar am andelboomen. In het dal ziet mea
hottra en omheinde plaatsen voor het vee, dat op het niterste einde der
vlakte loopt te grazen. Menscben ziet men niet, behalve een meisje van
tien of twaalf jaren , dat eene gazelle naai eene drinkplaats geleidt.
Aan de eene zijde van het meir liep een smalle landtong in het
water uit. Vroeger ia eïj welligt eene zandbank geweest, miar lang-
zamerhand ÏB er gras op geroeid, tot dat zij ten slotte geheel daar-
mede bedekt is. Zij ia mim een vierkante roede groot, ovaal en het
smalst in de nabijheid van het land, waar zij eene naanwelijks drie
voet breede landengte vormt Het was in éêa woord een ministonr
schiereiland, dat door de spade in minder dan een nnr t«t een vol-
komen eilandje gemaakt zon kunnen worden.
Zulk een schiereilandje nu is volstrekt niet vreemd. Men kan er
bijna in elk mdrtje zoo een zien. Dit plekje was echter in zeker
opzigt merkwaardig.
Op de uiterste pont namelijk groeide een'boom van een eigenaardigen
vorm en prijkende met een vreemdsoortig loof. Hij was niet groot en
zijne takken hingen naar beneden , zoo dat de einden bijna het water
raakten. Deze hangende takken en de langirerpige zilverachtiije bladra,
bewezen op het eerste gezigt , dat het de zoogenaamde babijlonische of
treurwilg was.
Aan de takken van dien boom hing eene groote menigte zonderling
gevormde voorwerpen, wier onderste einden bijna den waterspiegel raak-
ten. Daar, waar zij aan de takken vastzaten, waren zij bolvormig;
het onderste gedeelte daarentegen bestond uit een langen cylinder van
veel geringere middellijn en aan het einde van dien cylinder waa eene
opening. Zij geleken eenigzina op de glazen retorten, welke mw in
het laboratorium van den scheikundige vindt, waren twaalf & vijftien
dnim lang, geelachtig groen van kleur, bi^na even groen, als de bla-
deren van den boom zelve.
Het waren vogelnesten; nesten eener geheele kolonie van }iek genua
Ploceut, meer bekend onder den naam van kaardenvogel.
In Afrika, het eigenlijke vaderland van deze vogels, treft men er een aantal
soorten en verscheidenheden van aan, met wier latijnscbe namen de leta
wel niet gediend zal zijn. Elk dezer soorten bouwt een nest van eigoi-
aardïgen min of meer van de anderen afivijkenden vorm en kieet daar*
-dbyGoogle
267
toe een machillend materiaal. Wat de levenawija betreft, Terschillen
deze waterrogels weinig of niet ran elkander. De meesten voeden
sich met zaden, aommigen evenwel ook met inaecten. Zekere Boort,
die zich door een rooden bek onderacheidt, benijdt de wilde bufTels
van ongedierte.
Aan dezen trennrilg hingen minstena twintig znlke neatan van den
zoo even beschreven vorm en groen van kleur, want het taaije Boachjes-
mansgras, «aamit zij waren geweven, waa nog niet verdord. Jnist
door dien zij zoo groen waren, zagen zi) er uit, als of zij aan den
boom waren gegroeid; men zon ze op een afatand voor groote peer-
Tormige vruchten gebonden hebben. WelHgt zijn deze vogels de oor-
sprong van de fabel, welke door reizigers dor Oudheid verbreid is , toen
BJi verhaalden, dat er in Afrika boomen waren, wier vrachten, wannew
men ze openbrak , met levende vogels of met eijeren gevuld waren.
Nesten van inn haarden vogel.
DigilizedbyGoOglC
£58
Het gezigt der vogels en tui hunne nesten , was voor onze
kleine onbekende niets nieaws. Het was reeds eenigen tijd geleden,
dat zich eene gebeele kolonie op de wilg gevestigd had en zij hadden
inmiddels de kleine goed leeren kennen. Het meisje vermaakte lich
met naar de aardige vogeltjes te kijken, met welke behendigheid zij in
den langen veiticalen tunnel wisten te kruipen. Op eens begonnen de
vogeltjes wilder te worden en rondom den boom te fladderen, even als
of zij zioh over iets hevig ongernst maakten.
Er moest een vijand in de nabijheid zijn. En toch vertoonde er eidi
geen valk in de lacht — in het geheel geen roofvogel, hoegenaamd
ook. Wat kon de kleine gevederde kolonie dan toch zoo ongenut
maken F Nog altijd schenen zij aan eene hevige ontroering ten prooi
te zijn. ,
Eindelijk liet de geheimzinnige vijand zich zien. Langzaam langs
een tak kruipend, vertoonde zich eene groote slang, wier schubben
glinsterden, zoo dikwijls zij zich bewoog. Naanwelijks had het mon-
ster het kind ondekt, of het liet zioh van den tak, met den kop
vooruit, langs den boom afglijden.
Het kleine meisje had ter naauwemood den tijd achteruit te gaan;
reeds was de kop van de slang tegenover de plek waar zij zoo even
gestaan had. Ware zij nog eene minuut daar gebleven, dan had de
slang onfeilbaar toebeten; want toeu het dier dit punt bereikt had,
stak het den kop vooruit, sperde den muil op en siste, terwijl het
de gesjJeten tong uitstak. De alang was oogeoschijnlijk woedend,
omdat haar voornemen mislukt was, want zij was niet in staat geweest
de nesten der onrustig heen en weder vliegende vogels te bereiken.
Het kind deed nogmaals eene poging om de slang te ontwijken. Zij
scheen echter niet bijzonder bevreesd te zijn. Het was mogelijk — zij was
met de natuurlijke geschiedenis dezer dieren niet zoo naauwkenrig be-
kend — eene onschadelijke slang; evenwel is eene slang van acht voet
lengte, onschadelijk of vergiftig, toch altijd iets, in welks nabijheid
men zich niet op zijn gemak gevoelt. Aanvankelijk wilde de kleine
over de smalle landengte de wijk nemen, maai het was als of iemand
haar zeide, dat het kruipend gedierte voornemens was denzelfden weg
in te slaan en haar eou inhalen. Deze gedachte bewoog haar op zijde
te gaan, in de hoop, dat de slang den weg zoa volgen, welke op bet
vaste land uitliep.
Mu stond het kind aan den rand van het water en vestigde onwrik-
DigilizedbyGoOglC
259
baar het oog op den vreeselijken vijand. Had zij de gevaarlijke ei-
genechappeu der eitng gekend — zij zon nog andeia gebeefd hebben*
Het was namelijk een der vergiftigste slangen , de zwarte naja of de
zot^naamde spuwende slang, de cobra van Afrika en veel gevaarlijker
dan de cobra di capello van Indië, omdat zij in hare bewegingen veel
sneller en haar beet even doodelijk is. Doch het kind wist dit niet-
Het wist alleen, dat zij hier eene groote, leelijke slang met gspenden
mnil voor zich had; een dier meer dan tweemalen zoo lang dan zij
zelve «as, schijnbaar gereed haar te verslinden. Dit was al vreeselijk
genoeg en het meisje beefde van angat.
Hoe toornig de cobra ook bleek te zijn, zoo scheen zij toch niet
voornemens te zijn haar aan te vallen. Ook bleef Bij niet bij den
boom. Na lang en luide gesist te hebben, liet zij zich op den grond
zakken en schuifelde naar de landengte toe, alsof zij voornemens was
zich over deze naar het kreupelhout te begeven, dat op eenigen af-
stand op het vasteland zigtbaar was. De kleine onbekende hoopte, dst
zij aan dit voornemen gevolg zou geven en reeds begon een gevoel
van veiligheid bij haar te ontwaken, toen de slsng zich op eens op
de naauwe landengte Jneenkronketde , als of zij op die plaate dacht te
blijven. D^e beweging was zoo plotseling en schijnbaar zoo zonder
overleg geschied, dat het kind omkeek, om naar de oorzaak te zien.
De slang geleek nu op een opgerold stuk touw, over welks rand de
grimmige kop uitkeek, met de breed uitgezette, schubbige hm'd van den
De ipnwende slang,
DigilizedbyGoOglC
SflO
hals, welke dien bijzonderen vorin asuDam, die de cobra kankteri-
eeert. Weldra bleek bet, «at tot deze plotselinge bewe^ng van de
elaog aanleiding had g^even.
Toen bet kind naar de kleine belling keek, die te gelijk den weg
naai het kleine schiereiland vormde, zag zij de aan haar gehechte,
tamme gazelle, welke baar nad^e. Het was dns de koroat dezer
antilope, welke de beweging der slang veroorzaakt had. Toen de kleine
de slang bet eerst bemerkte, bad zij een schreeuw g^even. Deze
schreeuw had de aandacht van haar lieveling getrokken, die nn naderde,
terwijl haie groote bruine oogen van nieawsgierigheid flikkerden.
Het meisje scheen nog meer bevreesd voor haar gazelle dan voor
zich zelve. Nog een paar aprongen en de gazelle stond digt voor de
loerende slang — nog een sprong — «hal zij is gered, gered!"
Deze woorden ontglipten de lippen van het kind , toen het de
antilope met een vervaarlijken sprong over de slang heen zetten zag.
Zij bad de slang nog tijdig geno^ gezien, om den sprong te doen.
Eenmaal het gevreesde gevaar achter zich hebbende, liep het aardige
dier onmiddeiijk naar zijne meesteres en keek baar met zijn glinste-
rende oogen vragend aan.
De gil van het kind had echt«r, behalve de antilope, ook nog een
mensch in de nabijheid gelokt, een fikschen knaap, raim een kop
grooter dan bet meisje. Hij kwam op een draf aanloopen en liep regt
op de slang aan. Weldra zon hij het smalle pad bereikt hebben en
dan zon geen menschelijke magt hem voor den doodelijken beet kun-
nen redden. Over de slang heen te springen zoo als de antilope ge-
daan had, was voor den kna^ onmogelijk; reeks stak de cobra den
kop op. Nog een oogenblik en hij zon zich om het ligchaam van den
onnadenkenden knaap slingeren.
De schrik had het meisje op dit oogenblik vau de spraak beroofd.
Naanwelijka had zij de kracht om een gil te geven en eenige bew^n-
gen met de armen te maken. Deze teekeuen van angst, die dienen
moeeten om den jongen voor het gevaar te waarschnwen, strekten jaïst
om hem des te harder te doen loopen. Hij bragt dezen angst in ver-
band met den schteenw, dien hij het eerst gehoord had en b^^reep,
dat er iets buitengewoons gebeurd was.
Op het kritiek oogenblik echter deed zij eene wanhopige poging om
te spreken en gilde het oit; vO broeder, terugl terngl de slang! de
slang !"
DigilizedbyGoOglC
Mair deze «oorden werden te vergeefs gesproken. De broeder
hoorde ze wel, maar begreep de beteekenis verkeerd. Een slang be-
dreigde Leentje dus met gevaar, hoewel hij haar niet sag; hij verdnb-
belde dns zijn spoed.
Hij wfis nn niet meer dan zes schredeu van het gevaarlijke dier
verwijderd, dat, zooals wij zeiden, deu kop reeds opgejigt hield —
n<^ een oogenblik , en zijne giftige taoden zonden diep in het vleesch
van den armen Jan dringen.
Konder schier te weten wat zij deed en onder het slaken van een
akelig«n gil, vloog de zuster hem tegemoet. Hetgevaar was navoorden
jongen en het meisje even groot en waarschijnlijk ware het met beiden
gedaan geweest, toen sich op hetzelfde oogenUik een groote vogel tns-
Bchen de kinderen plaatste en op eens weder lijnregt in de hoogte steeg-
Het oog van het meisje zocht de slang. Die was verdwenen. Zij
vloog naar haren broeder toe en dmkte hem met een vreugdekreet in
de armen, terwijl zij aitriep: wWij zijn gered, broeder — wij zijn
gered!"
vUaar de slang,'' zeide hij, "waar is dan de slangP" Onderwij) hij
«leze vragen deed , bekeek hij zijne znster van het hoofd tot de voeten.
"De slang, JanP Hebt gij haar dan niet gezien P zij lag daar op
het oogenblik immers uog op die plek, daar, vlak vooi uwe voeten,
en nn — zie, daar boven ia zij, de secretaris heeft haar gehaald.
Kijk, zij vechten met elkander I Beste vogel! Ik hoop, hij zat die
leeltjke slang raken. Qoed zoo! Toe maar! Kijk eens. Jan! O, wat
vechten zijT
"O zool" zdde Jan, die nn eerst de zaak begreep. Heb geen vrees,
Ijpen^el Verlaat a gerust op onzen secretaris. Hij zal de vnile slang
gedncht toetakelen. Zie eens hoe hij hem pikt! Nog een paar keeren
zoo, en er zal niet veel leven in haar overblijven. Goed zoo!
Goed zool"
Met deze en dergelijke nitroepingen stonden de beide kinderen naar
den grimmigen strijd tnsschen den vogel en de slang te kijken.
De zoogenaamde secretaris is een R.erkwaardige vogel en gelijkt,
wat zijn uiterlijke gedaante betreft, op den kraanvogel; want hij heeft
ook zeer lange beenen en is ook ongeveer even groot. Kop en snavel
hebben echter meer van dien eens atends of gier. Hij heeft groote
vleugels, is met sporen gewapend en in het bezit van een zeer langen
staart, wiene twee middelste vederen langer zijn dan de anderen. De
DigilizedbyGoOglC
Ü62
kient van dezen vogel is in het algemeen grijaachtig blaauw, doch
de keel en de borst zijn wit, terwijl de vleugels hier en dau rood
geschakeerd . zijn. Het merkwaardigste van dezen vogel is dgenlijk
zijne kam. Deze bestaat nit een aantal lange, zvartaclitige vederen
op het achterhoofd, die tot schier op den mg hangen. Men vond
dat dit den vogel veel deed gelijken op iemand, die een pen achter
het oor draagt en daar de secretarissen ondtijds veel de gewoonte had-
den zich zoo te vertoonen, kreeg de vogel den naam van secretaris.
Meer juist echter kan men ben slangeoeter noemen. De boeren aan
de Kaap ^^ven hem ook vel den naam van bode, wegens zijn deftigen
gvig, als liij over de vlakte stapt Hij voert een onveibiddelijken
oorlog tegen alle reptilia, voedt zich met hagedissen, schildpadden en
lelfs sprinkhanen , doch het tiebt met slangen , en om zich van deze
meester te maken, waagt hij vaak een strijd op leven en dood. In
Eulke gevechten ontwikkelen beide strijders doorgaans denzelfden moed
en dezelfde list, doch de vluggere vc^l, die zich daarbij nooit aan
eeue blinde woede overgeeft, is altijd in het voordeel. Daar hij bij
voorkeur do meest vergiftige slangen vervolgt en die met kop en al
verslindt, schijnt hij geen vatbaarheid voor het venijn te hebben.
Behalve ia Zuid-Afrika vindt men den elangeneter ook in Senegam-
bic en op de Philippijnsche eilanden.
la Znid-Afrika bezoekt hij de groote vlakten en drooge korrooa, om
daar zijn buit op te sporen. Hij leeft bf alleen 6f gepaard en maakt
zijn nest op hoornen — gewoonlijk doornachtige — waardoor het
volkomen onbereikbaar wordt. Het nest heeft ongeveer drie voet mid-
dellijn en gelijkt op de nesten van adelaars. Gewoonlijk ia het van
binnen met vederen gevoerd en bevat zelden meer dan twee of drie
eijeren. De slangeneter is een voortreffelijke looper en brengt meer
tijd op zijn poten door dan in de luchi Hoewel voorzigtig, zelfs
schuw, kan hij zeer gemakkelijk tam gemaakt worden en men treft
hem dus zeer dikwijls in de woningen der kaapsche boeren aan,
waar hij wegens zijne goede eigenschappen zeer in aanzien is. Nu
was de vogel, die zoo ter gelegener tijd tusschen Jan en zijn zuqe
verschenen was, zulk een tamme secietaris, bij beide kinderen bekend
onder den naam van de Tsecrelaris van vader." Hij was namelijk door
laatstgenoemde gewond (waai schijn] ijk door eene slang) op de vlakte
gevonden en medegenomen. Door verloop van tijd was hij hersteld.
De verpleging die het dier genoten had, was echter niet verspild.
DigilizedbyGoOglC
263
want toen hij weder vliegen kon, wilde hij de woning niet ver-
laten en was sedert een boisgenoot geworden. Hoewel hij van tijd tot
tijd strooptogten in den omtrek ondernam, om zijn lievelingsvoedsel
te zoeken, keerde hij toch altijd tegeu den avond terng en aliep op
eeoe kort bij het hnis staande acacia. Hij was de lieveling van Jan
en vergold nu diens goedheid, toen hij hem nit de doodelijke omhd-
zipg vut de cobra redde.
Jan en Tjeectje, die inmiddels van hnn schrik eenigzins bekomen
wuen, bleven staan en namen den strijd tosschen de slang en den
slangeneter waar. Toen de vogel den slang het eerst greep, had hij
haar met den snavel bij den hals gepakt. Dit zoo hem welligt nog
niet zoo spoedig gelukt zijn, ware de aandacht van het kruipend ge-
dierte niet op de beide kinderen gevestigd geweest.
Zoodra de secretaris de slang beet had steeg hij lijnr^t in de hooi^te
en liet haar plotseling op den grond vallen. Zijn doel was klaarblij-
kelijk om haar door dien val te verdooven, doch hij zelf bleef niet in
de lucht zweven, maar schoot de vallende slang na en bijna op het
oogenblik dat deze den grond bereikte, pakte de vogel haar weder met
zijne klaauwen en bragt haar met zijn bek een bevigen stoot toe in
de streek van den bals. De slang was echter nog maar weinig be-
schadigd. Zij kronkelde zich onmiddellijk ineen en stak den kop
omhoog om zich te verdedigen. Haar bek was wijd geopend, zij stak
de tong nit en haie oogen schitterden van woede. Zij was op dit
oogenblik eetie vreesetijke vijandin en zelfs de secretaris nam zich
aanvankelijk voor haar in acht Weldra hervatte hij echter den aanval
weder, doch met zekere voorzigtigheid. Terwijl hij een zijner vleugels bij
wijze van schild uitbreidde, naderde hij zijne tegenpartij zijdelings en
draaide zich, zoodra hij nabij geno^ gekomen was, plotseling op een
been om, terwijl hij haar met een anderen vlerk een bevigen slag
tothngt. Hij trof het kruipend gedierte op den kop en zoo goed,
dat het in eens bedwelmd was. Haar hsls zonk ineen en de kronke-
lingen werden slap. Nog voor zij zich van den slag hersteld had ,
had de slangeneter haar op nieuw gegrepen en steeg met haar weda
lijnregt omhoog.
Ditmaal droeg de vogel zijn vijand veel booger in de Incht,
liet haai daarna weder vallen en schoot baar even als de eerste keer,
pijlsnel na. Toen de slang voor de tweede keer den bodem bereikte,
scheen zij dood te zijn. Dit was echter niet zoo en zij zou zich
DigilizedbyGoOglC
£64
weldra weder ineen gekronWd hebben; docb voor zg hierin kon sla-
gen, had de TOgel haar met zijne klaanwen vele woad«i in den hals
toegebragt en eindelijk, het oogenblik afwachtende, waarop de kop der
slang vlak op den grond lag, dien met zijn scherpen bek zoo goed
geraakt, dat de hersenpan gespleten was. Ku was de overwinning vol-
komen en het kroipend gedierte lag in zijns geheele lengte op het
gras uitgestrekt.
Jan en Leentje klapten in de handen van blijdschap. De slangen-
eter gaf daarop echter geen acht, maar begon onmiddelijk een gedeelte
van de gedoode slang te verslinden.
Op dit oogenblik ging de deor van de straka genoemde heremitage
op den heuvel open en er verscheen eene figuur, die wij znllen trach-
ten te beachrijven.
Wie heeft wel niet eens eene kermis bezocht, tni daar voor mena-
geriën of koorddansers tenten vreemdsoortig uitgedoschte menechen isien
staan? Nu, de man die daar te voorschijn kwam, geleek opzulk een
wezen ala het eene ei op het andere. Hij had een wijde, roode broek
aan, benevens een naanwe geschobde kiel, welke aan de zonderlinge, in
het gezigt en op de armen en beenen getatoueeide figuur, eennogavon-
tuurhjker voorkomen bijzette; want iete kiel scheen van slangen- en
dei^elijke huiden gemaakt te zijn. Zijn hoofd prijkte met een
rensachtigen tulband, terwijl zijne beenen door hoog gele mokassios
van bnffelleder bcBchermd waren. Deze zonderlinge man scheen onge-
veer van middelbaren leeftijd te zijn en zag ei overigena, zoo als men
dat noemt, verweerd ait Toen hij de beide kinderen naar zich toe
zag komen , draaide hij zich op eene hiel om en nam op een boomstam
plaats, ten einde hen af te waehten. Hij werd door een tammen luipaard
gevolgd.
Jan en Leentje begonnen hem onmiddelijk hun avontuur te verhalen.
#Ja," zeide de man, na eene eenigzins lange pauae, «ik heb ook eens
zoo in de klem gezeten, niet door eene slang, maar door eene ge-
vaarlijke ontmoeting met krokodillen. Op mijne laatste reis om de
wereld namelijk, gebeurde het eena, dat ik met eenige kameraden een
paar geleerde heeren naar een der nevenrivicren van den Rio Negro
brengen moest. Onze togt was zeer voorspoedig en onse natuurkundi-
gen zwierven niet zelden dagen achtereen in de bosschen, die de oevers
van de ondiepe rivier bezoomden. Wanneer zij dan zoo afwezig waren
verveelden wij ons doodelijk. De inboorlingen, die als wegwijzers
DigilizedbyGoOglC
265
dienden en traaronder zich zekere Heraandeü bevond, volj^eii gewoon-
t^k onze geleerde heeren naar het bosch.
<r Derhalve zwierven wij dan ook tot tijdverdrijf langs de nab^liggende
oevers; maai onte strooptogten waren meestal vruchteloos. Geen won-
der dat ik verheugd was, toen ik acht dagen later van Hemandez het
bestaan van nabijgelegen waterpoelen hoorde, die met watervogels be-
volkt waren. Ik besloot den volgenden morgen alteen derwaarts te
gaan en de boot met de verzamelingen en instrumenten der geleerde
heeren aan de hoede der anderen toe te vertrouwen. Het was in
Angmtns en das niet in het jaargetijde, waarin deze dieren in menigte
voorhanden zijn. Evenwel begaf ik mij met Karo, een voortreffelijkea
waterhond, op weg en bereikte na een togt van een nnr door bosch en
struiken het bedoelde moeras. Vele pawpaws ea andere boomen waren
zoo mri slingerplanten in een gewassen, dat er aohier geen doorkomen
aan was. In het b^n ging het nog al, doch van lieverlede wen)
het gaan moeijelijker , daar ik groote plekken moeraasigen grond ont-
moette, die zeer bedriegelijk met gias begroeid waien, om niet te
spreken van tallooze kleine poelen. Na nog een nnr loopens bereikte
ik door middel van een dam, die door omver gevallen boomstammen
gevormd was, een klein meïrtje. Uidden in het wond gelegen zag
haar water er donker nit Men had mij niet misleid ; er waren water-
vc^ela in menigte. Zij vlogen in alle rigtingen en naderden mij soms
zoo digt, dat ik ze met de handen vangen kon. Ik had evenwel niet
veel tijd om vogels te vangen , want kort na mijne komst ontdekte ik
eene beweging in h^ water en zag een grooten alligator, die den kop
nit het water stak en de voorpoten op den oever legde. Hij wendde
den kop in de rigting waar ik stond , als wilde hij zich vergewissen
«at ik eigenlijk waa. Ksro blafte en sprong op en neer, maar scheen
geen lust te liebben het monster te bestrijden. Ik nam den alligatoz
gedurende eenige oogenblJkken waar, mikte daarop naar een zijner
oc^en en gaf vuur. Hij zakte in het water terug dat gedurende
eenigen lijd in eene buitengewone beweging bleef. Er verliepen echter
naauwelijks tien minuten, toen wel een dozijn andere alligators kwa-
men aanzwemmen, welligt om hunnen ongelakkigen makker te ver-
slinden. '
'T Weldra kregen zij mij in het oog en reeds kwamen de drie vooraten
op mij af. Hieruit bleek, dat zij in het geheel niet bang voor m^
waren. Ik mikte op een der grootsten, een dier, zeker lestien voet ,
DigilizedbyGoOglC
266
lang, en schoot hem in het tegter oog. Hij week teiog en de anderen
volgden hem met den meesten spoed.
«Nn waren zij vel is waar voorloopig afgeschrikt, maar ik kende
dit gediert« al te goed, om niet te weten, dat zij spoedig temg zon-
den komen. Het kwam mij derhalve het verstandigst voor, soo ik voor
hen ait den weg ging- Ik ging dus een weinig «chteroit, laadde mijn
geweer veder en verwijderde mij. Daarbij had ik echter het ongeink
dat ik den weg, dien ik gekomen was, niet temg vinden kon. Ik
wiat evenwel, welke rigting ik inslaan moest, ten minste ik meende
dit te veten en zoo wandelde ik velgemoed voort. Het damde echter
niet lang of ik stond weder voor water, aan eene andere sijde van
bet meir. Nn bleef ik een oogenblik staan om eens te overleggen en stapte
voort, dvars over eene opene plek naar het uiterste einde van het vater.
"Ik bad den oever bijna bereikt, toen ik door een smalle streep on-
diep water in mijn gang gestuit werd. Het vaa naanvdijk v^f vort
breed. Ik sprong er over en bereikte ook gelnkkig de overzijde, doch
zonk onmiddelijk tot aan de knie in het slijk. Ik trachtte een mijner
beeneuernit te trekken, maar dit had alleen ten gevolge , dat het andere
zoo veel te dieper zonk; zoodra ik pogingen deed om dit uit het slijk
te krijgen, zonk het andere weder. Weldra zat ik tot aan de dijen in
den modder. Ik legde mijn gevera dvars voor mij en traohtt« mij door dit
middel op te heffen, doch het ging niet. Hoe meer ik pogingen deed
om er nit te komen, des te dieper zonk ik, zoodat ik veldrs tot aan
de schouders in het slijk stak. Ik dnrfde mij op het laatst niet meer
te bevegen, vant ik voelde zeer goed, dat het slijk onder mijne voeten
nog weeker werd. Wel kon ik mij nn met behulp van mijne armen
ongeveer op dezelfde hoogte houden, doch zoodra ik het ligchaam maar
eenigzins naar de eene zijde boog , om een van mijne beenen iets hoo-
ger te verken, hielpen zij niet meer. Ik dacht aan den hond eitriep
hem tot mij-, doch ook dit middel bleek niet te bat«n, want hij zakte
zelf met de poten zoo diep, dat hij zich zoo spoedig mogelijk vao
deze plek verwijderde.
"tien kan zich voorstellen hoe alleronganatigst mijn toestand was.
Mijne armen lagen op de slijkerige oppervlakte en ik gevoelde dat ik
IfRgzaam , maar zeker al dieper en dieper zonk. Ik gevoelde van lie-
verlede eene drukking op het hart en eene belemmering van de adem-
halingswerktnigen ; ik ademde met moeite en had allen grond om aan
te nemen, dat het weidra met mij gedaan zon zijn.
DigilizedbyGoOglC
267
«In dien toestand bevond ik mij , toen zich een voorwerp van schrik
voor mij vertoonde, waaraan ik tot dnaver nog niet gedacht had. Ik
ontwaarde regts van mij eene echadaw en toen ik het hoofd omkeerde
om te sien, waardoor die veroorzaakt werd, zag ik den kop en het
voorste gedeelte van het ligcbaam eens rensachtigen alligators. Hij
naderde tamelijk snel, om zich van mij meester te maken. Weldra
kon ik in den stillen, heeten dampkring, den sterken, prikkelenden,
mnskusachtigen reak van het walgelijk monster waarnemen.
vZoodm ik van den eersten schrik wat bekomen was, tastte ik naar mijn
geweer. Het was zeel vuil, doch slot en percassiedopje waren nog droog.
Een enkele rnk en het «as in mijne handen. Zoo spoedig mogelijk
l^e ik aan en gaf vuur. Ik geloof dat ik hem in deu bek had ge-
troffen, want hij keerde zich onmiddelijk om en keerde in het water
terng. Ik hoorde ceu sterk geplas en zag, dat mijn hond op den oever
stond te blaffen. Na eerst begreep ik, wat den alligator aangelokt
had — het was mijn hond. Hij had rondgeloopen , geblaft eu gehaild
en daardoor de aandacht van het monster getrokken. Was het niet te
vreezen , dat het blaffen van den hond nog meer alligators zon lokken ?
Ik riep hem dus tot mij. Hij kwam ook, keek mij een oogenblik
aan , maar liep dan weder ijlings w^.
irNog erger schrik, die mij een gil deed slaken. Het hart klopte
mij hoorbaar, want ik kon et niet aan twijfelen — er moest weder
een alligator naderen. En zoo was het ook. De hond week langzaam
t«mg en een groote , leelijke kop werd zigtbaar. De nieuwe vijand was
DOg grooter dan de vorige. Toen hij op den oever gekropen was,
bleef hij een oogenblik staan; daarop wendde hij zich tot den hond,
die op een veiligen afstand hevig stond te blaffen. Hij verwaardigde
hem echter slechts korten tijd met zijne aandacht en kwam op n^j af.
*In miJD doodsangst vatte ik mijn geweer bij den loop en toen het
monster nabij genoeg was, sloeg ik het daarmede met alle magt Qpden
kop; ik had echter het ongeluk , dat de schacht daarbij brak. Deze
slag had echter in zooverre eenig nut, dat hij eenige schreden achteruit
week. Nog altijd waren zijne voorpoten mim een paar ellen van mij
verwijderd. Ik deed bij deze gel^nheid de ontdekking, dat de grond
aan die zijde en op dien afstand vastheid genoeg bezat, om ook mij te
kunnen diagen. Reeds had ik het overschot van mijn geweer opgeheven
om hem daarmede een tweeden slag toe te brengen, toen de hond opdaagde.
Onder andere omstandigheden zou hij het niet gewaagd hebben, maar
DigilizedbyGoOglC
268
ÏD mijne onmiddelijke ii&bijlieid vergat hij zich zelf. De «lligslor hapte
naar hem, hetgeen de hond ontwijken wilde, door onder den opgeheren
staalt door te springen; doch schier op hetzelfde oogesblik daalde de
staart en viel met de snelheid dps bliksems op den tropwen hond. De
arme Karo gaf een schreeuw en werd plat op den grond gedrukt, lï'inks
dnaide de alligatoi zich om, pakte zijn bnitmet de tanden en spoedde
dch daarmede naai het roeit.
wik hoorde het laatste gehuil van het trouwe dier en vergat daar-
door voor eentge oogenblikken mijn eigen gevaar.
«Gedurende den aanval van den laatsten alligator was ik nog dieper
in het slijk gezakt. De angst en het wee puiten mij Inide jammerkre-
ten af. Eindelijk begon ik te bidden. Ik sidderde op de gedachte aan
den dood die mij te wacht«n stond. In den modder moest ik stikken;
ik was bestemd om er in te zinken, al dieper en dieper tot aan de
kin — tot aan de lippen — aan den nens — oogen !
«Onder deze gedachten begon ik op nieuw pogingen tot mijne red-
ding aan te wenden , doch slechts om er nog verder in te zinken.
"Juist op het oogenblik, dat ik mijne gevaarlijke pc^ngen staakt«,
z^ ik weder een alligatoi tegen den oever opkruipen. Het was niet
die, welke mijn hond gehaald had, maar een die zoo mogelijk nog
giooter was. Hij naderde mij tot op een korten a&tand voor kij staan
bleef, om rond te zien. Doch ook toen draalde hij slechts een oogen-
blik. Het scheen dat hij mijn hoofd en schouders voor een smakelij-
ken beet hield, want hij maakte zich gereed mij te pakken.
"Zoo als gez^^, had ik aan de bewegingen van den hond eo van
den tweeden alligator gemerkt, dat de grond ongeveer vier voet vaa
mij af naar den kant van de rivier toe, vast moest zijn. Toen ik na
het monster op mij zag afkomen, dacht ik aan het overschot van mijn
geweer; doch het was een zwak wapen. Op dit oogenblik herinnerde
ik mij^dat ik een mes had. Het kon oiet laag zitten, daar het tux^
boven aan mijn linker zijde hing. Ik tastte dus met de linkerhand
in den modder en had het geluk het te bereiken. Het was «en groot
mes met een hertshoornen hecht, zeer sterk en scherp. Vroeger had
ik wel eens gehoord, dat de Afrikanen soms krokodillen dooden, dooir
dik leder om den arm te winden en zoo een mes in den wijden mail
van het monster te stooten.
Ik nam dus mijn mes in de regterhand en wachtte op het beslissend
oogmbÜk. De arm was vrij , daar ik hem boven het slijk opgeheven
DigilizedbyGoOglC
269
hield. Het gold hier niet zoo zeer leven of dood, dan we) de wijze
vui sterren, namelijk, of ik in den modder zon stikken of wel de
bnit van eene krokodil worden. Ik vreesde mijn vijand niet meer,
maar ik wilde toch alles doen, om mij niet door hem te laten verslinden.
Toen hij nader kwam gevoelde hij wel, dat de bodem week was, maar
hi) werkte er zich door, want wanneer zijne poten er in zonken, dan
hield zijn reusachtig, lang ligchaam hem toch boven.
«Eindelijk was zyn snnit digt bg mij. Hij opende den muil en
trachtte mij nog nader te komen. Zijne verschrikkelijke tanden glin-
sterden als staal. Hij was op het pnnt toe te bijten , toen ik met eene
onverwachte bew^'ng van den arm, het mes hem diep in den bek
stak en de onderste kinnebak vlak bij den wortel van de tong trof.
Hij dmkte den muil zooveel doenlijk toe en deed eene schrede achter-
waarts. Mijn mes zat echter bijna perpen dicnl air en toen het hecht
met het gehemelte in aanraking kwam , kon hij den bek niet verder
sluiten. De voorste tanden stonden minstens nog zes duim van elkander.
«Ik hield het mes instinctmatig vast en toen de alligator eene rng-
waartsche beweging maakte, moest hg mij van lieverlede nit den mod-
der trekken. Beeds bij de eerste beweging had ik ongeveer een dnira
of vier gewonnen. In bet daarop volgend oi^nblik opende hij zijn
muil weder, waarvan ik gebruik maakte om mijn aim met aUe kracht
zoo ver mogelijk achteruit te brengen. Het lemmer drong daardoor nog die-
per in zijn bek en het hecht nog meer achterwaarts tot aan bet keelgat
"In zijne pijn trok en rokte bij al meer en meer. Hij rigtte den
kop daarbij omhoog, doch wat hij deed, hij kon mij niet kwijt raken.
Immers mijn leven hing er van af, dat ik het mes stevig vasthield.
Hoe meer hij trok en rukte, hoe meer ik oit den modder geraakte,
tot dat ik eindelijk geheel boven kwam. Eindelijk voelde ik, dat hij
mij op vasten bodem gesleept had; als toen liet ik het mes los en bg
keerde in het water terug, het mes in den bek medenemende.
oDaar lag ik nn op den bnik in bet gras. Het kruipend gedierte
had mij juist op eene plek gesleept, waar ik niet verzinken kon. Na-
tuurlijk bleef ik niet lang liggen, maar maakte ijlings dat ik op de
been kwam.
ffZoo als van zelf spreekt, spoedde ik mij hoe eer zoo beter naar
onze boot terug. Wel is waar was ik ten gevolge van den doods-
angst, dien ik zoo lang nitgestaan had , zeer mat en zwak , terwijl mijne
kleedeien met minstens vijftig pond stinkend slijk bezoedeld waren;
18
DigilizedbyGoOglC
doch ik hield mij evenwel niet lang op, maar stapte rerder en bereikte
de boot nog voor het ondergaan der zon.
vik was gered , maar had mijn troaven hond verloren en — geleerd,
dat men nooit springen moet voor men weet, vaar men te Juid komt
'rMijn avontaar gaf aanleiding dat er een groote jagt op alligators
beraamd werd, waaraan sommige inboorlingen deel zonden nemen.
«Keeda den avond te voren werden verscheidene booten naar het meir
gebragt, waarin ik zoo vele alligators gezien had. Het gezelschap
volgde daaga daarna, 't morgens zeer vroeg; men begaf zich in de
booten en de jagt b^n.
"Hemandez, de meest ervareneonder de inkndsche jagers, bevestigde
een groot stnk vleesch aan een ijzeren haak, die van vier weerhaken
voorzien was en wierp dit aas op eene drooge plek midden in het meir ,
terwijl veraoheidene personen het einde van het tonw vast hielden. Daarop
verzocht hij onze heeren hnnne geweren op eenigen afstand af te schie-
ten. Naaawelijks was dit geschied, of het moeras kwam in bew^ing,
verscheidene alligators staken de koppen uit het water en weldra zag
men een dezer kruipende monsters langzaam naar het aas zwemmen.
In een oogenblik was het met haak en al ia zijn mnil verdwenen.
Met luid gejuich werd dit aangekondigd en men haastte zich den bnit
naar den oever te halen, waar men het dacht te dooden. Dit was
echter niet gemakkelijk , maar eene even moeijelijke als gevaarlijke zaak.
Toen de alligator op het strand getrokken was, haalde Hemandez, die
er zich op beroemde, dat hij eens binnen tien dagen zeven en twintig
alligators om het leven gebragt had, een mes ait zijn gordel en ging
op zijn vijand los, die woedend van pijn scheen te zijn. De staart,
waarvan deze dieren zich als van een wapen bedienen, was in eene
voortdurende beweging. Intusschen verried Hemandez geen spoor
van ongernatheid. Terwijl zijne kameraden met alle magt het touw
aantrokken, alsof zij de ingewanden nit de keel van het dier wilden
nikken, naderde de stoute knaap den kop van zijn slagtoffer, die een
akelig gesteun liet booren. De jager acheen echter meer acht te slaan
op de bewegingen, welke het met den staart maakte, dan op de scherpe
tanden, waarmede het hem dreigde te verslinden. Plotseling doet hij
een sprong en scheidt met een enkelen houw een der achterpooten van
het ligchaam. Dsarop deed hij een tweeden sprong aan de andere zijde
en hieuw den alligator een van de voorpoten af. Nu lag het dier hul-
peloos en kon zich niet meer oprigten. De vreeselijke jogflr waa hier
DigilizedbyGoOglC
271
echter nog niet mede terteden; nog eens Terzamelds hij &1 zijne kracht
en bragt den kiokodil met zijn mes znik een hevigen stoot op den
kop toe, dat hij weldra geen teeken van leven meer gaf.
"Wii konden niet nalaten den overwinnaar een komplimcntovei zijne
stontbeid en handigheid te maken, waarmede hij zeer ingenomen scheen.
Wat mi) betreft, ik gevoelde een afkeer van deze soort van jagt en
vond dat het menschelijker was znlk een moordtooneel door middel
vaii een kogel te verkorten.
tfWij voeren na eind we^s langs den oever , tot dat wij op eene zan-
dige plek, waar bet water den zoom van bet bosch bespoelt, verschil-
lende alligators ontdekten, die onmiddelijk onder bet water verdwenen,
soodnt zy ons in het oog kregen. Wij baddon het juiste oogenblik echter
niet verzuimd en eenige schoten op ben gelost, voor eij duiken
konden. Een bnnner bleef op de plaats dood; een ander, die gekwetst
was, trachtte zidi te redden door in het riet de wijk te nemen. Wij
voeren inmiddels verder, doch zagen te vergeefs naar verderen bnitnit.
Eindelijk bereikten wij een ondiepe plaats, waar wij aan land konden
gaan. De heer Bobertson had besloten zijn geink te voet te beproe-
ven. De jagers plaatsten zich dns op een goed gekozen plek, om te
wachten tot dat zij een troep alligators onder bet schot zonden krijgen.
Er verliep echter een gernime tijd, voor dat zich een van deze dieren
vertoonde. Eindelijk kregen wij er een in het oog, een paar minnten
later nog een en eindelijk wel twintig, die langzaam nit bet water te
voorschijn kwamen eu den oever bestegen. Ik had een lagen boom
beklommen en mijne heeren stonden digt voor mij.
"Daar knalden onze geweren. Twee onzer jagers schoten mis of brag-
ten het dier slechts een Bchampschot toe, waarvan het hoegenaamd geen
hinder had ; slechts de beer King raakte er een goed , zoodat bet dood
neder viel; de kogel was vlak achter het oor in zijne bnid gedrongen.
Het was aardig te zien hoe zij de vlagt namen. Zij vielen over elkan*
der heen en stak meermalen den kop in de hoogte , waarbij zij den
mnil opensperden en met de kinnebakken op elkander klapten. De ja-
gers gaven nu nog een tweede salvo, waardoor een tweede alligator ge-
dood werd en een paar anderen blïjkblaar zware wonden bekwamen.
/tNd hadden onze natuurkundigen genoeg van de jagt en hoewel onze
neger verzocht, nog een kleinen togt door het woud te mogen onder-
nemen, bad niemand Inst meer in dergelijke avontoren."
18*
DigitizedbyGoOglC
De kinderen hadden met toenemende belangstelling naar de veri«lliag
geluisterd. Inmiddels echter was er nog een vierde getuige bijge-
komen , wien men het ttouweaa aanzien kon , dat hij het niet voor
den eersten, keer hoorde.
Ueze persoon was een achtbar grijsaard, een man, die niet veel
miitder dan zeventig jaar ond kon zijn. Hij was dezelfde dien Qoliath
ontmoette op den gedenk waardi gen dag, toen hij het meisje roofde.
Even als toenmaals werd hij gevolgd door een aap en een vogel , die veel
van een paaaw had. De groote en regtopgeheven hooding van dien vogel
zouden een onkundige op het eerste gezigt in den waan hebben kunnen
brengen, dat hij een kleine struisvogel was. Hij was echter noch een
paauw, noch een struisvogel, maar de grootste trapgans van Zuid-Afrika
(Otis Kori) , door de Jiederlandsche kolonisten wegens bare schooue
De kraagdragende trapgana.
vederen paauw genoemd. De trapgans welke men hier vindt afge-
beeld, komt wel in het Zuiden van Europa voor, doch haar eigenlijk
vaderland is Noordelijk Afrika, welks woestijnen zij zelden vertut
Deze Tt^el bereikt eene hoogte van twee tot drie voet en ïs dus niet
zoo groot als de kori, welks gedaante men zich Jigt voorstellen kan,
als men zich den kraag wegdenkt De kori is een der schuwste vogels ,
zoodat het moeijelijk is hem te naderen. Zoodia hij den jager gewaar
DigilizedbyGoOglC
wordt, bedient bij zich van zijne lange pootec, om hem te ontkomen;
want deze dieren vliegen zelden. Men vangt ze dan ook meestal met
bonden. Even ala de atruisvogels zijn zij buitengevoon goede loopera-
Dat het niet gemakkelijk vas znlk een vogel te vangen, is te begrij-
pen. Maar Jan had dit knnstatukje ten uitvoer gebragt en znlk een
Tt^ zelfs zoo tam gemaakt, dat hij hem te gemoet kwam loopen.
Het vaa namelijk ongeveer eenjaar geleden, toen Jan, die een hartstog-
telijk jager was, op de vlakte ieta voor de keuken trachtte te achieten.
Wat kon hem aangenamer zijn dan een korï, die een voortreffe-
lijk gebraad oplevert. Se knaap hield zich dua atil achter eenige
struiken en bootste het geluid na, dat het mannetje laat hooren,
wanneer hij een vijand ten strijd uitdaagt. Want de trapgans leeft in
veelwijverij en is dus op zekere tijden van het jaar ijverzuchtig en
tot vechten gezind. Jan wist dat hij in dit jaargetijde het strijdlnatigst
was en hoopte door deze nabootsing den vogel — die zooals bij zag,
een mannetje was — binnen het schot te lokken. Zoodrs de kori
het geluid hoorde, rigtte hij zich in zijne volle lengte op, spreidde
zijn zwaren staart nit, liet de vlengels zakken, zoodat de slagveeren
over den grond sleepten , en beantwoordde de uitdaging door een soort-
gelijk geluid.
Tot zijn niet geringe verwondering hoorde Jan in plaata van aen,
twee antwoorden en nog voor dat de jager zijne uitdaging herhalen kon,
liet de vogel andermaal zijn oorlogskreet hooien, die door een
soortgelijken nit eene andere rigting beantwoord werd.
Jan keek om naar den kant, van waar het tweede geroep was gekomen,
en daar de laatst aangekomene toch niet nit de wolken kon zijn gevallen ,
zoo was het waarschijnlijk dat hij in het hont zat. De beide vogels
stonden onmiddelijk daarna tegenover elkander. Nadat zij gedurende
eenigen tijd elkander als t ware uitgedaagd hadden , begon de strijd ,
waarbij zij van snavel , vleugels en pooten dapper gebruik maakten. Jan
hield dit voor het geschiktste oogenblik hen zoo ongemerkt mo-
gelijk te naderen, hetgeen hem vergemakkelijkt werd, doordien zij al
vechtende al digter en digter bij hem kwamen. Eindelijk gaf bij vuur en
trof een van de beide vogels doodelijk, terwijl de tweede verbluft staan bleef.
Nog voor deze wist wat eigenlijk met hem gebeurde, knalde een tweede
schot en ook by viel getroffen neder. Jan spoedde zich naar de plaats
van den stryd, om zich van zijn bnit meester te maken — en zie —
de tweede kori was slechts in zoo verre aangeschoten, dat hy belet werd
DigilizedbyGoOglC
274
de vlngt te nemen. Niemand blijder dan de jeugdige jager, dieonmid-
delijk besloot zijn buit fevend naar huis te brengen. Na den dooden
vogel aan een boom gehangen te hebben, trachtte hij zoo goed mo-
gelijk den ander te tranaporterea , hetgeen hem trouwens eerst methalp
van een derden persoon gelakte , die op de beide schoten wae afgekomen
en wien hij reeds nit de verte toeriep:
jv2ie eens Knip, wat ik daar levend medebrengt" — —
De vogel werd behoorlijk verplee^^d en vas weldra genezen; echter
bleef hij altijd hinkende.
Wij kennen na zoo ongeveer alle menschelijke bewoners van de ne-
derzetting. Laten wij thans de woning een weinig naaawkeuriger be-
zigtigen, en we) in de eerste plaats het vertrek van den onden heer.
Daar zag men vellen en hniden , reusachtige beenderen en geraamten
vsn viervoetige dieren, vogels, kruipeode dieren enamphibien, alsmede
schedels van Negers en andere menachea , bij dozijnen. Voorts waren er pij-
len van verschillenden vorm in den bonten wand gestoken , waarmede
opgezette zeldzame dieren daaraan vastgehecht waren , terwijl honderde
vlinders en andere insekten door naalden aan den wand gespietst zaten.
Boven op eene plank stonden glazen en flesschen, waarin men
zorgvuldig geprepareerde ligchamen van dieren ontdekte. Een rena-
achtige schildpad scheen den ingang links, in zekeren zin het heiligdom
van den heer des huizes, te bewaken, want ïn dit zijvertrek bevonden
zich boeken, allerlei instrumenten, machines en retorten, terwijl r^ts
eene verzameling van wapens en kleedingen van inboorlingen in bet
oog vielen. Al wat men echter in dit merkwaardig vertrek op een ge-
stapeld zag, maakte den indruk van een goed geregeld geheel, dat de
onmiskenbare blijken droeg van met kennis met smaak verzameld
te zijn.
Kegts en links had het gebouw twee vlengels, die met minder zorg
ingerigt waren. Zij schenen tot woningen voor de andere huisgenooten
te moeten dienen. Aan het einde van den regtervleugel kwam men
in een goed ouderhonden tnin, met zeldzame planten versierd; het was
een botanische tuin. Tei linkerzijde ontwaarde men een groot stuk be-
bouwd land , dat door een met kreupelhout begroeiden heuvel begrensd
was. Op dit land stond maïs en boekweit en een stevige Hotteutot
was bezig met dit graan in te oogsten. Nog moeten wij een blik wer-
pen op de omtnining, die dwars voor het middelste gedeelte van het
gebonw het eerst in bet oog moet vallen. Behalve de huisdieren, welke
DigilizedbyGoOglC
275
men op de bezittingen van nederlandsohe kolonisten vindt, merkte men
nog onderscheidene stallen op voor qnaggss en voor zekere soorten van
BDtilopen, vaaronder zich twee gnoes, mannetje en wijfje bevonden.
Ook ontdekte men verschillende soorten van vogels. Dit gedeelte van
de nederzetting weid door verscheidene honden en het famme luipaard
bewaakt. En dit alles was het werk van den ouden heer, dien wij
reeds hebben 3eeren kennen.
Knipperdolling was van jongs af een zwerver geweest. Zonder lust
tot eenigerhaude ernstige bezigheid , had hij in zijne jengd met koord-
dansers, reizende tooneelspelers en menagerien rond gezworven. Het
eraige nut dat hij van dit vagebonderend leven getrokken had, was,
dat hij het in de kunst van dieren te temmen viij ver had gebragt.
Toen hem dit leven latei begon tegen te staan, nam hij dienst als
matroos. Eindelijk ^^eraakte h[j opeen schip, dat eene wetenschappelijke
reis om de wereld deed en daar had hij bet eerst den man leeren
kennen, in wiens dienst hij nu de fnnctien van hofmeester, dieren-
temmer, werkman en adjunct in het kabinet van natoarlijke historie
en zeldzaamheden , in zijn persoon vereenigde. Hij was een handige
vent en voor zijn heer bijna een behoefte geworden. Bovendien be-
stond er tusschen deze beiden nog een sndeie grond, waarom zij met
elkander overeenstemden: beiden helden namelijk tot excentriciteiten
van allerlei aard over, de een uit ingeschapen neiging, de ander uit
berekening. Ten slotte had de heer Visscher — zoo heette de oude
DigilizedbyGoOglC
276
heer — den vagebond het leven gered, door hem in de rlagt behalp-
zflam te zijn, kort voor dat bij eene straf moest ondergaan, waar
mede soms het leven gemoeid is. De man was sedert dien tijd zijn
weldoener met al sijn hart toegedaan, had hem op al zijne reizen ge-
volgd en was genezen van eene oveihcUing tot wederapannigheid , sedert
een derde geval van dien aard hem op het schip bijna het leven ge-
kost had.
Nu de lezer met de voornaamste bewoners van deze' bevallige oase
bekend geworden is, willen wij met den heer des hnizes zijn heiligdom
betreden, hetgeen ons gelegenheid zal geven te vernemen, wat heer
en dienaar tot eene bijeenkomst aanleiding gaf.
DigilizedbyGoOglC
Het heiligdom TRn den natuurkundige.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
VISSCHER EN ZIJNE LOTGEVALLEN.
TIHHCXEB. — BIJ I.E1BT KHIF EENHBN.
DITOBBTBEITK IBVLOED. — OMTMOSDtOENIlE nKBIQTSJl VA»
OPFBBaOOyUBK. —
JBBITIIB- — KUIP
OEZOHDRir.
yi» DE» BIJSTAKT)
De heer Visschet had te Batavia het eerste dagtichl aanschonwd ,
waat zijn vader, een voornaam koopman, uitgestrekte bezittingen had.
De waardige man bezat de edele eerzucht, 7.ijn zoon niet alleen
goederen na te laten, velke de mot en de roest verteert, maar hij
wilde heoi ook eene opvoeding geven, waaidoor hij geschikt zou wor-
DigilizedbyGoOglC
27S
den om een nattig lid der maatsohappij te zijn. Hij cond hem dos
op eene dei hoogescholen in het moederland en zoo men op de wijze
van oproeding dea ouden heers eene aanmerking had willen maken,
dan zon bet die moeten zijn, dat zij te geleerd was, zoo dat de jonge
man later zeer weinig lost had in den koophandel, de bron van
de rijkdommen zijns vadera. In plaats van zich daarop met de borat
toe te leggen, was het streven van den jongen Yisacher alleen om aan zijne
zucht voor de wetenschap te voldoen en de goede vader waa maar al
te gereed, om den zoon de groote sommen toe te staan, welke deze
voor zijne wetenschappetijke stndiën en liefhebberijen behoefde. De
rijkdom zijns vaders stelde den jongen man in staat, kostbare vwza-
melingen aan te leggen en aan allerlei wetenschappelijke inrigtingen deel
te nemen, waardoor bij met alle groote natnnrknndigen van zijn tijd
in aanraking kwam. Beeds had hij verschillende verre reizen onder-
nomen en zich eenigen naam gemaakt. De achting, welke men den
zoon toedroeg, streelde den hoogmoed des ouden heers.
Nn kwam er een tijd van beproeving voor den vader. De nienwe
Ceaar dezer eenw had zijne handen naar het bezit der Nederlanden
oitgestrekt, en de spoedig daarop volgende inlijving der onde repnfaliek
in het fransche keizerrijk, had de noodlottigste gevolgen voor den handel.
Het vermogen van den onden koopman kreeg daardoor een gevoelige
alag en zijne gezondheid leed daardoor niet minder. De zoon was juist
te dier tijd op reis en toen hij eenige maanden daarna terugkeerde,
was de vadei overleden en — hij een man, wiens r^kdom in zijne
kostbare verzamelingen en in dat kapitaal bestond, dat van geen we-
reldsche wiHaelvalligheden afhankelijk is.
De zaken van den vader weder op te vatten, daarin had de jonge
natuurkundige geen lust, en hij was er ook niet toe geschikt. IntusacheD
toch deed hij al wet mogelijk was, om te zorgen, dat al de acbuld-
eiscbers betaald werden; ook had hij het geluk p«nige linniijnen uit de
schipbreuk van zijn vermogen te redden. Inmiddels veranderde kort
daarna de staat van zaken in Europa weder. De keizer was in den
strijd t^n de geallieerden bezweken, de handel begon te herleven en onze
jonge uatuurknndige begaf zich nn naar Padang, om zelf het oog op
de ontginning zijner mijnen te honden. Hij had geen reden be-
rouw daarover te hebben, want zijne welvaart nam van jaar tot jaar
toe. Kort daarna trad hij in den echt, die echter lang kinderloos blerf.
Beeds begon zijne kruin graauwe haren te vertoonen, toen hem een
DigilizedbyGoOglC
279
dochtertje geboren werd, doch hare komst in het leven was de oorzaak
van den dood zijner gade.
Sedert dien tijd kon een langer verblijf in Indte hem niet meer be-
hagen. Hij verkocht zijne bezittingen, behield alleen zijne verzame-
lingen en vertrok met zijn eenjarig dochtertje naai Europa. Maar de
kelk zijns lijdena was nog niet vol. Bijna op de hoogte van de Kbsp
werdhetachjp, waarop alles wa8 wat hij bezat, door een storm naar Ma-
dagaskar gedreven en vat de golven niet verzwolgen , werd door de
roofzuchtige strandbewoners gestolen. Gelukkig, dat zijne geneeskun-
dige kennis hem voor mishandelingen behoedde, anden zou het hem
slecht vergaan zijn.
Weinige landen hebben zoo veel aanleiding tot leugens en fabelach-
tige verhalen gieren, als Madagaskar, om de eenvoudige reden, dat
dit eiland , hoewel reeds sedert Vasco de Gama bekend, eerst in deze
eeuw eenigzins nader onderzocht is.
Het eiland Madagaskar is ongeveer 249 aren langen van 60 tot 100
uren breed. De bevolking wordt zeer uiteenloopend van lYj tot 4
millioen opgegeven.
Onder de vooniaam&te oorzaken van deze geringe bevolking, behoo-
ren ongetwijfeld de hier heerschende koortsen , een gevolg van den moe-
rassigen bodem. Daarentegen kan hot eiland zich op een weelderigen
plantengroei beroemen. De kusten zijn met tallooze zee- en watervo-
gels bedekt, terwijl het binnenland wemelt van apen, pag^aaijen en
meer andere vogels; ook schaaldieren , vooral schildpadden, treft men
hier aan , alsmede krokodillen.
De Engelschen hebben meermnlen pogingen gedaan om de inboorlin-
gen te bekeeren en tot Christenen te maken, voornamelijk op de Oost-
kust Er vestigden zich zendelingen, doch deze werden na korten tijd
genoodzaakt het land te verlaten.
De inboorlingen van Madagaskar zijn een mengelmoes van verschillende
rassen. Arabieren, Maleijers en vele aftikaansche volksstammen hebben
het land van tijd tot tijd bevolkt Zij , die op de Westknst de boven-
hand hebben , noemen zich Sacalaff, terwijl de Oostkust hoofdzakelijk
beheerscht wordt door de Owas, wier aziatische oorsprong niet te
miskennen is.
De hoofdstad van den magtigsten stam der Owas, heet Jova. Geen
Europeaan mag deze stad betreden. Dit krachtige volk telt hoogstens
zes duizend krijgers, en toch beheerschen zij die geheele streek, daar
DigilizedbyGoOglC
zij dapper, bekwaam en listig zijn. Zy zijn dus geyieesd eB dat om
goede redenen, want hunne wreedheid is bekend.
Een ware landplaag zijn de insecten. Vlooijen ea moakiten bedek*
ken in den eigenlijken zin dea wooids armen en beenen, zoodra men
maar een korte poos in de hnt van een inboorling verwijlt, ^leen
door rook kan men zich tegen beiden eenigermate beveiligen. De inboor-
lingen maken dus veel gebruik van de pijp en laten die, even als de
roodhniden, van mond tot mond gaan. Ook nemen zij zekere gebrui-
ken in acht, wanneer zij een vriendschappelijk verband sluiten. Ia
dat geval brengen twee mannen elkander eene kleine wonde toe, laten
een paar droppels bloed in een beker met eenig vocht gevuld, vallen
en drinken dit nit; zij zijn dan niet alleen vrienden, maar zelfs broe-
ders. Als zij afscheid nemen wrijft de een den neus des anderen, het-
geen het^Ifdebeteekent als wanneer men bij ons elkander de hand geefL
Jnist ten tijde dat de heer Vissober op dit eiland vertoefde, gebenrde
er iets waaroit duidelijk lilükt, dat de wilde inboorlingen van dit land
voor eene hoogere, voor eene zedelijke liefde vatbaar zijn, zoodat men
hopen mag, dat het Gbriatendom er vroeger of later wortel zal schieten.
Aan de westelijke kost van het eiland, die door de straat van Mo-
zambique van het vasteland van Afrika gescheiden is, heeft de natuur
eene bogt gevormd, die den zeeman eene veilige ankerplaats zeer nabij
het tand aanbiedt. Zij wordt de bogt van Tulcar genaamd, naar het
erbarmelijke dorp, welks biezen hutten langs de kust bier en daar
verspreid liggen. De inwoners van dit dorp waren op zekeren dag zeer
nabij het strand verzameld, om een jeugdig meisje een geliefkoos-
den dans te zien uitvoeren. De danseres heette Mnndala. Zij was
zeer schoon en had regelmatige, zachte gelaatstrekken. Dan eens hief
zij de handen omhoog, of liet die weder zakken; dan weder maakte zij
daarmede kringvormige bewegingen of drnkte ze kraiselinga op de borst,
terwijl zij zich met ongeloofelijke snelheid ronddraaide of als eene slang
van het eene einde van den kring naar bet andere bewoog. Handen,
voeten, ligchaam eu hoofd waren in bestendige beweging en zij hield
niet op met dansen, voor zij nitgepnt neérzeeg. Plotseling hoorde zij
den naam Dukano noemen en als ware zij met een tooverroede aange-
raakt , ontscheurde zij zich aan den kring harer speelgenooten es vrien-
den en liep als een pijl uit den boog naar den oever.
De zee was zoo glad als een spiegel. £r naderde eene kleine boot
en de man die haar roeide, was Dukano, de bruidegom der danseres.
DigilizedbyGoOt^lc
281
Hij sprong aan wal en terwijl hij met Kekeren trots vertoonde wat hij
dien dag bij de blanken rerdiend had , spoedde hij zich met haar naar
de hut Onder weg verhaalde hij haar nog, dat hij den kapitein van
zeker schip beloofd had , den volgenden morgen een boodschap benevens
. geschenken aan des koning Manzaka te brengen, met verzoek, dat deze
zijn volk bevelen zon orseille (een soort van mos waarvan eene verfstof
bereid wordt) te verzamelen en naar boord te brengen. Mandala werd
ongerust toen zij dit hoorde en vroeg hem, hoe lang hij wel uit zon
blijven? Vier dagen was zijn antwoord.
Den volgenden morgen begaf Dnkano zich op weg en Mundala verge-
zelde hem tot aan den oever eener beek, waar tallooze watervogels
elkander een rendevonz plegen te geven. Hier namen zij afscheid van
elkander. Zoodra de jonge man zich van zijn last bij den koning ge-
kweten had, was het fjansohe schip weldra door honderde kano's om-
ringd, die oraeille aanvoerden. Het schip had zijne lading gecomple-
teerd en maakte zich tot het vertrek gereed; alle inboorlingen hadden
het vaartuig reeds verlaten, behalve Dnkano, die nog een nnrtje bij
zijn blanke vrienden blijven wildei onderwijl het schip zeil maakte.
Zijn kano was immers aan de bark vastgebonden I Met de eigenaardige
nieuwsgierigheid der wilden liep hij op het verdek rond es schiep een
kinderlijk vermaak in de snelheid, waarmede het groote vaartuig zeilde
en in het gemak, waarmede de man aan het roer het wist te bestaren.
Op eens overviel hem de zeeziekte en wel in een hevigen graad, zoo
als gewoonlijk bij sterke menseben het geval is. Het dunrde niet lang
of hij Verloor zijne bezinning en nn kon men met hem doen wat men
wilde. Dit bragt den kapitein op het duivelaardig denkbeeld, dat ge-
zonde arbeiders altijd eene gezochte «aar zijn op de naburige franeche
bezitting Isle de France. Hij sneed het touw af waarmede de kano
aan het schip bevestigd was en Dnkano was in zijne magt
Mandala zat voor de dent harer hut en wachtte op de terugkomst
des bmidegoms. Traag kropen de nren van den dag voor haar voort;
het vroeger zoo vrolijke meisje werd somber en trearig. Beeds daalde
de zon voor de vijfde maal in de zee en nog was de kano van Dnkano
niet komen opdagen. Het ongelukkig schepsel bragt den geheelen nacht
aan het strand door, het oog onafgewend op de baren gevestigd hou-
dende, 's Morgens keerde zij nitgepnt naar de hnt temg. Toen zij
weder vier en twintig uren vergeefs gewacht en naar hem uitgezien
had, ging zij op w^, om hem te zoeken. Een met water gevulde
DigilizedbyGoOglC
282
k&lebas en eenige geroostetde bananen tot ToedsdmedetiemeDde, spoedde
zij zich naai het strand, maakte eene kano Iob en stak inisee; in hare
eenvoudigheid geloovende, dat het haar met dit broze 'vaartnig geluk-
ken zon, het groote, snelzeilende schip in te halen.
Eene week later kwam zij aan boord van een amerikaanschen wal-
Tischraarder terug. Na drie dagen up zee geiwalkt te hebben, was zij
gelukkig door het rolk van dit achip gezien en bijna dood van honger
en dorst opgenomen. Haar redder had naar Tnicar koers en baar daar
aan wal gezet-
Daar had men haar reeds als verloren beschouwd. Haar minnaar
was echter niet onder degenen die haar verwelkomden. De uitgestane
ongemakken en het verdriet over het verlies van haren vriend, knaag-
den aan haar hart en zij verzonk in eene diepe zwaarmoedigheid. Zij
achtte hem zoo goed als verloren.
Dagen, maanden verliepen, doch hij kwam niet opdagen. Hoewel
het aau andere aanzoeken niet ontbrak — Mundala wilde van geen
andere üefde «eten. Men kon haar dikwijls aan het strand zien zit-
ten, altijd uitziende naai de kano van haien Dukano. Als de anderen
zich tot den dans veieenigden, sloot zij zich alleen in hare hnt op.
Keeds badden onderscheidene schepen in de bogt het anker geworpen,
maar tot dos verre was er nog geen onder geweest dat van Isle de
France kwam. Op het onverwachts hoorde men op zekeren morgen
het geroep: «Een schip, een groot schip in zigtl"
Jong en oud spoedde zich naar het strand; ook Mandala liet niet
op zich wachten. Het hart klopte haar onatnimig! Zij had nog niet
o]^honden te hopen. Het schip naderde met volle zeilen de bogt;
weldra viel het zware anker rammelend in de diepte. De zee ging
hol, maar dit kon haar niet weerhouden in eene kano te springen en
naai het schip te roeijen; het kwam van Isle de France. Gelukkig
bereikte zij het Men wierp haar een touw toe, zij greep het, bond
de kano vast en klom langs den touwladder naar boven. Op het dek
gekomen, werd zij door een man ontvangen, in wien zij haren Dokano
meende te herkennen. Zij twijfelde echter nog, tot dat haar het wel-
bekende: vSalamanea Mundala" (goeden dagMnudala) in de ooien klonk.
En nog waagde zij bet ter naanwernood hem te antwoorden; zij vreesde
nog steeds dat het een zinsbedrog van den boozen geest was. Einde-
lijk toch vatte zij moed en nu bestormde zij den geliefde met vragen.
Hij verhaalde baar, dat hij zeeziek geworden «as, dat de verradertijke
-dbyGoogle
283
3capitein hem medegenomen had, dat hij zeer bedroefd geweest was en
wat hij alzoo op Isle de France gezien en ODdenoDden had. Het ge-
lak had hem gediend; eeD goedhartig raeeater bad zich over hem er-
barmd en hem naar sijn vaderland temg gezonden.
«En nu," zoo sloot hij, «ben ik gekomen om u af te halen naar
het land der blanken." Wie was blijder dan Mnndala! Eenige weken
daarna T»Iiet hetzelfde Bchip de bogt van Tulcar. Mnndala volgde ha-
ren minnaar naar lale de France. Zij en Dukano werden Christeneu
en hij werd opziener op eene snikerplantage.
In beider vaderland, op Madagaskar, herinnert men zich nog altijd
Mandala en hare troaw.
Hoewel het zoo even verhaalde voor het jonge paar goed afliep —
voor den beer Yiascher waren de gevolgen minder aangenaam. Wei-
nige dagen nadat Dukano op zalk eene geheimzinnige wijze verdwenen
waa, verspreidde zich op het eiland het gerucht, dat de jonge man op
eene gewelddadige wijs om het leven was gekomen. De koning ont-
brandde in den hevigsten toom en gaf last, om alle Europeanen, die zich
in zijne nabijheid gevestigd hadden , voor hem te brengen. Zijn voornemen
was op h^ wraak te nemen over den dood van iemand van zijn volk.
Tot nu toe had de veel omvattende kenaÏB van den Nederlander en
zijne bereidwilligheid om ieder te helpen, hem voor overlast behoed,
waarbij wij in het voorbijgaan moeten aanmerken , dat hij ongeveer ze-
ventig taigelsche mijlen van de hoofdstad woonde. Nu had de koning
echter van den woadeidoener — want zoo noemden de inboorlingen
hem — zooveel gehooid, dat hij bevel gaf in d« eerste plaats naar
dezen te loeken en hem onverwijld naar zijne residentie te brengen.
Gelnkkig had Yisscfaer iets van de vijandige bedoelingen der inboor-
lingen gehoord. Dit zou hem evenwel nog niet veel gebaat hebben,
ware niet bijna gelijktijdig met de aankomst van het bevel om hem ge-
vangen te nemen, een engelsch schip op de knst verschenen, dat van
eene reis om de wereld temgkeerende , niet ver van zijn verblijf het anker
geworpen had. Tisscher had het geluk aan boord van dit schip te komen
even voor dat hij met geweld naar de residentie des koninga zon worden
gevoerd. Het waa hier, waarop hij Knip voor het eerst ontmoette.
-dbyGoogle
KDipetdolling had de gebeele reis om de wereld roede gedaan. Bat
hij het zoolang op dit schip oi^ehonden had, verwonderde ieder; de
man zelf kon het naanwelijks begrijpen, want bij al zijne overheliing
tot traagheid en gemakzucht, was hij een zeer onrustige kop. Hard
werken viel niet in zijn smaak en alleen de zacht naar avonturen
had hem bewogen om matroos te worden. Ongelukkig kon hij zich
maar aan geen discipline gewennen. Dit had natuurlijk ten gevolge,
dat liij na en dan eerst ligte , daarna zwaardere straffen beliep eo toen
hij zich eindelijk aan verregaande wederspannigheid schuldig maakte,
veroordeeld werd om gekielhaald te worden. Daar hij kort te voren
ziek geweest was, zou hij die straf waarschijnlijk niet overleefd heb-
ben, zoo Yisscher Bern niet kort voor de executie gelegenheid ver-
schaft had te vlagten. Eerstgenoemde vervulile daardoor een pligt van
dankbaarheid , omdat Knip zijn dochtertje van een wissen dood gered had ,
door haar weg te rnklcen op het oogenblik, dat eene steng, welke
men onvooizigtig liet zakken, op Het punt was haar hoofd te ver-
brijzelen.
Het schip had namelijk bij Constantia het anktr geworpen , waar
Visacher eenigen tijd bij eene bloedverwante van zijne overledene echt-
genoot wenschte door te brengen. Zijn voornemen was om zijn doch-
tertje zoolang daar te laten, tot dat hij zijne zaken geregeld zon heb-
ben en de kapitein had op zijn verzoek toegestaan, dat Kniperdolling
met een paar anderen hem naar de niet ver afgelegen plantage zon roeijen.
Op een korten afstand van cle kust, sprong de waaghals in zee en be-
reikte al zwemmende den wal, waar hij zich in den eersten den besten
wijnberg verscholen hield. Toevallig behoorde deze aan de bloedver-
wante van Visscher. Zoodra de matroos dit te weten was geko-
men, wendde hij zich tot den Nederlander en smeekte hem om zijne
bescherming. Yisscher vond gel^nheid om den kapitein een bruik-
baar persoon in de plaats van Knip te bezorgen, zoodat er geen streng
onderzoek naar den vlugteling gedaan werd. Van dit oogenblik af,
had Visscher in hem een trouwen bediende gevonden.
De reiziger had verschillende aanzienlijke vrienden en bloedverwan-
ten in de Kaapstad gevonden. Hoewel hij al veel gereisd had, «as
zijne liefhebberij voor ontdekkingsreizen nog niet verflaanwd. In het
Kaspland kreeg die zucht op nieuw voedsel. Hij sloot zich vrijwillig
tweemalen bij eene expeditie in de binnenlanden aan en keerde telkens
met vele merkwaardigheden van daar terug. Zijne verzameling, waar-
DigilizedbyGoOglC
van hij bij zijne rlugt van M a d agaskar , tun minste een gedeelte ge-
red had , werd daardoor aanzienlijk vermeerderd.
Qeen wonder, dat het Engelsche gourernement hem opmerkte ea
eindelijk bewoog, om het lidmaatschap aan te nemen van eene com-
missie tot regeling en vereffening vau de geschillen, die tnsschen de
boeren en de nabnrige Kaffi^s en Hottèntotten, over de grenzen vaii
het grondgebied gerezen varen.
Hij had zich met ijver van zijne taak gekweten en stond juist op
het pant naar de Kaapstad terug te keeren, toen eene hoogst bekla-
genswaardige gebeurtenis hem aan de beschaafde zamenleving ontrukte
en tot een afgezonderd leven onder de wilde stammen noodzaakte. Het
waa hoofdzakelijk de invloed, dien hij op de bijgeloovige inboorlingen
uitoefende, waaraan hunne veeljarige vredelievende houding te danken
was. Van het oogenblik af, waarop hij hun eene zonsverduistering
voorspeld had, was zijn aanzien bij hen gevestigd. Eu toch, hoe groot
hunne vrees voor zijn genaande toovermagt ook was — een der meeat
gevreesde opperhoofden hield hem bestendig in het oog. Hij wist eens-
deels door bedreigingen en anderdeels door slaafsche gedweeheid te ver-
hinderen, dat Tiascher zich van zijne nederzetting verwijderde.
Welk een zamenloop van omstandigheden den geleerden natonrkan-
dige tot deze onvrijwillige verbanning genoodzaakt had, zullen «ij later
Nadat Visscha op een luw bewerkten stoel plaats genomen had,
gaf hij zich gedurende eenige oogenblikken aan smartelijke overpeinzin-
gen over. Hij waa van nature een meer passief dan wel actief menach;
gevaren te zoeken lag niet in zijn aard. Doch waai hij buiten zijn
toedoen in moeij el ijk beden kwam, had hij deze bedaard het hoofd ge-
boden. Ditmaal scheen het echter, alsof de zorg hem overmand had.
ffliukas ia dus heden morgen teruggekeerd, goede Knip", zeide de
grijsaard, vmaar de tijdingen die bij med^bragt heeft, zijn alles be-
halve bemoedigend. Hij heeft onderweg een bode van onzen bnurman,
den braven Pieter Neef, ontmoet, die redenen tot vrees meende te heb-
ben. Wel is waar blijven de oorlogzuchtige Namsquas tot dnsTerre
DigilizedbyGoOglC
Tjutig, alsmede Fow-a-ha, maat de laatate schijnt slechts op eene ge-
legenheid te wachten om vijandelijkheden t« plegen. Ce booswicht
Snel wordt reeds door mijn vriend Balph rervolgd, maar heb ik niet
te vreezen, dat mijn invloed weldra ongenoegzaam zal zijn, om de meer
en meer toenemende gisting te onderdrukken P Ën waai Lakas ook
onderzoek gedaan heeft, nergens weet men ïets van mijn gestoten kind,
dat echter, zoo als gij weet, door een Boschjesman geroofd is.
"Dertig mijlen in den omtrek", zoo ging de onde heei voort , "weet
niemand iets van het meisje. Ën Koa-moe-hoi , wien ik toch wel het
meest vertronwen kan, verzekert ten stelligste, dat de roover niemand
van zijn volk geweest kan zijn. En op de nederzetting aan de Oranje-
rivier, heeft Lnkas ook niets te weten kunnen komen; daarentegen
is daar alles in beweging en er wordt een kommando georganiseerd,
want men schijnt er algemeen voor vijandelijkheden op groote schaal te
vreezen. Overal beeft men noodsignalen gezien en Lnkas beeft onder-
weg de baren ontmoet, die Fieter Neef te halp geijld zijn. In dezen
onrustigeii tijd is het nog moeijelijker het spoor vas mijn kind ie vin-
den. Vader Jansen, de waardige zendeling, is, zoo als Lnkaa ^egt,
eerst onlangs van een bezoek bij een veeboer tem^ekeerd en moet dus
ongeveer op denzelfden tijd door de Korrooa gekomen ztjn , toen ik op
het eerste beiigt van dreigende twisten , met mijn kind naar de hoofd-
nederzetting vertrokken was. Ook de heer Jansen wist niets van het
geroofde kind, hoewel de vrome man anders zoo goed op de hoogte ia
van hetgeen er gebeurt. Te vergeefs hebben wij den geheelen omtrek
in twee rigtingen doorkmist. Het eenige wat nog overblijft is te la-
ten vragen in de kraal van dien veeboer, van Dijk genaamd, in de na-
bijheid van de Blaanwe Bergen. Gij, goede Knip, moest n eeaa naat
die kraal begeven ; ik ben voornemens in laatstgenoemde rigting op te
breken, in bet voorbijgaan Koa-moe-hoi om zijn bijstand te verzoeken
en mij te gelijk van zijne vred^evende geziodheid te overtnigen. Wel
is waar, heeft tot dusverre nog geen blanke den weg naar mijne eenzaam-
heid gevonden en men zal u ter naanwemood gelooven, wanneer gij
verhaalt, dat achter deze bergen ook nog menschen wonen. Sedert den
verschrikkelijken dag waarop wij overvallen werden, heeft mijn oog,
behalve Fieter Neef en onze naaste baren, slechts Hottentotten en Bosch-
jesraannen gezien t Maar ik heb nn geen msi meer. Toor gij n even-
wel op weg begeeft naar de kraal van den veeboer, moet gij aan den
ondcQ Namaqoa beneden in het dorp zeggen, wasrbeen ik n zend. Wan-
DigilizedbyGoOglC
neer de ziel van mijn lieveling niet reeds in betere gewesten is , dan
z&l ik haar nog wel eens in mijne armen sluiten I"
"Dat verhoede Qod," sprak Knip met een bewogen stem. Daarna
stond bij op en zeide: «Qoed, mijnheer, ik zal gaan; bond intnsscben
maar goeden moed. En als gij er niet tegen bebt, dan ontmoeten wij
elkander binnen veertien dagen aan den voet van den Doomekop, bal-
verweg de kraal van den boer."
De heer Visscber gaf een teeken van goedkearing en de man vertrok.
De grijsaard stond op. Hij maakte bet een en ander gereed, wat
hij voor zijne reis noodig had en daaronder was menig zeldzaam voor-
werp. Tnsscben beiden vertoonde zich zelfs een glimlach op zijn ge-
laat, wanneer het een of ander kleedingstak in zijn banden kwam.
"Daarin ligt de gebeele tooverkracht ," zeide hij meesmnilend, vdie
deze natunrraenschen te gelijk achting afdwingt en vrees inboezemt ;
zonder dit hnipmiddel ware het mij onmogelijk geweest, mijn invloed
zoo lang te handhaven. O, trenrige beperktheid van het menschelijk
verstandl Vinden die menschen bet dan niet vreemd, dat de gevreesde
toovenaar, die zons- en maansverduisteringen kan voorspellen, niet
eens te weten kan komeo, waar zijn kind zich op dit oogenblik be-
vindt! De wijze man, tot welken de arme Hottentot en de roofzuchtige
Kaffer mijlen ver komen, om hem over ware of ingebeelde kwalen te
raadpl^n, weet geen middel om zi)n kind terug te krijgen en moet
bnlp zoeken bij zijn diep onwetenden bonrman." . . .
De grijsaard verviel in een diep gepeins. Op eens ontwaakte hij
daarnit doordien zich in zijne nabijheid jaichtooneu lieten huoren. Hij
stond op, verliet het vertrek en ging Jan te gemoet, die hem om den
hals vloog, met dennitroep: 'goede, lieve vader, moet men n dan altijd
zijn gezelschap opdringen?" Ook Leentje, die er bij kwam, knorde op
den grijsaard. «Wij weten wel," zeide zij, «dat gij veel van ons
houdt, maar sedert onze zns weg is, gevoelen wij eerst regt, hoe lief
wij n moeten hebben, om te maken, dat gij ons niet geheel vergeet l*"
vËii wat zolt gij er dan wel van zeggen," antwoordde hij, «als ik
n verte], dat ik u nu ook verlaat, om zelf naar Tmitje te gaan zoeken?
Jan, ga eens naar het dal en zeg den ouden Namaqna, dat ik hem
aanstonds spreken moet. Hij moet zich met eenige buren gereed
maken, om mij morgen, voor zonsopgang, naar de Blaaawe Bergen te
vergezellen." — «Qoed vadei; maar reken er op, dat ik medega ," seide
de jongeling. «Gij weet, dat ik niet bang ben en een goed o<^ heb en als
19*
-dby Google
188
Trnitje geeocht moet worden, moet Jan er bij zjjo. AIb ilc haxr niet
rind, wie zal het dan doenP Wij die altijd bijeenwaren — waarlijk,
ik beb een voorvoel, dat ik haar vinden zal. Daarom, vader, ik
moet medegaan !"*
Terwijl de jongeD zoo aptik, waa het gelaat ran Iieentje betrokken.
"Ik kan wel zien, Jan," antwoordde de onde man, vdat gij weinig
om Tieentje geeft; zie eens, hoe ztj het zich aantrekt, dat gij haar
alleen laten wilt en alleen aan haar denkt, die wij verloren hebben I
NaanwelijkE eenïge maanden geleden hebt gij de eene znster het krni^e
argepraat, om er den hals van de andere voor de reis mede te ver-
sieren I Nog treurt Leentje over het geleden verlies. Toen hebt gij
beloofd alles te zullen doen, om haar het verdriet te vergoeden, dat
gij door awe ligtzinnigheid haar veroorzaakt hebt"
'Neen, vaderlief," zeide het meisje, «zoo slecht is Jan niet; hij
hondt wel van mij, nl ia het dan ook niet zooveel als van Tmi^e.
Het apijt mij maar, dat ik nn n beiden mimen moet. Want gij laat
Jan zeker met a trekkenF Ëigeulijk ben ik minder angstig voor n,
als ik weet dat hij bij n is, want als hij tien levens te verliezen had,
zon hij ze voor n geven. Is het zoo niet, Jan?"
«Dat zon ik denken, zusje," waa het antwoord van den knaap. Hij
omhelsde haar en rende den heuvel af.
Eenige uren na het vertrek van Knip, was ook de reiswagen van
den heer Vissclier gereed. Ditmaal echter had hij alle mogelijke
voorzo^n tegen onverwachte aanvallen genomen. Jan verwijderde
zich geen oogenblik van de zijde zijns vaders en de kleine karavaan
maakte zooveel spoed, dat zij reeds op den avond van den volgenden
dag de Blaanwe Bergen, het doel hunner reie, berakt hadden.
DigilizedbyGoOglC
Fieter Neef qn lUn halignztn.
DERTIENDE HOOFDSTUK.
UITBABSTING DER VIJANDELCJKHEDEN.
riiTKB viBv M tuv nviaansui. — zijhb eupdb bk i ijhb paibdbv wobdbm
«UTOCBK — BB KOOVÏB* WOSDm 510BX».
BIT KUIS Tix stn soBB wobdt doob di vlah t
iijme» PooD Tiw TBOüw
Tl KIHBN. — XOHST IN
TIBOBLSlIia. — BBIF BK BIIBL. — OHPEBaUta DBR FAMILIE BBIF.
De vrees, dat er vijandelijkheden waren aitgebarsten, was niet onge-
grond; want op de noordelijke voorposten van de groote nederzetting
ging het geheel anders toe dan binnen de vreedzame schuilplaats,
wier bewoners wij zoo even hebben leeren kennen.
Het was op een heeten zomerschcu morgen, dat menopdc weatelijke
grenzen van de groote nederzetting een ruiter naar een der afgelegenste
voorposten van de geëmigreerde boeren zag rennen. Het was een magere
Hottentot en het paard dat hij bereed, was van AfriVaansch tas.
DigilizedbyGoOglC
290
met ecD dikken kop en lange haren. Toen deze man de woning
ran den boer bereikt had, sproug hij van het schapenvel, dat tot
zadel gediend had , wierp den toom' over den kop van het paaid en
stapte binnen. Het paard, dat met zweet en schuim bedekt was,
bleef gednldig staan, zonder dat de man het behoefde raat te binden.
Oaderscheidene tamme hyena- honden , bedekt met breede, haarlooze
likteekens van wonden, die zij in den strijd met apen bekomen hadden ,
naderden met trage acbreden, besnuffelden de beenen van het paard
en legden zich weder te slapen. Een tamme struisvogel kwam ook eens
kijken, pinkte uit een soort van moedwil bet paard bij den staart en
stapte verder. Alles was weder even stil en eenzaam als eenige oogen-
blikken te voren; de wind snisde door de bladeren van een paar boo~
men, die het eenige groene sieraad van deze streek uitmaakten. De
llottentot scheen zijn meester eene tijding mede te deelen die hem in
het geheel niet beviel, want het lang gerekte verhaal van den Hotten-
tot werd nu en dan door den boer afgebroken en men hoorde hem
den verhaler toebulderen:
"Die schurken I — maar om 's Hemels wil , dat is immers onmoge-
lijk I Is mijnheer Yisscher dan dood, dat dat zwarte vee weer oproe-
rig wordt I"
Plotseling werd de deur opengerukt en gloeijende van gramschap
verscheen de heer des huizes, door een Hotteutot gevolgd. Hij was
op de wijze der hoUandsche kolonisten in Afrika gekleed en had een
zes voet lang, zwaar geweer in de hand. De toom had de roode
klenr van zijn gezigt in een bleek, blaauwachtig rood veranderd.
«-Breng de paarden voor, Klaas, — alle drie — ook den hengidi",
zeide hij tot den Hottentot en Klaas merkte aan den toon zijner slem
wel, dat er wat spoedig gehoorzaamd moest worden. De man «as
echter nc^ geen minuut in deu atal geweest, toen hij met Bl\e teekenen
van ontsteltenis terugkwam.
«O baas, lieve baas, alle vier de paarden zijn verrekt!"
'Wat zeg jeP zeide de boer op een toon, die meer ongeloof dan
schrik verried. "Ohot Klaas lijkt wel dol — verrekt — mijn volbloed
hengst van 2000 gulden IP" — Maar hoe ongeloovig hij scheen, hij
stapte toch naar den stal.
Ja waarlijk, daar lagen drie beste rijpaarden en in den hoek de
hengst, een schoon dier, allen door middel van pijlen gewond, die sou-
der twijfel vergiftigd geweest waren.
DigilizedbyGoOglC
£91
Een veTschrikkelijlce vloek ontsnapte aan de lippen van deo boer.
«Roep het volk bijeen Klaaa,'' seide hij met eene atem, bevende
van woede; "bI het volkt"
Klaaa rende naar de kraal, waai de woningen der Uottentotten als
groote bijenkorven bijeen stonden. Inmiddels was de boerin, eene vrij
lijvige, zindelijke vronw, ei bijgekomen en keek met gevouwen banden
ea een kommervol galaat haren man na, die nn met de handen op den
mg driftig op en neer stapte.
«Die elendeliugen", zeide de boer op een toon van de diepste veront-
waardiging, Tinijn hengst, diie rijpaarden en vierentwintig van mijne
beste oasen I Maar ik s^ een exempel stellenl" Bij deze woorden
stampte hij met zijn lange geweer c^ den grond.
'Uaar vader", zeide eindelijk de vronw, vzoa Klaas het niet mis
hebbenP De ossen liepeji gisteren immers in de tegenovergestelde rig-
ttng, naat den kant van de Blaanwe Bergen 1"
«Juist; jaist van dien kant komt het spoor; het is nog geheel
verech; de oassen zijn in den afgeloopen nacht weggedreven. Balph
volgt het spoor en zit hen na."
«Goede Qod", zuchtte de vrouw, «Balph zal een ongelnk krijgen.
O Pieter, waarom hebt gij de raad van den heer Visacher niet afge-
wacht. Tot nn toe heeft hij immers onder dat volk den vrede weten
te bewaren 1"
Nog voor dat de boer antwoorden kon , naderde een troep gele, ma-
gere Hottentotten , kleine zwarte' Boschjesmannen , mannen, vronwen en
kinderen, gevolgd door een paar dozijn hongerige honden.
Met een enkelen blik had de boer den troep geinongterd en de twee
herders gemist, die verdacht werden de mnderen geroofd en de paarden
gedood te hebben. Dit laatste doen de dieven in soortgelijke gevallen
meest altijd, om te voorkomen, dat de hoeren hen te spoedig nazitten.
«Waar zijn Snel en LanghandP" zeide Pieter Neef.
Niemand antwoordde. ^fWaai zijn die twee b1 kerelsp"her-
haalde hij, zijn toom niet kunnende onderdrukken. «Kanailles, je draagt
allen kennis van den diefstal."
Dit werkte. "Wij weten er niets van, baas,'' schreeuwden allen als
uit één mond; "wij hebben hen niet gezien."
«Elendig gespuis," bulderde de boei, in de hevigste woede, «dfï^ris
bet spoor van mijne roode ossen; daarachter ziet ge het spoor nn
Snel en Langhand. Marsch, den weg op, doorzoekt den geheelenom-
-dbyGoogle
trek en brengt mij de ossen weerom, of ik steek al de bontokken
(hutteu) boven uwe hoofden in brand en die er uitkofflt, dien schiet
ik als een hond dood. Matsch, v66t zonsondergang moeten de ossen
veéi hier sijnP
De Hottentotten kunnen aan de indrnkselen van den voet den per-
soon herkennen, welke, en den tijd, wanneer die voorbij gegaan is.
Hnn tact is daarin zoo groot, dat eene verklaring van dien aard bij
de geregtshoven als bewijs wordt aangenomen. Hetgeen dns de boer
eischle, was volstrekt niet onmogelijk.
vFoei," zeide de boer, toen de troep weg was, 'ik stik bijna;
VTonw, geef mij een zoopje, de ergernis maakt mij dood" Kn inderdaad
de man was brninrood in zijn gezigt geworden.
De gehoorzame wederhelft voldeed aan zijn verzoek, maar hoewel
bij herhaalde keeren tot dit universeel middel de toevlagt nam, er
kwam geen beterschap, zoodat hij eindelijk zijne vrosw verzocht Klaas
te roepen, om hem de narigheid af ie drukken. Wij znllen dadelijk
zien wat dit beteekent.
Klaas verscheen en beklom den mg van den boer, die zich in zijne
geheele lengte op den buik uitgestrekt had, en begon zijn meester
te treden, gednrende welke operatie de boer nu ea dan een g^om
van genoegen deed hooren. Kindélijk verliet Klaas zijn rug en begon
no den boer met zijne beide vuisten te kneden, als of hij voornemens
was een klomp de^ van den man te maken. Toen de boer ook daar-
van zijn bekomst had, stond hij op en verklaarde, dat de narigheid
nu afgezakt was.
Klaas kre^ nu order om naar het land te gaan en eenige rijpaar-
den te halen.
De morgen verliep voirts, zonder dat er iets gebeurde: de vrouw
zat bij het veustei en naaide; tnsschenbeiden viel het werk haai uit
de hand en dan «aren hare oogen op gindsche heuvels gevestigd, die
in een blaauw verschiet den horizon begrensden. Ëen krampachtige
trok, die zich nu en dan op .haar andere zoo kalm gelaat vertoonde,
bewees, dat eene hevige ongeruBtheid haar folterde; en zij had ook alle
reden om bevreesd te zijn, want haar zoon, haar eenig kind, had het
gewaagd de dieven alleen na te zetten.
Haar man zat schijnbaar bedaard in zijn grooten leoningstoel ; in
de eene hand had hij eene lange pijp, met de andere wreef hij her-
haaldelijk een zijner voeten, om er een zinking uit te verdrijven. Hij
DigilizedbyGoOglC
£93
kon echter eveD zöo miu sis zijne vrouw eene zigtbaie ODgeiostheid
Terbei^en. Van tijd tot tijd stoDd hij op, opende de hnisdeuT en liet
7ijn oog over de wijde vlakte gaas, waarop men uit de woning bet
uittigt had. Soffls maakte hij daartoe ook wel gebrnik van een kleinen
kijker, die boven de deur op eeue plank lag. Na zulk een zorgvnidig
bewerkstelligd onderzoek ging hij dan weder zitten, rookte en wreef
zijn been.
Het eene nor voor, het andere na, verliep en niets stoorde de onde
eentoonigheid De middagmaaltijd werd op tafel gezet, maar de boer
had pijn voor het hart en de vronw pijn in het hoofd.
Allea bleef stil als te voren ; het eentoonig getik eener rriesche klok ,
die zelfs een weg naai deze woestenij gevonden had, was het eenige
gelnid dat men hoorde.
«Ik vind het toch vreemd , dat Ralph nog niet terug is I" zeide de
huisvrouw eindelijk, want zij kon niet langer zwijgen.
«Menlijk 18 zijn paard vermoeid geweest," waa.het antwoord van
den boer; doch men kon hnt hem aanzien, dat hij tegen zijne over-
tuiging sprak en alleen ieta had willen zeggen, om de vrees van zijne
vrouw wat te verminderen. Om iets te doen nam hij den kijker weet
in de band en liet zijn oog voor de honderdste maal over de zand-
vlakte weiden. Een ligte zandwolk trok zijne aandacht; het waa een
zandhoos, die danaend over de vlakte dwaalde. De onrust dreef hem
nit het hnia. Achter de kraal verhieven zich een paar rotsachtige
verhevenhedes , waaronder de jonge lammeren bescherming tegen den
kouden nachtwind zochten. De boer beklom deze kleine hoogte en
keek in alle rigtingen rond; ook ditmaal zouder eenig gevolg.
De namiddag ging voorbij zoo aU de morgen ^ toen de stilte door
het getrappel van paarden werd afgebroken. Het waren evenwel slechts
de paarden, die Klaas op bet veld gehaald had.
«Klaaa," zeide de boer, «haal een hoop natte koeken van de kraal
en maak rook.^
Sommige westelijk gelegen streken van het land zijn zoo van hout
ontbloot, dat men genoodzaakt is de mest van runderen en schapen
als brandstof te gebruiken. De boer steekt den mest van de kraal in
den vorm van groote vierkante schollen, en bouwt van dit materiaal
van lieverlede de muren zijner kraal. Bovendien worden de uitgedroogde
schollen als brandstof gebruikt. Zij veroorzaken een onasugenamen
renk, die zich aan de spijzen mededeelt, welke et op toebereid worden.
DigilizedbyGoOglC
Vol gedachteD stond de mm Voor zijne woning en staarde onafge-
broken nBU de lienvela, die zich reeds ïn een donkeren, blsanwen
nevel begonnen te hnllcn. Zijne vrouw was hem ongemerkt genaderd
en toen zij de hand op zijn &rm legde, schrikte hij — een verrader-
lijk teeken van zijne inwendige oninst, welke hij onder het masker van
zorgeloosheid voor zijne vronv trachtte te veibeigen.
"Piet," zeide zij, op een half biddenden , half enistigen toon, «Piet,
ik ben schrikkelijk angstig. £r dreigt ons een groot ongeluk. B>alph
is nog niet terug. Denk eens aan Frans; een week geleden stond hij,
hier op dezelfde plaats, nog voor ons, — en waar is hij nnP"
Frans Nelle, een boer in de banrt van Pieter Neef, had het spoor
van eenige ossen gevolgd, welke de Boschjesmannen van hem gestolen
en weggedreven hadden. De wilden schoten hem dood en verborgen zijn
stoffelijk overschot in het hol van een stekelvarken, hetwelk zij met een
hoop steeneu bedekten, zoodat het lijk waarschijnlijk nooit ontdekt zon
zijn geworden, hadden de hyena's het niet nit den grond gekrabd.
f Piet", ging zij voort, "geef een toeken, dat onze buren komen."
«Wees bedaard, Betje — go ziet immers, dat Klaas al bezig
is, mest op te stapelen, om rook te maken; ik zal een pur Dood-
schoten doen."
Weldra steeg een dikke rook schier regtstandig omhoog. Te gelijk
laadde de boer zijn geweer van een zeer zwaar kaliber met een handvol
kruid en schoot het digt bij den grond af; het gaf een slag als een
kanon en nog lang hoorde men de echo in de verwijderde bergen. Wel-
dra werden deze teekens door geweerschoten beantwoord en op een
grooten afstand stegen in verschillende ligtingen rookwolken omhoog,
ten bewijze dat het signaal begrepen was.
vZijn de paarden bezorgd, Klaas P"
De HottentAt gaf een bevestigend antwoord.
«Maak dan alles klaar, tegen dat de menscheu komen."
Onder de benaming mensch verstaat men in de taal der kolonie
de blanken; de inboorlingen noemt men het volk. Staat er b. v. een
inboorling voor de deur, dan zegt men: daar i* voVe.
Reeds stond de zon op het punt van onder te gun, toen zich in
verschillende rigtingen stofwolken vertoonden. Onafgebroken hield de
boer zijn kijker op de naderenden gerigt
ffOom Jakob", mompelde hij in zich zelf, "Op den zwart«n hengst m^
een rijknecht ~ had vaat geen andere paaiden bij de hand ; neef Karel
DigilizedbyGoOglC
en Bram — hebben evenwel ook maar een knecht bij zich; ja, vat
kan een Christen raensch tegenwoordig met dat zwarte tuig beginnen !
Almagtige," vervolgde hij Ittide, na een oogenblik tnet aandacht naai
eene derde stofwolk gekeken te hebben, irdaar komt David Tromp op
een draagos aan; de arme menschen hebben geen enkel paard meer —
de Boschjesraannen hebben hun laatste rijpaard opg^eten.^
Men moet namelijk weten , dat de Boachjeamannen soma paarden van
waarde stelen, niet om daarop te rijden, maar om ze te eten.
»Klaaa, zadel den vosbleB voor baas David; ik zie, dat hij op een
draagos zit."
Onderwijl Klaas de paarden zadelde bragt de boer twee geweren op
deu stoep. Weldra verschenen de zea personen, wier nadering baas
Piet reeds opgemerkt had. De boeren verschilden in kleeding en uit-
rasting weinig of niet van elkander; ieder hunner had een lang geweer
op den ru^ en een krnidhoom aan den gordel hangen. Ook de in-
boorlingen waren gewapend.
cWij mogen geen oogenblik wachten, vrienden," sprak baas Piet,
na zijne baren vlugtig gegroet te hebben. vHet zal spoedig donker zijn
en ik zal o onderweg alles vertellen." Hij nam een kort afscheid van
zijne vronw, zette zich te paarden in een stijven draf sloeg de kleine
schaar den weg naar de Blaanwe Bergen in.
irEer het nog geheel nacht is," voegde hij ei bij, vmoeten wij aan
gene zijde van de Kopjes zijn , anders ie al onze moeite vergeefs."
Onderweg deelde baas Neef aan zijn gezelschap mede, dat bij reeds
sedert lang zijn eigen herders van allerlei dieverijen verdacht had en dat
hij er geen oogenblik aan twijfelde, of zij waren in bestendige gemeen-
schap met hnnne vrienden aan gene zijde van de grenzen geweest; dat
Balph dien morgen het spoor van de trekossen en van de beide vlug-
telingen in de rigting van de grenzen ontdekt had; dat hij daarop de
dieven nagezet had maar niet terug gekomen was en dat eindelijk zijn
trouwe Klaas noch van Ralph noch van de ossen iets had kunnen
ontdekken.
De zon was reeds achter den bergmg veidwenen, doch d« lacht was
nc^ geelachtig geklemd en men kon het spoor van de randeten zigt-
baai waarnemen. Hier en daar, waar het spoor het duidelijkst waa,
hield men een oogenblik op.
«Dit spoor van een paard dagteekent van hedenmorgen vroeg" zeide
een der boeren; rie daanw heeft ei op gelegen."
DigilizedbyGoOglC
296
«Zoo is het," hervatte Fieter Ne^; 'het is bet spoor nu Balph;
hij is met het aanlveken van den dag weggereden."
fEn hier," zeide een ander, «is Ralpb van het paard gestegen , dat is
de roude pnnt van zijn veldschoen. En hier heeft zijn geweer t«gen de
klip gestaan; zie maar, dat is de indruk van den kolf in het zand;
daar heeft de riem van het geweei over het zand gesleept"
«Hier baas," zeide Klaas, "is een oude gebroken riem en een versch
gesneden riempje; baas Ralph had het onde zadel; zeker is er iet«
geroken."
Uit zalke onbedaideode kleinigheden maken deze nataarmenschen
hnnne gevolgtrekkingen, die zoo juist zijn, als hadden zij met eigen
oogen den afwezigen reiziger waarnomen.
Toen de troep tusschen de henvels aangekomen was , hield men een
oogenblik stil, om te beraadslagen, welken wfg men verder zon in-
slaan ; want het had hier al den schijn, als of de ossen zich in alle
rigtingen verspreid hadden. Hier hield het pasrdenspoor plotseling op.
De indrukken van drie verschillende voeten «aren in het zand merk-
baar; twee paar waren van naakte voeten, een paar van veldscfaoenen.
Uen begreep zonder moeite, dat zij die van de Boschjesmannen en van
den jongen boer waren. Eenige splinters van een geweer werden niet
ver van daar gevonden en het zand zag er nit, als of eenig zwaar voor-
werp daarover gesleept ware.
Bij het ontdekken van deze noodlottige teekws, klom de angst des
armen vaders tot eene pijnlijke hoogte, want het had al den schijn,
dat Balph de gaanwdieven hier ingehaald had. Be boeren tochten na
ïn verschillende rigtingen; zij vonden niets, zelfs niet het spoor van
het paard. «En toch gaat het paardenspoor niet terngP Zoo Inidde
de aanmerking van een der bopren.
«En op deze plek," zeide een ander, «zijn do ossen weer bijoen
gekomen, maar het spoor van het paard is et niet onder."
cBtas," kraste een onde Boschjesman, «zij hebben het paard voor-
uitgejaagd en de ossen er achterheen gedreven, — daardoor ie het
spoor van het paaid nitgedelgd."
«De kerel heeft gelijk," riepen al de boeren, verwonderd, dat zij
niet dadelijk op die gedachte gekomen waren.
Men volgde nu het spoor der ossen verder en kon aldra weder dat
VU] het paard onderscheiden. Dit bewoog de boeren nog sneller te
rijden. Zij bereikten weldra de hoogte van de keten henvels en hadden
DigilizedbyGoOglC
897
nn de wijde vlakten van het laad der Boschjesmannen voor zich. Tlikke
nevela dreven als een onmatige zee over de grijze vlakte en even ala
zoo vele eilanden staken enkele donkere plekken daar boven nit. Het
was nn volkomen donker geworden. Thans kon men ook het spoor van
de oBsen niet meer zien en men begreep, dat het maar het beste was,
hniawiarts te keeren, om het den volgenden morgen wedei op te zoe-
ken. Zwijgend keerde de schaar terog. Niemand waagde het, om de
afwezigheid van den jongen man aan toevallige, onbeduidende omstan-
digheden toe te schrijven, want ieder was overtuigd, dat er iets boiten-
gewoons gebeurd was en dat men zich op het ergste moest voorbereiden.
Plotseling ontwaarde men eene roode schemering aan den gezigteinder.
«Den Hemel zij dank I" riep Fieter N^eef uït. «Balph is terug en
geeft ons een teeken. Maar wacht eens," voegde hij er langzaam bij,
want een vreesselijk voorgevoel kwam bij hem op, «ik begrijp niet, waar
de jongen het hout voor znlk een vnar van daan zon halen."
Al sterker en sterker werd de gloed en men bragt nu de paarden in
galop. Daarna hoorde men een schot, kort daarna een tweede, daarna
drie of vier schoten te gelijk.
vQenadige GodT' zeide een der oudste boeren, «'nu begrijp ik alles.
Uw huis, Pieter Keef, uw huis staat in brand ea dat waren de gewfr-
ren, die in de rlam losgingen I"
Een plotselinge echrik maakte zich van den troep meester. Onwille-
keurig hielden allen hunne paarden aan en staarden naarden gloed, die
al vuriger en vuriger werd. Daar was geen twijfel aan, — het huis van
den boer stond in volle vlam. Plotseling verdween alles in een don-
keren rook, die ala een zuil opwaarts schoot en daarop volgde een slag,
dat er de grond van beefde.
irDti is het vaatje bnskmid van baas Keef," flniaterde Klaas een'
ander van het volk in het oor.
Deze nitbarsting soheen den troep nit de korte verdooving gewekt te
hebben, want allen jaagden nu zoo snel mogelijk naar het brandende
gebouw, de eigenaar voomit, die' bij dit nieuwe ongeluk het vermoe-
delijk verlies van zijn zoon bijna vergeten had. «Betje,^ schreeuwde
hij overluid, toen hij zijn verbrande woning naderde. — «BetjeP
maar er volgde geen antwoord." Hij sprong van het paard en ijlde
naar het huis. Er was niets van over dan een lookende, smeulende
puinhoop.
Alles was voorbij. Tusschen zwarte, gebarsten moren rees een rood-
Digilize'dbyGoOglC
achtige rook omboog, vaarait nn en dan nog eene Tlam Siklcerde,
welke de gioep mannen verlichtte, die, stom van ontzetting, niet wisten ,
wat zij doen of zej^n moesten. Op zekeren afstand stonden de honden
en lieten dat akelig gehuil hooren , dat door bijgeloovige menachen voor
een kwaad voorteeken gehouden wordt. Fiet«r Neef was op een steen
neergezonken. Hij verkeerde in een staat van wanhoop, waartegen iedere
redenering nutteloos is. Eindelijk echter werd hij zijne aandoening in
zoo verre meester, dat hij zeggen kon:
vZoekt toch naar mijne vronw!''
De stem bleef hem schier in de keel steken. Ër was hier geen
volk; niemand kon haar eenig kwaad gedaan hebben. Ook heeft de
brand haar niet in den slaap verrast; daartoe ia het nog te vroeg in
den avond. Met deze en dergelijke drogredenen trachtte hij zich zelven
eenigermate te troosten en eindelijk herstelde IiiJ zich zelfs zoover, dat
hij persoonlijk kon mede zoeken.
Maar alle nivorschingen bleven vergeefs. Hen vond een van hare
schoenen op de plaats voor het huis — een bewijs, dat zij baiten ge-
weest was; maar hoe zij dien schoen verloren had, tijdens den brand
of te voren, dat bleef natuurlijk een raadsel. Men zag sich eindelijk
gedwongen hd zoeken tot den volgenden morgen nit te stellen. Een
der boeren reed naar huis met de belofte, alle bnren bijeen te zullen
nK^>en, en met het aanbreken van den dag terng te komen; de anderen
bleven bij Fieter Neef, die, als verpletterd door de grootte van de
ramp, in een somber zwijgen verzonken was, en op de aan hem gedane
vragen geen antwoord meer gaf.
Van lieverlede was het vuur uitgegaan en eene laag asch bedekte de
amenlende overblijfselen; de stilte van den nacht maakte het tooneel
nog akeliger. Van tijd tot tijd kraakte een verkoolde balk — en dit
was het eenige geluid dat men hoorde. Fieter Neef zat xnbewee^lijk,
met bet hoofd in beide handen; naast hem lagen de vrienden onder
hunne dekens in een diepen slaap, elk met zijn geweer in den arm,
waarvan het slot zorgvuldig met een doek omwonden was , om het tegen
de vochtige nachtlacht te beveiligen. Reeds met het aanbreken van
den dag werden allen door het getrappel van paarden uit hunnen
slaap gewekt. Ook Fieter Neef ontwaakte uit eene korte sluimering,
welke zich voor een oogenblik van den armen man had meester gemaakt
Doodsbleek en met roodgeweende oogen verwelkomde hij de aangekomen
vrienden en dankte hun voor hunne bereidwilligheid.
DigilizedbyGoOglC
Z99
«Wij zijn lotgenooten, NeUe," zeide hij tot een retuachtigen boer,
die een breed rouwfloers om den sombrero droeg, — hij was namelijk
de vader van Frans Nelle, die de week te voren door de Boschjesman-
nen vermoord was, — "wij zijn lotgenooten door dezelfde kanailles; want
dat" — op de puinhoopen van zijn haia wijzende — "hebben de Bosch-
jesmannen gedaan; daar is geen twijfel aan. £n wat van mijne vrouw ,
van mijn zoon geworden is — van mijn zoon !" — bij dit woord scheen
de man de spraak te verliezen en stond te beven als een riet. —
«M^ne vronw, mijn zoonT' gilde hij weder en gaf zich aan zulk eene
grenzeolooze smart ovet, dat men te rade werd, hem naar eene nabu-
rige nederzetting te brengen, tot dut men ieta meer van het lot der
zijnen sou w^en. Haar toen men daartoe wilde overgaan, weigerde Neef
ten stelligste zich van deze plaats te verwijderen; hij wilde den ge-
heelen omvang van zijn ongeluk zoo spoedig mogelijk kennen en men
ging dus voort met alles zooveel mogelijk te onderzoeken.
Inmiddels hadden eenige inboorlingen medegedeeld, dat zij het spoor
van een paard gevonden badden, dat van de Blaauwe Bergen scheen
gekomen en daar heen weder terug gekeerd te zijn. Naar de breede
hoeven te oordeeten, kon het naar hunne meening geen ander dan het
paard van baas Salph geweest zijn, want de sporen van de hoeven
lagen wijd uiteen en eene streep in het zand scheen te bewijzen, dat
het paard de beenen niet boog opgeligt had. Eene verdachte omstan-
digheid was, dat het spoor naar de kraal liep en van daar weer terug
ging. Onderscheidene inboorlingen goten water opdeheete pninhoopen,
terwijl anderen zich op weg begaven, om nog meer hulp te halen.
Een oude boer, met lang, grijs haar, nam onderwijl de twee Boschjes-
mansvroawen in het verhoor, die op de plaats gebleven waren, want
van al het overige volk was geen enkele terag gekeerd: maar op al
zijne vragen volgden een dom: «Ik weet van niets baas", hoewel oit
de wijze waarop zij met de oogen knipten , een ander antwoord te
vervachteo was. Om haar geheugen wat op te scherpen , gaf men aan
beiden een paar glazen brandewijn; dit hielp in zoover, dat er na een
ongeregeld verhaal van een brand uitkwam, hetgeen klaarblijkelijk uit louter
leugens bestond. Men gaf haar daarom nog meer brandewijn en nu
werd het oude spreekwoord m vino verUcu tot zekere hoogte bewaarheid.
Zoodra betden goed dronken waren, kwam de haat tegen de blanken
boven en verspreidde een treurig licht over de katastrophe. De spiritus
bewerkte een mirakel, want beider gevoelloosheid en stompheid veranderde
DigilizedbyGoOglC
in een ware woede. Zij dreigden Neef met de vuisten , terwijl zij nit-
gilden: ^baaa, baaa, gij — de bontokken in brand steken I — Baas
no zien hoe dat smaakt I Baas is knap met het geweer — maar baas
zien kan, dat de kirie en de klip (steen) ook goed raakt — Baas,"
ging het eene wijf na eeu korte paase met een huilende stem voort,
«lieve baas — het boose volk heeft alles gedaan ; — o , mijne arme
noviel" (vronw).
Deze woorden bewezen genoegzaam wat er gcbenrd was. "O Lijs,"
zeiden sommigen, «zeg ons nn eens vat er dan met de novie is voor-
gevallen."
Maar Lijs was niet dronken genoeg, om zich verder te verpraten.
Het oude wijf keek met hare listige oogen in het rond en herhaalde
weder hare onde verklaring: «ik weet niets meer, baas!*' £n meer was
er niet uit haar te krijgen , wat moeite men ook deed.
IntoBSchen waren de puinhoopen wat afgekoeld en men trok de over-
blijfselen met haken uit elkander. Onderscheidene voorwerpen, die
vroeger in het huievertrek geweest waren, werden eronder uitgehaald;
zij waren niet geheel verbrand, omdat een middelmnur ze in zijn val
bedekt eu zoo eenigermate voor de vlam beschot had. Eindelijk haalde
men een voorwerp onder eenige stukken hout en steen uit, dat bijzon-
der de aandacht van de omstanders scheen te trekken. Men begon el-
kander in het oor te fluisteren. Na een kort gesprek verliet een onde
boer de overigen en ging langzaam naar Fieter Neef, die, met het
hoofd in de hand, weer in een somber nadenken verzonken zat.
fPieter Neef," zeide de grijsaard, met diep bewogen stem, en legde
den zwaar beproefden man de hand op den schouder, vPieter Neef,
moeten wij niet alles met ootmoed dragen, wat de Heer ons opIc^P"
De man, die dos aangesproken werd, boog zonder spreken het hoofd,
als teeken van toestemming.
«De Heer," zoo ging de onde man voort, «ia ook in het vuur en
in den stormwind; de Heer roept ons op te zijner tijd; wij allen gaan
den w^ van alle vleesch; de een wat vroeger, de ander wat later —
naar Zijn welbehagen. Mogen wij daarover morren?''
Ditmaal schudde de arme man zwijgend het hoofd.
«Fieter Neef', ging de ander, na eene korte pauze voort, «uwe
vronw is dood."
Alk heb het wel gedacht," antwoordde de ongelukkige, metna&nwe-
lijks hoorbare stem. Toen stond hij met zekeren haast op en begaf
DigilizedbyGoOglC
301
ziek met Hunkelende schreden naar den kring der toeschouwera , die
zich zwijgencl voor hem opende. Daar lag het OTerschot van een men-
schelijl ligchaam, zvart van den rook — Toen barstte de man in
een loid geween nit.
Men vond den schedel van het lijk verbrijzeld.' Of dit door den
val van oen balk of door menschenhanden geschied wos, zoa wel nooit
ontdekt worden.
Na verloop van een nai had Keef zijn kalmte terug gekregen en
b^af zich onder de boeren, van welke eenigen pas gekomen waren,
die hij met weinige woorden groette. Inmiddels werd door sommigen
eene eenvoudige kist getimmerd, want iedere boer aan de Kaap ver-
staat van het timmeren zooveel, dat hij eene doodkist maken kan.
Anderen bezigtigden de geweren, terwijl weder anderen kogels goten.
Het waa blijkbaar dat iedereen bezig was , om zich gereed te maken
tot een togt t^n de Boschjesmannen, ten einde eene bloedige wraak
te nemen. Het wea vergeefs, dat een ond man van christelijke liefde
en vergelding sprak ; hij preekte voor doove ooren.
"Vervloekt zal dat gebroed zijn ! — Maakt n gereed I" — hoorde
men overal. En toen de oude man zag, dat zijne vermaningen vrnch-
teloos bleven, haastte hij zich zelf zijn geweer te laden.
Een krijgstogt tegen de Boachjesmannen waa van tijd tot tijd noodig.
Wel is waar, hadden zij zich eerst eenige jaren achtereen stil gehouden,
maar sedert eenigen tijd was de diefachtige aard van dit volk weer
ontwaakt en roof en moord waren aan de orde van den dag. De boeren
hadden verznimd om bij het eerste geval van dien aard een heilzaam
exempel te stellen en zij waren daardoor hoe langer zoo vermetelfr ge-
worden. In slaap gewiegd door een korten tijd van mst, hadden de
kolonisten echter sedert eenige weinige maanden herhaalde aanvallen
van de Koranas te verduren, die roovend en moordend hnnne kndden
wegdreven en scheen een verdelgingsoorlog nu des te onvermijdelijker,
omdat in de afgeloopene week verschillende moorden door de Boschjes-
mannen gepleegd waren en iedere grensboer vreezen moest, dat den
volgenden nacht de beart aan hem zon komen. Daarom waren nn
allen tot een togt tegen deze horden bijeengekomen.
De zon stond reeds hoog aan den hemel, toen een troep van veertig
goed bereden raannen het spoor der gestolen ossen volgende, naar de
Blaauwe Heuvels draafde, deels in de hoop iets van het lot des jongen
mans te vernemen, deels om met het voortvlugtige volk af te rekenen,
20
DigilizedbyGoOglC
302
dat ffaarschijnlijlc de hoeve in brand gestoken en de vrouw ver-
moord hed.
Ieder ruiter had zijn geweer op den mg hangen; aan den gordel
hing een kmidhoom. Grijze ea roode mantels waren aan den zadel
bevestigd, een teeken, dat men er op rekende den nacht in de open
lucht door te brengen; want hoe heet de dagen in deze streken ook
zijn, de nachten zijn er bitter kond. Daar naaat hing een kleine kalabas
met water en een even kleine lederen zak met wat gedroogd vleesch en
hard gebakken brood, ten einde, zoo noodig, eenige dagen in dedorre,
ongastvrije woestijn te knnnen blijven.
Zwijgend reed de troep tot op de plaats waar de vermiate de vlug-
telingen scheen te hebben ingehaald. Hoe scherp men nn ook zocht,
men kon niets meer ontdekken dan den vorigen avond: de paarden
voor uit, de ossen er achter en eindelijk het spoor van naakte voeten.
Verderop echter kwamen van verschillende kanten de sporen van groote
en kleine vneten te voorschijn die atle dezelfde rigting insloegen. Het
was duidelijk, dat het volk van den hoer de beide voortvlngtige vee>
hoeders gevolgd was.
Reeds naderde de zon het Westen en begonnen de heuvels donkere
slagschaduwen over de vlakte te 'werpen; doch daar in deze streek
hoegenaamd geen bout of eenige plantengroei was, had men alle hoop,
dat men het spoor zelfs in de duisternis van den nacht zou knnnen
herkennen en men nam zich dus voor, om zoo noodig den geheelen
nacht door te rijden. Toen het donker begon te worden, steeg men
af, om de paarden eene korte rust te gunnen.
wYuur kan men ver zïen, jongens," zeide de onde Tromp tot een
paar jonge boeren, die hon best deden, om eenige half vaderde wor-
telen in brand te steken; # 's nachts ziet men het vuur al ïeei ver;
maak het uit en eet uw vleesch raauw." Men had den onden man wegens
zijne hoogc jaren en veelzijdige ondervinding met het kommando over
den troep belast en geen soldaat gehoorzaamde ooit blinder de beveloi
van zijn officier, dan deze boeren hunnen aanvoerder. Het vunr werd
oogenblikkelijk gebluscht
«Wind doeken om het slot," ging de oude man voort; «de daaaw
begint te vallen."
Se sobere maaltijd was spoedig geëindigd ; toen volgde een teug nit
de kalebassen en eindelijk kwam de pijp te voorschijn. Een onder hen had
echter aan niets deel genomen — het was de diep gebogen Pieter Neef.
DigilizedbyGoOglC
303
«En Dn weder te paard! StI Qeen geklapper met de geweren!"
Zonder gedmisch zetten de miters den marsch voort Het waa nacht
geworden.
«Klaaa," zeide de onde boer, «rijd ?oomit en volg het spoor; gij
hebt het beste gezigt Ën jijlui daar achter," zoo ging hij voort, tot
eenige jonge mannen sprekende, wier onderhoud al te levendig werd,
«hoad uwen mond, of de Boachjesmannen zullen n pijlen in de haid
zenden, dat gij er nitziet als Btekelvaikens." Deze tercgtwijzing waa
van goed gevolg, want niemand sprak een woord meer. Slechts van
tijd tot tijd werd de stilte afgebroken door de half gesmoorde vraag:
"Klaaa, nog het spoorp" — «Ja, baaa." - Middernacht was lang
voorbij en reeds verkondigde een koele wind het naderen van den
morgen. Op eens stond Klaaa atil. — Onmiddellijk volgde de geheele
troep dit voorbeeld.
vBaas," fluisterde de Hottentot, "baas, daar is de kraal. Daar lig-
gen de roodbonte oasen van baas Neef."
«Str seide de onde man, "zit af, zoo stil mogelijk T
Het kommando zat af en haalde de stijgbengels in de hoogte.
De geheele bevolking der krnal lag in diepen slaap. Men liet de
paarden een eind achteruit brengen.
*Pieter Neef, Pieter Neefl" sprak de oude Tromp, terwijl hij eerat-
genoemden terughield ; «niet zoo driftig , gij zult nog allea be-
derven."
De morgenschemering maakte bet weldra mogelijk, de eigenaardige
ligging van de kraal nader op te nemen. Nabij de ateile belling van
een heuvel, die uit reusachtige steenklompen scheen te bestaan, ston-
den eenige lage biezen hutten in een halven cirkel, te midden van
welke men den rooden schijn van een paar half uitgebrande vuren zag.
Iets meer zijdwaarts stond een oude, verdorde boom, waaraan eenige
stukken vleesch te droogen hingen.
«Die schurken," 'mompelde de onde man,'' eenen oa hebben zij al
gcsligt."
Regta van de kraal was eene diepe, maar nitgedroogde rivierbedding.
Daartegenover posteerde deaanvoerder zijne manschappen. «Vijf te gelijk op
eene opening , fluisterde hij ; «legt aan P en veertig lange geweren waren
op de hutten gerigt. "htgt laag aan — de kanailles slapen nog!" Op
dit oogenblik begon een hond te hlaffen. vVnur!" luidde het kom-
mando. Ëen kreet van ontzetting werd in de hotten gehoord; men
20»
DigilizedbyGoOglC
804
zag eenige donkere Sgaren er oit komen ca in de drooge bedding
vetdvijnen. Andermaal volgde een salvo en de kraiddamp, die als een
slaijer dit gniwelijk tooneel bedekte, dreef Iraagin de vochtige morgen-
lacht af. "Er op af jagers r kommandeerde na de luDVoerder en weldra
weergalmde de kraal van gekrijsch, gegil en vloeken, tnsschen beiden
afgewisseld door een akelig gesteun en gerogchel van stervenden. Weldra
stond de geheele kraal ia lichte laaije vlam en wat zich nog redden
wilde, vond onder de kolfslagen der boeren zijn dood of werd in de
vlammen terug gedreven. Eindelijk was de elagting voltooid en trok-
ken de boeren een eind achterwaarts, om te zien hoe het vernielend
element voltooide wat zij begonnen hadden.
De gloed die dit tooneel verlicht had , verdween , maar toen de zon
o[^ng, bleek dat het gepleegde kwaad schrikkelijk vergolden was. Er
was geen levende ziel overgebleven; zelfs de hond die alarm gemaakt
had , was dood. Overal lagen naakte of in huiden gewikkelde mensohen
van iederen ouderdom, terwijl de verkoolde overblijfselen van anderen
te midden van de esch der verbrande bontocken zigtbaar waren. Het
waren deznlken, die bij hnnne vlugt in de vlammen terug gejaagd
waren of welke een kogel in den slaap getroffen had.
«Qensdige God!" schreeuwde plotseling een van de boeren en viel
neder; een pijl had hem de zijde doorboord. Bijna gelijktijdig kre^
een tweede een pijl in den schouder en een derde dwars door de beide
wangen.
••Opgepast r zeide de oude man, "een gedeelte van de schelmen is
het ontkomen en ze zullen ons als honden doodschieten." — Hij had
naauwelijks uitgesproken, toen men een sissend geluid hoorde. Het
buitengewone handigheid sloeg de aanvoerder een pijl we^, die op het
punt was hem in den hals te dringen.
"Het dunne riet en het kromme been," zeide een ander, «zijn
kleinigheden; maar het ver^ft, het vergift! Geeft vuur, maar mikt
goed." En zoo gebeurde het. Zoo dikwijls een kop 'zigtbaar werd , gaven
de boeren vuur. «En uu er op los," luidde het kommando weder,
waarop de geheele troep zich in een draf naar de rivierbedding in bewe-
ging stelde. De eerste die den oeverrand bereikte, kreeg een pijl in het
oog; de man deed een sprong, viel ruggelings achterover en rolde in
de diepte. Met grenzenlooze verbittering en eene ware doodsverachting
schoten de Boachjesmannen hunne pijlen. Een geweerschot verbrijtelde
de knie van een hunner; hij liet zich op de andere neder en schoot
DigilizedbyGoOglC
S05
Koader eenig teeken van pijn den eenen pijl voor deo anderen na af,
tot dat een tweede schot hem dood deed nedeivatlen. Meer anderen
werden weldra doodelijk gewond. Se laatste nam de vlugt naar de rots
en verdween. Oumiddelijk omringde het kommando deze verhevenheid
en begon haar te beklimmen.
Op eens verscheen de Boschjesman op den top en zwaaide onder
het slaken van een uitdagenden kreet zijnen boog; met de snelheid des
bliksems legde hij aan, de pijl siste en drong in de dij van een der
boeren.
Het WB9 Snel, de vervolgde booswicht. «Terug, terug," bniderde
Fieter Neef; «niemand mag op hem schieten; ik moet hem heUien en
wel levend r Zoo sprekend, steeg hij naar boven. Al hooger en hoo-
ger klom de boer; de eene pijl voor de andere na bleef hem in het
vleesch steken. Nu wierp de Boschjesman met een zwaren steen
naar hem, die den hoed van den boer raakte en. van ziju hoofd sloeg.
Eindelijk had de vervolger deo top van de rots bereikt, greep den
wilde zonder een woord te spreken bij de keel en bij een zijner beenen
en — slingerde hem in de diepte
Dit was de laatste van de kraal; van vijftig menachen ademde nog
alechls een enkele, met verbrijzelde ledematen aan den voet van de
rots, een prooi voor de gieren en hjenas.
Maar ook onder de boeren kostte deze togt menig slagtoffer. Velen
beleefden den avond niet; een paar anderen, die slechts ligt gekwetst
waren, kwijnden en stierven ten gevolge van het vergift, waarin de
punten der pijlen gedoopt waren.
Ook de ossen bragt men niet weder tliuis, want de Boschjesmannen
hadden faun de pezen van de achterpooten doorgesneden.
Balph werd niet gevonden , welke moeite men ook deed. Toen zijn
vader den Boschjesman Snel nazette, was zijn voornemen dien levend
te vangen, want hij hield dien kerel voor den moordenaar zijns zoons.
Hij had zich echter door zijn drift laten verleiden hem van de rots
te werpen , eene daad die hem later bitter beroowde.
Het paard van den vermiste kwam later te huis. £enige jaren na deze
gebeurtenis vond men een meuschelijk rif in de nabijheid van de ver-
woeste kraal, in het hol van een miereneter. Of uen het lijk daar
verborgen had, of dat dit het stofietijk overschot van een anderen on-
g«Inkk)ge was, kon niet beslist worden.
Pieter Neef overleefde den ondergang van zijn huisgezin en hetver-
DigilizedbyGoOglC
lies van al zijne bezittingen niet lang; eenige maanden lat«r droeg men
hem ten grave- Eenige zwart vetbrande stukken van mnren waren nog
lang eene treurige herinnering aan de gebeurtenis, die wij hierboven
beschreven.
Maar het wordt tijd, dat wij ons weder met onzen vriend van Dijk
bezig honden.
DigilizedbyGoOglC
Saai en de wilde honden.
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
VAN DIJK VERTREKT NAAR DE RAADSELACHTIGE
NEDERZETTING.
aTMA-BOHDBII. — BOE ME» DEÏÏ DIEBIS TABST SB «MT. — AIKHMD TU»-
BCHU' TBÜlTJE IN NABIA. — : PE BSIB IB IX HET BFOI\ VBIJ TOOKflFOEDia. — '*
OODS VBIEKPEM OKTMOETMt ELÜiJCDEB. — TIM DIJK tH SB OUDE TBOSF
tebbesiqkh zich tot eive beib vta bet tëbblijf tik dek heeb vib-
BCHEB. — PE KBB3IR HOT 01 KAHEEUIBPELS,
Het is tijd, dat wij eens weder naar onzen ouden vriend en zijne
makkers omzien, die nu eindelijk gereed waren, naar de geheimzinnige
Dederzetting op reis te gaan. Er ia in dien tusschentijd bij onze vrien-
den veel veranderd. Men zal zich herinneren hoe ijverig de boer streefde
om het groote doel van zijn tegenwoordig leven , de olifantenjagt, te be-
vorderen. Het was hem dan ook gelukt eenige van deze groote dieren
«in den zak (« ateken," zoo als hij zich uitdniktft en sedert het vangen
en temmen der qaagga's was de jagt met het beste gevolg bekroond
-dbyGoogle
308
geworden. Er verliep geen veek, dat bet ttautal slagtandeD niet met
een paar of meer vermeerderd werd. Hadden de jagers in d«i armen
SdoU zelfs maar een enkelen goeden bond bezeten , dan zon Saul in bet
gebeel geen redeu tot klagen gebsd hebben, maar het arme dier was
en bleef lam en ongescliikt voor de jagt. De jagt zou een nog beter
gevolg gehad hebben, indien zij eenige goede honden bezeten hadden.
Wel is waar, kunnen honden geen olifant meester woiden, hem zelfs
niet het minste kwaad doen, maar zij kunnen hem volgen, hij nx^
gaan waar hij wil en hem door hun geblaf tot staan brengen.
Ëene tweede gewtgtige dienst, die de honden bewijzen , bestaat daarin,
dat zij de aandacht van den olifant van de jagers altrekken. Als dit
reasachtig dier woedend wordt, is hij gevaarlijk, zoo als wij reeds ge-
legenheid hadden te zien. Als dan valt hij de blaffende honden aan,
die hij verkeerdelijk voor zijne vervolgers houdt. Uierdoor is de jager
in staat een schot te doen en een gevaarlijken strijd met den reus te
vermijden.
Bij sommige van de laatst onderuomea jagtpartijen waren onze jagers
ter naauweniood den dood ontkomen. Hunne qusggas waren noch zoo
gewillig noch zoo vlug in haie bewegingen, als paarden zouden geweest
zijn en dit maakte het gevaar nog grooter. £i was alle reden om te
vreezen, dat een der jagers vroeger of later dit gevaarlijk bedrijf met
zijn leven boeten zou. Zoo dacht er ten minste van - Dijk over en bij
zon gaarne een olifantstand voor een hond gegeven hebben, al ware het
al geen beste geweest. In bet algemeen is de hoedanigheid van de
honden bij deze jagt de hoofdzaak niet Iedere hond , die in staat is
bet spoot van een olifant te volgen en dien door zijn geblaf lastig te
vallen, kan met nut gebruikt worden.
Van Dijk was reeds op het denkbeeld gekomen om eenige hjenas
te temmen en voor de jagt af te rigten. Dit denkbeeld was niet zoo
dwaas als men welligt zon meenen. De bj'ena wordt niet zeiden tot
soortgelijke doeleinden gebruikt en bewijst soms betere diensten dan
vele soorten van honden.
Op zekeren dag zat vju Dijk op een kleine platvorm , die zeer hoog,
bijna in den top van den Nwanaboom aangebragt was en van waar hij
een uitgebreid nitzigt op den omtrek had. Zijne blikken zwierven over
de vlakte, die zich van den zoom van het bosch zoover uitstrekte, als
het oog reikte.
*Waar of hij nu weer blijft," sprak de boer tot den zendeling, die
DigilizedbyGoOglC
309
leta lager gezeten, in dezelfde ligting uitkeek. "Daar, zie eens )d die
rigtÏDg, daar schijnt een meascb aan te komen."
SbuI de leeawendooder was Dameli)k sedert den vorigen dag afwezig.
De boer had goed gezien , het was Saul , wïen men nn te gemoet ging
en die, zoodra hij zich behoorlijk geateikt bad, volgenderwijze zijn
avontoor verhaalde.
ffik had den geheeleo dag gejaagd en was niet ongelukkig geweest.
Jnist wilde ik mij nederleggen om wat te slapen, toen vreemde gelui-
den mijne aandacht trokken ; het was even alsof een tioep wilde dieren
mij naderde. In een oogenblik was ik op de been en zag mij onmid-
dellijk tot mijn schrik door een troep wilde bonden omringd, die knor-
rend en builend mij stonden waat te nemen. Een gnoe, die ik ge-
schoten had en die niet ver van mij af lag, scheen mij dien troep op
den hals gehaald te hebben. Ik vreesde echter, dat dit hailende
gezelschap lust had mijn persoon zelven te verscbenren ; een zoo akelige
gedachte, dat er mij het haar van te berge rees. Mijn tegenwoordig-
heid van geest verliet mij evenwel niet en ik besloot te beproeven, of
de menschelijke stem en een moedige bonding niet in staat waren deze
dieren te verjagen of ten minste schrik in te boezemen. Ik nam das
mijn grooten nachtdeken, zwaaide die met beide handen en hief een ge-
schreeav aan als een bezetene. Een en ander had een voortreffelijk
gevolg. De honden verwijderden zich knorrend en blaffend en weldra
bad de gebeele troep zich verwijderd
vMaar kijk eéka, daar, in die rigting, van waar ik zoo even geko-
men ben. Zij schijnen dezen nacht van gedachte veranderd te zijn en
nog altijd trek in mij te hebben," zoo ging de jager voort; *zie
maar eens naar giudscbe hoogte, daar komt de een voor de ander na
te voorschijn. Welligt hebben zij niet alleen trek in mijn vleescb,
maar ook in bet nwe, waardige vader Marcus," zoo voegde bij er
schertsend erw ij ze bij.
"Gij bedriegt u , goede vriend ," antwoordde de zendeling. vDeze hon-
den zijn een stuk wild op het spooi. Ziet gij daar ginds niet ongeveer vijf-
tig stnks zeldzame dieren. Daar aan het uiterste einde van het meir F"
«'De jagers, nu opmerkzaam geworden, keken in de bedoelde rigting
en ontwaarden inderdaad een troep antilopen van een bijzonder soort.
De ruggen en zijden van deze dierea zijn geel, de buik wit; op de
buitenzijde der beenen ziet men een zwarte plek en op den kop üwarte
strepen, zoo regelmatig alsof zij met het penseel van den schilder
DigilizedbyGoOglC
geteekend zijn. Zij hebben op deu langen kop hoorns van seer on-
regelmatigen vorm, die als een enterhaak gekromd zijn. Deze die-
ren zijn alles behalve fraai van gedaante; zij hebben schnins afval-
lende achterdeelen even als de giraffe, hoewel in veel minderen graad,
zeer hooge schoften en lange koppen. Overigens zijn zij grof van
beenderen en van de hoef der voorpoten tot aan de schoft vijf voet
hoog; hnnne lengte bedrag volle acht voet
Het waren antilopen van dat soort, die ia de Kaapkolonie harte-
beesten genoemd worden.
Reeds in het volgende oogenblik zag men hen heen en weder rennen
als of zij plotseling door de nadering van een vijand verschrikt waren.
Ën die vijand waa zeer nabij; na verloop van enkele seconden ging de
geheele kndde op de vlugt en van Dijk zag nu, dat zij door een groo-
ten troep wilde honden gejaagd werden.
Dit, door vele natunrkundigen de jagende hyena genoemde dier, ver-
dient eer den naam van hjeuahond en Icomt, wat zijne levenswijs betreft,
het meest met den wilden hond overeen. Hij gelijkt op den hond wat
zijne grootte, zijn ligchaamsbouw , vel, kleur — ligtbmin met groote
zwarte en grijze vlakken — en de grootte zijner ooren betreft. Laatst-
genoemden hangen echter niet , zooaU bij alU soorten van wilde bonden
het geval is, maar staan overeind. Het is bijna laster, als men dit
fraaije dier een hyena noemt De wilde hond heeft noch de leelijke
gedaante, noch het borstelige haar, noch de onaangename klem, noch de
vuile eigenschappen der hjena. Hij vormt hoogstens een overgang
van den hond tot de hyena. Hij ia ligt, maar zeer regelmatig van
ligohaamsbonw, gespierd en sterk, heeftsterke kinnebakken en tandim,
is ondernemend, wild, stoutmoedig en zoo vlug, dat weinige dieren
hem door de vlngt ontkomen knnnen. In Znid-Afrika is hij niet zel-
den eene ware landplaag en meer gevreesd, dan vele andere roofdieren
in dat werelddeel. Hij Jaagt gewoonlijk des nachts, in sterke, goed
georganiseerde troepen vereenigd.
De jagers hadden gelegenheid getuigen van zijne sluwheid te zijn.
De honden hadden de Icndde antilopen onverwachte ontmoet Reeds
bij den eersten aanval, dien zij op deze dieren deden, was een der
antilopen van de overigen gescheiden en rende nu in eene tegenover-
gestelde rigting weg. Dit was het jnist, wat de slimme honden
wilden, want in plaats van de geheele kodde antilopen te volgen,
keerden zij zich om en zetten deze eene antilope na. Nu is dit
DigilizedbyGoOglC
311
sooit van antilopen, hoewel niet sierlijlc van ligchaamsbouw , toch eeo
der snelste van de geheele groote familie en de hond kan dit wild
dus slechts met groote moeite inhaleD. Ougelnkkig voor de antilope
heeft dit dier in zijne wijze van ylngten een zwak , waarvan de wilde
hond met groote sluwheid gebraik maakt.
ËeTstgenoemde namelijk, loopt, als zij gejaagd wordt, niet lang in eene
en dezelfde rigting voort. Nu en den wijkt zij dan eens r^s, dan eens
links af, waartoe zij welligt door den aard van het terrein genoodzaakt
wordt In deze gewoonte ligt haar zwak. l)e wilde hond weet dit zeer goed
en maakt daarvan gebruik door middel van eene manoeuvre, dievanzjjne
zijde inderdaad een hoogen graad van scherpzinnigheid schijnt te verraden.
Zoodra de antilope van de kudde gescheiden waa, werd zij door den
geheelen troep honden nagezet. Weldra merkten de jagers, dat een der
honden veel sneller dan de overigen liep en die dus vooruit kwam.
Welligt was het een zeer vlug dier, doch dit was niet de ware oorzaak
vin dit verschijnsel Deze hond scheen veel meer daarom sneller dan de
anderen te loopen^ om het de antilope zeer benaauwd temaken, terwijl
de overigen hnnnen adem en hnnne krachten spaarden. Weldra bleek,
dat dit met de daad het geval was; want toen de hond de antilope met
eene buitengewone krachtsinspanning bijna bereikt had, dwong hij haar
eenigzins van hare oorspronkelijke rigtiog af te wijken. Zoodra de
overige honden dit zagen, veranderden zij mede van rigting, doch in
eene r^te lijn, t«n einde hun buit als 't ware den weg af te snijden. Op
deze wijze vermeden zij den omweg, dien zoowel de antilope als hun
kameraad gemaakt hadden. De antilope rende nu in eene nieuwe rigting
en even als te voren zag men weder een van de honden de overigen
vooruit snellen en den buit met alle inspanning volgen. Die, welke deze
manoeuvre het eerst bad uitgevoerd, bleef, van het oogenblik af, dat
de antilope van haar oorspronkelijke rigting afweek, achter, vereenigde
zich weder met den troep en liep naar verhouding langzamer met de
overigen. Zijne dienst was afgeloopen.
Nog eens week de antilope van hare rigting af, andermaal sloegen
de honden eene schninsche rigting in, en snelde eene nieuwe hond de
overigen vooruit. Zij herhaalden dezelfde manoeuvre zoo dikwijls als de
antilope de onvoorzigtigheid beging de regte lijn te verlaten, tot dat het
g^aagde dier eindelijk volkomen nitgepnt was. Alsof zij wisten, dat
het nu geheel in hunne magt en verdere krijgsliat overbodig was,
vlogen zij allen gelijktijdig voorwaarts en omringden het wild.
DigilizedbyGoOglC
De antilope deed nu eeoe laatste wanhopige pogii^ om bet te ont-
komen; doch toen zij begreep, dat vlngheid niets meer baten kon,
draaide zij zich plotaeling om en stelde zich te wéér, terwijl haar het
schuim uit den bek liep en hare loode oagen ala vurige kolen vonkelden.
"Znlke honden moesten wij hebben 1" zeide van Dijk.
«Maar," ging hij voort, alsof plotseling een nieuw denkbeeld bij bem
oprees; "Waarom zouden wij ze niet kannen hebben P Saul, wij raoestvn
er eenigen- vangen, zoo als die daar en dan voor de jagt afrigteUt
b. V. voor de jagt op olifanten."
Saai wist dat dit geschieden kon, want jagende boeien hadden dit
reeda met goed gevolg beproefd. Wel ie waar, de honden zonden nog
zeer jong moeten gevangen worden; maai hoe ze te krijgen? Het ia
alles behalve gemakkelijk de jongen van den wilden hond meester te
worden. Zoolang %e niet in staat zijn hard teloopen, laten de moeders
niet toe, dat ze zich ver van het hol begeven en deze holen zijn voor
den mensch ontoegankelijk. Hoe zou men zich dus van een genoeg-
zaam aantal van deze jonge honden meester maken P
Deze overwegingen werden plotseling door eene zeer eigenaardige
houding der wilde honden afgebroken, hetgeen een nieuw bewijs van
ban overleg was. Toen namelijk de antilope zich te veer stelde en
de honden haar naderden, dacht men natnurlijk, dat de laatsten hunnen
buit onmiddeUijk verscheuren zouden. Hoe groot was das de verba-
zing der jagers, toen de geheele ' troep zich aan de eene zijde van het
dier plaatste en daar stil bleef staan, alsof zij het weder wilden
laten loopen. Eenige honden gingen zelfs liggen, om uit te rusten,
terwijl de anderen mei den tong uit den bek stonden, zonder te laten
blijken, dat zij de antilope verder eenig leed wilden doen. De jagera
konden alles duidelijk waarnemen. Eene andere omstandigheid, welke
men niet kon verklaren, was, dat de honden, na eerst hun buit om-
singeld te bebben, zich in hunne tegenwoordige positie teru^ getrok-
ken hadden. Waren zij welligt bang voor de hoornen der antilope of
wilden zij alleen wat rasten , om krachten tot een nienwen aanval te
verzamelen P
Zoodra de antilope een weinig tot adem gekomen was, zette zij het
weder op een loopen. Ditmaal slo^ zij eene zijdelingache rigting in,
klaarblijkelijk met het doel om een heuvel te bereiken, waar zij welligt
in het voordeel zou zijn. Maar naanwelijks had zij eenige sprongen
gedaan of de honden snelden haar weder na en bragten haar weldra
DigilizedbyGoOglC
313
tot staan. Na week de troep andermaal tot op zekeren ar^tand terug
en de antilope stond alleen op de vlakte.
Andermaal deed de antilope eene poging om te ontvlngten , andermaal
bragten de honden hnar weder tot ataan. Ditmaal waa zij eene nienwe
rigtiag ingeslagen en trachtte zeker pont van eene rotaachtige hoogte
te bereiken. Daar de jagt nu niet ver van den Nwanaboom voorbij
kwam, konden onze vrienden allea zien wat er voorviel. De antilope
scheen na hardei te loopen , althans het was alsof de honden haar niet
nader kwamen. Weldra zagen de jagers het gejaagde dier nog slechts
als een gele stip op de vlakte; de honden waren niet meer zigtbaar.
Plotseling was de gele stip verdwenen, alsof -er een licht was oit-
g^aan. Nu hadden de honden het dier zonder twijfel ter aarde
geworpen.
San] kwam op een zonderlingen inval. Hij haalde van Dijk over
ten spoedigste de qnaggas te laten zadelen, waarop zij met hun drieën
naai het punt reden, waar men de antilope voor het laatst gezien had.
Zij naderden zeer voorzigtig, door een mimoaaboschje gedekt, tot op
twee honderd schreden, voor zij ontdekt werden. Ëen eigenaardig
schouwspel beloonde hen voor hunne moeite. Qeen twaalf schreden
van eene rots vol spleten en holen lag de antilope en was reeds half
verslonden, maar niet door de bonden, die baar gejaagd hadden, maar
door hunne jongen, die minstens zestig in getal, rondom het aas
stonden, aan het vleesch knaagden en tegen elkander knorden. Som-
migen der oude honden, die aan de jagt deel genomen hadden, zag
men, n<^ hijgend van de geweldige inspanning, op den bnik liggen,
terwijl de meesten verdwenen waren en zonder twijfel in de tallooze
kleine holen en kloven uitrostten.
Zoo werd het vermoeden van 8aul bevestigd, dat de wilde honden
de antilope met voordacht naar de plaata gedreven hadden, waar de
nesten hanner jongen waren, ten einde deze met den behaalden buitte
spijzen, en dat zij zich wel gewacht hadden het op de vlakte te dooden,
omdat zij zulk een zwaar dier niet konden voortslepen. Welk een
hooge mate van instinct bij een redeloos diei!
En d^ dit geen op zich zelf staand geval was, bewezen 'de hoopen
beenderen en horens van groote antilopen van verschillende soort, die
daar rondom verspreid lagen.
Van Dijk loerde op de jonge honden en dacht er eenigen te verrassen.
Klaai hij liep vergeeEi. £ven slim als de ouden, hadden de kleine
DigilizedbyGoOglC
314
rekels naanwelijka den jager gezien , of zij verlieteu hunnen maaltijd en
kropen in hunne holen.
Evenwel waren zij niet slim genoeg om de strikken te rermijden,
die men voor hen gedurende cene geheele week spande. Weldra had
Dien er een dozijn gevangen en in een kleinen stal opgesloten, welken
men met allen apoed daartoe onder den Nwanaboom gebouwd bad.
Zes weken later gingen reeds een paar van de leerzaamsten mede op
de olifantenjagt en legden pen moed en gehoorzaamheid aan den dag,
alsof zij de beste jagthonden geweest waren.
De dag van vertrek was daar. Van Dijk had al wat hij nog bezat
onder het opzigt van den zendeling en van Simson gesteld en stond
reeds vroeg in den morgen met Sanl, Ednard en Goliath gereed, om
eindelijk den togt naar de meergenoemde nederzetting te aanvaarden.
Ook Trnitje ging mede. Men had voor haar een van de zachtzin-
nigste quagga's getoomd en gezadeld. Het kind was meer dan gewoon
aangedaan toen het van hare nieuwe vriendin, de kleine Maria, moest
scheiden.
Het was een heerlijke dag en als geschapen om te reizen. De
quagga's draafden ving en alles scheen een gelukkige reis te voorspel-
len. Al de plaatsen , die eenige maanden geleden door rampen en
wederwaardigheden van allerlei aard gekenmerkt waren, herkende men
naauwelijks weder. Overal had het plantenrijk zich hersteld en ruiten
noch dieren hadden gebrek aan frisch water.
Het was op den avond van den vierden dag, toen de reizigers de
verlaten kraal van van Dijk naderden. Yoorzigtig, zoo als de jageis
in Afrika zijn, was 8anl vooruit geTeden, om den omtrek te verkennen.
Plotseling zag men hem in galop terugkeercn. Het gezelschap reed
niet verder. De oude jager had in weerwil van de donkerheid des a\ onds
duidelijk een troep goed gewapende manschappen ontdekt, die de kraal
van alle kanten omringden.
Men besloot zich niet op te honden; want de kundige Boschjesman
ontdekte aan verschillende sporen en teekens, dat het geen Hottentotten
zijn konden, welke de verlatene kraal in bezit genomen hadden. Hoe
nader men kwam, hoe meer het zich bevestigde, dat het vermoeden
-dbyGoogle
315
van den man jm'st waa. Maar ooic de mannen in de kraal hadden het
naderende gezelschap opgemerkt, vant een der ruiters kvam hun te
gemoet rijden. Beeds op een afstand ontdekte men dat hij een hoer
was en van Dijk, die een scherp gezigt had, meende in hem iets be-
kends te ontdekken. Toen de man het gezelschap bijna bereikt had,
sprong hij ran het paard; ook van Dijk steeg af en beiden naderden
elkander. Men zag, dat zij elkander de hand reikten en dat het Trien-
den «aren, welke het toeval hier bijeen gebragt had.
»Wel, well" zeide de vreemdeling, *zijt gij het waarlijk van Dijk ?"
«■Zoo als gij ziet, met lijf en ziel, onde vriend I"
«Des te beter voor ons beiden. Wij dachten, dat gij ook al het
slagtoffer van die schurken geworden waart, die Frans Nelle, vrouw
Neef, waarschijnlijk ook den jongen Balph Neef, alsmede Pieter zelven
en nog eenige andere goede buren een voor een om het leven gi'bragt
hebben. Altemaal slecht nieuws, dat gij waarschijnlijk nog niet weet,
vant gij schijnt nit een geheel andere streek te komen. Wij zijn , zoo
als gij ons hier ziet, op kommando en daar wij hoorden, dat ook uwe
kraal verlaten was, meenden wij, dat gij er ook al om koud waart.
Wij hebben eerst een dag of wat geleden Fieter Neef ter aarde besteld.
Dit heeft ons al mede opgehouden, want andera hadden wij al vroeger
naar a komen omzien. Ik denk evenwel, dat wij nu wel eenigen tijd
rust zullen hebben, want wij hebben in de laatste weken al menig bloe-
dig exempel gesteld T Zoo sprak de oude boer. Het was zeker de
langste reden, welke de oude Tromp — want hij was het — ooit van
stapel gelaten had.
"Nu," zeide van Dijk, «het doet mij pleizier dat gij toch ni^ gekomen
zijt, oode vriend I ik dacht waarlijk dat mijn buren mij vergeten had-
den, maar ik zie tot mijn blijdschap, dat dit niet zoo is. Zoo als gij
mij en mijn volk hier ziet, gelijken wij weinig meer op ordentelijke
boeren, maar meer op marodenrs, of in het beste geval op zwervende
jagers. En dat zijn wij sedert de treurige gebeurtenissen, waardoor ik
huis en hof, in ^n woord, bijna alles verloren heb. ïtaar dat zal ik n
later wel eens vertellen.
/iStijg nu maar weder te paard. Uw volk daar ginds heeft al lang
genoeg nieuwsgierig staan uitkijken," zoo sprekende, besteeg van Dijk
zijn quagga weder en de beide vrienden reden nu de overigen te gemoet.
Eenige minuten latei hadden beide partijen zich vereenigd en vormden
nu te zamen een kommando van ongeveer zestig man. allen goede
DigilizedbyGoOglC
jagers en stoutmoedige kerels. Meu betrok geineeaschappelijk de ver-
latene kraal en deelde elkander de gebeurtenissen der laatstejaren mede.
Jigt op de giraffen.
De oudste en degelijkste boeren alsmede van Dijk en Sanl hadden
met elkander beraadalaagd en besloten , om naai de groote nederzetting
t:an de Oranje-mie; teing te keeren door eene streek, in welke de af-
gelegene nederzetting lag, waarin van Dijk tegenwoordig znlk een le-
vendig belang stelde, dewijl hij daar iets naders van het lot zijner
kinderen en van den vader van Truitje hoopte te vernemen.
Zoodra had van Dijk niet dit zijn voornemen te kennen gegeven,
of de oude Tromp verklaarde als aanToerder van het kommando, dat
hij niet ongeneigd «as met zijne manschappen denzelfden weg in te staan.
Reeds hadden sommigen als hunne meening verklaard, dat er naar hun
gevoelen al bloeds genoeg gevloeid was en de vermoorde vrienden al
streng genoeg gewroken waren. Dreef men de zaak tot het uiterste —
zoo voegden zij er bij — dan zouden de meer verwijderde stammen
wel eens ntiar de wapens kunnen grijpen en zoo er eens een algemeene
staat van oorlog uit geboren wierd , dan — ja , dan was het gedaan met
alle hoop op het gedijen der boereu-nederzettingen. Men achtte het
dns raadzaam de vermaningen van een vriend, die altijd den vrede
voorgestaan had , niet langer in den wind te slaan ; die vriend woonde
op de nederzetting, welke zij nn op hunnen weg zooden aandoen en het
was door zijne tnsschenkomst , dat men hoop had, den vrede met de
DigilizedbyGoOglC
817
nabDrigc stamoien weldra hersteld te zutlen zien; vant hij had een
grooten invloed bij de inboorlingen.
Na veel pratena en vragens kwam men eindelijk tot de overtuiging,
dat deze persoon dezelfde was, die door Goliath voor een toovenaar ge-
houden en — Truitjes vader was. Den volgenden morgen begaf de ge-
heele troep zich dan ook op «eg naar de geheimvolle nederzetting.
De troep had zich in vier korpsen verdeeld. Over heteene, waarbij
zich Goliath en Truitje bevonden, voerde van Dijk het bevel; eenander
stond onder de bevelen van Tromp; tnaschen deze beide marcheerde
een derde afdeeling, die in zooverre de zwakste was, dat zij hare
beste manschappen tot het vormen van een vierde troepjen had moeten
abtaan, hetwelk de voorhoede uitmaakte. Onder deze laatsten was
Eduard , die nn gelegenheid bad van tijd tot tijd aau sijne liefhebberij
voor de jagt bot te vieren.
De dag van heden was voor den jongen man hoogst merkwaardig,
want hij had het geluk nu voor het eerst van zijn leven een kameelpardel
te zien. Dit fraaije dier is in Znid-Afrika zeer gemeen, maar nergens
in groote menigte te vinden. Men ziet hem gewoonlijk bij kudden van
acht tnt twintig stuks, meestal van verschillende grootte, van de jon-
gere negen ^ tien voet hooge dieten af, tot aan het kastanjebruine
mannetje, dat soms achttien voet hoog is. De wijQea zijn kleiner en
fijner gebouwd dan de mannetjes en meeptat zestien of zeventien voet
hoog. De kameelpardels worden niet zelden met zebra's, qnaggas, anti-
lopen en struisvogels te gelijk aangetrofien.
Het was kort voor zonaondergang. «Kijk eens daar in dierigting",
zdde Saul tot Edaard. «Ik geloof bijna dat ik daar ginds een kameel-
pardel zie." Toen Edaard naar de aangewezen plaats keek, zag hij
een voorwerp, dat op een afstand veel van een dorren boomstam had.
Te gelijk echter merkte hij op, dat dit voorwerp zich bewoog en toen
zij nog een weinig voortgereden waren, zag hij een troep kameelpardels,
die de naderende jagers nieuwsgierig stonden waar t« nemen, en met
hunne lange halzen boven de lage mimosaa uitstaken. Hoewel het
reeds vrij laat was, besloten zij er toch jagt op te maken. Toen zij
den troep op ongeveer honderd vijftig schreden genaderd waren, had-
den zij het meest verrassend gezigt , dat een jager ooit te beurt kan
vallen. Yoor hen stond een troep van zeven kolossale kameelpardels,
meestal zeventien of achttien voet hoog; links en regts graasden kud-
den zebras, terwijl verschillende antilopen zich met allen spoed uit de
DigilizedbyGoOglC
318
voetea maakten. Zoodra de kameelpardels de jagers sagen naderen ,
gingen ook zij op de rlugt, waarbij hnnne langs de zijden zwee-
pende ataarten een klappend gelnid veroorzaakten. Hoewel zij slechts
draafden, moesten de paarden en qnaggas toch hanne uiterste krachten
inspannen. Doch de bodem waa vast, met eiken stap kwamen zij de
kameelpardels nader en bevonden zich weldra midden onder hen. Na-
dat hri gelukt was het schoonste wijfje van de kudde af te snij*
den, lieten zij de overigen loopen en vervolgden nu dit dier, welks hals
en borst bestendig met de onde doode boomtakken in aanraking kwa-
men, welke het op zijn weg ontmoette. Toen 71) het op ongeveer
twintig schreden na ingehaald hadden, schoot Saul er tn den galop
zijn geweer op af; Bduard deed hetzelfde, doch beide kogels schenen
de giraffe weinig te deren.
IntasBchen bragten zij toch eindelijk hun wild tot staan. Met be-
wondering namen zij de buitengewoone schoonheid van het dier waar.
Met zijn zacht, donker oog keek het Eduard aan, die op dit oogenhlik
een gevoel van mededoogen niet kon onderdrukken. Maar h^ arme
dier had reeds een doodelijke wond ontvangen. Plotseling steigerde het
en stortte raggeÜugs ter aarde met een slag, dat de grond er van dreunde-
Een dikke, donkere stroom bloed vloeide uit de wonde, de kolossale le-
dematen trilden gedurende een oogenblik en weldra was het gestorven.
Deze jsgt hield echter den trein niet lang op. In het algemeen
vorderden zij beter dan men aanvankelijk gedacht had, want nergens
vertoonde zich iets wat zorg kon baren. Men moest echter erkennen,
dat vele inboorlingen door het gerucht, dat een kommando in aantip
was, deze streek voorzigtiglijk ontruimd hadden; de weinigen die ach-
ter gebleven waren , lagen de meest vriendschappelijke gezindheid aan
den dag; over het algemeen echter troffen de jagers slechts verlaten
kralen aan.
DigilizedbyGoOglC
Du divren bU Let oagulukmi
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
. ONTMOETENQ ÏUSSCHEN DEN HEER VISSCHEB EN ZIJN
BUURMAN KOA-MOE-HOI EN DE GEVOLGEN DAARVAN.
BIBlAI)n,AaiIiaORDEBI>EOFPEBH<10PIIEII. — TIBSCEEB TBACBI TBBDE TI STICH-
TIX BK TEBEEBIST ZICB HST EOA-HOB-aOIOlIDEH TWIST BU TI LiaaUI.
BU TIBDT aiIN 9F0DB TAB ZIJB TEBLOBBH DOCBTBB. — JAB TIBTBIIT
MKT HACOHO, OH BIIT TBBUa TI EIRBBR TOOB BIJ ZIJBB ZUSTBB OB-
TOBSBir BBIFT. — nu EIIBT BIET TBBD». — EOA-HOE-BOl EOIXT ZIJB
EOOB. — TBBBBBLIJX OBOBLUE.
Koa-moe-hoi , naat wjen de heer Visschei zich op reia had begeven,
was de magtigste dei naburige opperhoofden. Daat Visscher het op-
peihoofd niet gevonden had, was hij na een naburig dorp veitrokkeii,
waar deze persoon met de aanvoerders van verschillende stammen eene
nada vergadering zon honden. Hij was juist in tijds gekomen. Beeds
onder weg had hij van de bloedige gebcnrtenisssen der laatste dsgeu
gehoord en daarbij vernomen, dat het mcergpuocinde kommando, sedert
81*
DigitizedbyGoOglC
320
'de ter aarde bestelling van Pïeter Neef, door het land trok, om den
dood van dien man en van ziJD huisgezin te wreken. Hij zag dadelijk
ïn, dat bet tot botsingen van den ernstigsten aard zoa komen, zoodra
de wedetstand van de inboorlingen maar eerst goed georganiseerd was.
Er was zijns inziens al bloed genoeg vergoten, en Yisscher achtte het
raadzaam alles aan te wenden, om den vrede te herstellen , doormiddel
van dwang, wanneer overreding niet mogt helpen. Boven alles was
het zaak', den veretandigen Koa-moe-hoi in zijn altijd vreedzame denk-
wijze te versterken. Dit opperhoofd had groote achting voor den Ne-
derlander, maar nog grooter was zijne hebzucht en bet allergrootst zijn
bijgeloovige vrees. Yisscher kende al deze eigenschappen en wist daar-
van zoo goed gebroik te maken, dat hij zich met dezen wilden banr-
man reeds verstaan had, voor de opperhoofden nog vergaderd waren
om te beraadslagen. Uitgezochte snuisterijen, wapens en andere ge-
^henken, brandewijn en vooral zekere geheimzinnige mededeelingen , op
de onkunde en het bijgeloof dier menschen berekend , hadden het overige
gedaan. Welligt ook dat de vreea voor het meer besproken kommando
haar deel aan deze gnnstige stemming had; kortom, de opperhoofden
beloofden, dat zij geen deel zooden nemen aan de vijandelijkheden,
mits men Aen met vrede liet.
Zij gaven echter te kennen, dat zij onder de wapens zonden blijven ,
tot dat zij de zekerheid zonden hebben bekomen , dat men omtrent
hen eene vredelievende gezindheid koesterde. Bit was in der daad meer, ~
dan Yisscher had durven hopen. Hij wist hen nn nog te bewegen,
om den bij vriend en vijand geachten E.oa-moe-hoi naar de boerenle-
gerplaats te zenden. Hij zelf zou zich bij dit opperhoofd aansluiten,
om te zamen alle nog bestaande veten nit den weg te ruimen. Ten
einde aan deze zending, die zijne eerzucht prikkelde, den noodigen
nadruk bij te zetten , nam het opperhoofd van de Blaauwe Bergen eene
aanzienlijke schaar gewapende onderdanen mede, sterk genoeg, om des
noods tegen het kommando opgewassen te zijn. Men wist, dat dit in
de nabijheid der verlaten kraal van van Dijk gelegerd waa.
De bedoelde togt ging door dat gedeelte van het land , waar Yisscher
nog geen onderzoek naar zijn verloren dochter had laten doen. Hen
doorzocht het in zijne gebeele breedte en lengte en maakte Boms
groote omwegen , om ïn meer verwijderde Boschjesmanskralen tijdingen
in te winnen.
Haar ni^ mogt baten. Het naanwkenrigste onderzoek leidde niet
DigilizedbyGoOglC
321
op het spooi van het Terloten meieje. De stammen welke men bezocht,
wilden voor het grootste gedeelte wel beloven de wapens neder te leg-
gen, maar van een gestolen kind vist men niets. Moedeloos door zoo
vele vergeefsche pogingen , gaf de ongelukkige vader zich aan zijne
smart over. Zulk een leed spreekt zoowel tot het hart van den voes-
ten Afrikaan, als tot dat van den fijner gevoelenden hUnke. Jan en
Koa-moe-boi deden alle moeite om den diep gebogen grijsaard moed
in te boezemen. Toen de eerste zag, dat trooatgronden niets konden
baten, nam hi) afscheid van zijn vader, om met Macomo, den zoon
van Koa-moe-hoi zelf op nasporingen nit te gaan.
Een, twee, drie dagen verliepen, maar noch Jan noch de jonge wilde
kwamen opdagen. Toen de vierde dag was aangebroken , b^n Koa<
moe-hoi even ongeinst te worden als de blanke reeds lang was. Oa-
middelijk nam hij het besluit om met tien man van zijn volk op w^
te gaan en de beide jonge mannen te zoeken. Men kent de scherp-
zinnigheid der wilden in het vinden van het spoor dergenen, welke zij
zoeken of vervolgen. Het opperhoofd herkende dan ook in sporen , die
over eene dorre vlakte naar eene rei heavels in bet Znidwesten liepen,
de hoeven van de paarden der beide verlorenen. Hij volgde dit spoor
met zijne manschappen en bereikte nog voor den avond eene plaats,
waar de beide jougeliedea zich opgehouden moesten hebben. Sr waren nog
overblijfselen van een maaltijd voorhanden en aao den tak van eene eiiphor-
bia zagen zij den kmidboom van Jao haageo. Kiet ver van daar be-
wees het platgedrukte gtas waar Macomo gelden had en van deze plek
af kon men voetstappea waarnemen naar eene ligte plaats in bet
bontgewas, waar de verscheurde overblijfselen van het paard van Jan
bet maar al te waarschijnlijk maakten, dat een van de beide jongelie-
den de prooi van een wild dier geworden was.
Er bestond reden om te vermoeden , dat Macomo die ongelukkige
geweest was; want bij verder zoeken, herkenden zij in isdruksels,
die regts afliepen, het spoor van iemand, wiens voeten met mocassins
bekleed waren.
Men bedriegt zich echter, wanneer men denkt, dat Koa-moe-hoi na
in nuttelooze klagten nitbarstte. Zorgvuldig en met ernst zette hg zijn
onderzoek voort, en kwam weldra tot de ontdekking vao eene omstan-
digheid, die hem weder eenige, hoewel dan ook geringe hoop gaf. Links
van de plek , waar bet eene paard de buit van een roofdier werd , ont-
waarde men he^ spoor van het andere, dat blijkbaar in galop naar eane
DigilizedbyGoOglC
322
Dsbijgelegen laagte gesneld waa. Kos-moc-Loi volgde dit spoor tot op
zekere plek, waar men duidelijk de indrukselen vau de klaaaven eens
leenwB kon onderkennen, waaruit men opmaakte, dat het paard op zijne
vlngt door znlk een roofdier vervolgd waa. Het was dna zeer moge-
lijk, dat Macomo de vlagt genomen had, vervolgd door den onverza-
delijken moordenaar van bet andere paard
Hoewel Koa-moe-hoi zooveel mogelijk apoed maakte , was het donker
geworden voor zij iets naders gevonden hadden. Men kon nu het spoor
slechts met groote moeite volgen. Het liep naar een meir, aan welks
oever het in duizende andere sporen van roofdieren , olifanten enz. ver-
loren ging.
Er was nu niets anders op, dan den nacht aan den oever van dit
meir door te brengen. Men zamelde dus op eenigen afstand van het
water eenig bout bijeen en ontstak ceu vuur, waarnaast allen zich ter
raste legden. Het opperhoofd deed de eerste wacht en zag voortdurend
dan eens grootere, dan weder kleinere troepen dieren van verschillende
soort Teracbijnen, om bannen dorst te lesschen. Zoodra zij echter het
vuur in bet oog kr^n, gingen zij op de vlngt
Met het krieken van den dag waren Kos-moe-hoi en zijn volk weer
op de been. Het was echter vergeelWhe moeite , om het verloren spoor
uit de honderde nieuwe en onde andere indruksela terug te vinden en
bij stond juist op het punt het meir aan de eene zijde om te trekken,
toen hij op een vrij aanzienlijken a&tand , waar een vrij breed en sterk
betreden pad ia eene bergkloof uitliep, iets zag liggen, dat zijne nieuws-
gierigheid gaande maakte.
Hij herkende de karos van zijn zoon.
Het was niet onwaarschijnlijk, dat in de nabijheid nog andere kea-
teekenen te vinden zouden zijn. Koa-moe-hoi ging het meir nu aan de
overzijde rond en weldra ontdekte hij bet verloren paardenspoor weder.
Dit spoor liep HuIeb af van den breedeu weg naar de hoogte van de
kloof.
De ervaren makkers van het opperhoofd zochten vergeefs naar een
weg, die op het plateau van de rots uitliep; de sporen eindigden op
eene plek, van waar men alleen het uitzigt had op de rotswanden aan
de overzijde of in den afgrond, welke de steile linkerz^de de kloof
vau de r^ts gelegene scheidde.
Op dit oogenblik zagen zij op het plateau, 't welk zij vergeefs tracht-
ten te bereiken, een reusachtigen leeuw. Een luid gebrul en de om-
DigilizedbyGoOglC
standijheid, d&t hij zijne zijden met zijn staart zweepte, scheen te be-
wijzen, dat hij vertoornd was. Koh-mo^hoi volgde de rigting van de
oogen des leeaws en — wtt ziet sijn oogp Ongeveei veertig of vijf-
tig schreden lager dan de plek, waar de leenw stond, ziet bij den armen
Macomo, schijnbaar schier stervende, den matten btik nu en dan naar
boven rigtende, waar zijn vieeselijke vijand hem reeds lang bewaakt
had, om op hem aan te vallen, zoodra hij het wagen zon de hoogte
te beklimmen.
Met een enkelen blik had Koa-moe-hoi den gevaarlijken toestand zijns
zoons overzien. Hij verloor echter zijne koelbloedigheid geen oogenblik.
Hoewel zijne haud een weinig beefde, leide bij op den leeuw aan. Een
schot knalt, maar de kogel heeft de leenw niet doodelijk getroffen. Een
luider gebrul verkondigde, dat bet roofdier daardoor nog woedender ge-
worden was.
Voor den armen Macomo was dit schot een hemelsch geluid. Toen
de rook opgetrokken was, herkende hij zijn vader.
Ken nienw leven keerde in zijne half verstijfde ledematen terag. Hij
sprong overeind en terwijt de vader hem door teekens te verstaan gaf,
dat bij zijn best zon doen om hem te hnlp te komen, had zijn scherp
oog de steile rotswanden opgenomen en spoediger dan dit verhaald
kan worden, had zijne band zich naar de eerste de beste stroik uit-
gestrekt
Macomo zweefde een gernime poos boven den afgrond. Een enkele
misstap, een enkele dorre tak, te zwak om het gewigt van het lig-
chaam te dragen — en Koa-moe-hoi zou zijn zoon niet levend weerzien.
Maar de jonge wilde, wiens spiereu nog niet geheel verzwakt waren
en die door het zien van zijn vader op nieaw moed gekregen bad,
klom van strnik tot struik tegen de steile rotswanden op en be-
reikte ook gelukkig de hoogte. Sprakeloos en verschrikt keek Koa-
moe-hoi hem na en volgde voorts zijne makkers, die eindelijk zoo ge-
lukkig waren geweest , eenwel is waar, zeet gevaarlijk pad nsai het te-
genover gelegen plateau te vinden. Hij vloog hen voorbij en over
steenen en struiken het steile pad op. Weldra was hij boven, zag den
nitgeputten Macomo, maar ook den leenw, die uit zijn slnipboek te
voorschijn kwam. Het roofdier scheen een oogenblik te overleggen,
wien van de beide mannen hij verslinden zou.
Het oude opperhoofd bedacht zich niet lang; hij legt op den leeuw
DigilizedbyGoOglC
324
Te laat.
Xeêrgedolieii lag bet koninklijke dier, roaar weinige schteden van
hem verwijderd, met opgeheven staarten te berge rijzende manen. Met
een vreeselijkeu sprong vliegt hij op Macsomo aan.
Macomo's gevecbt met den leenw.
Op hetzelfde oc^enblik genft Ëao-moe-hoi vuur en treft den leeuw
in den kop. Hij valt, doch springt schier op hetzelfde oogenblik we-
der op en werpt zich op Macomo. Deze behoadt gelukkig op dit kri-
tiek oogenblik zijne tegenwoordigheid van geest. Met de laatste kracht
der wanhoop, stoot hij zijn mes in het hart van den leeuw, op het
oc^nblik waarop deze met zijne klaauwen zijne borst verschenrde. De
leeuw viel voor de tweede keer neder, maar ditmaal om niet weder op
te staan.
Met triomfgeschreeuw werd de bloedende Uacomo dooi zijn vader
DigilizedbyGoOglC
S2S
en diens makkers ontvangen. Toen men den leeuw onderzocht, vond
men dat de kogel wel het voorhoofdsbeen beleedigd, maar niet TerbriJ-
zeld had en op het been plat geslagen waa.
Men kan zich de vrengde van vader en zoon voorstellen t Wel was
Macomo zwaar gewond, maar zulke wonden zijn in het land der Hot-
tentotten niets ongewoons en de inboorling weet, hoe men ze spoedig
kan genezen. Het wakkere opperhoofd nam dadelijk voor zijn zoon
de vereischte maatregelen en toen dit geschied was, keerden allen naar
de legerplaats temg, waar hij den heer Viachet ziek vond door de
angsten en zorgen vsn de laatste dagen.
Wat de beide jongelieden in de laatste dagen ondervonden hadd^,
veteischt dat «ij ei eenigzins langer bij stilstaan.
Pe beide jonge mannen waren, zooals wij weten, westwaarts gereden.
Eene wijde vlakte, spaarzaam begroeid met die heideplanten , welke in
zekere tijden het sieraad der omntreken van de Kaap uitmaken, gaf
nergens aanleiding, om te raaten en de noastbijgelegene kralen der
Boschjesmannen kon men vooi den volgenden morgen ter naanwemood
bereiken, zelfs wanneer zij den ganschen nacht doorreden.' Een beer-
lyke sterrenhemel en een koele nacht bewogen de reizigers door te
rijden, totdat Macomo eindelijk verklaarde, dat hij behoefte aan eenige
mat had.
Alstoen vond men, dat beiden in den haast van het vertrek zich
van te weinig proviand voorzieu hadden. IHt bragt ben in eene alles
behalve opgernimde stemming. Toen het schrale maal evenwel gennt-
tigd was, kreeg Jan zijn goeden Inim weerom en gaf te kennen, dat
zijn geweer weldia in hnn gebrek zon voorzien.
Weldra bood zich daartoe eene gel^enheid aan. Hij had de hoogte
beklommen , aan wier helling zij zich gelegerd hadden en keerde na een
paar minuten terug om zijn geweer te halen, daar hij op de vlakte
wild ontdekte. Hij hoopte binnen een unt twee drie terug te zijn.
Het was ongeveer middag en de hitte had zulk een invloed op den
reedb vermoeiden jongen inboorling, dat hij de paarden vastbond, het
geweer naast zich I^de en zich aan de zoetigheden van den slaap over-
gaf. Hij sliep vast en lang en zou mogelijk nog langer geslapen heb-
ben, ware hij niet door een vervaarlijk gedmisch gewekt geworden. Hij
sprong verschrikt overeind en greep meer uit instinct, dan wel met
overleg, naar zijn geweer. Tijd om te overleggen had hij evenwel niet,
want schier op hetzelfde oogenhlik kwam zijn paard in galop op hem
DigilizedbyGoOglC
320
aanrennen; maar op hetzelfde oogenblik, dat bet dier over hem faee»
wil Bpringen , grijpt de jongeling het bij den tengel , brengt bet tot
staan en zit een oogenblik lat«r in den zadel.
Hij deed alle moeite om het paard tot bedaren te brengen, doch dit
gelakte niet; en geen wonder, want toen Macomo begon te toepen,
waa het niet Jan, die hem antwoordde, maar een leeuw, die uit het
atruikgewas kwam springen, nog met de verschearde overblijfselea van
bet andere paard in den bek.
Nu maakto Macomo, dat hij nit de voeten kwam. Het paard wist
waarom bet te doen was en rende ventre & terre de vlakte op. Zoodra
Macomo echter merkte, dat bij den leenw een goed eind voornit was,
liet hij het paard wat langzamer loopen en even stilhoudende, waarde
weg in een vrij scherpen hoek om een boschje draaide, gafhijvunrop
den leenw.
Een donderend gebral was het antwoord- Of bij het woeste roofdia
getroffen had of niet, kon Macomo niet zien, want hij had het paard
onmiddelijk wéér aan zich zelf overgelaten, dat weder wegrende als of
de leenw het nog op de hielen zat.
Eerst aan den oever van het meir, waarvan vroeger reeds gesproken
is, stond het paard stil.
Toen Macomo zag dat hij niet verder vervolgd werd, ste^ bij af.
Het dourde niet lang, of het werd overal aan den oever levendig. Ma-
como had zich aan den voet van eene kolossale rota geplaatst, welke
aan deze zijde de nadering tot bet meir belette. Het scheen oeu veilige
plek te zijn, want tosschen het meir en de rots kon geen troep dieren
voorbij. Eerst kwam een troep zebra's om te drinken, toen verschenen
eenige gnoes, later eland antilopen, springbokken, oli&nten en neu»-
hooms, ook hjena's en sjakals.
Op eens veranderde het tooneel. De maan was achter de heuvels
opgegaan, welke het meir omringden. Den troep van tien of twaalf
kameelpardela , jnist gereed het water te verlaten, rekten de lange haleen
nit, want een dof gebral verkondigde de nadering van den koning der
woestijn. De kameetpardels haastten zich om nit deze gevaarlijke na-
banrachap te komen en werden door al de dieren gevolgd, dia reden
hadden niet op het gezelschap van den leeuw gesteld te zijn.
Maar schier op hetzelfde oogenblik dat de kameelpardela door èsa
naauwen weg de vlakte weder trachtten te bereiken, verscheen de leenw
boven hunne hoofden en zat met een enkelen sprong op den mg van
DigilizedbyGoOglC
827
een hunDer, die veld» bloedend ter aarde lag. Het scheen dat de
leenw aan deze prooi genoeg had, want hij en de zijnen lieten de ver-
schrikte makkers der stervende giraSe ontvingten. Waarschijnlijk had-
den zij hun avondmaaltijd reeds g^nnikt en diende de fraaije giraffe
tot nageregt...
Eerst toen de morgen daagde werd het geheel stil bij het meir.
Boosklenrige en parperen wolkjes waren de voorboden van een prach-
tigen opgang der zon. Macomo maakte zich gereed te paard te stij-
gen, en naar de laatste legerplaats tenig te keeren, om te onderzoeken
wat er van Jan geworden was, toen hij opziende, op de rots, den
leUBBchtigen kop van een leenw ontdekte. Hij had ter naanwernood
den tijd om op het paatd te springen. Aanvankelijk scheen de leeuw
geen lost te hebben, den vlngteling te vervolgen, maar op het oogen-
blik dat Macomo zijn geweer in de band nam, sprong de leeuw van
bet rotsblok naar beneden. Na eerst merkte Macomo, dat het roofdier
sporen van bloed achter zich liet.
Was dit welligt bet a&chnwelijk monster, dat zijn makker en diens
paaid verscheard had? Had de slnwe roover In den vlngteling den
stoDten schntter van den vorigen avond herkend? De grimmige vij-
and liet hem niet veel tijd tot denken — maar zat hem reeds kort
op de hielen... Nog eenige weinige sprongen, en hij zon hem hebben
ingehaald. In het uiterste gevaar rigtt« de jonge inboorling zijn paard
om en wierp den leenw op het oogenblik dat deze zich tot een sprong
gereed maakte, zijne kaïos over den kop. De verbaasde leenw stond
stil en Macomo maakte daarvan gebmik om naar zijn geweer
te grijpen, toen hij tot zijn schrik ontwaarde, dat hij zijn krnidhoom
vergeten had. Zijn eenige wapen was een groot mes, dat aan zijn
gordel hing.
De leenw was evenwel maai voor een oogenblik verschrikt; hi] had
ter naanwernood den mantel afgeschud, toen hi) zich gereed maakte
den verloren tijd weder in te halen.
Macomo reed nu regts, in de hoop, dat hij tuBschen de rotsen des
te beter gelegenheid zon vinden aan zijn vervolger te ontkomen. Dit
was echter jnist zijn ongelak. De w^ liep in eene kloof ait, aan
wier einde een breede spleet in de rots was, naar het scheen van
eene dnizeling wekkende diepte. Hier werd het paard in zijn loop ge-
stuit Zoodra de leenw dit zag, staakte hij voor een oogenblik 'zijne
vervolging.
DigilizedbyGoOglC
3S8
Macomo achtte zich reeds retloreo.
Maai neen — één weg tot ledding bleef hem nog ovet, maar het was
een vraagatnk waarvoor ros en initer teiagdeinaden. £n toch — het
moeat gewaagd worden — er waa geen andere aitweg mogelijk. Ma-
como bedacht zich niet lang. Mialokt de sprong — beter in den af-
grond begraven, dan de bnit van den leeaw te worden I
Het waa als of zijn paard er eveneens over dacht , want zoodra de
rniter het aanzette, nam het een korten loop en sprong met inspanning
van alle krachten over den afgrond...
Arm paard I arme ruiter I . . .
Zij bereikten slechts den land van de tegenoverliggende rots. Het
paard slaat achterover en verdwijnt met zijn berijder in de diepte..
Macomo scheen verloren. Maar zelfs op dit oogenblik verliet hem
zijne tegenwoordigheid van geest niet. Langs de rots woekerde eenig
struikgewas; hij had het geluk in zijn val een tak daarvan te grijpen
en dit redde hem het leven. Dooi zich van de eene stmik tot de
andere op te trekken, bereikte hij eindelijk een voomitstekend stuk
lots, hetzelfde, naarop zijn vader hem vond.
Maar zijne beproevingen waren nog niet ten einde. Zijn leven was
wel gered , maar wat moest er van hem worden P Handen en aangezigt
bloedden, door de doornen verscheurd. Hij had zijn knapzak wel bij
aich, maar daarin bevonden zich slechts enkele bezien en deze konden
zijn leven niet lang rekken.
Onder deze treurige overw^ngen verliep de dag. De zonnestralen
brandden met zulk eene kracht op de rotswanden, dat de hitte ondra-
gelijk werd. Weldra pijnigde hem een verschrikkelijke dorat. De
volgende dag bragt nog geen redding en honger en dorst weiden nu
zoo ondragelijk, dat de arme wilde eindelijk het besluit nam het
niterste te wagen en weder naar boven te kruipen. Toen hij echter
eene hoogte van ongeveer dertig voet opgektonterd was, vertoonde de
leeuw zich weder aan den rand van de kloof, met opgeheven klaaaw,
als dreigde hij den ongelukkige met een slag, die hem in de diepte
terug zou werpen. Hoe Macomo de verlatene plek weder bereikte,
wist hij zelf niet. Yan lieverlede verloor hij het bewustzijn en zonk
uitgeput neder.
Toen verscheen de redder in den hoekten noodl Op het oogenblik
toen de stervende levenskracht door het schot nog eens opgewekt werd,
herkende het schier brekende oog den vader.
-dbyGoogle
9t bihltib Sjiriiig.
Di,ilizedb,G00glC
Di,ilizedb,G00glC
Nog eenx verzamelde hij al zijne krachten en — met welk gevolg,
weten wij,
*En wat weet gij ran Jan p" rroeg Tiascher , die tot nn toe zwij-
gend naar het rerhaat van den jongen wilde geluisterd had.
•Niets, baas, wij hebben alleen den kraidhoren van den jongen baas
gevonden en de afgeknaagde beenderen van zijn paard."
DigilizedbyGoOglC
Jagt der intioorliiigen op de gnoe.
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
ONVBEWACHTE ONTMOETING EN WEDERZIEN.
WIDKK. — WAT JIK OP DB lAOÏ OVIRKWiH. —
DE MIBSZKBTKB. — OMDiBKBAiBHBID. DB
BTBIP TOLGT OP DB DllD. DB WOBDBHDR STIBB. — DOODBOBTAiR.
BDLF TOBN ALLE HOOP VBBTLOOBH WAH.
Het was op den avond van den tweeden dag, toen van Dijk met
Goliath vooruitrijdend, in de verte op een voorwerp wees, waarin men
wetdra het ligchaam van een mensch en wel, naar de begrippen der
boeren, een wezenlijken, d. i. een blanke herkende. De aanvoerder riep
eenige manschappen van zijn volk bij zich en ijlde nn in galop naar
die plaats, waar men achïjabaar levenloos, een kloeken, fikschen jongen
man en op eenigen afstand van hem een zwaar aardvarken liggen zag; want
het is met dezen naam , dat de kaapsche boeren den miereneter bestempe-
len. Uit eenige blaauwe plekken op de borst en het ligchaam , alsmede
nit sommige builen aan het hoofd, kon men opmaken, dat de jongeling
dooi hevige stooten met een spits werktuig in dien toestand gebragt
DigitizedbyGoOglC
was en dit kon even goed door een dier als door een mensch geschied
zijn. Goliath, die de wonden onderzocht, was echter van oordeel, dat
alleen een woedende stier soortgelijke stooten had kannen toebrengen.
Inmiddels was de hoofdtroep, waarbij zich ook Truitje bevond, genaderd.
Nieawsgierig naderden de ruiters den kring, die zich om den lijder
gevormd had. Ook liet meisje was er bij gekomen.
Uaar naanwelijks had zij een blik op den jongeling geworpen, of zij
wierp zich op het leveulooze ligchaam, greep een der handen, en
riep met teederheid uit:
"O mijn broeder, mijn lieve Jan! Moet ik u zóiS terngvinden 1"
200 sprekende stroomden heete tranen nit hare oogen en zij kuste de
bleeke lippen van den jongeling.
Toen scheen het, als of het leven in het ligchaam terugkeerde. Eerst
bespenrde men een krampachtigen trek om den mond , daarna kwam
er beweging in do borst en eindelijk opende de jonge man de oogeu.
Naanwelijks had hij het meisje gezien en herkend, of hij rigtte zich
met moeite eenigetmate op en leunde op een van zijne armen , die naar
het scheen niet gewond was.
/•Zijt gij liet waarlijk, lieve znsterl zeide hij met eene stem , zoo zwak,
dat men hem schier niet verstaan kon; 'komt gij om mij te begra-
ven P O, ik wist het wel, dat ik u nog eens zien zout O, lie&te
Troitjer... M!cer kon hij echter niet zeggen, maar zonk weer ach-
terover.
De jagers maakten onmiddelijk eene draagbaar gereed , waarop men
den lijder zou kannen medenemen. Eerst echter onderzocht van Dijk
den toestand des jongelings. Ook de Boachjesman knielde naast hem
en telde de zwakke polsslagen. Eindelijk viel zijn oog meer bepaald op
den mond en de bijna verdroogde lippen.
«Baas", zeide hij ," de beste medicijn voor den jongen baas is wat drin-
ken en wat eten. Geef hem wat brandewijn."
Eenige droppen brandewijn met wat water, schenen den jongeling
een nieuw leven bij te zetten en toen men hem met dit vocht het
voorhoofd en de slapen gewreven had, at hij begeerig van een stuk
vleesch, dat men hem toediende.
Truitje had zich naast haren broeder geplaatst, wiens honger naan-
welijks te stillen was en sprak hem in teedere bewoordingen moed in.
Yoor men hem op de draagbaar leide, had de kundige Boschjesman
zijn mg met het vet van het gevonden aardvarken ingewreven en op de
DigilizedbyGoOglC
gekwetste ledematen de natgemaakte bladen van den boechoe geappli-
ceerd, welks c&mpherachtig aromatieke olie zalk eene geneeskracht
bezit, dat dit middel in Zaid-Afrika meteen uitmantend gevolg in véle
ziekten gebruikt wordt.
Het vet van het aardvarken bezit eigentijk geen bijzondere genees-
kracht, maar het heeft dezelfde werking, als het rand- of reevet,
dat bij ons tot verzachting van kneuzingen of wonden wordt gebmikt.
De inboorlingen schrijven echter aan de vette staartdeelen van dit
dier bijzondere genezende eigenschappen toe. Overigens behoort het
tot een zoo merkwaardig geslacht van dieren, dat het wel de moeite
waardig ia er het een en ander van mede te deelen.
De KTOote mlereDeter.
De kaapsche miereneter, het aardvarken van de kolonie, is bijna
zoo groot als een schaap. Hij heeft lang, borstelig haai van eene
roodachtig graanwe kleur en een langen staart, die aan den wortel dik
is en in een punt uitloopt. Zijn snuit is bijna een voet lang, maar
dun en haarloos, de bek zeer klein en de spitse ooren hebben wel iets
van een paar torens. Zijo lang, plat ligchaam is van korte, miar
sterke pooten met lange klaauwen, vooral aan de voorposten, voorzien,
die, in plaats van uitgespreid te zijn, op gesloten vnisten of de handen
van een aap gelijken. Met het varken heeft dit dier alleen de zucht
tot wroeten gemeen. Het kan zich onder de aarde sneller baan breken
dan de spade hem volgen kan, sneller dan een das. Wat zijn grootte.
-dbyGoogle
levenswijs en Torm van sommige ligchaamsdeelen betreft, gelijkt het
reel op den said-amerikaanBchen tamanoit (m^rmecopbaga jnbata), die
in den iaatsten tijd actiier uitsluitend den naam van miereneter gen-
sarpeerd heeft. Het aardvarken ia echter even goed een miereneter als
laatstgenoemde en veet niet zelden de meest vast gebouwde mierenheavels
even goed te openen als een beer aan de Amazonen rivier. Overigens is
zijn staart even lang, hoewel niet zoo rijk van haar voorüien, als die
van den temanoir en zijn tong even lang en kleverig. Ook ten op-
zigte van de klaauwen kan hij zich met zijn amerikaanschen neef meten
en weet even goed als deze op de kanten der voorpoten met ingetrok-
ken klaanven te loopen.
Het kaapache aardvnrken ia vet; zijn vleeach wordt voor een fijn
eten gehouden en, in weerwil van den eigenaardiges bijsmaak, door de
kolonisten hoog geschat. Men zal nooit meer van een westfaalschen
ham spreken, als men maar eens een stnk ham van een miereneter
heeft geproefd. Het aardvarken komt in het Zuiden van Afrika veel-
▼nldig voor. Hoewel een slag op den snuit genoeg is om het te doeden,
is bet hoogst mocijelijk om zich meester van het dier te maken, want
het is in hooge mate voorzigtig. Het maakt alleen bij nacht jagt op
mieren en slnipt dan nog zonder het minste gedruisch te veroorzaken,
steeds omkijkende, of hem ook de een of andere vijand op de hielen
zit. Hij heeft zeer kleine oogen en zijn gezigt is alles behalve scherp,
doch hij vergoedt dit door een zooveel te scherperen reuk en een fijn
gehoor. Het aardvarken is niet het eenige mierenetende zoogdier in
Znid-Afrika. £r bestaat nog een ander, namelijk het schabdier, dat
geheel van haar -verstoken is. Dit dier maakt meer bijzonder jagt op
witte mieren. Zijn geheele ligchaam is met schubben als met een
pantoer bedekt, welke schubben een weinig over elkander liggen en
naar welgevallen van het dier ofereind gerigt knnnen worden. Wat
Kijn vorm betreft, gelijkt het vrij wel op eene hagedis of beter nog op
een kleine krokodil; zijne levenswijs verschilt echter weinig van die
van het aardvarken. Wordt het op eene plaats verrast, waar het niet
zoo spoedig in zijn onderaardsch hol kruipen kan, dan rolt het zich
ineen als een egel en eenige soorten van zuid-amerikaansche armadil-
los, met welke laatste dieren het wegens zijn pantser veel overeen-
komst heeft.
Het indische schubdier is onder den naam pangolin of manis bekend.
Men vindt het in zuidelijk Azië en op de indische eilanden. Het
22»
DigilizedbyGoOglC
species, 'twelk men in Znid-Afrika aantreft, is bij de nktanrlcandigen
bekend onder den naam van langstaartige, of Temminck paogolin (Mania
Temrainckii).
JAN HIAKT JAGT OT EEN ONOK.
£en meer dan gewoon medelijden, vereenigd met een gevoel van
to^enegenheid, vas oorzaak dat van Dijk den lijder, die sederl eenige
uren in een diepen alaap lag, niet verliet. Hij kon zijne oogen niet
van hem afhouden en nam elke beweging waar, die hij in zijn slaap
maakte. Door Truitje weten wij , dat deze jonge mui haar broeder was.
Het waa nu dooi hem, dat men hoopte te vernemen, waar de vader
dezer kinderen zich ophield. Met dubbel genoegen bespeurde men dua,
dat er alle hoop bestond hem in het teven te behouden. Een jong,
aan vcrmoeïjenissen van allerlei aard gewoon en da&rbij gezond menscb,
kan veel nitataau en is hij eenmaal aan de beterhand, dan herstelt hij
spoedig. Reeds den volgenden dag was Jan in staat zich op te rigten
en aan zijne vrienden de gebeurtenissen te verhalen, die hem het leven
zouden gekost hebben, indien van Bijk hem niet gelukkigerwijs ge-
vonden had.
Zoo als wij weten, was hij met Macomo in eene zuid-westelijke rig-
ting weggereden. Zonder zich meer rust te gunnen, dan noodig was
om eenig voedael te gebruiken, hadden beiden de reis den geheelen nacht
door voortgezet Macomo waa 's morgens ecliter zoo vermoeid , dat hij
zijn makker verzocht vooreerst niet verder te rijden. Jan had, hoewel
ongaarne, aan dat vertangen toege^ven en zij stonden juist op het pimt
zich te legeren, toen Jan op een afstand een troep dieren zag grazen,
wier vreemdsoortige vorm zijne aandacht trok. Zij waren bruin van
kleur, hadden dikke manen en lange, tusBchen de voorpoten afhan-
gende vlokken haer aan de borst. Hunne grootte evenaarde die van
een klein paard en op een afstand gezien, geleken zij daar wel eenig-
zins op. De troep bestond, naar gissing, uit ongeveer vijftig van deze
dieren. *lk zeg naar gissing,** voegde de jonge man erbij, "wanteene
naaawkeurige telling waa onmogelijk, omdat zij voortdurend in bew^ng
waren, van de eene plek naar de andere galloppeerden en met huuDe
horens tegen elkander inrenden.
DigilizedbyGoOglC
f Deze horeoa hadden scherpe punten, kromden zich eeret beneden-
«auta en aan het eind veder opwaarts. De manen en dikke halzen
van deze dieren varen gebogen even als die van het paard; op huiüie
nenzen vertoonden zich haarvlokken als borstels, hunne lijven waren
net gevormd en rond en hunne lange staarten, die bijkans tot op
den grond afhingen, herinnerden mede aan hot paard. De poten ge-
leken meer op die van het hert, want men kon hunne hoeven duidelijk
herkennen. Zouder de haarvlokken op de boret en den neus, zon men
ze op het eerste gezigt voor paaiden gebonden hebben, te meer daar
zij tosschen beiden even als deze dieren, hunne manen schudden en een
luid gesnuif lieten boorcn. Tnsscheu beiden echter bulkten zij even
als stieren en hunne koppen hadden eenige gelijkheid met die van
laatstgenoemde diersoort
"O zoo," zeide van Dijk, whet waren dus gnoes."
En dat varen zij inderdaad. Jan had vele karakteristieke eigenschap-
pen vau dit zonderling herkaauwend dier opgegeven. Wij voegen er
bij, dat de gnoe soms een gevaarlijke vijand is. Door zijn rood, vurig
oog, zijn vilden blik, kop en horens herinnert hij onwillekeurig aan
den abikaansohen bnfiel en zijn voorkomen maakt in het algemeen een
zeer eigenaardigen indruk, want de stieren gelijken, op een afstand ge-
zien, zoo zeer op den leenv, dat zelfs ervaren jagers deze dierea op
een grooten afsteod ter naauveruood kunnen onderscheiden. De man-
netjes zijn kloekei dan de wijfjes en ook donkerder van kleur.
De gnoes, welke Jan zag, behoorden tet de gewone soort, die door
de hollandsche kolonisten wilde ossen en door de Hottentetten gnoe
genoemd worden. De laatete benaming heeft haren grond in zeker hol
geluid, dat deze dieren somwijlen hooren laten. Zij zwerven in talrijke
kudden in de vlakten van Zuid- Afrika. Vreedzaam van aard, zijn de
oade stieren als zij gewoiid worden, buitengewoon gevaarlijk en tasten
den jager met horens en poten aan. Zij rennen niet snel, maar blij-
ven op een voorzigtigen afstand van den jager met ter aarde gebogen
koppen, in een kring draaijeude en met hunne hoeven het zand in de
hoogte werpende, brullende als stieren of ala leeuven. Terwijl de kudde
graast, staan de oude stieren op schildwacht; vertrekt de troep, dan
loopt de een doorgaans achter den ander. Alle stieren blijven tosschen
de achterhoede en den jager. Niete overtreft de wonderlijke capriolen,
velke deze dieren maken, als zij zoo over de vlakte trekken.
Er is een tweede soort van deze dieren in Znid-Afiika en nog een
DigilizedbyGoOglC
De gnoe.
derde, dat meer noordelijk nordt aaugetroöen; van het IsaUte veet
men echter weinig.
Beide soorten zijn grooter dan de gewone gnoe, namelijk bijua vijf
voet hoog, terwijl laatst genoemde naauwelijka vier voet Koog is. Deze
drie soorten vindt men nooit vereenigd, o&choon men exemplaren van
iedere soort met andere dieren vereeiiigd kan aantreffen. Alle drie
hooren op het afrikaansche vasteland te huis en worden nergers elders
gevonden.
De tweede soort is de gestreepte gnoe; hij bewoont zuidelijk Afrika.
Onder de jagers en de kolonisten is hij bekend onder den naam van
het blaanwe wilde beest. Hij ontleent die benaming aan zijne blaauw-
achtige kleur; zijne zijden zijn gestreept. Ten opzigte van zijne levens-
wijs gelijkt hij veel op den gewonen gnoe, doch is lomper en nog
vreemder van voorkomen. j
De derde soort wordt door de inboorlingen kokoon genaamd. Dit
soort komt den gestreepten gnoe in vorm en levenswijs iets meer na-
bij , doch daar men het alteen in de weinig bekende streken van Midden-
A&ika vindt, valt er weinig van mede te deelen.
Tot dns verre heeft men den gnoe onder de .familie der antilopen
gerangschikt, hoewel het moeijelïjk te begrijpen is op wat grond. Hij
heeft veel meer verwantschap met den stier en de dagelijksche waar-
nemingen van jagers en grensboeren bevestigen dit.
Het vleesch van den gnoe is een lievelingsgeregt van grensfarmers
en jagers. Het is zeer lekker en dat van het kalf een ware delicatesse.
DigilizedbyGoOglC
De huid wordt tot het vervasidigea ?an riemen en tuigen gebruikt en
tdh de lange staart is- een handelsartikel. ]>oorgaans ziet men in de
nabijheid van de huizen der grensboeten hoopen opeengestapelde horens
van gnoes en springbokken, de overblijrselen van dieren die op dejagt-
geveld werden.
De jagt op den gnoe is een lievelingstijdverdrijf van de jonge
boeren. Geen vonder dos, dat Jan er zich toe had laten verleiden.
Men drijft soms talrijke kudden van deze dieren in dalen , waar zij van
alle kanten ingesloten en gedood worden. De jagers knnoen hen ook binnen
het schot lokken door een looden doek van een stok te laten fladderen « '
want die kleur maakt ben woedend en zij gaan ei dadelijk op los.
Om hen te jagen, bedienen de inboorlingen zich van eene eigenaar-
dige krijgalist Struisvogelen en gnoes bevinden zich niet zelden te
gelijk op eene en dezelfde vlakte en leven in de beste verstandhouding.
Uiervan maakt de Boschjesman op de volgende wijze gebruik: hrj
steekt den kop van een struisvogel op een staak, ongeveer zoolang als
de hals van dieti'vc^l. Daarna verwt hij zijn ligchaam wit, na
daaraan zoo vele vederen bevestigd te hebben, dat men in de verte
een struisvogel meent te zien. Zoo toegetakeld kan hij de gnoe z66
nabij komen, dat hij hem met een goed gemikten pijl een doodelijke
wonde toebrengen kan. Hoewel men den gnoe zonder groote moeite
temmen en tot een hnisdier maken kan, leggen de boeren zich daar
echter niet op toe, dewijl zij vreezen, dat hunne kudden door hem
zullen besmet worden met zekere huidziekte, waaraan jaarlijks dnizende
gnoes sterven.
«Natanrlijk," giug de jonge man voort," wist ik zeer goed, welk
soort van dieren ik voor mij had. Hunne belagchelijke sprongen deden
mi} echter zooveel pleizier, dat<ik er niet aan dacht de kudde te ver-
volgen, voor zij zich tot hun vertrek gereed maakten. Op dat oogeo-
blik namelijk schoot mij te binnen , dat wij verzuimd hadden ons van
genoegzamen mondvoorraad te voorzien. Te gelijk maakte ik de op-
merking, dat er verscheidene jonge gnoes onder waren, kenbaar aan
de geringere grootte en ligtere kleur. Ik wist dat het vleesch van deze
dieren voortreffelijk smaakt en besloot mij zelven en Macomo zulk een
maaltijd te verschalTen.
vik nam dus mijn geladen geweer, droeg Macomo de zoig voor mija
paard en kinidhoom op en begaf mij op weg, om er een te schieten.
"Met voorzigtigheid en mij zooveel mogelijk gedekt houdende, naderde
DigilizedbyGoOglC
338
ilc deo troep. De gnoes schenen echter niet zeer bevreesd voor mij t«
zijn; vooral de oude stieren, die naanwelijks honderd schreden van mij af
sprongen en liepen als of zij dol waren, IJeteu mij soms zeer nabij ko-
men. Het was dnidelijk, dat in deze streek nog nooit jagt op deze die-
ren gemaakt was.
#Eens of tweemaal kreeg ik een paar onde stieren onder het schot
Maar het was mijn doel niet een van deze te schieten , want ik wist
dat hnn vleesch zeer taai zon zijn. Mijn plan was een van de kalve-
ren te dooden.
«Maar hoe mak zij ook waren, ik kon toch geen enkele van de jon-
ge gnoes onder het schot krijgen. De ouden zorgden altijd, dat zij
buiten het bereik van mijn kogel bleven.
vOp deze wijze lokten zij mij meer dan een mijl ver en door mijne
drift dacht ik niet na, hoe verkeerd het was, dat ik mij zoo ver van
Macomo verwijderde; daar ik intusschen nog altijd hoopte er een
onder het schot te zullen krijgen, zette ik de jagt voort
TennitenbenTel.
vEindelijk kwam ik op eenen tenein, dat geheel van struikgewas out-
DigilizedbyGoOglC
339
bloot vas, doch hier voDd ik «enige dekking achter termitenheuvels, die
even als tenten, op ongelijke afetandeu van elkander verstrooid stonden.
Zij waren zeer groot, sommigen ruim twaalf voet hoog en voor het
meerendeet van de gewone koepelvormige soort. Zij hadden het voor-
komen van groote kegela of afgeronde pyramiden, met een aantal kleinere
kegels die zich aan hnnnen roet verhieven. Ik zag onmiddelijk dat bet
de woningen van een soort van termiten waren, wier gehouwen met
daizende vertxjrgen kanalen, soms niet te overzien zijn.
vik merkte ook nog andere benvels op van cylindervormige gedaante,
en van boven rond, die niet meer dan ongeveer anderhalf el hoog wa-
ren. Deze strekten tot wouing voor een auder soort van deze in-
sekten."
«De terinitenhenvels zijn vaster dan men aanvankelijk zon denken.
Hunne constructie is door vele reizigers beschreven. De vlijtige en
met een sterk ontwikkelden zin voor orde b^aafde insekten, maken
namelijk van aarde k^lvormige , vijf voet hooge hutten van verschil-
lende soort en voorzien die van leemen daken, welke van lieverlede
dro^ en hard worden en tegen den r^cn bestand zijn. Van binnen
zijn zij van een aantal gallerijen voorzien. Soms dringt in weerwil
van houne voorzigtigheid , een slang in hunne vesting en rigt daar
verschrikkelijke verwoestingen aan. Maar weldra wordt het kruipend
gedierte zelf het offer zijner vraatzucht. Zoodra de slang namelijk
haren honger gestild heeft, vervalt zij in een staat van verdooving,
waarvan de termiten gebruik maken om haar vast te lijmen. Op deze
wijze wordt zij als een onvoorzigtig krijgsman in een vijandelijk laud,
een prooi van de onverbiddelijke schaar, waaronder zij even te voren
zulke verschrikkelijke verwoestingen heeft aangerigt.
Deze mieren breiden zich soms in digt gesloten kolonnen, eenige
mijlen ver uit, op haren weg alles verwoestende. De planten verwelken
en de bodem verdort onder hunne gelederen, even goed als eertijds
onder de hoeven van Attilas paarden. Wanneet zij een zieke of ge-
wonde ontmoeten, die, bniten staat zich te verdedigen op den grond
ligt, vallen zij ophem aan, bedekken zijn ligchaam met een kleverige
stof, en knagen hem voorts het vleesch af tot op het gebeente too.
vZoo als ik zeide," ging Jan voort, «stonden er een aantal heuvels
van die soort op de vlakte. Men kon geen twee honderd schreden ver
loopen of men ontmoette er een. Dit deed mij vast vertrouwen , dat
ik acht» znlk een heuvel toch wel eindelijk eens een jongen gnoe
DigilizedbyGoOglC
340
onder het schot zoa Irijgen. Ik maakte een omveg, en kroop achter
een grooten kegelvormigen heurel, in wiena nabijheid een troep gnoes
weidda Toen ik tneschen de torentjes heen keek, zag ik tot mijn
ergernis, dat de koeijen en kalveren zich al wéér buiten het bereik
Tan mijn geveer bevonden, en dat de beide oode stieren even als
vrower, tnsschen mij en de kudde op en neer sprongen en renden.
«Ik herhaalde deze manoeuTre en kroop achter een anderen grooten
kegel, in wiens nabijheid de gnoes nn weder liepen te grazen. Toen
ik mij oprigtte om te schieten, zag ik mij andermaal bedrogen. De
kudde had zich weder in beweging gesteld en de b^de stieren dek-
ten nog altijd de achterhoede. Ik begon nu in ernst boos te wor-
den. Het had al het voorkomen alsof de beide oude stieren mijn doel
doorgrondden en hunne zott« capriolen schenen mij te bespotten. Soms
kwamen zij mij vrij nabij, en namen een dreigende bonding aan, zoo
dat ik mij du en dan alles behalve op mijn gemak hegon te ge-
voelen.
«Ik werd eindelijk zoo driftig, dat ik besloot mij niet langer door
hen te laten bespotten. Wilden zij mij niet toelaten een kalf uit deo
troep te schieten, dan zouden zij zelvea er in allen gevalle zoo niet
afkomen, maar hunne brutaliteit en onbeschaamdheid duur betalen. Ik
nam mij voor een van hun beiden een ki^l in bet lijf te jagen. Juist
toen ik op het punt stond aan te le^en, merkte ik dat zij met
elkander begonnen te vechten. Zij vielen op de knie en benogen zich
op die wijze voorwaarts, totdat zij elkander met hunne koppen raakten.
Dan sprongen zij overeind, deden een sprong vooruit alsof de e«D op
den ander wilde springen en hem met zijne hoeven vertreden. Gelukte dit
niet, dan renden zij elkander voorbij, keerden terug, vielen weder op de
knie, en herbaalden hetzelfde spelletje. Tot dnsvene dacht ik dat dit
alles dartelheid was en nog geloof ik, dat dit aanvankelijk zoo ge-
weest is.
«Plotseling merkte ik eobter dat het ernst werd. Hun snuiven en
brullen en bovenal hunne woedende blikken overtuigden mij, dat zij
toornig werden. Toen ik hen zoo in allen ernst met elkander vechten zag,
kwam het denkbeeld bij mij op, dat ik van deze gelegenheid gebrnik
zoa kunnen maken , om hen zeer nabij te kooien. Ik verliet dus mijne
schuilplaats achter den teimitenheavel en stepte regtstreeks naar de
vechtenden toe. Geen van beiden sloeg eenige acht op mijne nadering.
irToen ik ben tet op een afstand van twintig schreden genaderd was.
DigilizedbyGoOglC
^ ik voor. Ik bad op den stier gemikt, die de sterkste scheen te
zijn, omdat hij mij het beste mikpnnt aanbood. Toen de rook was
opgetrokken, zag ik den overwonnen stier nog op de knin liggen en.
den ander met den staart in de hoogte en den kop langs den grond
op mij afkomen. Zijne oogen flikkerden van wraaklust en hij b^OD
soo te brallen, dat zelfs grootere helden dan ik er van zouden geschrikt
zijn. Aanvankelijk wist ik niet wat te doen. Ik meende eerst eeae
verdedigende positie aan te nemen en bad onwillekeurig mijn geweer,
dat afgeschoten was, bij den loop gevat, om mij van den kolf als van
een knods te bedienen; maar ik besefte bijna gelijktijdig, dat de zwakke
alag, dien ik bem toebrengen kon, bet woedende dier in zijn loop
niet stniten en dat het mij stellig ter aarde werpen en onder zijne
hoeven vertreden zon.
"Slechts een spoedige vingt kon mij redden. Qelnkkig viel mijn oog
op den termitenheuvel , achter welken ik even te voren gezeten had. Om
er echter op te komen, voor hij mij bereikt had, moest ik al mijne
krachten inspannen. Ik bereikte den heavel dan ook geen seconde te
vroeg. Toen ik hem begon te beklimmen was de stier zoo kort achter
mij, dat ik z^n heeten adem meende te voelen. Intnsscben — ik kwam
gelnkkig op den top en draaide mij onmiddelijk om , ten einde van mijn
verheven standpunt op hem neer te zien.
«Ik had alle reden," ging Jan, na een korte poos zwijgena voort,
«mij getok te wenscben, dat ik hoog en droog zat, want ik.wasover-
tnigd , dat ik zonder den termitenheuvel verloren zou geweest z^jn.
Deze stier was een der grootste en wildste van zijne soort en daarbij zeer
oud, zoo als ik aan zijne horens en zijne donkere kleur zien kon. Ik
had tijd in overvloed om Bit alles waar te nemen , want ik wist, dat
ik mij in volkomen veiligheid bevond en dat hij mij niet bereiken kon.
Zoo zat ik op den top vas den boogaten kegel en bestudeerde de be-
wegingen van bet dier met de meest mogelijke bedaardheid.
Inmiddels deed de stier al wat bij kon om mij te bereiken. Meer
dan een dozijn malen trachtte hij den heuvel te beklimmen, doch deze
was te steil. Geen wonder, want het had mij zelf geen geringe moeite
gekost om er op te komen. Soms kwam bij mij echter zoo nabij , dat
ik zijne booms met de punt van mijn geweer bereiken kon. Ik nam
mij voor, om hem bij de eerste de beste gelegenheid een slag toe te
brengen. Nooit had ik een dier zoo woedend gezien. Mijn kogel
bad bem in bet onderste kinnebakken getroffen en de wond bloedde
DigilizedbyGoOglC
342
hevig. De pijn maakte hem dol, doch dit was, zoo ala ik Uter merkte ,
niet de eeaige oorzaak van zijne woede.
«Na vele vrnchtelooze pogingen om mij te bereiken, begon het woe-
dende dier t«gen den heavel aaii te rennen, alsof hij dien wilde verbrij-
zelen. Hij nam herhaaldelijk een loopje en stoof er dan met alle kracht
op aan, zoo dat ik meer dan eens waarlijk bevreesd werd, dat het hem
gdukken zon.
vËenige van de kleinere k^els werden door zijne verschrikkelijke stoo-
ten omver geworpen; de harde en taaije leem week voor zijn scherpe
hoorns. Op verschillende plaatsen kon ik zien, dat hij de kamers
der insekten, of liever de wegen en galerijen bloot gelegd had, die zich
onder de buitenste korst van zulk een heuvel bevonden. Maar hoe
woedend hij zich ook aanstelde, ik was bepaald van meening, dat zijn
toorn spoedig uitgeput zou zijn en dat ik mij dan zonder gevau* zou
kunnen verwijderen. Ongelukkig moest ik tot de overtuiging komen ,
dat hij niet bedaarder, maar hoe langer zoo razender werd. Ik had
mijn zakdoek te voorschijn gehaald, om het zweet van mijn aangezigt
te droogen. De heuvel, op welken ik zat, was zoo heet als een oven.
Ër bewoog zich geen luchtje en de loodregte, door de harde teem
teruggekaatste zonnestralen, dreven mij het zweet nit alle poriën. Elk
oogenblik was ik verpligt, mijn gezigt met mijn zakdoek ^tedroogen.
"Nu merkte ik, dat de stier altijd woedender werd, zoodra bij mijn
zakdoek gewaar werd. Gelijktijdig schoot mij te binnen — het was
een roode doek — dat die kleur deze dieren gewoonlijk dol maakt.
Het was waarlijk mijn belang niet, om aan zijne woede meer dan
noodig voedsel te geven en ik stak dus den doek in den zak, verkie-
zende liever óea last van het zweet te verdragen , dan lang op dit on-
gemakkelijk standpunt te blijven. Ik hoopte dat hij wat bedaren zon,
wanneer hij den rooden doek niet meer zag; maar ik had mis gerekend.
Hij was al te razend geworden en hoewel de roode doek zijne oogen
niet meer beleedigde, ging hij niettemin voort den heuvel te bestor-
men. Na bestond er geen vrees, dat hij mij bereiken zou, maai de
gedachte, dat ik reeds zoo lang van Macomo verwijderd geweest was,
begon mij ongerust te maken.
cintnssohen had ik tot nu toe nog geen viecs voor mijn persoon
gehad. Daar vertoonde zich echter plotseling een nieuwen vijand, even
vreeselijk als de woedende stier, zoodat ik in mijn eersten schrik bijna
van den heuvel gesprongen ware.
DigilizedbyGoOglC
343
«Ik heb reeds veibaald, dat de gnoe eenige der kleinere kegels —
de buitenwerken van de vesting — verbrijzeld, en de holle gangen en
kamera van dezen blootgemaakt had. Zoodra deze spiraalvormige ga-
lerijen en gangen afgebroken waren, kwamen van lieverlede tallooze mie-
BelegerÏDg door een gnoe- ut! er.
ren daamit kmipen. Toen ik dit voor het eerst waaruam, herinnerde
ik roij, dat ik reeda veel van deze dieren in den omtrek van den heu-
vel had zien krnipen, toen ik er mij voor het eerst achter verachool.
Dit verwonderde mij, want ik wist dat zij zelden hare onderaardsche
woning verlaten.
"Maar nu merkte ik, dat het vlak onder mij levendig begon te wor-
den. Ik kan n mijn schrik niet beschrijven; want langs de zijden des
heuvels begon het van mieren te wemelen en elke nienwe opening,
welke de stier mrt zijne hoorns maakte, deed dnizeuden te voorschijn
komen. Hoe klein deze insecten ook zijn, ik meende niettemin een
DigilizedbyGoOglC
344.
zeker doel in hnnne bewegingen te ontdekken. Zij sokenen kllen naar
een en hetzelfde plan te handelen, namelijk, zij vielen mijn persoon
aan. Het was onmogelijk dit te miskennen. Ook 2ag ik dat het de
krijgen waren, die van do «eriUadan door hanne grootere koppen en
lange hoomachtige knijpers zeer goed te onderscheiden zijn. Hun beet
is pijnlijk en ik meen wel eens gelioord te hebben, dat menachen in
den slaap door deze mieren overvallen en doodgebeten zijn.
"Dit alles stond mij op eens levendig voor den geeat. Maar hoe zon
ik mij zonder gevaar van deze plek verwijderen p Verliet ik den heu-
vel, dan werd ik een prooi van den woedenden stier, die niet van zijne
plaats ging en zijne oogen, gloeijende van wraakzncht steeds op mij
gevestigd hield. Bleef ik daarentegen waar ik was, dan werd ik on-
feilbaar de bait dezer afzigteltjke insecten, die bij geheele drommen mijne
voeten naderden. Beeds zag ik er eenigen over mijne schoenen loopen ;
reeds voelde ik hen bijten. De eerstaangekomenen had ik weggeveegd ,
doch sommigen weren tot op de hoogte van den enkel gekropen en be-
ten mij, hoewel mijn voet door sokken beschermd was. Nadat ik het
hoogste van den k^el beklommen had, kon ik mij slechts met moeite
in het evenwigt honden; de pijnlijke beten en steken der mieren dwon-
gen mij daarop te balanceren als een koorddanser. M!aar wnt beteekenden
de enkelen, die mij reeds in den enkel gestoken hadden, vergelel^n
met de honderdduizenden , die waarschijnlijk weldra den top des kegels
bedekken en dan bij geheele zwermen langs mijne beenen naar boven
kmipen zonden '
/■De angst verbijsterde mij. Dan wilde ik nog liever een wanhopigen
strijd met den stier vagen. Ik maakte mij gereed van mijn verheven
vesting sf te apringen. Welligt kwam eenig toeval mij te hnlp , wei-
ligt getnkte het mij op een anderen heuvel te ontkomen. Bceds waa
ik op het pnnt aan mijn Toomemen gevolg te geven, toen mij een
ni«iw denkbeeld te binnen schoot; een denkbeeld, zoo eenvondig, dat
ik mij niet kon begrijpen, dat ik er niet eer op gekomen was. Wat
zon mij beletten de mieren weg te vegen P Zij hadden immers ge^
vleugels, de krijgers zoo min als de werklieden. Zoo gedacht zoo
gedsan. Ik trok mijn buis nit, liet mijn geweer, dat mij nu van
hoegenaamd geen nnt meer was, op een der onderste terrassen vallen,
pakte het kleedingstnk bij den kraag en slaagde er in den kegel rond-
om mij in een oogenblik schoon te vegen , zoodat de mieren bij duizenden
naar beneden rolden.
-dbyGoogle
345
«Waarom bad ik dit niet vroeger gedaanP Het kostte immers maar
een geringe moeite om geheele scharen te doen verdwijnea. De eenige
last dien ik nu nog had, kwam van de enkelen, die reeds in de broek
gekropen waren es uog altijd Toortginges met bijten; maar ook van deze
zon ik mij wel spoedig ontboen.
«Ik bleef dus op den top van den kegel. Dan eens boog ik mij ne-
der ~ om de krijgers weg te vegen die nog altijd bij geheele drommen
kwamen opmarcheren, dan weder deed ik alle moeite, om mi] van de
enkelen ontdoen, die reeds tegen mijne kleederen waien of^kropen.
De mieren baarden mij nn geen zorg meer, naar t«n opzigte van den
stier was ik er nog geen haar beter aan.
«Plotaeling gebeurde er iets, dat mij met een nienwen schrik vervulde.
Op eens begon de grond onder mij te wijken. De drooge leem stortte
met gekraak in en ik zonk tot aan den hals in de opening. Te gelijk
voelde, ik dat zich iets onder mijne voeten bewoog, iets, dat zich in
de boogte verhief en daarop snel onder mijne voetzolen ontsnapte, zoo
dat ik nog dieper zonk.
#lk deed mijn hest er weder nit te komen en bevond mij dan ook
na een paar minnten arbeidens weder op de mïnen der mnien, met
angst en schrik de dingen verbeidende, die komen zonden. Nd toch
Tas het onmogelijk de myriaden mieren weg te vegen, die nit het don-
kere hol te voorschijn kwamen.
"Op dit oogenblik viel mijn oog weer op den stier. Hij stond drie
of vier schreden van den voet des henvels verwijderd en had nog altijd
het grimmig oog op tnij gevestigd. Plotseling deed hij een sprong,
alsof hij van iets schrikte. Ëen oogenblik later begon hij te brullen,
galoppeerde eenige schreden verder, draaide zich weder om, maakte
daarop halt en bleef mij weder met woedenden blik aanstaren.
/•Had het instorten van den kegel en mijn plotselinge val hem zoo
verschrikt P Ik was aanvankelijk geneigd dit te gelooven, doch ik be-
gou te merken, dat hij niet naar den top keek. Zijn oog acheen op
iets aan den voet van den heuvel gevestigd te zijn, wat hem schrik
aanjoeg.
jrlk had echter niet veel tijd daarover na te denken, want de stier
begon andermaal te snuiven, stak den staart in de hoogte en rende in
vollen galop weg.
"Eindelijk waa ik dan gered en maakte mij gereed van mijn verhe-
ven standpnut neder te dalen. Ik had reeds de helft van den afstand
DigilizedbyGoOglC
S46
en juist mijn geweer opgeraapt, toen ik het voorwerp ont-
dekte, dat den ouden stier zoo verschrikt had. Uit eene opening in
den Icemen wand stak een lange, naakte, cylindervormige sunit, meteen
paar ooren daarboven, die bijna even lang waren, regt in de hoogte
stondeo en aan het dier een eigenaardig, booaaardig voorkomen gaven.
Ik zou welligt van dit dier even zoo geschrikt zyn als de stier, zoo
ik niet geweten had , dat ik era dei meest onschadelijke schepseb van
de wereld voor mij had, namelijk een aardvarken. Door zijne verschij-
ning werd de aftogt van den stier verklaarbaar, alsmede waarom de
mieren naar buiten gekomen «aren.
"In alle stilte boog ik mij voorover en bragt den miereneter met
deu kolf van het geweer een slag op den snuit toe. Dit waa eigenlijk
eene slechte beloooing voor da dienst, die bij mij bewezen had. Uaar
ik was op dat oogenblik geen meester van mij zelf en werd alleen
beheeischt door de gedachte, hoe ik aan proviand komen zou.
<rHet arme dier viel dood neder in de opening, welke hij met zijne
klaauwen gegraven had.
«De avonturen van dezen dag waren daarmede echter nog niet afge-
loopen ; ja het scheen alsof zij in het geheel geen einde zonden nemen.
"Ik had het aardvuken over den schouder grworpen en mij
juist op weg begeven naar den heuvel, waar ik Macomo gelaten had,
toen ik tot mijne verbazing zag, dat de gnoe — niet die, welke mij
belegerd had, maar zijn voormalige vijand — nog op de vlakte ver-
toefde en wel op dezelfde plek, waar ik hem het laatst gezien had.
Ik zag tevens, dat hij zich nog altijd in half liggende, half knielende
houding bevond en den kop zeer laag liet hangen. Aanvankelijk dacht
ik, dat hij zwaar gewond en niet in staat was om weg te loopen.
Evenwel had ik weinig lust hem te naderen, want mogelijk waa zijne
wonde niet van dien aard, dat hij daardoor belet werd mij aan te vallen
en ik had niets om mij te verdedigen dan mijn afgeschoten geweer.
Toen ik evenwel eenige oogenblikken zijne bewegingen waaigenomen
had , zegepraalde mijne nieawsgierigheid over de stem der vootzigttgheid
en ik naderde den gnoe tot op een afstand van tien & twaalf schreden.
Denk eens hoe verbaasd ik was, toen ik de ware oorzaak van zijne
vreemde bewegingen ontdekte. Hij was volstrekt niet gewond, eatoch
volkomen verlamd. In zijn gevecht met den onden stier was namelijk
een zijner voorpoten, hoe is mij een raadsel, over zijne booms heen
geschoten, waardoor hij niet alleen van het gebrnik van dien poot be-
DigilizedbyGoOglC
347
xoofd, maar ook genoodzaakt «aa, zijn kop zoo laag bij den grond te
honden, dat hij niet ia staat was zich van de plaats te bewegen.
'Ik weet niet hoe ik op de ongelukkige gedachte kwam om hem uit
zijne moeijelijke positie te verlossen. Zoo veel is zeker, ik had gee-
nerlei belang om hem te dooden. Zelfs wannepx mijn geweer geladen
geweeat ware, zou ik geaarzeld hebben mijn kruid eu lood aan hem te
verspillen. Op zijn vleesch was ik niet belust en ik had buitendien
genoeg aan mijn aardvarken te dragen. In plaats dns van aan den boei
en de gevangen slang te deuken , hielp ik het dier nit zijn moeijelijken
toestand. Zoo min de stier dit verwacht zal hebben, even zoo weinig
scheen hij het gevoel van dankbaarheid te kenneo; want naauwelijks
was hij weder vrij in zijne bewegingen, of hij viel woedend op mij aan,
en vergold mij mijne ondankbare handelwijs ten opzigte van het aard-
varken. Hij nam mij op zijne hooras en slingerde mij eenige schreden
ver, zoodat ik met eenen geweldigen smak op den grond teregt kwam.
Hoewel doodelijk verschrikt eu half bedwelmd door den val, waa ik wel-
dra weder op de been; doch de razende stier nam mij andermaal op
de hoorns en wierp mij voor de tweede maal onzaoht ter aarda Hier-
mede niet te vreden, sprong hij op mijn lijf en trapte mij met zijne
poten. Ik verloof mijn bewnatzijn.
fToen ik weder bij kwam was de stier weg en het was donker om
mij heen. Ik deed mijn best op te staan, maai het wilde niet ge-
lukken. Mijne ledematen waien gekneusd, mogelijk wel gebroken, want
het waa niet dan met de grootste inspanning, dat ik op een mijner
armen kou steunen, om eens in het rond te kijken.
"Daar lag ik nu vol berouw en pijn I Bij het gevoel van pijn
kwam nu nog de vrees. Wat was er van Macomo geworden ? Waarom
waa deze mij niet te hulp gesneld? Wat zon er van mij in deze woes-
tijn worden, wanneer hij, de eenige redder die in de nabijheid was,
mij aan mijn vreeselijk lot overliet ? Op deze vlakten zwierven *8 nachts
waarschijnlijk sjakals en hyena's — welligt ook leeuwen ! Ik was
immers volkomen aan deze roofdieren prijs gegeven, want aan eenige
b^nweer was bij mijn gekneusde ledematen niet te denken. Geen
wonder, dat bij znlke akelige gedachten het klamme zweet mij uit-
brak. Want duidelijk vernam ik in de vette geluiden, die niet anders
dan door viervoetige roovers konden veroorzaakt worden.
«lutnssclien ging de nacht voorbij en daarmede mijn grootste zorg.
Ijangzamerhand werd het ligt op de vlakte en de dag brak aan,
2S
DigilizedbyGoOglC
S48
«Maar het prachtige Schouwspel van het opgaan der zon maakte hoe-
genaamd geen indruk op mij ; want eene nieuwe elende paarde zich
bij die, welke ik reeds bad doorgestaan. Ik had sedert den vorigen
dag nieta g^ten.
"Ik begon een verschrikkelijken honger en een nog verschrikkelijker
dorst te gevoelen. Be zon klom al hooger en hoogei, maar geen
Macomo, geen levend wezen kwam opdagen; de geheele vlakte scheen
als uitgestorven. Ik was der wanhoop nabij. Herhaaldelijk deed ik
pogingen om op te staan, doch altijd zonder gevolg; ik voelde zelfs,
dat de krachten mij meer en meer begaven. De brandende stralen der
middagzon verschroeiden de vlakte en de dorst pijnigde mij eindelijk
zoo hevig, dat ik daardoor mijn honger en de ligcliametijke smarten vergat.
fflk achtte mij reeds verloren. De wanhoop maakte zich van mij
meester. God alleen weet hoe vele en welke ongehoorde pogingen ik
deed, om mij op te rigten, zonder mijne pijnen te tellen. Eens kwam
ik zelfs zoo ver, dat ik regt op stond, doch uitgeput van pijn en
honger, viel ik weder neder.
"Nog eens ontwaakte ik uit mijne onmagt, maar ik had nu geen
helder begrip van mijn toestand meer. Dan eens had ik akelige visi-
oenen, dan weder vcrzouk ik in aangename droomen. Ook in dezen
tweeden nacht bteef ik voor wilde dieren bewaard, wier verwijderd ge-
brul van tijd tot tijd aan mijne verwarde gedachten eene andere rigting
gaf. Doch tegen het aanbreken van den morgen zwegen ook deze
stemmen en ik voelde van lieverlede elk gevoel van pijn en eindelijk
ook mijn denkvermogen afnemen
ffQij weet nu alles, wat ik n kan verhalen. Het was hoogtijd, want
weldra zou nwe liefdevolle zorg mij niet meer gebaat hebben 1"
En overstelpt door aandoeningen van erkentelijkheid, zocht de dank-
bare jongeling naar de handen van van Dijk, welke hij slechts met de
toppen zijner vingers kon aanraken, want zijne ledematen «aren nog
steeds stijf verbonden.
Een eigenaardig gevoel maakte zich van van Dijk meester, als hij bij
den jongeling zat, die langzamerhand b^on te beteren. Hij dacht aan
Maria en ala hij Jan en Truitje aanzag, kon hij niet begrijpen, dat
beiden broeder en zuster waren. Hij beschouwde het als een spel zijner
verbeelding, dat hij onwillekeurig aan zijn dochtertje denken moest,
zoo vaak hij den jongeling aanzag.
Zoo als van zelf spreekt, kon men met den gekwetste slechts laog-
.dbyGoogle
349
saam vooruit komen en de termijn was leeds voorbij , waarop de beide
vleugels van het kommando zich met het centrum hadden moeten
vereenigen.
Toren ïonuigp tcrniitcn-wuninipeti.
43»
Di,ilizedb,G00glC
Van DUk va du heer ViSBCheT ontmoeten elkander.
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
DE ONTMOETING.
>CT TIBSTEBKJXS. HAÜl WMM ■■!(■ TBBTBLLDfO
>r BTBDISVOaBLR. — TIBEEHiaDia HBT !>■ HOOfD-
SI ACHTIBOBLITIV WACSIPOST. — RIT 14BaBTC
E aELUKKIOB t
De afdeeling der boeren, bij welke Edaard en 8bu1 «cli bevonden,
WB9 juist op de boogie aangekomen die met mimosa^s en verschillende
struiken begroeid was. Zij hadden eeu moeijelijken marsch gehad. Men
was reeds voor zonsopgang opgebroken, om het spoor van een olifant
te volgen; doch de fortuin had Saul ditmaal niet gediend, want zijn
wild was, hoewel aangeschoten hem ontkomen. Men moest zich dus
zeer inspannen om den verzuimden tijd in te balen, wilde men het
hoofdkwartier nog voor den avond bereiken en op de plek zijn waar
de bijeenkomst moest plaats hebben.
DigilizedbyGoOglC
351
En toch warea de jagers nog het eerst op het bedoelde terrein. Nog
TOOt Sanl de hoogte beklommen had, verbeeldde htj zich een reus-
achtige hagedis in het Irenpelhont te zien verdwijnen. Nn was hem,
hoewel een man ran groote ondervinding op dit punt, nog nooit zulk
een dier van dien omvang voorgekomen. Door eene billijke nieuws-
gierigheid gedreven, onderzocht hij de struiken inalte rigtingen, doch
te YVtgoita.
Intnsschen had alles dch gelegerd. Kort daarna verscheen ook de
voornaamste afdeeling der boeren. Zij hadden niets bijzonders op
hnnneu togt ontmoet. Saul verhaalde het een en ander van zijn mislukte
jagt op den olifant en bragt dit in verband met bijzonderheden van
vroegere jagtpartijen. Alle Nimrods hebben dit met elkander gemeen ,
dat het, naarmate zij zich meer iii het verhaal hunner avonturen
verdiepen, steeds moeijelijker wordt te onderBcheiden waar de waar-
heid ophondt en de verdichting begint. Reeds had Sanl menig stukje
ten beste gegeven, dat de algemeens vrolijkheid opgewekt had, (oen
E^Bard op eens uitriep:
«Kom, wij hebben nn genoeg van uioe jagtpartijen gehoord; vertel
ons liever eena het besoek van Harrison in den olifanten staat."
vDat heb ik al honderd maal verteld," zeide Sanl.
«Maar die historie is zoo mooi," hervatte Ëduard, «dat men ze nooit
te veel kan hoeren."
"Vertel, vertel, laat los!" riepen wel twintig boeren te gelijk.
»Nn, als het dan niet anders zijn kan," sprak Saul, en begon.
«Et was eens een groot gezetschap bijeen gekomen, om olifanten te'
schieten. Zij hadden den geheelen dag gejaagd, zonder er een onder
het schot t« krijgen, toen een van het gezelschap, Ostade genaamd,
Harrison in het oor fluisterde: kijk eens, daar zie ik olifanten. De
jagers stonden toen aan den ingang vau een dal. Zware rotsmassa's
schenen ais op een gestapeld en in de laagte ontwaarde men een aan-
tal grijze blokken, die van de hoogte schenen gerold te zijn. Maar
weldra begonnen deze blokken te leven ; zij verhieven zich en in plaats
van doode rotsen, vertoonden zich een aantal olifanten, zonder twijfel
de voorhoede van eene grootere kudde, die nog dieper in het woud
verborgen was. Maar voor nog de meeste Jagers genaderd waren,
hadden de olifanten hen opgemerkt en waren achter de rotsen ver-
dwenen. De jagers doorzochten nn het dal en kwamen eindelijk op
eene plaats, waar weinig boomen en struiken stonden. Hier hsdden
-dbyGoogle
352
de olifanten halt gemaakt en schenen voomemenB zich tegen den vij-
and te verdedigen. De aanvoerder van de jagers wees nu aan ieder
van de manschappen zijn post aan , met bevel , dat elk op een der
olifanten mikken moesL Deze van hnnnen kant hieven een dof gehnil
aan , als wilden zij hnnne makkers te hnlp roepen. Op dit oogeD-
blik echter kommandeerde de aanvoerder: vuarl en bijna honderd
geweren verspreidden dood en verderf onder de olifanten. Maar nog
luider dan de echo dezer schoten, klonk het gebrul dpT woedende
woudbewoners.
«Schrik maakte zich meester van de jagers, die dachten, dat zij de
olifanten door en door geschoten hadden. Zij wachtten niet eens het
oogenbtik af dat de rook der geweren zou opgetrokken zijn, om de
werking hunner schoten waar te nemen, maat kozen in allerijl het
hazenpad. Alleen mijn vriend Harrison behield zijne tegenwoordigheid
van geest en deed alle moeite, om de vlugtelingen weder tot staan te
brengen, hetgeen hem echter slechts in zoo verre gelukte, dat eenige
inboorlingen omkeerden en zich bij hem voegden. Men laadde op nieuw
de geweren, op nieuw knalden eenige schoten, toen plotseling te mid-
den van den kniiddamp tien oli&nten zigtbaar werden, die al het
voorkomen hadden als of zij de jagers wilden aanvallen.
Kene olihnten Jigt.
"Nn was er geen honden meer aan. Al zijne manschappen Hepen weg !
"Mijn vriend kon echter niet zoo hard loopen als de inboorlingen en
-dbyGoogle
353
werd vervolgd door eenen, naar het scheen gevonden olifant, die den
jager weldra iugehaald had en nn langzaam op den ongelukkige af-
kwam , hem steeds sterk aankijkende. In dit vteeselijk oogenblik nam
Harrison een vreemd besluit Toen namelijk de kolossus vlak voor
hem stond, viel hij op de knieën en hief de handen biddend omhoog,
als of bij van een koning genade en het leven wilde afsmeeken. De
olibnt scheen zich eenige oogenblikken te bedenken, terwijl hij hem
ernatig aanzag, verhief daarna langzaam zijn snuit, strekte hem uit zoo
ver hij kon en — mijn vriend beval zijne ziel aan den Hemel, want
hij dacht niet anders, of zijn laatste nut had geslagen.
«Ik moet er nog bijvoegen , dat de overige olifanten stilzwijgende toe-
BchonwerB gebleven waren. Het dier liet zijn snuit zakken, Harrison
sloot de oogen en hoorde en zag niets meer. Het volgende oogenblik
had hij het gevoel als zweefde hij in de lucht, waarna hij dadelijk
weder op vasten bodem aankwam. Toen hij eindelijk den moed had de
oogen weder te openen , bevond>hij zich op den mg van den olifant, die
zich bereids weder op weg begeven had en, door de anderen gevolgd,
het dal in stapte, zonder zich verder over zijn ruiter te bekommeren.
vZoodra zij door het dal waren, begaven zij zich in een ondoor-
dringbaar woud, waarin de olifanten echter een ruim pad hadden
gemaakt. Tn de kruin der boomen boorde men het gezang der ver-
schillende vogels en nn en dan schitterden de bonte klenren van de
gevederde wondbewoners tnsachen het groen der boomen. Eindelijk
bereikte de trein de regtplaats; want daarvoor meende Harrison de
wijde open plek te moeten houden, die bij nn voor zich z^. Hier
woonden een aantal olifanten -f amilien te midden van een diepen, idjlli-
schen vrede. Zorgvuldige moeders en ernstige vaders scbenen onle-
dig met de opvoeding hunner kinderen of waren bedacht op het ver-
zamelen van voedingsmiddelen. De medelijdende olifant pakte nu mijn
vriend met den snuit en zette hem voorzigtig op den grond neder,
waama hij de begroetingen zijner vrienden beantwoordde Harrison
onderzocht dadelijk langs welken weg hij zich wel het best uit de
voeten maken kon, maar naanwelijks had hij zich eenige schreden ver-
wijderd, of hij merkte tot zijn schrik, d.it er maatregelen genomen
waren, om hem gevangen te honden. Vier olifanten verhieven opeens
huune snuiten en plaatsten zich aan even zoo vele hoeken als schild-
wachten. Moedeloos zette bij zich neder, terwijl hij te gelijk honger
en dorst begon te gevoelen. Gelukkig vloeide digt bij hem eene
DigilizedbyGoOglC
354
heldere beelt, en was de grond met afgevallen vrachten bedekt Van
hoDger en dorst zou hij dus niet omkomen.
"Er was zoo wat een uur verloopen, toen er eene algemeene beweging
onder de olifanten kwam. De tred van eenige zware dieren deed den
grond beven waarop Harri»on zich had nedergezet. Keaigen van de groot-
nte olifanten , die een hoogeren rang schenen te bekleeden , schudden
hnnne ooren en lieten een dof gebrom booren. Van dit nogenblik van
algemeene beweging wilde de gevangene gebruik maken om zich onop-
DigilizedbyGoOglC
355
g«nerkt te reiwijdeten, maar naanwelijks hkd hij een begin van oit-
Toering aan Eijn plan gegeveD, of zijne wachten staken aodermaal
honne snaiten op en noodigden hem met tekere beleefdheid nit, om
Btilletjes veder te gaan zitten.
«Intusachen werd het gedrenn ran oogenblik tot oogenblik zwaarder;
de olifanten draaiden zich met den kop naar de rigting, waar het ge-
luid zich liet hooren en bleven even bedaard als vroeger.
vËiudelijk zag hij iets naderen. Het waren vier olifanten die achter
elkander kwamen aanstappen. Zij werden door het geheele gezelschap
met bijzondere hartelijkheid begroet, daarin bestaande, dat zij elkander
al snaivende met de snniten aanraakten. Plotseling echter werd dat
vreedzaam tooneel door eene onaangename gehenrtenis afgebroken. Uen
hoorde een vreemdsoortig geraas in de toppen der boomen, gevolgd
door een zwaren hagel van kokosnoten , die op de koppen der olifanten
nedêrkwamen, waarbij zich een dnivelsch gelach met het gebrul der
ontstelde en vertoornde olifanten paarde. ïlarrison begreep onraiddelijk
waar die aanval van daan kwam ; een geheele armee groote apen wiegde zich
op de takken. Deze leelijke dieren wierpen met kokosnoten, en wel met
zooveel jnïstheid, dat zij zelden hnn wit misten. Hoe meer de olifanten
bmlden, des te luider krljschten de apen, die van hun standpunt den
spot dreven met de snuiten, welke dreigend te^n hen opgeheven waren.
vRet tumnit had zijn hoogste punt echter nog niet bereikt De
apen werden gevolgd door een zwerm papegaaijen, die op de overbliif-
selen vsn de kokosnoten jagt maakten. Deze vogels hieven dat door*
dringend geschreenw aan, dat men alleen in eene wildemis booren kan.
üd op deze wijs versterkte orcbest maakte de olifanten, die, zoo als
men weet, zeer muziekaal zijn, schier razend. Schrik en ontzetting
had sich van hen meester gemaakt.
«Uet een trenrigen blik naderde de gewonde olifant Harrison en keek
hem met eene biddende uitdrukking aan. Deze bogreep hem aanvan-
kelijk uiet en keek eens naar omhoog, waar de apen en de papegaaijen
hnn helsch concert voortzetten. Weldra echter begon hij te begrijpen,
wat de olifant van hem wenschte. De menschelijke hoogmoed ontwaakte
in hem en hij stond op, om de geplaagde diereu van hunne vijanden
te verlossen.
'Daar hij echter de wraak der apen duchtte, kroop hij tusscben de
voorpoten van een der olifanten en laadde zijn geweer met dubbelen
loop. Daarop mikte hij op de voornaamste belhamels en gaf vuur. Op
DigilizedbyGoOglC
356
een enkeles Treeselijken gil» volgde eene akelige stilte, die alleen door
het gedruisch der vleogelen vmn de wegvliegende papegaaijen afgebro-
Icen werd.
«Die schoten waren niet vergeefs gedaan. Meer dan éêa aap viel dood
uit de booDien. Twee olifanten grepen de ontzielde lijken hunner gevallen
vijanden en slingerden die naar boven in de takken der boomen ,
waarop de anderen verbijsterd van schrik zaten te kijken. Nn volgde
eene uitbarsting van jammerklagten. Op de eerste twee schoten tiH
Harrison nog een paai andere volgen ea weder vielen twee misdadigera
nit de boomen. Men hoorde op nienw jammerkreten. Na schenen de
apen geen lust te hebben een derde schot af te wachten , maar namen
in alte rigtingen de vlagt en weldra hooide men slechts nit de verte
het klaaggeschreenw der verslagenen.
"Ve geheele olifanten-familie gaf nn teekens van de innigste blijd-
schap. Harrison zelf wbb echter alles behalve zoo goed gelnimd, want
bij zsg geen kans meer om hen te ontkomen en het vooruitzigt, om
ala gevangene onder wel is waar wel opgevoede, maai in allen gevalle
sprakelooze dieren te leven, was verre van aangenaam. Intasschen be-
greep hij, dat hij zich in zijn lot schikken moest. Vroeger of later
zon er dan toch wel eens gelegenheid komen om te vlagten. Het
doelmatigste was, zijne wachters in slaap te wiegen.
"Nadat Harrison acht dagen achtereen onder de olifanten gewoond
had, nam htj een wanhopig beslait. Hij schijnt zeer bedreven te zijn
geweest in de kunst der apen , om door middel van overhangende tak-
ken van den eenen boom op 6en anderen te komen en zoo eene reis
door de lucht te doen. Zijne wachters hadden hem reeds toegestaan
op de boomen te klimmen om vruchten te plakken en zoo hadden zij
er op zekeren avond dan ook geen erg in, toen hun gevangene in het
digte loof van een reusachtigen boom verdween, om nooit terug te
keeren. Met een kloppend hart begon hij zijn moeijelijken togt, altijd
in de vrees dat hij den nek breken, door de olifanten vervolgd zou
worden of in de magt der apen of de klaauwen der leeuwen zou val-
len , wier dof gebrul hij in de verte hoorde. Eindelijk kwam da boom-
looper gelukkig in het dal, waar hij het eerst de olifanten ontmoet
bad en daalde nn naar beneden. Zooclta hij den vasten grond onder
zich voelde, spoedde hij zich zoo hard hïj loopen kon naar de plaiUs,
van waar hij met zijn gezelschap gekomen was. Tegen den morgen
kwam hij in de nabijheid van Algoa aan. De reisgenooten van Harri-
DigilizedbyGoOglC
son wuen &1 lang terug, meenende dat hij in de wildernis omgekomen
was. Nog dienzelfden dag naderde een achip de kost, dat naar Isle
de France bestemd was. De kapitein nam den zwerver met genoegen
aan boord, waar hij in tegenwoordigheid van de geheele manschap zijn
wedervaren verhaalde. Allen luisterden met verbazing naar zijne woor-
den; maar of zij jnist alles geloofden, wat ik n daar vertelde, heb ik
nooit te weten knnnen komen."
Door het verhalen van - dit avontnur was Saai in znlk een heiligen
ijver geraakt, dat hij niet laten kon ten slotte een paar even zonder-
linge gebeurtenissen nit zijn eigen leven aan te halen, die den lach-
Inst der toehoorders in zolk eene mate opwekten, dat allen in eene
boitengevroon vrolijke stemming kwam.
Op hetzelfde oc^enblik echter, liet zich plotseling eene stemhooren,
die nit de lucht scheen te komen:
'Na , die kerel kan li^n ! — Dat overtreft nog mijne historie van
het langste uur mijns levens P
Te gelijk liet een man zich nit den boom zakken, aan wiens voet
de boeren gelegerd waren. Wanneer wij zeggen, dat die persoon gekleed
was in een rooden broek en torban en voorts een met schubben bedek-
ten mantel droeg, dan weet de lezer, dat hij niemand anders was dan
onze oude bekende Knipperdol ling. Dit personaadje bevond zich op
reis naar huis en was eenige uren te voren op de hoogte gekomen , om
naar zijn heer terug te keeren , op wien hij eenige dagen achtereen in
de nabijheid van de verlatene kraal vergeefs gewacht had. Toen hij
den troep gewapende manschappen zijne wijkplaats zag naderen , meende
hij, dat het wel het veiligst zou zijn voorloopig uit het gezigt te blij-
ven en hij klom dus in den boom, aan wiens voet de boeren kort
daarna zich legerden. Toen hij echter overtuigd was, dat hij van dit
vrolijke volkje niets te vreezen had, waagde hij het op de zoo even
beschreven wijze zich zelf te introduceren. Saul evenwel vertrouwde
den vreemden iodringer nog niet te best; hij pakte hem bij den kraag,
draaide hem een paar keeren om, bekeek hem met aandacht en zeide
eindelijk :
'Kijk eens aan; zoo heer zoo knecht! Waar is mijnheer p Waar is
uw meesterp"
En toen de ander hem met een blik vol verbazing aankeek , voegde
hij er bij: /'spreek, hoe is u de laatste buiteling uit den wagen van
den wijzen toovenasr bekomen P^
DigilizedbyGoOglC
358
N> deze woorden gesproken te hebben , vereenigde SbqI zich met het
schaterend gelach van de anderen. Orertnigd, dat de nienve kameraad
niemand anders dan de knecht van den vermeenden toovenaar was,
waarvan Goliath zoo dikwijls gesproken had, gaf hij het verhaal van
laatstgenoemde in znlke bewoordingen ten beste, dat Knip onmiddelijk
begreep, dat de verhaler zelf getuige van deze gebeurtenis moest ge-
weest zijn en dos waarschijnlijk de hand had gehad in het stelen van
de dochter sdjos meesters.
Van dit oogenblik af werd Sanl voor hem een zeer belangrijk per-
soon. Hij poogde door allerlei strikvragen uit hem te krijgen, wat
hij van Truitje wist, terwijl Saiil van zijn kant den ander trachtte
ait te vorschen, of hij ook iets van hem kon vernemen, dat met het
lot van de verlorene kinderen in verband stond.
Zoo trachtten beiden van elkander datgene te liooren, waarin ieder
voor zich zelf het meeste belang stelde. De boeren b^epen er meestal zeer
weinig van; daarentegen vestigde zich èn bij Saul èn bij Knip weldra
de overtuiging, dat ieder in den ander zijn man gevonden had.
Hoewel de jagers zich met Knipperdolling nog al vermaakten , waren
zij er echter de lieden niet naar, om eenen enkelen daif rust te hou-
den. Men sprak dus af om tegen den volgenden dag den omtrek te
recognoaceren , vooral omdat meu struisvogels had meenen te zien.
Ednaid verheugde zich zeer over dit besluit, want hij had nog nooit
eene jagtpartij op die vogels bijgewoond.
Reeds vroeg in den morgen begaven de jagers zich op weg. Sanl
heriuuerde zich zeer goed de rigting, waar hij daags te voren een
troep had zien voorbijsnellen. En in der daad — na een paar uur
rijdeus ontdekten zij in eene streek zonder den minaten plantengroei, eea
paar vogels, mannetje en wijfje, met ongeveer vijftien Jongen, zoo
groot als onze gewone kippen. Het waren vooral de laatsten waarop
de jagers gesteld waren.
Zoodra de oude vogels het doel van de Jagers merkten , namen zij in
allerijl de vlugt Het wijfje Uep vooruit, de jongen volgden in dezelfde
rigting en de haan vormde de achterhoede. Het waa treffend te zien
hoe angstig de oude vogeU voor hunne jongen waren. Toen zij merk-
DigilizedbyGoOglC
teil, dat men hen inhalen zou, begon de haan op eens langzamer
te loopen en sloeg eeoe min of meer afwijkende rigting in ; zoodra hij
evenwel waarnam, dat de jagers de ingeslagen rigting uiet verlaten
wilden , bespoedigde hij zijne schreden weder en liep met nederhangen-
den kop en vleugels, die bijna over den grond sleepten, rondom de
jagers, dan eeus in wijde kringen, dan weder zoo kort in hunne nabij-
heid, dat bij bijna onder het schot van hunne pistolen kwam. Opeens
wierp hij zich op den grond en spartelde, even als een vogel die zwaar
gewond is, om weder op de beenen te komen.
Inmiddels had Sanl vuur gegeven en daar bij dacht dat het diei
waarlijk getroffen en daarbij uitgeput was, reed hij er been. Doch al
deze bewegingen van den struisvogel waren slechts eene list; want
zoodra de jagei hem naderde, stond hij op en maakte zich uit de voe-
ten, evenwel ook ditmaal weder in eene andere rigting dan het wijfje,
dat middeterwijl met hare jongen een goed eind vooruit geraakt was.
Uen ziet hieruit, dat de struisvogel niet zoo dom is als men door-
gaans gelooft.
Na de jagt uog een paar uren voortgezet te beUien, hadden de
jagers zich toch vaa drie of vier jongen meester gemaakt en lieten het
D.g.tizedbyGoOt^lc
daarbij blijven; want zij wilden zich niet te rer ran de legerplaats
verwijdeien.
De straiBVOgd bewoont een groot gedeelte ran A&ika en wordt maar
zelden in landstreken gevonden die ooBtdijker aan de anbische woes-
tijnen gelegen zijn. In den geheelen indiscben archipel is de familie,
waarvan de struisvogel de type is, door den kasnaris, in Anstralie door
den ema, in het znidelijk gedeelte van bet westelijk halfrond door de
rhea vertegenwoordigd; zelfs in Enropa heeft de stmisvogel zijn
representant ia de statige trapgans, hoewel deze van den algemeenen
typns eenigertnate afwijkt
Het onderste gedeelte van den hals en het lijf van een volwassen
mannelijkea vogel is schitterend, dojker swart, hier en daar vermengd
met enkele witte pluimen, die alleen zigtbaar worden, zoodra de vederen
in wanorde geraken. Het wijQe is grijs of aschgraanw met een bminen
tint, zijnde de vederen aan de punt wit De groote vederen van de
vleagels en den staart zijn bij beide geslachten helder wit
De volwassen straisvogel is zeven of acht voet hoog; men heeft er
gezien van negen voet Naarmate van zijne grootte wec^ hij van twee-
tot drie honderd pond.
Het gesclireeow van den struisvogel heeft zoo veel overeenkomt met
het geluid van den leeuw, dat de inboorlingen daardoor soms misleid
worden. Men hoort hem meestal des morgens, menigmaal ook bij nacht
De vogel is buitengewoon sterk. Een enkele slag met zijn poot (hij
slaat altijd vooruit) is genoeg, om roofdieren alshjenas, psnthers, den
wilden hond, den sjakal en soortgelijke dieren op den grond te werpen
of zelfs te dooden.
De struisvogel loopt buitengewoon snel; in gewone omstandigheden
haalt hij altijd een rijpaard in en voor eeu poos is zijne snel-
heid zelfs verwonderlijk, bedragende dan welligt niet veel minder dan
eene engelsche mijl in naanwelijks eene minuut Zijne voeten schijnen
den grond bijna niet te raken en hi) doet dan stappen van twaalf tot
veertien voet Ja, wanneer men de verzekering van Andersan gelooven
mag, dan is de snelheid en kracht van den stmisvogel zoo groot, dat
hy, zelfs met twee man op zijn rug, een paard inhaalt! Hij beeft
daarenboven een goeden adem, zoodat men hem slechts door eene lang
voortgezette jsgt uitputten kan.
In den wilden staat voedt de struisvogel zich met zaden en kno[^>pn
van verschillende strniken en planten. Men b^rijpt soms niet, waar
DigilizedbyGoOglc
hij zijn voedsel van daen Iiaaltt want men treft hem niet zelden aan
in streken, waar Bchtjnbaar hoegenaamd geen plantengroei bestaat.
Maai als een echte zoon der woestijn kan de straisvogel zeer lang
vasten; daarente^n heeft hij eren veel behoefte aan water als andere
vogels en viervoetige dieren.
De struisvogel beeft doorgaans vsn twee tot zes wij^es. Het broei-
jen schijnt aan geen bepaalden tijd verbonden te zijn, want men heeft
van Janij tot ia October nesten van hem aangetroffen. Het wijfje le^
van twaalf tot zestien eijeren, allen in hetzelfde nest, dat eenvoudig
uit eene holte in het zand bestaat. Mannetjes en wijfjes nemen deel
aan het broeijen der eijeren, die overeind in het nest geplaatst wor-
den; waarschijnlijk om het grootst mogelijk getal in een en hetzelfde
gat te bergen. Zoodra ongeveer een dozijn eijeren gelegd zijn, begint
het broeijen.
De dunr van den broeitijd schijnt niet juist bekend te zijn ; men
rekent algemeen ongeveer acht en dertig dagen. De wijfjes leggen ge-
durende dien tijd hunne eijeren in het nest, voor zoo ver daartoe
ruimte is; is dit vol, dan plaatsen zij de overige daarnaast in bet zand,
en het is niet onwaarschijnlijk, dat deze dan tot voedsel voor de jon-
ge vogels gebruikt worden. Is dit zoo, dan vinden wij hierin eene
voorzorg der natanr, daar de magen der kuikens bezwaarlijk de harde
stoffen zouden kunnen verduwen, welke hunne onvruchtbare woonplaat-
8^ doorgaans opleveren.
Menigeen, die van den struisvogel niet voel meer gehoord heeft,
dan het fabeltje, dat hij, vervolgd wordende, zijn kop in het zand
steekt, om niet gezien te worden, en dat hij zijne eijeren door de zon
laat uitbroeijen, zal het naanwelijksgelooven als hij hooit, dat men er
in Algerie ernstig op bedacht is, om er een huisdier, en, wegens zijne
sterkte, een lastdier van te maken.
Hoewel de wijfjes een aantal eijeren leggen, worden er toch zelden
meer dan dertig of vijf en dertig nitgebroeid. Zoodra het kniken (onge-
veer zoo groot als een matige kip) uit den dop is, kan het demoeder
volgen en blijft ook lang van haar afhankelijk. Ook heeft de natuur
de jongen van vederen voorzien, wier kleur zeer goed bij den bodem
past, op welken deze vogels leven. Die kleur bestaat namelijk nit eene
vermenging van zwart en wit, welke in de beste harmonie staat met
de veelvuldige schakeringen van het zand en de kiezel
Het vleesch van de jonge struisvogels is niet onsmakelijk, dat van
DigilizedbyGoOglC
362
de ouden deugt niet reel. De eijeren daarentegen worden zoowel door
de reizigers als dooi de inboorlingen hoog geschat Daar uj zeer groot
zijn , zou men welUgt denken , dat een enkel ei voldoende ware voor een
maaltijd; dit is echter niet alzoo. Reizigers verzekeren gezien te heb-
boi, dat de inhoud van twee eijeren, zelb wanneer ze met meel en
vet vermengd waren, door een enkel mensch gebruikt werd.
Osk van de eijerachxleu wordt een nuttig gebruik gemaakt. Men
bezigt die tot het bewaren vau verschillende vloeistoffen. De Bosch-
jesmanneu gebraiken bijna geen ander vaatwerk. Ala men er een net
om vtecht, dan kan men zulk een met water of brandewijn gevulde
schaal aan den zadel ophangen en op reis medeiiemen. Gras, hont
en andere zelfstandigheden dienen dan iu plaats van kurk.
De witte slagveéren van den struisvogel zijn een gezocht handels*
artikel. De markt van dit product is echter zeer ongelijk. Aan de
Kaap varieert de prijs van een tot twaalf guinies sterling het pond;
het laatste bedrag wordt evenwel alleen voor de schoonste vederen be-
taald. Hoe dunner de schacht en hoe golvender de pluim is, des te
hooger wordt hij geschat. Er gaan van zeventig tot negentig vederen
op een pond. Een vogel levert doorgaans niet meer dan de helft van
dit gewigt op en daarvan heeft nog slechts hrt kleinste gedeelte eenige
waarde. Ten tijde van de paring namelijk en mogelijk ook wel op
andere tijden , laat de struisvogel even als de kalkoensche haan en meer
andere vogels, gewoonlijk zijne vleugels- hangen, zoodat de buitenste
vederen langs den grond slepen en weldra hare aohoonheid verliezen.
De beste tijd om struisvogels om hunne vederen te jagen, ia in de
maanden Maart en April. Om op dezen voget jagt te maken, worden
vijf ruiters vereischt, die allen op een uur afstands van elkander moe-
ten rijden. De eerste jaagt den struisvogel op en drijft hem naar den
naastbij zijnden ruiter, en zoo voort. Eerst de vierde of vijfde heeft
het geluk hem te schieten; soms slaagt geen van allen er in
De Damaras en andere stammen vervaardigen van de zwarte vederen
van dezen vogel aardige zonneschermen, die als teeken van rouw g^
diagan of ook wel gebruikt worden om de kleur van de huid te
beschermen.
Het was omstreeks den middag toen de jagers hunne legerplaats weder
bereikten. Tegen den avond kwam ook het korps, dat het craitmm
DigilizedbyGoOt^lc
363
Yormde, op de reigaderplaata uu. Men b^oette elkander op het Har-
tdykst en besloot nog drie dagen op den troep te wachten, welken van
Dijk aanroerde. Maar toen die tijd was argeloopen , was nog geen apoor
ran van Dijk te ontdekken.
Overal waar de onde T^mp inboorlingen ontmoet bad , waren beui de
meest vredelievende verzekeringen gedaan. De wilden schenen tot naden-
ken gekomen te zijn , want zij hadden nu ondervonden , dat zij zich een
gednchten vijand op den hals zoaden halen, zoo zij voortgingen aan
hunnen haat en aan hunnen rooflnst bot te vieren. Aan eene vereeni-
ging der verschillende naburige staniinen viel echter te dier tijd niet
te denken, want de heer Visacher was er in geslaagd, om Koa-moe-hoi,
het magtigste opperhoofd van allen, voor den vrede te stemmen.
Onder deze omstandigheden kon de hoofdmagt der boeren met een
goed geweten huiswaarts keeren en het sluiten van een dunrzamen vrede
aan daartoe benoemde kommisaarissen overlaten. Mogt de goede ver-
wachting daaromtrent echter telear gesteld worden, dan kon men bin-
nen weinige dagen weder een even groot kommando bijeenbrengen.
Men besloot dus, nog den volgenden dag rustdag te honden. Was
die afgeloopen en het korps van ven Dijk nog niet terug, dan zoaden
de huiswaarts keerende boeren dezen opzoeken en hem mededeelen,
dat Tromp met eenige vrienden den weg naar de nederzetting van
Visscber had voortgezet, om hem daar af te wachten. De leeuwenja-
ger echter zou met Ëduard op van Dijk blijven wachten; en daar Knip
den man , die, naar zijn oordeel meer wist van het kind zijns meeatera
dsn hij na zeggen wilde, niet nit het oog wilde laten, had bij den
jager voorgesteld om hem en de verwacht «ordende vrienden naar het
verblijf van zijn beer te brengen; iets hetgeen Sanl des te eer aan-
nam, omdat dit volkomeo met zijn eigen wenschen strookte.
Sanl en Knip , die elkander in den beginne niet veel vertrouwden ,
waren het later echter spoediger en beter eens geworden dan men aan-
vankelijk reden had te hopen. De jager was een goede kameraad en
Knip had te veel ondervonden, om geen belang in hem te stellen.
Zoo zaten dan deze drie op den avond van het vertrek der boeren
bij elkander en hadden het zeer druk; wünt de jager hield veel van
gezelligheid en hoewel hij eigenlijk het liefst naar zich zelven luisterde,
zoo kon hij toch op zijn beurt wel eens een sterk gekleurde anecdote
aanhooren, zonder sterke blijken van ongeloof te geven.
"Apropos," zeiJe hij. «wat was uwe bedoeling met het langtte vur
24
DigilizedbyGoOglC
Mijni Uoent, w&arvaa Ik u hoorde spreicea, toen gij bij gdeg«iheid
miJDer vertelling van den oUfantenstaat, zoo onverwacht en onbeschaamd
in den kring van achtingwaardige menschen kwaamt binnenvallen?"
"Dat iB eene historie, die mij tcelven gebeurd is," hervatte de ander;
ffwilt ge die eens hooren?"
/•Zeer zeker", antwoordde Sanl. Daarop begon Knip al* volgt:
HET 1.ANGBTK UUR VAN HUN LKVIN.
"Nooit zal ilc," zeide hij met een emetig gezigt," de aeocoden en
minaten vergeten, die in dit verschrikkelijk nor voor mij tot dagen
en maanden werden.
"Qij weet dat ik veel met menageriën en de^lyke kermisvertoonin-
gen rondgezworven heK Doch ik ben bij dat vak niet geboren , en hoewel
ik later, ten gevolge van een veeljarigen omgang met alle mogelijke
dieren zoo tamelijk met ben bekend geworden ben, met een der grim-
migsten wad ik nooit bijzonder bevriend.
fVan mijne jengd af aan heb ik gaarne levende en opgezette dieren ge-
sten. Toen ik nu eenige jaren geleden voor het eerst te Londen kwam,
begaf ik raij al spoedig naar die groote verzameling van dieren te Ëxeter,
die baars gelijke in Europa niet heefL Ik was daar een dagelijkscbe bezoe-
ker — vooral 's morgens, als er nog niet veel volk was. Door deze
herhaalde bezoeken , alsmede doordien eenige dieren mij nog van vroeger
kenden, waren zijniet bevreesd voor mij. Fanthers, luipaarden, hyena^s
e» olifanten zagen mij vriendelijker aan dan iemand anders; alleen de
bengaalsche tijger maakte daarvan eene uitzondering. Hij kon of wilde
mij niet leeren kennen. Zoodra ik in de menagerie kwam , liep hij
knorrend en brommend in zijn kok op en neer en kwam ik hem wat
te nalHJ naar zijn zin, dan stak bij zijn vreeselijken klaanw door de
traliën, of toonde mij met een doivelschen blik zijne tanden; soms
steunde en brulde bij zoo vrceselijk, dat ik over mijn geheele lijf
beefde. Doch het was juist die haat en woede van het schoone dier,
welke mij prikkelde om hem altijd van nabij te gaan zien.
"Zoo bezocht ik ook op den 1 Jan. 18.., tnsscben negen en tien
are 's morgens, de menagerie van Exeter en wandelde als gewoonlijk in
dat gedeelte, waarin zich de gnx^ dieren bevonden. Er was niemand ,
geen wachter of kijker. Toen ik binnentrad , viel mijn oog me-
chanisch op de kooi van mijn ouden vijand, den bengaalsohen tijger.
-dbyGoogle
SÖS
om dooi hem met zijn gewone knorren en brommen ontvangen te wor-
den. Het grimmige dier wa» echter niet te zien; de kooi was ledig 1
*ln de eerste oogenblikken ademde ik vrijer; de verwijdering van mijn
bloeddorstigen vijand had als 't ware een steen van mijne borst gewenteld.
Maar bet duurde niet lang of ik had het gevoel, als of zijn verdwijnen
een ledig bij mij achter gelaten had. De tijger was mijn vijand, en
vijanden beklaagt men wel is waar niet, maar men voelt hun gemis.
Hij was verdwenen en de menagerie had hare grootste waarde voor mij
verloren. Ik dacht na wat toch wel de reden van zijn verdwijnen kon wezen.
Was hij doodP Had men hem wegens nijn woesten, ontembareu aard
verwijderd, om een minder wild exemplaar in zijne plaats te stellen? Of
was hij zijne wachters ontloopen ? Terwijl ik Boo voortwandelende mij
zelven deze vragen deed — «at zagen mijne oogen op het alleronver-
wachtstl — daar zat in een donkeren hoek gedoken de tijger, wienik
bij mijn binnen komen ongelukkig niet gezien had. Hij had zeer sluw
zijn gewone gebrom niet laten hooren, ten einde mij ongemerkt den
temgtogt af te snijden. Op dit oogenblik rees bij langzaam op en sloop
digt langs den wand naar de deur.
"Zelfs al ware ik in het bezit van al mijne krachten geweest, dan
zou ik de deoi toch niet vóói den tijger hebben kunnen bereiken, maar
de schrik had mij bovendien verlamd. Ik stond stom en zonder bewe-
ging; het was, als ware het bloed mij op eens in de aderen bevroren.
Reeds meende ik de klaanwen des tijgera aan mijn hals te voelen;
ik voelde hem in mijne ingewanden wroeten; alles schemerde mij voor
de oogen. Doch die toestand duurde niet lang. De zucht tot eelfbe-
hond ontwaakte eo gaf mij mijne tegenwoordigheid van geest weder.
De bPn^aalschn tUgér.
24*
DigilizedbyGoOglC
"iBmiddels had de tijger de dear bereikt en legde zich met gelcrom-
den mg daar neder, den kop tasschen de beide voorpoten en zijne va-
rige oogen onwrikbaar op mij gerigt Langzaam en bijna onmerkbosr
kroop hij naar mij toe. Eindelijk strekte bij den staart regt uit,
draaide daarmede in een kiing en maakte zich tot den aprong gaeed.
Kr was geen tijd te verliezen! Mijn oog viel op de ledige kooi; het
was of eene stem mij toefluisterde, dat diezelfde ijzeren traliën, welke
het roofdier den uitgang belet hadden, ham na ook verhinderen zonden
er binnen te komen. In de kooi te springen , de deur toe te slaan en
den grendel er voor te schuiven — was het werk van een oogenblik.
De tijger, verrast door mijn spoed en bedrogen in zijne hoop, atond
een oogenblik als versuft; dit duurde echter niet lang. Met een vree-
selijk gebral springt hij op de kooi toe, gaat op zijne achterpooten zit-
ten, legt de voorpoten op den raod van de kooi en kijkt mij, siju
kop tegen de traliën drukkende, met een gloeijenden blik aan.
/fTn die houding bleef bij eenigen tijd schier onbewegelijk. Ik had
mij achter in de kooi tegen den wand gedrukt. Eens of twee malen
deed ik pogingen om hoip te roepen; maar zoodra ik geluid gaf, hief
de tijger zulk een vreeselijk gebrul aan, dat hij mijne stem verdoofde.
Overtuigd van de nutteloosheid mijner pogingen, berustte ik stil en
gedntdig in mijn noodlot Het beslissend oogenblik naderde inmiddels
meer en meer. Tan oogenblik tot oogenblik werd de tijger woedender;
hij knarste met de tanden, blies mij met zijn heeten adem in het ge-
zigt, stak de poten door de tralies om naar mij te grijpen en schudde
de kooi heen en weder. Ik had alle moeite, om mij voor eijne
gevaarlijke klaauwen te beveiligen; want zoo het hem gelukt ware maar
een punt van mijn rok te pakken — die gelukkig vast om mijn lijf
sloot — ik ware reddeloos verloren geweest.
"Nog hield het ijzer stand voor zijne woedende aanvallen. Maar eoo
eens een der tralies boog of brak, wat zon er dao van mij worden?
Verschrikkelijke gedachte 1 Keeds gevoelde ik mijne krachten bezwij-
ken, reeds bronnen mijne ledematen mij hare dienst teweigeren. Zou
ik dan op nieuwjaarsdag zoo elendjg moeten sterven, het tijdstip,
waarop ieder zich verheugt en met nieuwe hoop een nieuwen ttjdkring
intreedt P
"Dit denkbeeld maakte mij half krankzinnig en met alle magt drukte
ik mij tegen den wand. Hemel I daar kraakt de kooi, die eindelijk voor
de kracht van den tiiger bezwijkt; hij valt in elkander en de tijger —
-dbyGoogle
367
loopt w^! Of het geraas van de invallende planken wanden hem ver-
schrikt had — zooveel is zeker, hij sprong hnilend in een hoeder gelden
afdeeling, waar hij door de wachters, die eindelijk door het aanhoudend
g«brul opmerkzaam gevorden waren, in een veilig verblijf gedreven weid.
"Als razend sprong ik nit de kooi en nit de menagerie. Toen ik
behouden en wel op straat stond, zag , ik op mijn hoiologie; — ik
had ongeveer een uur in de kooi gezeten I Mij dacht, ik bad er wel
een jaar in doorgebregt.
«Zoo eindigde het langste aur mijns levens." De makkers van Kuip
waren door het verhaal zeer ixvredigd, en daar het laat geworden was,
begaven zij zich ter rust; een hnnner echter hield bij afwisseling de
wacht.
Onze drie mannen waren den volgenden dag reeds zóó vertrouwd
geworden, dat geen hunner voor den ander eenig geheim meer had.
Met dat al waren zij daarbij toch met zekere voorzigtigheid te werk
gegaan, want zij deelden elkander zelden iets mede, zonder daarvoor
eenig nieuws in ruil ontvangen te hebben. Nog was de dag niet ten
einde, of Saul en Knip begrepen, dat zij maar het best deden, open
kaart met elkander te spelen. Reeds had Ednard zich een en ander
betreffende Truitje laten ontvallen , zoodat Knip zoo goed als zeker
was, dat bet kind zich in goede handen, welligt reeds op w^ naar
het vaderlijk huis bevond.
Juist wilde de dankbare dienaar van den heer Visecher beginnen te
biechten, toen men in de verte een geluid hoorde, alsof een groote
troep menschen naderde. Alle drie grepen zij naai hunne geweien , want
men kon niet weten wat het was. Het kon alleen de bende van van
Pijk niet zijn, welke daar naderde; de linie, welke tegen den avond-
hemel afstak, moest zeker uit meer dan honderd man beBtaan. Toen
het korps meer en meer naderde, achtten de drie mannen het raadzaam ,
hun kwartier voorloopig in de takken van den boom op te slaan, waar
onder zij gelegerd waren.
Twee mannen, die druk met elkander praatten, waren den troep een
eind vooinitgeredeu.
«■Dos beiden leven nog," zeide de jongste. «De vrengde bedwelmt
-dbyGoogle
368
mij schier en ik kan den tijd naauwelijks afwacliten, waarop ik hen ïn
mijne armen zal knnnen alnitenl"
"Bedaard van Dijk," zeide de ondst«, waarin wij den heer Visscher
herkennen; «de jongeling is den dood ter naanwemood ontkomen en
de plotselinge ontmoeting met mij heeft zijne zennwen reeds genoeg
geschokt. Hij vermoedt niets van dit alles. Hij en zijne znater weten
niet anders, dan dat ik hnn vader ben en zij hadden welligt nooit ver-
nomen, dat ik alleen diens plaats bij hen bekleed heb, wanneer de
ware vader niet op een zoo zonderlinge wijs bekend geworden ware ,
die zoolang in de nabijheid van zijne kinderen geleefd heeft, zonder
daarvan iets te weten of te vermoeden."
«Ja, ik dank den Hemel voor deze bestiering," antwoordde vau
Dijk. "Gij, mijnheer Tisscher, eoekt ave dochter en vindt haar en
den door a reeds verloren geachten jongeling onder de hoede van zijn
eigen vader. Ën nu ontvangt deze uit uwen mond de vertroostende
tijding, dat zijn verloren dochter zich gezond en wel bij u bevindt I
Heer, boe wonderlijk zijn uwe wegen T
De beide mannen waren nu op de hoogte aangekomen en hadden
onder den bnom plaats genomen. Yau Dijk was niet weinig verbaasd,
toen eerst de zonderlinge figuur van Knip langs den stam kwam af-
glijden, bijna onmiddelijk door Saai en Ëduard gevolgd. Men kan
zich de blijdachap voorstellen, toen de dienaar van Visscher Trnitje
behonden en wel naast de draagbaar van Jan ontwaarde en Ednanl uit
den mond van zijn vader vernam, dat zijn voorgevoel hem niet bedro-
gen bad en zijn broeder en zuster, Jan en Kfagdalena, door den heer
Visscher opgevoed waren, dezelfde man aan wien men nu zijne dochter
kon terug geven. Pas twee uren geleden, zoo besloot de gelukkige
vader zijne mededeelingen , had hij met zijn korps dat van Koa-moe-hoi
en van den heer Visacher ontmoet Aanvankelijk hadden zij elkander
vederkeerig met wantrouwen beschouwd en Macomo was door de Hot-
tentetten vooruit gezonden, om te onderzoeken, of men vriend of vij-
and voor zich had P De zoon van het opperhoofd had in den jongen
man op de draagbaar onmiddelijk den verloren makker herkend en was
niet teruggekeerd. Daar men over zijn uitblijven ongerust begon te
worden, was Koa-moe-hoi hem gevolgd en onmiddelijk daarna de heer
Visscher, die al spoedig had vernomen , dat in gindsche legerplaats iets
bijzonders had plaats gehad. Reeds van verre herkende Truitje in den
naderenden grijsaard haren vader, en die treffende ontmoeting maakte
-dbyGoogle
S69
100 veel indrok op deze anders niet veekhartige menBclieii, dat allen
jdch vereenigden en alle wantnawen opgelionden had,
Saul beschoowde dit tooneel met een eigenaardig grijns. Eindelijk
zag men een traan van aandoening over de verweerde wangen vloeijen ;
de ëérate welligt sedert onheugelijke jaren.
De man «ag met sidderen en beven eerst Knip en daarna diens meester
BBii; doch daar niemand acht op hem sloeg, noch van zijn roenschen-
foof een woord reptet zweeg hij wijselijk van deze zijne heldendaad en
danste met de anderen van blijdschap!
Digiliz^byGoOglC
De heer Visscber verhnKlt de reddinfi der kinderen.
ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
TREDESOMDERHAIIDtLIHaEII tS ytJLtTWKVlVO HEK TEOCKWOOBIIIOK OESCBTLbEK. —
TIBSCBEB TEBHIALT SBH MOOKD DSB BCBTQStlOOT TAF TUT DIJK. — 1>OOI>3-
GETAAB. — KOA-MOfi-HOr RKDDKR 1» DEH BOOD. — DB KOODLOTTIOE BÈ-
LOPTK. — EB KOMT TIBBETBHIBQ. — TI8SCHBB BEDT NACOMO TA» DBK
I TBDITJE. — IHTLOB» ÏAH '
Buisaüzm TB I
Het vas op den avond van den volgenden dag, dat al onze beken-
den, vergezeld van honderde inboorlingen, de nederzetting van den heer
Yiascher bodden bereikt. De wakkere Nederlander, die nu zijn be
minde docbter teinggevonden had, haastte zich al het volk van de kraal
in het dal bijeen te roepen, om de menigte gasten te onhalen en te
vermaken. Ten gevolge daarvan waren dan ook binnen zeer korten
tijd een aantal tenten en hutten als uit den grond verrezen en terwijl
de donkerklenrige gasten zich met eten , drinken en dansen vermaakten ,
DigilizedbyGoOglC
371
ronden van Dijk en de boeren onder de aanvoering van Tromp bij hem
een gastvrij onthaal.
Het eerst vat men te doen had, naa de bezwaren der inboorlingen
en der boeien aan te hooreo en te ovetwegen. Men kwam echter al
ras tot de overtuiging, dat in dit geval het onregt aan de zijde der
fioschj es mannen was en dat vooral de treurige gebearteuis, waardoor
het geheele huisgezin van Neef den dood had gevonden , tot roof, moord
en brandstichting met al de daarmede verbonden gruwelen geleid had.
Op raad van van Dijk werd Aas besloten, om de grenzen tusschen de
nederzettingen der boeren en de kralen der inboorlingen, door eene
streek neutraal land van elkander te scheiden; men hoopte daardoor
het ontstaan van botsingen, zoo al niet te voorkomen, ten minste
te bemoeijelijken. Aan de boeren werd toen in de nabijheid der neder-
zetting van Yiascher en VRn Koa-moe-hoi een stuk vruchtbaar land in
koop afgestaan, terwijl aan Visacher de taak werd opgedr^en , om dien
afstand in eene vergadering van opperhoofden , die bij Koa-moe hoi zou
plaats hebben, te laten bevestigen.
Te gelijk werd Vissclier door dezsn afstand van land van een dwang
ontheven, waaronder hij sedert lang gebukt ging. Zekere verpligtingen
bonden hem aan de plek die bij bewoonde en die hem niet toebehoor-
de, omdat de inboorlingen, wegens redenen, welke men straks verne-
men zal , tot geen verkoopen van grond hadden willen bealniten.
Door het aankoopen van dezen grond toch, was Tisscher niet meer
afhankelijk van Koa-moe-hoi en de naburige opperhoofden. De regeling
dezer aangelegenheid was niet gemakkelijk, omdat de vergaderde opper-
hoofden den grijsaard, aan wien zij eene bovennatuurlijke magt toe-
schreven, die hunne zieke kinderen genas en aan wiens veratandigen
raad zij sedert jaren gewoon waren, niet gaarne wilden loslaten. Ein-
detijk echter gaven zij toe, toen Tisschei beloofde, dat hij deze streek
en de nederzetting, die hem lief en dierbaar geworden was, niet zon
verlaten, zoo lang de naburige stammen hem daartoe geen aanleiding
gaven. Koa-moe-hoi begon daarenboven te begrijpen, dat Visscher,
nu hij weder met de naburige blanken betrekkingen had aangeknoopt,
niet zoo gemakkelijk meer zon te dwingen zijn tot het nakomen van
verpligtingen, die hij eer vrijwillig zon vervullen.
Om echt«r den omvang dezer verpligtingen te begrijpen, welke den
heer Visscher in zekeren zin tot gevangene van zijne wilde bnren ge-
maakt hadden, moeten wij in ons verhaal een poos terng gaan, vaar-
DigilizedbyGoOglC
door wij te gelijk de geschiedenis der kindeien van vau Dijk leeren
kennen. Wij zullen hem daartoe zelf laten verhalen.
«Het ui nn ongeveer twaalf jaren geleden zijn," zoo begon de
heer Visscher, "toen ik als lid eener regerings cotnmisaie, na de mij
opgedragen taak volbragt te hebben, naar de Kaap wilde terug keeren.
Ik meende mij daar met der woon te vestigen en geheel voor de opvoe-
ding van mijn kind te leven. Ik was met mijn gezelschap de laatata
van de commissie die nog op weg was. Wij deden maar korte dag*
reizen, want wij wilden de landstreek en demenschen, die wij op onzen
weg ontmoetten, wat nader leeren kennen. Mijn gezelschap was reeda
met het aanbreken van den dag op reis gegaan en ik was een weinig
achtergebleven, want ik had eenige zeldzame planten ontdekt, welke ik
nog wilde medenemen. Jnist was ik onledig met eenige exemplaren
bij mijne verzameling te voegen, toen op eens het geknal van vuurwa-
pens, gepaard met een woest geschreeuw mijn oor trof. Aanvankelijk
verontrustte mij dit eenigermate; weldra stelde mij echter weder de
gedachte gerust, dat het reeds vertrokken gezelschap eenig zeldzaam
wild opgejaagd had. Een zekere onrust dreef mij nu echter spoediger
op weg.
"Zoo als ik later van mijn bediende Knip vernam, die met mijne
paarden, wapens en instrumenten even te voren vertrokken was, om
zich bij het overige gezelschap aan te sluiten , had ook hij het schieten
en schreeuwen gehoord, doch hij had het aan dezelfde oorzaak Uiego-
achreven ala ik. Toen ik evenwel ongeveer eene mijl verder gekomen
was, nam het geschreeuw en getier meer en meer toe en ik vervolgde niet
zonder zorg mijnen weg naar de plek, waar ik dnidelijk een woest
geschreeuw, klaagtoonen en geroep om hulp meende te onderscheiden.
"Tk haastte mij nn naar die plaats en bereikte weldra het tooneel
eener verschrikkelijke gruweldaad. Nog op dit oogenblik ia de indruk
daarvan niet bij mij uitgewischt.
'Het was jnist op dien tijd, dat uw volk, om zich aan de willekenrige
maatr^elen van het goavemement te onttrekken , de wijk nam naar de
binnenlanden, om, na een bloedigen strijd met de inboorlingen een nieuw
vaderland t« zoeken. Gij allen, waarde vrienden, herinnert u nog dien
-dbyGoogle
Bf rrtirijg te kittera.
Di,ilizedb,G00glC
Di,ilizedb,G00glC
373
neeselijken strijd , die van weerszijden zoo veel goed en Uoed kostte.
Mau* niemand uwei beeft zeker ooit iets gruwelijkers gezien , dan 'mijne
oogen op dien noodlottigen morgen.
vEene keravaan, bestaande uit vrouwen eu akven vau boeien, wier
natnnrlijke beschermers waarschijnlijk van den regten weg verdwaald
waren, was door de Magalis overvallen en op het wreedst vermoord.
Verwacht van mij geene schildering van gruwelen , waarvan ik ten deele
getoige moest zijn, zonder ze te kunnen verhinderen.
'Het gerogchel der stervenden en verminkten, het triomferend ge-
schreeuw der kannibalen, die juist op het punt stonden het geroofde
vee weg te drijven , het gekras der gieren , die. slechts den aftogt der
wilden afwachtten, om zich op de bloedige lijken te plaatsen — dit
alles was een tooneel om van te beven.
«Ik kwam intusschen te laat, om te redden.
"Met een enkelen blik had ik gezien wat er voorviel en daar ik aldra
tot de overtuiging kwam, dat ik van hoegenaamd geen nut meer kon
zijn, wilde ik mij onopgemerkt verwijderen, toen ik het gekerm eener
vrouw hoorde, vermengd met het luid geween van jammerende kinderen.
Toen kon ik mij niet langer bedwingen : ik spoedde mij naar het struik-
gewas, waarin ik het gekerm hoorde eu zag daar een doodelijk gekwetste
vrouw, die de knieën van een der wilde opperhoofden omhelsde en om
het leven van een aardigen jongen en vaneen lief meisje smeekte. Mijne
onverwachte verschijning had de laffe moordenaars verschrikt. Welligt
dachten zij , dat ik de voorbode van meer blanken was ; ten minste zij weken
aanvankelijk naar het korps van hunne makkers terug, welke zich reeds
met den gemaakten buit naar de Blaanwe Bergen op weg begeven hadden.
«Eerst na betreurde ik het, dat Knip met mijne wapens was voor-
uitgereden, want ongewapend als ik was, had ik het ergste van de
lage moordenaars te vreezen. Yergeefs bedreigde ik de kannibalen met
de wraak van de engelsche regering, wanneer zij het waagden haren
afgezant te beleedigen; vergeefs zeide ik, dat mijn gezelschap nog in
de nabijheid was en elk oogenhlik verschijnen kon; de wilden, wien
mijne verschijning slechts voor een oogenhlik schrik had aangejaagd,
werden door mijne bedreigingen nog meer verbitterd en welligt hadden
zij met mij en de kinderen een kort proces gemaakt, ware niet op dit
oogenhlik van het uiterste gevaar een redder in den nood komen opda-
gen, namelijk Koa-moe-hoi, die na den strijd tegen de boeren, huis-
waarts keerde. , Hij had zich van mijn bediende Knip meester gemaakt
DigilizedbyGoOglC
en daar het geschreeuw en het schieten zijne aandacht getrokken had ,
was hij met dezen er op afgegaan. Hij verhaalde mij tater, dat zijn
vooinemen was geweest om zijne landgenooten in den strijd tegen de blan-
ken bij te staan en verscheen jnist op het oogenblik, waarop tien van
deze onmenscben mij en de arme wezens vermoorden wilden.
*De stervende vionw zag mij met een blik aan, waaruit al de wan-
hoop eener moeder sprak. Zij kon echter nog slechts enkele woorden
tot mij ligten. Met eene zwakke stem dro^ zij de zorg voor hare
kinderen aan mij op en liet mij belooven deze niet te verlaten, maar
hen bij hunnen vader te brengen. Toen ik haar echter den naam van
haren man vroeg, deed zij vergeefs moeite dien uit te spreken — zij
begon te sterven."
"O mijn arme KatharinaT, snikte van Dijk, toen hij het akelig uit-
einde van zijne vrouw vernam t
«Als kommissaris der regering had ik Koa-moe-hoi leeren kennen.
Hij ia een bedaard man es zeer to^ankelijk voor redelijke voorstel-
len. Stoutmoedig als zijn belang in het spel is en in dat geval in
staat wreedheden te plegen, vindt hij toch geen welgevallen ia bloed-
vergieten, zoo als de verschrikkelijke Dingaan. Bij vele goede eigen-
schappen paart hij evenwel eene hooge mate van hebzncht en bijgeloof.
vlk verzocht hem om zijn bijstand en beloofde hem eene aanzienlijke
heiooning, zoo hij mij en mijn gezetschap beschermen wilde, waarbij ik
een en ander voegde, dat berekend was om hem vrees aan te jagen.
«Ik had namelijk kort te voren het geluk gehad zijn zoon van eene
slepende koorts te herstellen. Dit herinnerde ik den vader, mij daar-
bij tevens latende ontvallen, dat ik even goed ia staat was een leven
te vernietigen als te behouden. Mijne bedreiging werkte. Hij zeide
mij voor mijn persoon en voor de kinderen zijne hulp toe en noodigde
ons uit hem naar zijne kraal te volgen, waar wij over ons losgeld
zouden onderhandelen.
«Doch het was hem geen ernst mij in vrijheid teetellen; hij had ge-
heel andere plannen.
«Toenmaals was hij nog niet het magtige, gevreesde opperhoofd der
Blaauwe Bergen. Maar hij wilde dit «orden en daartoe wenschte hij
van mij en mijne wetenschap gebruik te maken. In zijn bijgeloof dacht
hij van zijn gevangene tnoverkunsten te leeren , met wier hulp hij heer
en meester van het geheele land tot aan het Magalia-gebergte hoopte
te worden.
DigilizedbyGoOglC
375
"Daar hij wist dat ik wegeaa mijne geneeskundige keunis dikwijls
dooi blanken en inboorlingea geraadple^d werd, soms meer dan mij
lief was, wilde hij eerst de leventkumi, zooals hij de geneesknost
noemde , van mij leeren.
De Msgalia dr^veB bet eigeDdom via van t)|Jk vteg.
vDit ging echter zoo gemakkelijk uiet als hij dacht. Toen hij dit
merkte, meende hij dat het met de kunst van waaizeggeo betet vlotten
zou. Reeds ten tijde, toen ik als grenskommiasaris voor het eerdt kennis
met hem maakte, hadden mijne astronomische instrnmenten si zijne aan-
DigilizedbyGoOglC
376
dacht getrokken en mijne voorspellingen van eene zonsverduistering hem
met schrik en angst vervuld. Hij wilde van mij leuren, hoe men znlke
verschijnselen vooruit kon weten en toen ook dit niet lakte , begreep hij ,
dat het maar het beet was mij ïn zijne magt te honden. Hij houdt
mij dan ook heden nog voor eeo toovenaar, waarmede geen gekscheren
is, maar waarvan hij desniettemin in zijn belang gebmik maken kan.
De hebzuchtige wilde merkte al zeer spoedig, dat mijne inbooilingen
in het dal, door mijn raad en mijn voorbeeld ïn welvaart toenamen.
Sedert dien tijd heeft hij goedgevonden mij in alles te raadplegen en hij
doet ook getrouwelijk wat ik hem aanbeveel; maar nn praat hem ook
niemand uit het hoofd, dat de voorspoed, dien hij sedert eenigen tijd
heeft ondervonden, alleen aan mijne tooverij te danken is en de man
kan maar niet inzien, dat dit alles alleen het gevolg is van zijn gezond
verstand en het opvolgen van den laad dien ik hem geefl
"Toen ik eindelijk begon te begrijpen, dat de man onvatbaar voor
rede was, besloot ik in 's Hemels naam de rol te spelen, welke hij mij
had opgedrongen. En sedert dien tijd sta ik hier in den gehceleu omtrek
als een wonderman en weermaker, als een toovenaar bekend en dit voor-
oordeel b mij van meer dienst geweest dau gij n kunt voorstellen. Ik
slaagde er in mijne zwarte naburen vreedzame denkbeelden in te boe-
zemen en zij houden de mat en de welvaart, welke zij genieten, voor
een gevolg van de kunststukjes des wijzen mans op den berg. Daar
mijne eenvoudige geneeskundige voorschriften meestal met het beste ge-
volg bekroond worden en mijne voorspellingen steeds uitkomen, ge-
looft ieder aan mijne bovennatuurlijke kracht en verschillende naburige
opperhoofden versterkten Koa-moe-hoi in zijn besluit om mij hier te
honden en alle losgeld voor mijn persoon te weigeren.
"Meer dan eens was ik op het punt het juk af te schudden;
zoo op den duur in een volslagen afzondering te leven, werd mij on>
dragelijk. Het waa nu al in het derde jaar van mijne ballingschap. Ik
maakte Knip met mijne plannen bekend en zond hem in het gehdm
met brieven naar mijne vrienden in de Kaapstad, om deze met mijn
toestand bekend te maken. Koa-moe-hoi kwam er echter achter; het
gelukte hem mijn bode in handen te krijgen en nn wist hij , in rereeni-
ging met andere opperhoofden uit den omtrek mij zoo in te sluiten *
dat ik niemand meer zag als mijne Hottentotten en — Truitje."
ff Ja, waar was Truitje toch''P vroeg van Dijk.
"Ik had het kind voor mijn vertrek naar de Noe-Qariep aan mijne bloed-
DigitizedbyGoOglC
877
verwante ovefgegtvi^n, die op Conatantia aanzienlijke bezittingen had.
Zij was daar in goede lianden. Haar in mijn verlaten toestand bij mij
te hebben , was echter mijn vurigste wensch en toen ik eens weder het
geluk had een der kinderen van Koa-moe-hoi van eene ziekte te her-
stellen, stond hij mij toe haar te laten halen.
vin het algemeen was Koa-moe-hoi sedert dezen tijd erkentelijk en
ik genoot nu eenige meerdere vrijheid. Ook Macomo, zijn zoon, ver-
eerde mij afgodinch en verkeerde soms maanden achtereen in mijn huis.
Hij is dus iets beschaafder geworden en daar hij veel invloed op zijn
vader had, werd deze meer en meer voor rede vatbaar. Toen ik dezen
dns plegtig beloofde, dat ik niets tegen hem en de van hem afhan-
kelijke opperhoofden zon ondernemen en dat ik zonder zijne uitdruk-
kelijke toestemming nooit de plek zon verlaten, welke hij mij ten
gebruike had afgestaan, stond hij mij toe Knip naat CoDstantia te
zenden , om miju kind af te halen. Hij beloofde mij , dat hij met
zijn volk, op een bepaalden tijd, op zekere plaats mijne dochter zou
opwachten en haar veilig bij mij brengen. Ik nam met alles genoegen.
"Knip kret^ last om mijne bloedverwante zooveel te zeggen alsnoo-
dig was. Hij vertrok, kwam zonder oponthoud op de plaats zijner be-
stemming, doch vond de oude dame niet meer in leven. Truitje woonde
na haar dood bij eene bekende van mij , een lid der vroeger gemelde, voor
mij zoo noodlottig geworden commissie.
"Ten einde niemand in verlegenheid te brengen of te verontrusten ,
en te gelijk om mijne belofte aan Koa-moe-hoi gestand te doen, had
ik aan mijne vrienden geschreven , dat ik na eenige jaren als gevan-
gene bij de Magalis doorgebragt te hebben , in de nabijheid van de ne-
derzetting onzer Hollandsche landgenooten mijne woonplaats gevestigd
had, doch dat ik gedurende de onrustige dagen mijn kind niet had
willen ontbieden. Ik gaf laat mijn klein vermogen in de Kaapstad zoo
voordeelig mogelijk uit te zetten , mijne verzamelingen mij toe te zenden
en Truitje aan Knip mede te geven.
"Ei verliepen vele maanden — bijna een jaiir. Eindelijk kreeg ik
mijn kind. Koa-moe-hoi zelf bragt het bij mij.
«Sedert dien tijd woon ik met Jan en Leentje, welke ik met Trnitje
heb o[^evoed, op deze heuvels. Koa-moe-hoi is eindelijk overtuigd,
dat hij van mij hoegenaamd gecne tegenwerking te vreezen beeft en ik
beu door de gewoonte zoo aan deze plek gehecht geworden , dat
het mij nu moeijelijk vallen zou mijne heremitage te verlaten. Zie
-dbyGoogle
378
rondom a, mijne vrienden", zoo eindigde de grijsaard, «deze voortref-
felijke kndden, die goede menechen, al zijn het dan ook onwetende
inboorlingen — al die welvaart en deze eerste beginselen der beschaving —
dat 18 tnijn werk.
#Tot aan de niterste voorposten van de nederzettingen aan de groote
Oranje-rivier is de ham van mijnen invloed doorgedrongen en niet zelden ,
vooral in de laatste jaren, heb ik menig bewijs van dankbaarheid nit
de verte ontvangen. Dergelijke boodschappen werden mij door mijne
Hottentotten altijd met zeker genoegen overgebragt, want zij waren
voor hen een bewijs, dat de faam van hnnnen toovenaar tot zijne blanke
landgenooten doorgedrongen was. Eene reeks vreedzame jaren was het ge-*
volg van dezen wijd nitgestrekten invloed.
»la de laatste maanden echter scheen het werk van verscheidene ja-
ren op eens veo'loren te zullen gaan. Kleine botsingen en twisten na-
men in eena een ernstig karakter aan. Daar kwam het ongelukkige
geval met Pieter Neef bij en weldra was het geduld van de boereti
uitgeput Nog in den laatsten tijd wilde ik mij , in overig met Koa-
moe-hoi naar de Oranje-rivier begeven, om door mijn woord en invloed
den vrede te behouden, of ten minste te verhinderen, dat de begonnen
vijandelijkheden geen grootere uitbreiding kregen.
«Het was te dezer tijde dat mijn kind mij ontroofd werd en van dat
tijdstip af begint die reeks van zorgen en wreede beproevingen, die,
den Hemel zij dank, eindelijk in deze dagen zoo , heerlijk ten goede
gekeeld zijn."
Hiermede sloot de grijsaard zijn verhaal.
Alle aanwezigen stonden op en reikten den waardigen man de hand.
De kinderen vielen hem om den hals en omhelsden hem herhaaldelijk.
Een onder de mannen vooral was diep getroffen , want bittere herin-
neringen gingen gepaard met aandoeningen van vreugde en dankbaarheid.
Het was van Dijk, de gelukkige vader, die na zoo veel wisselingen
eindelijk zijne kinderen terug gevonden had.
Den volgenden dag, 's morgens vto^, stond de wagen van den heer
VisBcher gereed, met krachtige ossen bespannen, om de achtergebleven
familie van van Dijk naar de nederzetting af te halen, want hier wilde
laatstgenoemde zich vestigen , ten einde zich van zijn nieuwen vriend niet
weder te acheiden. Hij hoopte van zijne olifantstanden zooveel te ma-
DigilizedbyGoOglC
879
ken, dat hij op nieuw wedoi zou kuQDen beginnen. Sanl kon echter
niet besluiten om het jagersleven zoo geheel vaarwel te zeggen. Hij
besloot met eenige Hottentotten het door ran Dijk begonnen werk
?ooTt te «etten en Ëduard zou vooreerst jaarlijks eenige maanden bij zijn
ouden meester in het jagersbediijf , doorbrengen , ten einde dat later wel-
tigt op grootere schaal uit te oefenen. Wat Jan betrof, hoewel zijne
herstelling niets te wenschen overliet, werd het echter beter geoordeeld
om hem nog eenigen tijd in de woning van den heer Visschei te laten.
Het afscheid was hartelijk en aller gezigt straalde van hoop op de
toekomst.
En hiermede ia ons verhaal afgeloo^n. Nog een paar woorden over
de verdere lotgevallen der voornaamste personen , welke wij hebben leeren
kennen, tot besluit.
Ër zijn eenige jaren verloopen. Met uitzondering van een enkelen,
vinden wij alle vrienden en bekenden in de woning van den heer
Visacher weder, waar een dubbeld feest gevierd werd: het huwelijk
van Truitje met Jan en van Ëduard met Betje, eene schoondochter
VBU Tromp.
Visacher en van Dijk waren wel is waar zigtbaar verouderd, doch
beiden nog gezond en krachtig. De laatste had een fikschen knaap op
zijne knie, want voor twee jaren had zijne dochter Maria in een neef
van zijn huisvriend, de» heer Jansen, een braven echtgenoot gevonden.
De eerwaardige Markus had dit huwelijk nog ingezegend en was kort
daarna ter eeuwige ruste gegaan.
Het bestuur van de huishouding van van Dijk, die een in alle op-
zigten welverdiende welvaart geniet, is aan zijne jongste dochter toe-
vertrouwd, welke tot eene lieftallige maagd ia opgegroeid en haren
vader en opvoeder met liefde verpleegt.
Saul, het moeijelijke jagersleven moede, geniet thans eene stille rust.
Zijn eenige bezigheid is de keuken van wild te voorzien.
Goliath, de eerlijke medgezel van Eduard, volgde zijn jongen meester
naar de Kaapstad, waar deze zich op den handel heeft toegel^ en
later aan het hoofd van een bloeijende zaak kwam te staan.
Knip was en bleef het fectotum der vereenigde familiën. Dan eens
hield hij zich in de heremitage van zijn oudeii meester, dan weder iu
DigilizedbyGoOglC
380
ran Dijks woning op , om op een anderen tijd weder in het haia ran
Jan en Trnitje dienstw te bewijzen.
Na den dood v^N^oa-moe-hoi heeft zijn opvolger Macomo zijne
woonplaats in de n^ijheid van Viuchers heremitage opgeslagen en
oulangB, met honderden van zijn onderdanen den doop ontvangen. Aan
zijn invloed en voorbeeld' is het te danken, dat van jaar tot jaar de
vestiging van vrije Hottentatten toegenomen ia, zoodat in deze vroe-
ger zoo eenzame streek weldra een levendig verkeer plaats greep, die
van jaar tot Jaar vermeerderende, reeds na korten tijd aan deze neder-
zettingen het voorkomen van eene kleine stad gaf.
Daar leefde en werkte nog zeer onlangs vader Jansen, die eindelijk
toegevende van den vereeuigden wenscb van Viascher en van Dijk ,
het ambt' van godsdienstleeraar en raadgever in wereldscbe zaken , ge-
lukkig te vereenigen weet.
Ook Simson behoorde tot de kolonie van onze vrienden. Want na
het vertrek van Goliath beeft van Dijk voor zijne kudde een trouwen
en vlijtigen opziener noodig.
Ën wat nu van Dijk zelf betreft, deze is sedert het overlijden van
den ouden Tromp lid der raadsvergadering van den kleinen boeren
vrijstaat en zijne oude vrienden vleijeu zich met de hoop, dat hij uog
eene reeks van jaren door zijn raad en voorlichting den jeugdigen staat
van dienst zal zijn, die bij de grootc Oranjerivier geslicht en ein-
delijk onlangs door het magtige Engeland erkend is.
DigilizedbyGoOglC
4.
VEBBETEBING.
Op pag. 2j5, Kg. 11 1. o. slaat; de heer SialtmaH; Itca; de Uect Viutlier.
-dbyGoogle
-dbyGoogle
Di,ilizedb,GÓOgle
"""J. 'f o «q niupia
éÊ
c(g^
t'
jTOglc
Di,ilizedb,G00glC
Di,ilizedb,G00glC
Di,ilizedb,G00glC
Di,ilizedb,G00glC
I
r
DijilizedluGoOglC
Di,ilizedb,G00glC